FEUILLETON. ut int it't nt. TWEEDE BLAB rx Zaterdag 25 Sspt, 1920, no 227. VAK DE re ft 311c in. oe- be- Br. nt. ;ia, er dd. er- ïn- sen. ye 'je- bet en. ant. >ge- ïrij. L66. rm- .15. ■nat» ea iboi 10 tl 3. sa VAN DE OPENB. BEWAARSCHOOL ALS SLACHTOFFER. Waarom duwt die Minister van ündei wijs in zijn voorstel lol regeling van het bewaarschool onderwijs die openbare ge meentelijke bewaarscholen op zij, door alteen de bijzondere bewaarscholen te subsidieeren Onidal hij liet alleen dan wil bevorde ren als uit hel particulier jndiatef blijkt dat er behoefte aan gevoeld wordt. Die behoefte wordt lang niet overal gevoeld, omdjat velen d|e kleine kinjderen in 'Igjeizijn willen houden. De overgroote meerdjer heid vormen reedis de bijzondere bewaar scholen (194 openbare tegen 1150 bij zondere). En wanneer ook aan dje ge meenten subsidie wordt toegezegd, zou den er onnoodig veel openbare bewaar scholen komen, en dfat zou te veel kos ten. En dfaar bij dd bewaarscholen' het begrip „bijzondere" volstrekt niet samen valt met het begrip v,an confessioneel"' heeft men hier 'met heel andiere toestan den te dfoen dan bij het lager onderwijs. Aldus in 't kort dje redeneerinjg van den Minister in zijn toelichting, die dus hier. dezelfde regeling volgt van die bij het n ij verheids onderwijs. Er is ook veel waars in, dat de ver houdingen bij de bewaarscholen niet ge lijk zijn aan die bij het Lager onderwijs; en ook: dat het wensehelijlc is aan het particulier initiatief den voorrang te ge van. die liet bij dit soort onderwijs zich zelf verworven heeft. Maar is dit nu een reden om de open bare bewaarscholen gehéél uit te scha kelen Is hel wel waar dal bij alle bewaar scholen het begrip „bijzonder" niet sa menvalt met het begrip „confessioneel" Staat de bewaarschool wel zoo geheel vrij van het lager onderwijs als het nij verheidsonderwijs We gelooven het niet. Toen in 1916 die gnoote onderwijs-commissie haar oordeel over de regeling voor die bewaarscholen uitsprak, wees ze er o.a. op, dat er van een kunstmatige beoordeeling v,an bijzon d'er of openhaar lager onderwijs geep sprake meer zou mogen zijn, en als een der middelen tot een dergelijke bevoor deel ing noemdp zij „de opzettelijke be voordeeling van de een© of andere glroep van bewaarscholen, van waaruit dp kin deren lichtelijk op gelijksoortige school- inrichtingten van het lager onderwijs zou den overgaan". Dat is heel iets anders dpn de door den Minister uitgesproken atgeheele ont kenning van een verband tusschen de bewaarscholen en den confessioneeleri strijd bij het lager onderwijs. De com missie ontwierp dan ook een stelsel van subsidieering uitgaande van, de gedachte: „dal de voorstanders van het bijzonder ondierwijs niet in ongunstiger toestand worden geplaatst dan die van het open baar onderwijs, maai' het omgekeerd evenmin het geval mag zijn". Dat stelsel heeft de Minister nie' over genomen omdat, zooals gezegd^ het te duur zou wordpn ©n omdat het particulier bewaarschool onderwijs de voorkeur ver dient. Maar hij negeerde dpt argument der cJommissie over de opzettelijke bevoor deeling van den overgang van de 'bewaar school naar een gelijksoortige - lagere school. En is dat djuurte-argument wel zoo klemmend als men let op die verhouding: 194 openbare 'bewaarscholen, die dus uitgesloten worden van subsidie, en 1150 bijzondere d,ie' wel een subsidie krijgen!? Moeten dje gemeenten, waar dje om standigheden tot veel openbare bewaar scholen leiddpn, mu geheel op eigen kos ten worden aangewezen, met de onver mijdelijke verplichting om "toch aan die hoogtere eischen te voldoen? Rotterdjam b'.v. heeft niet 'minder dan 45 gem een le lijke bewaarscholen. Waarom moeten die scholen aan hun' lot overgelaten worden? We vinden in d(e Mem. van Toel.. geen antwoord op d,ie vraag. Wel in een verdediging die de „Ne derlander" het orgaan van den heer Lob man van dat wetsontwerp gaf (duidelijker dan de M. v. T.). „Van lieverlede, zoo schreef djat blad, werden de bewaarscholen zelve in „den Schoolstrijd" betrokken, doordat vele be waarscholen óók door „confessioneelen" werden opgericht, vooral met het djoel om de kinderen te behouden voor de Christelijke lagere school. Natuurlijk ont stond toen i rt vele gemeenten db wed ijver om natuurlijk op kosten van de belastingschuldigen, bewaarscholen le stichten, ten behoeve van haar lager onderwijs. Dat dji© sqholen er veel beter uitzagen clan <j|e bijzondere spreekt van zelf. Zij li adel/en „het belastingbiljet" ach ter zich. „Nu de schoolquaestie is opgelost, ver- 3alt de noodzakelijkheid voor die kunst matige bevordering dier bewaarschool. Deze móesten worden opgericht, waar d-e locale omstandigheden de behoefte er aan dóen gevoelen. Daarover moeten de ingezetenen, zei ven oordeelen; liefst Mijve het politieke lichaam, de gemeente raad, er buiten." Ja, maar in dien gediachtengang voe len wij weer dat argument der staatscom missie na,ar voren komen, en dat leidt ons tot een geheel andere conclusie. Want dan zeggen wijlaat dan ook die open bare bewaarscholen onder gelijke om standigheden .als de 'bijzondere voortwer- ken voor hel doel waarvoor zij werden opgericht. Want djan blijken in dergelijke gemeenten de bewaarscholen wel d©gelijk een inleiding te zijn voor het confessior nee! of voor het openbaar onderwijs. Wil die Minister niet volledig het stel sel dier commissie omdat dit te veel de gemeenten zou verlokken tot oprichting van onnoodige bewaarscholen goed,! Het particulier initiatief blij've. de meest bevoorrechte. Maai' men negeere niet geheel en al de openbare bewaarscholen die er zijn, en men make het aan de ge- meeeïen niet olninogelijk die m le voeren of uit te breiden. De radicale uitschake ling van het openhaar voorbereidend on derwijs buiten d|e subsidie-regeling zou een Voorsprong geven aan de heftigste voorstanders van het bijzonder onder wijs, wier "streven ook door dezen Mi nister niet wordt begunstigd. OPMERKINGEN VAN EEN BRAND WEERMAN. Ilc hen maar een 'heel eenvoudige brandweerman, „bediende" bij spuit och, welke spuit doet er niet toe, en ik kan mij niet beroepen op een lof 'andere uitblinkende positie in de brand- fweer-wereld om bet r,echt voor me op te eischen tot het oefenen van critiek. Nu is het trouwens ook "niet mijn doel om critiek te óefenien op de'brand weer in onze stad. Critiek, zóó kort na den hevigen brand, dien wij pasi bestreden, gun ideki „bedienden" ik eenig aandeel in den roem van dien strijd! zou misschien den in druk kunnen vesligen vitterig te W;Ugn zijn. En hiertoe 'bestaat geen aanleiding, daar ld e ine tekortkomingen met des te meer reden mogen voorbij' gezien worden, 'zeg. als ge wilt. mogen vergeven worden, waar «ie inspanning! van krachten en de gepracsteerde arbeid pas nog 'zofo groot zijn geweest. Ik zeg dit laatste niet om mfj, bediende van spuit,.,,, Ie prijzen, want, toen ik wat had meegesjord aan de slangen en on zen straalpïjpleider mede naar de voor ste gevechtslinie had gebracht, mocht ,en kon iik, helaas, niets anders meer doen dan kijken en "twee gaatjes in m'ijln ouden hoed laten branden. Dat 't b'ij twee bleef, dank ik aan den gast van van een bevriende spuit, die', onbewust, mïj de Weldaad bewees, dwars door 'de vlammen heen, idoor middel van een straal eenigszins verwarmd water mij' voor verder idnheil te behoeden, daargtelaten. dat hij nadien nog drie maal mijn pijp „tabak uitspoot. Maar jk stel het op prijs 'boven ge zegde lof op iden arbeid van de brand weer uit te spreken, omdat zij dien lof dub'bel en dwars verdient; en ik meen te mogen prijzen, omdat ik het niet doe als lid van die brandweer, maar als een kijker, die niets anders' had te 'doen dan te kijken, èn van heel dichtbij haar kranige praestaties zag. Ik vermoed, omdat ik meen dat het leen 'bediende «past te gelooven in de' nooit verzwakkende waakzaamheid zijner superieuren, dat mijn chefs, idie na tuurlijk ter fzake van 'hrand-weer des kundig zijn, maar niet zullen nalaten voor de goede vervulling van hun bij komstig beroep alle mógelijke nuttige ■lessen te trekken uit de gelukkig zoo zelden voorkómende praktijk, de meest bevoegde autoriteiten zull.cn rapporLee- ren Wal zij omtrent de werkzaamheden van hun „onderhebbend personeel" heb ben aanschouwd, en voorstellen zullen inflli enten om, ook binnen hel kader der bestaande brandweerorganisatie, die verbeteringen le doen aanbrengen, wel ke misschien toch nog wel aanbevelens waard konden zijn. Xënfopbpn iof anders een ander, mij'n oude Grieksche vrienden liggen al zee lang in mijn boekenkist begraven, vertelt van een land, ik geloof Per- zië. Waar de ambtenaren zich de l oogten' en de ooren van hun heerscher noemA den. Mag dan misschien ook een btediiein- de van spuitzich het oog "noemen van zijn brandweer chefs Zij toch kunnen zicli, zoo min als de Perzische heerscher, niet zoo onder bel volk van 'bedienden bewogen, en mo gelijk zien zij, van de hoogte hunner po sitie af, over kleinigheden heen, die ons, lagér-bij-den-jgrondschen, niet ont gaan. Hun taak' is liet immters ook meer om naar hoven le zien, waarheen "3e vlammen loeien, en daarnaar aanwijzin gen te geven» aan ons, bedienfdjenvolk, dal op den grond bij de slangen hoort. Vandaar dat lik' het waag' eenige aan wijzingen in ^overwegingen te geven haar boven, ;al- zqh de woorden „wagen" en „naar hoven" misschien ook niet' al te best op hun plaats in een zoo door en dloior democratische organisatie als onze Middelbiirgsche brandweer is. Ik, bediende bij spuit,r."„ ben tot nu toe driemaal in mijn "kwaliteit erop uitgetrokken, twee maal oefenen niet meegeteld.. De 'bleide eerste malen liep de zaak nog al los, d.w.'z. Was de brand van weinig beteelcenis. Ik wjl wel ver klappen, dat ik mij die beide malen ge- erg'erd heb over de langzaamheid, waar mede het noodig ge'oiordeeld wérd mijn spuit naar den brand te brengen: de eeirsie maal gebeurde dat heelemaa! niet, en de twteede maal kwamen wij toen alles afgeloópen was, Maar nu, de derde maal, heb ik geleerd, dat die langzaamheid moest worden toegeschre ven aan het inzicht, dat die beide ecr- /ste malen heelemaa! gieen haast noodig Wla.s. Want ditmaal verblijdde ik mij op zeer snellen spoed. Doch wat mïj nu, meer nog dan te voren, is opgevallen, is, hoe betrekke lijk moeilijk het kan zijn Te 'constatee- ren oif, Wa'nfne'er men 'zich bij het branjlspuitliuis vervoegt, bet materiaal. (of althans-een gedeelte van hel materiaal is uitgerukt, en wij, bedienden, ,dus de eersten waren. dan wel of ander eb \ons zijn voorgeweest en reeds' ïhel spuit ol slangen wagen haar den brand zijn •vertrokken. Eenmaal ben ik met mijn spuit mee uitgerukttoen berden hij ons vertrek de deuren van liet spuit- huis gesloten, 'zoodat dus, die na ons kwam, niet weten kon of hij moest wachten ofwel ons, de anderen, bij den brand moest zoeken, Dinsdag kwam ik toen de jslangtenwagen reeds weig was: ik, met eenige collega's, kon het zien, omdat de deur opensfond, en wij1 wis ten dus Wal we hadden te doen. Maar nu vraag 'ik !mij! af, of hel niet aanbeveling zou verdienen aan de brand- upuiïbergpl aal sen een teelten aan Te brengen, zoodra materiaal is uitgerukt, b.v.,!g elijk opk elders gpbeurt, een roode vlag bij dag, en een 'roode lantaarn hij duisternis. D,an weel ieder, die er komt, of hij Wachten m'oel clan wel naar den brand lean gaan. En de deur kan. vóór niet ongewenschte veiligheid, gesloten worden. Op hel terrein van den laatslen brand lieh ik mij lang' en ernstig bedroefd, omdat ik mijn spuit, niet kon vinden. Ik vroeg aan collega's die bezig waren slangen over de straat le sleepen: „is dit van spuit..ri.?" „Neen", zei den ze, En ilc weer „waar ïs dan spuit..-..?" 'En Zij „weet ik niet" Ik dacht, dat behoeven ze ook niet te Weten, de gelukkigen die de slangen van hun eigten spuit in handen hebben. En jk 'besloot het te vragen (aan iemand, die blijkens zijn insighes er vermoede lijk meer van wist: „waar is spuit..;?" „Dal gaat me niet aan" antwoordde de man, die ilc later op den avond nog herhaaldelijk zag rondgaan mei een lan taarn, welke alle cachet droeg een of- •Ticieele te Zijn. Ilc gevoelde, 'dal het lafheid zou zijn van een brand spui tbediende zich door zulk een antwoord te laten ontmoedi gen, en ilc geloofde den man op zijn woord. Maar ilc dacht: brandweercom- :mlanfdanlen zullen Toch wel weten, waar hun spuiten zijin, en hun gaat dal toch zeker aan. Ik had het gelede een chef te ontmoeten die, zio-o iemand, ïqij toch wel moest kunnen inlichten en ik islelde, thans in de verwachting van een verlossend antwoprd, hem mijn waag: „kunt u m!ij' opk zegjgten waar sp„Ilc weet het niet, u moet maar eens zoeken", was het vriendelijke, jn de rede vallende bescheid. Dat had ik al een lcWlarlier gedaan. Maar ilc besloot den gfoeden raad pp lcreeg: „trek ,oolc maar mee aan dien slang," ben ilc gaan mtee trekken, met het gevolg, hetwelk ilc boven aangaf. Nu een vraag: zou het niet geWenschl zijn om iels uit te vinden, een lan taarn b.v. die aan alle vier de glazen duidelijk de letler van Üe spuil ver toont, en fook zichtbaar zou moeten zijn boven de hoofden van een honderdvou dige menigte uit, als waar tusschen mijn spuit Dinsdag bleek' verscholen? En zou bet op onioverkoïnelijke bezwarien stui ten, dat zoodra materiaal van een spuit nabij de brand is aangèkomcn, daarvan, inet .aanduiding der plaats waar het zich bevindt, mededeeling wordt gedaan aan den hjopgsit aanwezigen 'brandWeeroommap-* dant, opdat deze, die toch gtemakkel'ijk zal te vinden zijin, n.l. vlak hij den brand, ide ronddjoienlde bedienden hiet zal behoeven te zeggen: zoek q uw spuit zelf maar? Mogelijk' kion de taakj dezer melding' wpr- den opgedragen aan een der bediendienj Dan Wist er tenminste één met zeker heid, wat hij le doen heeït. Wpnl wat overigeins.de arbeidsverdee- ling betreft durf ik, bediende, gieen aanduidinpten le geven. BRANDWEERMAN. 1 i (Uit de mededeeliinjgen van dezen ne derige n maar ïjVerig'-gezindcn brandweer man ligt één conclusie voor T grijpen, dl. dat bij' t gebruik alleen vtan de slangen- wagens. zooals Dinsdqg' -het gteval was, er brandweermannen te veel zijin, om dat onze brandweer mio'.g! allijld ingericht: is op het gebruik van de spuiten, die zelfs bij' een brand zoo hevig' als die van Dinsdag niet voor den dag behoeven te komen. De hlusclimiddelen bestaan in onze Ige'meente uit 8 spuiten, en voorts 4 ginoio- te en 3 kleine slanigienwagens. "Nu is on ze brandweer i; g©or|g|anisteerd op den ouden grondslag' van d;e 8 spuiten. Iede re spuit heeft in volle actie een bedie ning noodig van 50 man. iiedter jaar wiordt uit 'de 35-jarig!en bij! .loting' een contingent van pn|gleveea- 50 persionen aangewezen, die tien jaar achtereen vter- boiPden blijven. Dus samen 500 per sonen, van wie er ech.ter verscheiden© door vertrek, overlijden en andere reden afvallen. T)an blijven er nog een "400 over, dus 50 per spuit. Maar die spuiten wiorden zelden ge bruikt, en voor de slangen wagens is een veel kleiner aantal personen voldoende. <fie gewoonlijk reed's van te 'vfireïi voor die speciale bediening' van de hoofdwerk- znamhieden zijn aangewezen. Gevolg ,ïs Maar ,ic öesioot aen goeaen raaa op dat de i0veri„en zich te veel voelen( ten te volgen. Nauwelijks echter wilde ilc j(J den w,0g lfl voorls mijn onderzoekingstocht voorLzetten ol ik weid door een vijlftal collegia's, die •gezien hadden dat ik iemand, en wien, Ie®r Een r«mam uit Masoeren door RICHARD SKOWRONNEK. 19). Jan keek haar mei zijn blauwe oogen smeekend aan. „Krijg ik niet eens een hand tot af scheid?" Zij trok de schouders op. „Och God, het diept immers nergens toe!" Maar L>en stak ze heni toch haar kleine, door wind en zon g|ehruinde hand 'toe. Hij greep die en drukte haai' harijellijfc!. „Waarom dient het nergens toe? Moet liet iiu dan juist de laatste keer zijd daft wij elkaar ziein?" Zij wendde haar hoofdje af en hij zag duidelijk dat aan haar lang© wimpers eed klejne traan hing. En toen ze hem! deze maal antwoordde, zuchlliej zijl diep. „Ja, dat moet welEn houd mij' nu maar niet langter meer vast, wadt ik moet werkelijk hooi gaan htalen. AIS ik er niet bij ben, voered de vrouwen niets; uit r' Zij wilde haar hand lostrekken, maar hij liet het niet toe. Sinds hij hel traantje gezien had, was hij zeldzaam «moedig gewonden. „Neen zoo gaat 't niet hoor! Eerst moet ik weten wie u bent!" naar spuit.. vroeg, omringd en hoor de vijfvoudig de I Vraag': „waar ïs spuit...?" met een klemtoon van na druk op „waar", alsof de 'vragers nu tocli eindelijk zonder den minsten twij fel antwoord ziouden ontvangen op de vraag, die ze al minstens zoovele malen bedden gesteld als ilc, Ilc liad dus lotgeno|olen, en het troostte mïj nu te weten, dat het niét waar was, Wal ik vreesde, en dat mijn lange zoe ken niet het gevolg w|as van onbedreven heid als spuilbediende. Wij zetten nu gezamenlijk onze ont dekkingsreis voort, 'na twee minuten Waren we met z'n tienen, allemaa! voor ispuit...., 'eü toen vonden wij, als schipbreukelingen een baken die land aankondigt, iemand die penningen ïn ontvangst nam van spuit... Met de medaille aan hef groene lint in het knoopsgat waren we tóen spoedig bij ons materiaal. Ik vroeg wat ilc doen móest, een vraag, waarover ik' m'ij' Wel een beetje schaamde, maar die ïk toch durfde de niet weinige spijbelaars in liun zon dig wegblijven gesterkt worden door de gedachte: ïk kan toch niets dioelh. En bovendien krijgen dje ijVSrigen, di© Wel opkwamen en hun penning' inlever den, de neiginjg: kom, ik Iga mlaar we'g. Of nog' erger: ik kom den volgendjen lcèer heelemaal niet. Nu is het moeilijk om' djat getal van 50 zonder nadjere voorzieningen te be perken Want als het eens noodig word( ook de spuiten te gebruiken, zijn er zekter zooveel noodig, want dan zijn cfpk de siangenwagenp in actie. En een ander- moeilijklieid is, dat men niet weet, hoe- velen er b. v. niet in de stad) zijn, door werkzaamheden zijn Verhinderd enz., vooral als er overdag brand is- Maar ten slotte blijft dan 'och zeker de vraag over: is het noodjg steeds aan meer dan 400 personen de verplichting op te leggen naar het terrein van d©n brand te gaan, en daar in -den weg! te loopen terwijl men het er met ©en' hon derd af kan? Het prijzenswaardige werk dat de brandweer Dinsdag verrichtte, weert die vraag niet af. Het geval' kan zich doordoen dfat het te veel aan brand weermannen een lastbaar bezwaar wordt •stellen, omdat mïj! nooit iemand les j bij het blusschen in de verplichtingen eens bedienden j Misschien d(at bovenstaand schrijven Iglejgóven had. En toen ilc Ten antwoord van den brandweerman aan hel bestuur „Wje ilc ben?" Over haar gezicht gleed een vluchtig lachje. „Nu, wat' ,piij betreft de boschnimf, die zich zoo 'tegen den middag aan den eenzamen wandelaar vertoont." „De boschnimph?" Hij lachte luid. „Neen hoor, die is oud en rimpelig, een spook mei lange tanden." „Dan kent u het sprookje niet. Eens verschijnt ze hem in de gedaante van een jong meisje en 'zfe "lokt hem al dieper het boscli in. En als hij haar volgt, dan brengt ze hem op een piek waar hij in den grond moet wegzinken. En als hïj! dan 'zijn armen uitstrekt op dat ze hem zal helpen lacht ze hein uil en loont zich in tiaar ware gedaante." „Zoo!..,. Nu dan maar gauw, voor- dal ze veranderd is!" En voordat ze er op bedacht was had hij haar tegen eicli aangetrokken en snel een leus op haar roode lippen gedrukt. Zij maakte zich met een hef tige 'ruk los en haar oogen vlamden van toorn. „Wat verooifoloft gij u wel, mijnheer Rag in sky Daartoe heb ik u toch geen aanleiding gteigteven?" Jan liet zijin hoofd zinken, volkomen schuldbewust." Zijin handelwijze kwam hem zelf piof- jseliug als iets verschrikkelijks voor en hij begreep zelf niet hoe iiij -r den moed toe had gehad. „God, lieve juffrouw", zeide hij ein delijk stotterend. „Gelooft u mij tóch, ik héb er heelemaal niét meer bij ge dacht. Hel kwam zoo ineens hij mij op ziet u en als ik u nu zoo aanlcijk hoe mooi u 'bent en hóe goed die frissche lcleur u 'staal 1 Zij hief afwerend haar handje op, maar haar gezicht stond niet meer zoo boos. „Neen, hoe zei u straks zelf? Zoo gaal het niet hoor!" „Maar u bent ook niet boos .op mij ,-en ilc mag u gauw weer eens terug zien?" Zij schudde het hoofd. „Dat kan ilc u heusch niet beloven en Wat ilc u bidden mag, dring er nu niet mteer op Üan. -Het is mijln schuld niet maar het is nu eenmaal niet an ders." „Mag ik dan nooit weten wie u bént?" ,.U zult het stellig eens weten als u hier blijft en dan zal het u spijlen, dat u mei mij gesproken hebt. Meer' kan ilc u werkelijk niet zeggen' want ik zou toch wel 'graag willen, dat u tenminste nog een paar uur vriendelijk aan mij dacht." Ze had de oogen neergeslagen en de laatste woorden waren aarzelend over haar lippen gekomen. Maar Jan had het andere niet eens gehoord. „Dus het is u niet onverschillig hoe ïk over u denk?" „Of het mij onverschillig is?" Haar oogen vulden .zich mettranen, maar zij wendde haar blile niet af, en zag hem vol in 't gezicht. „Ja, juist, van u is liet mij niet on vers'Chillig. Jan greep weer naar haar hand' en zij liet hein die gewillig. „Nu, dan beloof ik ii, djrd ik niets zal navorschen eu vragen, dé iieve God :.al er wel voor zorgen, djat wij elkaar terugzien. Maar nu een i verzoek, dat u niet moogt afslaan. Er zal zoo dadelijk een ernstige beslissing-genomen worden en straks zal ik weten! of ilc met mijn moeder voort in vre'dje of in on min zal leven. Geef uiij daarom een vriendelijk woord) mee op mijn weg, ik geloof, djat hef mij geluk zal brengen." „Als u gelooft, dgt het helpt:, dan wil ik voor u biddjen. Maar God 1 iel po u mijnheer Baginsky! Ik móet m'ij haasten want mij'n werk wacht!" Zij schuddje hem nog .eenmaal van harte d© hand, en ginjg snel heen, zonder om te zien. i Maar Jan bleef staan en keek haar na. totdjat haar rood rokje achter de kromming van dien weg verdwenen was. Toen wendidje hij zich -om met een zucht en dacht ©r over na, hoe een paar minuien iemand' toch zoo veranderen kunnen.. Eerst had hij niet geweten hoe gauw hij bij zijn moeder zou komen len n'u had liij het liefst alles uitgesteld! en was het boschpaadje afgeloopon om zich ergens 'stilletjes achter een böschje le vers'chuiten en een paar sierlijke hand jes te bespiedjen, hoe flink ze dje hark hanteerden En bij liet voortloopen dacht hij nog eens na over de heele ontmoeting, die met een grapje begonnen was en zoo ernstig geëindigd!. Wat zou het jonge meisje toch hebben, dat ze hem zoo hardnekkig: weigerde haar naam te noe men' Maar hij kon over deze vragen in 't geheel niet ernstig nadenken, want altijd weer kwam haar bruin gezichtje ertusschen hoe -het er bij dat antwoord had uitgezien, en hoe, loen weer bij1 een onder en eindelijk verviel hij in zalige droomerijeii. Misschien was het ten slotte toch nog wel d© bos'chnymph geweest, waarvan die oude vrouwen bij het vogelpluk'ken ver- lelden d.at ze de kleine kinderen diep in het boscli lokten om daar hun bloed te drinken? Zooals de zwarte koreu- nymph, die middenin de gro.otc roggen- velden huisde? Neen, het zou wel een1 kleine heks geweest zijn, maar niet van het soort, diat op bezemstelen rijdj. Deze heks had warm bloed en een paar zoete lippen, en die hadjd'en hem ziek gemaakt van verlangen, zoo dal hij aan niets anders drenken Icon, dan ze nogeens en nogeems te kussen De weg was al een heele tijd' zacht bergafwaarts gegaan, nu hield opeenjs 't boself op en in d© vlakte benedien liem golfden uitgtestrekte graanvelden; mid den daar tusschen, door groene linden omschudawd het breede dak van het huis, 'daarnaast dje schuren 'en( stallen en ver daarachter, als een blauwglanzen de muur, het Raygrod; meer! (Wordt verrolgd)4

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1920 | | pagina 5