FEUILLETON.
ut int it't nt.
TWEEDE BLAB
rx
Zaterdag 25 Sspt, 1920, no 227.
VAK DE
re
ft
311c
in.
oe-
be-
Br.
nt.
;ia,
er
dd.
er-
ïn-
sen.
ye
'je-
bet
en.
ant.
>ge-
ïrij.
L66.
rm-
.15.
■nat»
ea
iboi
10 tl
3.
sa
VAN
DE OPENB. BEWAARSCHOOL
ALS SLACHTOFFER.
Waarom duwt die Minister van ündei
wijs in zijn voorstel lol regeling van het
bewaarschool onderwijs die openbare ge
meentelijke bewaarscholen op zij, door
alteen de bijzondere bewaarscholen te
subsidieeren
Onidal hij liet alleen dan wil bevorde
ren als uit hel particulier jndiatef blijkt
dat er behoefte aan gevoeld wordt. Die
behoefte wordt lang niet overal gevoeld,
omdjat velen d|e kleine kinjderen in 'Igjeizijn
willen houden. De overgroote meerdjer
heid vormen reedis de bijzondere bewaar
scholen (194 openbare tegen 1150 bij
zondere). En wanneer ook aan dje ge
meenten subsidie wordt toegezegd, zou
den er onnoodig veel openbare bewaar
scholen komen, en dfat zou te veel kos
ten. En dfaar bij dd bewaarscholen' het
begrip „bijzondere" volstrekt niet samen
valt met het begrip v,an confessioneel"'
heeft men hier 'met heel andiere toestan
den te dfoen dan bij het lager onderwijs.
Aldus in 't kort dje redeneerinjg van
den Minister in zijn toelichting, die dus
hier. dezelfde regeling volgt van die bij
het n ij verheids onderwijs.
Er is ook veel waars in, dat de ver
houdingen bij de bewaarscholen niet ge
lijk zijn aan die bij het Lager onderwijs;
en ook: dat het wensehelijlc is aan het
particulier initiatief den voorrang te ge
van. die liet bij dit soort onderwijs zich
zelf verworven heeft.
Maar is dit nu een reden om de open
bare bewaarscholen gehéél uit te scha
kelen
Is hel wel waar dal bij alle bewaar
scholen het begrip „bijzonder" niet sa
menvalt met het begrip „confessioneel"
Staat de bewaarschool wel zoo geheel
vrij van het lager onderwijs als het nij
verheidsonderwijs
We gelooven het niet. Toen in 1916 die
gnoote onderwijs-commissie haar oordeel
over de regeling voor die bewaarscholen
uitsprak, wees ze er o.a. op, dat er van
een kunstmatige beoordeeling v,an bijzon
d'er of openhaar lager onderwijs geep
sprake meer zou mogen zijn, en als een
der middelen tot een dergelijke bevoor
deel ing noemdp zij „de opzettelijke be
voordeeling van de een© of andere glroep
van bewaarscholen, van waaruit dp kin
deren lichtelijk op gelijksoortige school-
inrichtingten van het lager onderwijs zou
den overgaan".
Dat is heel iets anders dpn de door
den Minister uitgesproken atgeheele ont
kenning van een verband tusschen de
bewaarscholen en den confessioneeleri
strijd bij het lager onderwijs. De com
missie ontwierp dan ook een stelsel van
subsidieering uitgaande van, de gedachte:
„dal de voorstanders van het bijzonder
ondierwijs niet in ongunstiger toestand
worden geplaatst dan die van het open
baar onderwijs, maai' het omgekeerd
evenmin het geval mag zijn".
Dat stelsel heeft de Minister nie' over
genomen omdat, zooals gezegd^ het te
duur zou wordpn ©n omdat het particulier
bewaarschool onderwijs de voorkeur ver
dient.
Maar hij negeerde dpt argument der
cJommissie over de opzettelijke bevoor
deeling van den overgang van de 'bewaar
school naar een gelijksoortige - lagere
school.
En is dat djuurte-argument wel zoo
klemmend als men let op die verhouding:
194 openbare 'bewaarscholen, die dus
uitgesloten worden van subsidie, en 1150
bijzondere d,ie' wel een subsidie krijgen!?
Moeten dje gemeenten, waar dje om
standigheden tot veel openbare bewaar
scholen leiddpn, mu geheel op eigen kos
ten worden aangewezen, met de onver
mijdelijke verplichting om "toch aan die
hoogtere eischen te voldoen? Rotterdjam
b'.v. heeft niet 'minder dan 45 gem een le
lijke bewaarscholen. Waarom moeten die
scholen aan hun' lot overgelaten worden?
We vinden in d(e Mem. van Toel.. geen
antwoord op d,ie vraag.
Wel in een verdediging die de „Ne
derlander" het orgaan van den heer Lob
man van dat wetsontwerp gaf (duidelijker
dan de M. v. T.).
„Van lieverlede, zoo schreef djat blad,
werden de bewaarscholen zelve in „den
Schoolstrijd" betrokken, doordat vele be
waarscholen óók door „confessioneelen"
werden opgericht, vooral met het djoel
om de kinderen te behouden voor de
Christelijke lagere school. Natuurlijk ont
stond toen i rt vele gemeenten db wed
ijver om natuurlijk op kosten van de
belastingschuldigen, bewaarscholen le
stichten, ten behoeve van haar lager
onderwijs. Dat dji© sqholen er veel beter
uitzagen clan <j|e bijzondere spreekt van
zelf. Zij li adel/en „het belastingbiljet" ach
ter zich.
„Nu de schoolquaestie is opgelost, ver-
3alt de noodzakelijkheid voor die kunst
matige bevordering dier bewaarschool.
Deze móesten worden opgericht, waar
d-e locale omstandigheden de behoefte
er aan dóen gevoelen. Daarover moeten
de ingezetenen, zei ven oordeelen; liefst
Mijve het politieke lichaam, de gemeente
raad, er buiten."
Ja, maar in dien gediachtengang voe
len wij weer dat argument der staatscom
missie na,ar voren komen, en dat leidt ons
tot een geheel andere conclusie. Want
dan zeggen wijlaat dan ook die open
bare bewaarscholen onder gelijke om
standigheden .als de 'bijzondere voortwer-
ken voor hel doel waarvoor zij werden
opgericht. Want djan blijken in dergelijke
gemeenten de bewaarscholen wel d©gelijk
een inleiding te zijn voor het confessior
nee! of voor het openbaar onderwijs.
Wil die Minister niet volledig het stel
sel dier commissie omdat dit te veel de
gemeenten zou verlokken tot oprichting
van onnoodige bewaarscholen goed,!
Het particulier initiatief blij've. de meest
bevoorrechte. Maai' men negeere niet
geheel en al de openbare bewaarscholen
die er zijn, en men make het aan de ge-
meeeïen niet olninogelijk die m le voeren
of uit te breiden. De radicale uitschake
ling van het openhaar voorbereidend on
derwijs buiten d|e subsidie-regeling zou
een Voorsprong geven aan de heftigste
voorstanders van het bijzonder onder
wijs, wier "streven ook door dezen Mi
nister niet wordt begunstigd.
OPMERKINGEN VAN EEN BRAND
WEERMAN.
Ilc hen maar een 'heel eenvoudige
brandweerman, „bediende" bij spuit
och, welke spuit doet er niet toe,
en ik kan mij niet beroepen op een lof
'andere uitblinkende positie in de brand-
fweer-wereld om bet r,echt voor me op te
eischen tot het oefenen van critiek.
Nu is het trouwens ook "niet mijn
doel om critiek te óefenien op de'brand
weer in onze stad. Critiek, zóó kort
na den hevigen brand, dien wij pasi
bestreden, gun ideki „bedienden"
ik eenig aandeel in den roem van
dien strijd! zou misschien den in
druk kunnen vesligen vitterig te W;Ugn
zijn. En hiertoe 'bestaat geen aanleiding,
daar ld e ine tekortkomingen met des
te meer reden mogen voorbij' gezien
worden, 'zeg. als ge wilt. mogen
vergeven worden, waar «ie inspanning!
van krachten en de gepracsteerde arbeid
pas nog 'zofo groot zijn geweest. Ik zeg
dit laatste niet om mfj, bediende van
spuit,.,,, Ie prijzen, want, toen ik wat
had meegesjord aan de slangen en on
zen straalpïjpleider mede naar de voor
ste gevechtslinie had gebracht, mocht
,en kon iik, helaas, niets anders meer
doen dan kijken en "twee gaatjes in
m'ijln ouden hoed laten branden. Dat 't
b'ij twee bleef, dank ik aan den gast van
van een bevriende spuit, die', onbewust,
mïj de Weldaad bewees, dwars door 'de
vlammen heen, idoor middel van een
straal eenigszins verwarmd water mij'
voor verder idnheil te behoeden,
daargtelaten. dat hij nadien nog drie
maal mijn pijp „tabak uitspoot.
Maar jk stel het op prijs 'boven ge
zegde lof op iden arbeid van de brand
weer uit te spreken, omdat zij dien
lof dub'bel en dwars verdient; en ik
meen te mogen prijzen, omdat ik het
niet doe als lid van die brandweer,
maar als een kijker, die niets anders'
had te 'doen dan te kijken, èn van
heel dichtbij haar kranige praestaties zag.
Ik vermoed, omdat ik meen dat het
leen 'bediende «past te gelooven in de'
nooit verzwakkende waakzaamheid zijner
superieuren, dat mijn chefs, idie na
tuurlijk ter fzake van 'hrand-weer des
kundig zijn, maar niet zullen nalaten
voor de goede vervulling van hun bij
komstig beroep alle mógelijke nuttige
■lessen te trekken uit de gelukkig zoo
zelden voorkómende praktijk, de meest
bevoegde autoriteiten zull.cn rapporLee-
ren Wal zij omtrent de werkzaamheden
van hun „onderhebbend personeel" heb
ben aanschouwd, en voorstellen zullen
inflli enten om, ook binnen hel kader
der bestaande brandweerorganisatie, die
verbeteringen le doen aanbrengen, wel
ke misschien toch nog wel aanbevelens
waard konden zijn.
Xënfopbpn iof anders een ander,
mij'n oude Grieksche vrienden liggen al
zee lang in mijn boekenkist begraven,
vertelt van een land, ik geloof Per-
zië. Waar de ambtenaren zich de l oogten'
en de ooren van hun heerscher noemA
den. Mag dan misschien ook een btediiein-
de van spuitzich het oog "noemen
van zijn brandweer chefs
Zij toch kunnen zicli, zoo min als
de Perzische heerscher, niet zoo onder
bel volk van 'bedienden bewogen, en mo
gelijk zien zij, van de hoogte hunner po
sitie af, over kleinigheden heen, die
ons, lagér-bij-den-jgrondschen, niet ont
gaan. Hun taak' is liet immters ook meer
om naar hoven le zien, waarheen "3e
vlammen loeien, en daarnaar aanwijzin
gen te geven» aan ons, bedienfdjenvolk,
dal op den grond bij de slangen hoort.
Vandaar dat lik' het waag' eenige aan
wijzingen in ^overwegingen te geven haar
boven, ;al- zqh de woorden „wagen"
en „naar hoven" misschien ook niet'
al te best op hun plaats in een zoo
door en dloior democratische organisatie
als onze Middelbiirgsche brandweer is.
Ik, bediende bij spuit,r."„ ben tot
nu toe driemaal in mijn "kwaliteit erop
uitgetrokken, twee maal oefenen niet
meegeteld.. De 'bleide eerste malen liep
de zaak nog al los, d.w.'z. Was de brand
van weinig beteelcenis. Ik wjl wel ver
klappen, dat ik mij die beide malen ge-
erg'erd heb over de langzaamheid, waar
mede het noodig ge'oiordeeld wérd mijn
spuit naar den brand te brengen: de
eeirsie maal gebeurde dat heelemaa!
niet, en de twteede maal kwamen wij
toen alles afgeloópen was, Maar nu, de
derde maal, heb ik geleerd, dat die
langzaamheid moest worden toegeschre
ven aan het inzicht, dat die beide ecr-
/ste malen heelemaa! gieen haast noodig
Wla.s. Want ditmaal verblijdde ik mij op
zeer snellen spoed.
Doch wat mïj nu, meer nog dan te
voren, is opgevallen, is, hoe betrekke
lijk moeilijk het kan zijn Te 'constatee-
ren oif, Wa'nfne'er men 'zich bij het
branjlspuitliuis vervoegt, bet materiaal.
(of althans-een gedeelte van hel materiaal
is uitgerukt, en wij, bedienden, ,dus de
eersten waren. dan wel of ander eb
\ons zijn voorgeweest en reeds' ïhel spuit
ol slangen wagen haar den brand zijn
•vertrokken. Eenmaal ben ik met mijn
spuit mee uitgerukttoen berden hij
ons vertrek de deuren van liet spuit-
huis gesloten, 'zoodat dus, die na ons
kwam, niet weten kon of hij moest
wachten ofwel ons, de anderen, bij
den brand moest zoeken, Dinsdag kwam
ik toen de jslangtenwagen reeds weig was:
ik, met eenige collega's, kon het zien,
omdat de deur opensfond, en wij1 wis
ten dus Wal we hadden te doen.
Maar nu vraag 'ik !mij! af, of hel niet
aanbeveling zou verdienen aan de brand-
upuiïbergpl aal sen een teelten aan Te
brengen, zoodra materiaal is uitgerukt,
b.v.,!g elijk opk elders gpbeurt, een roode
vlag bij dag, en een 'roode lantaarn
hij duisternis. D,an weel ieder, die er
komt, of hij Wachten m'oel clan wel
naar den brand lean gaan. En de deur
kan. vóór niet ongewenschte veiligheid,
gesloten worden.
Op hel terrein van den laatslen brand
lieh ik mij lang' en ernstig bedroefd,
omdat ik mijn spuit, niet kon vinden.
Ik vroeg aan collega's die bezig waren
slangen over de straat le sleepen: „is
dit van spuit..ri.?" „Neen", zei
den ze, En ilc weer „waar ïs dan
spuit..-..?" 'En Zij „weet ik niet"
Ik dacht, dat behoeven ze ook niet
te Weten, de gelukkigen die de slangen
van hun eigten spuit in handen hebben.
En jk 'besloot het te vragen (aan iemand,
die blijkens zijn insighes er vermoede
lijk meer van wist: „waar is spuit..;?"
„Dal gaat me niet aan" antwoordde de
man, die ilc later op den avond nog
herhaaldelijk zag rondgaan mei een lan
taarn, welke alle cachet droeg een of-
•Ticieele te Zijn.
Ilc gevoelde, 'dal het lafheid zou zijn
van een brand spui tbediende zich door
zulk een antwoord te laten ontmoedi
gen, en ilc geloofde den man op zijn
woord. Maar ilc dacht: brandweercom-
:mlanfdanlen zullen Toch wel weten,
waar hun spuiten zijin, en hun gaat dal
toch zeker aan. Ik had het gelede een
chef te ontmoeten die, zio-o iemand,
ïqij toch wel moest kunnen inlichten
en ik islelde, thans in de verwachting
van een verlossend antwoprd, hem mijn
waag: „kunt u m!ij' opk zegjgten waar
sp„Ilc weet het niet, u moet
maar eens zoeken", was het vriendelijke,
jn de rede vallende bescheid.
Dat had ik al een lcWlarlier gedaan.
Maar ilc besloot den gfoeden raad pp
lcreeg: „trek ,oolc maar mee aan dien
slang," ben ilc gaan mtee trekken, met
het gevolg, hetwelk ilc boven aangaf.
Nu een vraag: zou het niet geWenschl
zijn om iels uit te vinden, een lan
taarn b.v. die aan alle vier de glazen
duidelijk de letler van Üe spuil ver
toont, en fook zichtbaar zou moeten zijn
boven de hoofden van een honderdvou
dige menigte uit, als waar tusschen mijn
spuit Dinsdag bleek' verscholen? En zou
bet op onioverkoïnelijke bezwarien stui
ten, dat zoodra materiaal van een spuit
nabij de brand is aangèkomcn, daarvan,
inet .aanduiding der plaats waar het zich
bevindt, mededeeling wordt gedaan aan
den hjopgsit aanwezigen 'brandWeeroommap-*
dant, opdat deze, die toch gtemakkel'ijk
zal te vinden zijin, n.l. vlak hij den
brand, ide ronddjoienlde bedienden hiet
zal behoeven te zeggen: zoek q uw
spuit zelf maar?
Mogelijk' kion de taakj dezer melding' wpr-
den opgedragen aan een der bediendienj
Dan Wist er tenminste één met zeker
heid, wat hij le doen heeït.
Wpnl wat overigeins.de arbeidsverdee-
ling betreft durf ik, bediende, gieen
aanduidinpten le geven.
BRANDWEERMAN.
1 i
(Uit de mededeeliinjgen van dezen ne
derige n maar ïjVerig'-gezindcn brandweer
man ligt één conclusie voor T grijpen, dl.
dat bij' t gebruik alleen vtan de slangen-
wagens. zooals Dinsdqg' -het gteval was,
er brandweermannen te veel zijin, om
dat onze brandweer mio'.g! allijld ingericht:
is op het gebruik van de spuiten, die
zelfs bij' een brand zoo hevig' als die van
Dinsdag niet voor den dag behoeven te
komen.
De hlusclimiddelen bestaan in onze
Ige'meente uit 8 spuiten, en voorts 4 ginoio-
te en 3 kleine slanigienwagens. "Nu is on
ze brandweer i; g©or|g|anisteerd op den
ouden grondslag' van d;e 8 spuiten. Iede
re spuit heeft in volle actie een bedie
ning noodig van 50 man. iiedter jaar
wiordt uit 'de 35-jarig!en bij! .loting' een
contingent van pn|gleveea- 50 persionen
aangewezen, die tien jaar achtereen vter-
boiPden blijven. Dus samen 500 per
sonen, van wie er ech.ter verscheiden©
door vertrek, overlijden en andere reden
afvallen. T)an blijven er nog een "400
over, dus 50 per spuit.
Maar die spuiten wiorden zelden ge
bruikt, en voor de slangen wagens is een
veel kleiner aantal personen voldoende.
<fie gewoonlijk reed's van te 'vfireïi voor
die speciale bediening' van de hoofdwerk-
znamhieden zijn aangewezen. Gevolg ,ïs
Maar ,ic öesioot aen goeaen raaa op dat de i0veri„en zich te veel voelen( ten
te volgen. Nauwelijks echter wilde ilc j(J den w,0g lfl voorls
mijn onderzoekingstocht voorLzetten ol
ik weid door een vijlftal collegia's, die
•gezien hadden dat ik iemand, en wien,
Ie®r
Een r«mam uit Masoeren
door RICHARD SKOWRONNEK.
19).
Jan keek haar mei zijn blauwe oogen
smeekend aan.
„Krijg ik niet eens een hand tot af
scheid?"
Zij trok de schouders op. „Och God,
het diept immers nergens toe!" Maar
L>en stak ze heni toch haar kleine, door
wind en zon g|ehruinde hand 'toe. Hij
greep die en drukte haai' harijellijfc!.
„Waarom dient het nergens toe? Moet
liet iiu dan juist de laatste keer zijd daft
wij elkaar ziein?"
Zij wendde haar hoofdje af en hij zag
duidelijk dat aan haar lang© wimpers eed
klejne traan hing. En toen ze hem! deze
maal antwoordde, zuchlliej zijl diep.
„Ja, dat moet welEn houd mij' nu
maar niet langter meer vast, wadt ik
moet werkelijk hooi gaan htalen. AIS ik
er niet bij ben, voered de vrouwen niets;
uit r'
Zij wilde haar hand lostrekken, maar
hij liet het niet toe. Sinds hij hel
traantje gezien had, was hij zeldzaam
«moedig gewonden.
„Neen zoo gaat 't niet hoor! Eerst
moet ik weten wie u bent!"
naar spuit.. vroeg, omringd en hoor
de vijfvoudig de I Vraag': „waar ïs
spuit...?" met een klemtoon van na
druk op „waar", alsof de 'vragers nu
tocli eindelijk zonder den minsten twij
fel antwoord ziouden ontvangen op de
vraag, die ze al minstens zoovele malen
bedden gesteld als ilc,
Ilc liad dus lotgeno|olen, en het troostte
mïj nu te weten, dat het niét waar was,
Wal ik vreesde, en dat mijn lange zoe
ken niet het gevolg w|as van onbedreven
heid als spuilbediende.
Wij zetten nu gezamenlijk onze ont
dekkingsreis voort, 'na twee minuten
Waren we met z'n tienen, allemaa! voor
ispuit...., 'eü toen vonden wij, als
schipbreukelingen een baken die land
aankondigt, iemand die penningen ïn
ontvangst nam van spuit...
Met de medaille aan hef groene lint
in het knoopsgat waren we tóen spoedig
bij ons materiaal.
Ik vroeg wat ilc doen móest, een
vraag, waarover ik' m'ij' Wel een beetje
schaamde, maar die ïk toch durfde
de niet weinige spijbelaars in liun zon
dig wegblijven gesterkt worden door de
gedachte: ïk kan toch niets dioelh.
En bovendien krijgen dje ijVSrigen, di©
Wel opkwamen en hun penning' inlever
den, de neiginjg: kom, ik Iga mlaar we'g. Of
nog' erger: ik kom den volgendjen lcèer
heelemaal niet.
Nu is het moeilijk om' djat getal van
50 zonder nadjere voorzieningen te be
perken Want als het eens noodig word(
ook de spuiten te gebruiken, zijn er zekter
zooveel noodig, want dan zijn cfpk de
siangenwagenp in actie. En een ander-
moeilijklieid is, dat men niet weet, hoe-
velen er b. v. niet in de stad) zijn, door
werkzaamheden zijn Verhinderd enz.,
vooral als er overdag brand is-
Maar ten slotte blijft dan 'och zeker
de vraag over: is het noodjg steeds aan
meer dan 400 personen de verplichting
op te leggen naar het terrein van d©n
brand te gaan, en daar in -den weg! te
loopen terwijl men het er met ©en' hon
derd af kan? Het prijzenswaardige werk
dat de brandweer Dinsdag verrichtte,
weert die vraag niet af. Het geval' kan
zich doordoen dfat het te veel aan brand
weermannen een lastbaar bezwaar wordt
•stellen, omdat mïj! nooit iemand les j bij het blusschen
in de verplichtingen eens bedienden j Misschien d(at bovenstaand schrijven
Iglejgóven had. En toen ilc Ten antwoord van den brandweerman aan hel bestuur
„Wje ilc ben?" Over haar gezicht
gleed een vluchtig lachje. „Nu, wat'
,piij betreft de boschnimf, die zich zoo
'tegen den middag aan den eenzamen
wandelaar vertoont."
„De boschnimph?" Hij lachte luid.
„Neen hoor, die is oud en rimpelig,
een spook mei lange tanden."
„Dan kent u het sprookje niet. Eens
verschijnt ze hem in de gedaante van
een jong meisje en 'zfe "lokt hem al
dieper het boscli in. En als hij haar
volgt, dan brengt ze hem op een piek
waar hij in den grond moet wegzinken.
En als hïj! dan 'zijn armen uitstrekt op
dat ze hem zal helpen lacht ze hein uil
en loont zich in tiaar ware gedaante."
„Zoo!..,. Nu dan maar gauw, voor-
dal ze veranderd is!"
En voordat ze er op bedacht was
had hij haar tegen eicli aangetrokken
en snel een leus op haar roode lippen
gedrukt. Zij maakte zich met een hef
tige 'ruk los en haar oogen vlamden
van toorn.
„Wat verooifoloft gij u wel, mijnheer
Rag in sky Daartoe heb ik u toch geen
aanleiding gteigteven?"
Jan liet zijin hoofd zinken, volkomen
schuldbewust."
Zijin handelwijze kwam hem zelf piof-
jseliug als iets verschrikkelijks voor en
hij begreep zelf niet hoe iiij -r den
moed toe had gehad.
„God, lieve juffrouw", zeide hij ein
delijk stotterend. „Gelooft u mij tóch,
ik héb er heelemaal niét meer bij ge
dacht. Hel kwam zoo ineens hij mij
op ziet u en als ik u nu zoo aanlcijk
hoe mooi u 'bent en hóe goed die
frissche lcleur u 'staal
1 Zij hief afwerend haar handje op,
maar haar gezicht stond niet meer zoo
boos.
„Neen, hoe zei u straks zelf? Zoo
gaal het niet hoor!"
„Maar u bent ook niet boos .op mij
,-en ilc mag u gauw weer eens terug
zien?"
Zij schudde het hoofd.
„Dat kan ilc u heusch niet beloven
en Wat ilc u bidden mag, dring er nu
niet mteer op Üan. -Het is mijln schuld
niet maar het is nu eenmaal niet an
ders."
„Mag ik dan nooit weten wie u
bént?"
,.U zult het stellig eens weten als u
hier blijft en dan zal het u spijlen,
dat u mei mij gesproken hebt. Meer'
kan ilc u werkelijk niet zeggen' want
ik zou toch wel 'graag willen, dat u
tenminste nog een paar uur vriendelijk
aan mij dacht."
Ze had de oogen neergeslagen en de
laatste woorden waren aarzelend over
haar lippen gekomen. Maar Jan had
het andere niet eens gehoord.
„Dus het is u niet onverschillig hoe
ïk over u denk?"
„Of het mij onverschillig is?"
Haar oogen vulden .zich mettranen,
maar zij wendde haar blile niet af,
en zag hem vol in 't gezicht.
„Ja, juist, van u is liet mij niet on
vers'Chillig.
Jan greep weer naar haar hand' en
zij liet hein die gewillig.
„Nu, dan beloof ik ii, djrd ik niets
zal navorschen eu vragen, dé iieve God
:.al er wel voor zorgen, djat wij elkaar
terugzien. Maar nu een i verzoek, dat
u niet moogt afslaan. Er zal zoo dadelijk
een ernstige beslissing-genomen worden
en straks zal ik weten! of ilc met
mijn moeder voort in vre'dje of in on
min zal leven. Geef uiij daarom een
vriendelijk woord) mee op mijn weg, ik
geloof, djat hef mij geluk zal brengen."
„Als u gelooft, dgt het helpt:, dan
wil ik voor u biddjen. Maar God 1 iel po u
mijnheer Baginsky! Ik móet m'ij haasten
want mij'n werk wacht!"
Zij schuddje hem nog .eenmaal van
harte d© hand, en ginjg snel heen, zonder
om te zien. i
Maar Jan bleef staan en keek haar
na. totdjat haar rood rokje achter de
kromming van dien weg verdwenen was.
Toen wendidje hij zich -om met een
zucht en dacht ©r over na, hoe een paar
minuien iemand' toch zoo veranderen
kunnen.. Eerst had hij niet geweten hoe
gauw hij bij zijn moeder zou komen
len n'u had liij het liefst alles uitgesteld! en
was het boschpaadje afgeloopon om zich
ergens 'stilletjes achter een böschje le
vers'chuiten en een paar sierlijke hand
jes te bespiedjen, hoe flink ze dje hark
hanteerden
En bij liet voortloopen dacht hij nog
eens na over de heele ontmoeting, die
met een grapje begonnen was en zoo
ernstig geëindigd!. Wat zou het jonge
meisje toch hebben, dat ze hem zoo
hardnekkig: weigerde haar naam te noe
men' Maar hij kon over deze vragen
in 't geheel niet ernstig nadenken, want
altijd weer kwam haar bruin gezichtje
ertusschen hoe -het er bij dat antwoord
had uitgezien, en hoe, loen weer bij1 een
onder en eindelijk verviel hij in zalige
droomerijeii.
Misschien was het ten slotte toch nog
wel d© bos'chnymph geweest, waarvan die
oude vrouwen bij het vogelpluk'ken ver-
lelden d.at ze de kleine kinderen diep
in het boscli lokten om daar hun bloed
te drinken? Zooals de zwarte koreu-
nymph, die middenin de gro.otc roggen-
velden huisde? Neen, het zou wel een1
kleine heks geweest zijn, maar niet
van het soort, diat op bezemstelen rijdj.
Deze heks had warm bloed en een paar
zoete lippen, en die hadjd'en hem ziek
gemaakt van verlangen, zoo dal hij aan
niets anders drenken Icon, dan ze nogeens
en nogeems te kussen
De weg was al een heele tijd' zacht
bergafwaarts gegaan, nu hield opeenjs
't boself op en in d© vlakte benedien liem
golfden uitgtestrekte graanvelden; mid
den daar tusschen, door groene linden
omschudawd het breede dak van het
huis, 'daarnaast dje schuren 'en( stallen
en ver daarachter, als een blauwglanzen
de muur, het Raygrod; meer!
(Wordt verrolgd)4