BI GOUDEN SLEUTEL, TWEEDE BLAD i liiij iatgrflag 5 Set. 1318, «o. 231. GEDWONGEN CREDIETEN AAN HET BUITENLAND). Een ingewikkelde kwestie waarbij de gebruikte woorden iets anders zeggen dan werkelijk bedoeld wordt. In het 9 Oct. 1917 te 's-Gravenhage 'door de Nederlandschc en Duitsche ge volmachtigden gcleekende Protocol „tot regeling van eenige aangelegenheden van economischen aard", las men plechtig in par. 5: „Tein einde de betalingsbalans tus schen de beide landen zooveel mo gelijk in evenwicht te houden, ver klaart <Je Nederlandschc regeering er geen bezwaar tegen te hebben, dat zoolang deze overeenkomst van kracht blijft, van Nederlandsche zijde een crediet van ten hoogste lli/i millioen guldein per maand wordt verleend." Dat was dus de theorie: aan Duitsch" laud de middelen te verschaffen tot het doen hier te lande van betaling voor 't geen uit ons land werd uitgevoei-d naar Duitschland. Maar het merkwaardige vian het geval was, dat in de rest van dat protocol niets jgezegd werd van uitvoer uit ons land naar Duitschland, en dat er wel om gekeerd verschillende bepalingen in stonden over invoer van Duitschland hierheen. En het was toen trouwens een (openbaar geheim dal die lieele invoer, in de eerste plaats van sleenkool, geheel afhankelijk was gesteld van onze toe zegging om credieten Ie verleenen. rd. w. z om aan Duitschland builen de hooge betaling voor het aan ons geleverde, ook Wog leeninggelden te verschaffen. Ieder een weet trouwens nog hoe Minister Treub, door een openlijke verklaring in 'de Kamer, tul. dat zoolang hij als! Minis ter daar zal, van een dergelijk gedwon gen crediet geen sprake zou zijn heel lang het tot stand komen dier overeen- kiomst heeft tegengehouden, klaar hij moest zwichten, want: geen kolen, wan neer wij van "Duitschland niet bovendien voor zooveel millioen aan schatkistbil jetten kochten. Dal toch was de vorm waarin die crediet verleening geschiedde. Mei uitvoer van ons naar Duitschland en met de handelsbalans had dat alles niets meer te maken. Die ware aard van de credietverleening komt heel duidelijk uit in een meedee- ling onzer regeering, ter toelichting van haar jongste wijziging van het wetsont werp betreffende het goederenverkeer toet het buitenland. Diavin wordt herinnerd aan de over eenkomst van 31 Juli (die na een stilstand van vier maanden het bovqn bedoelde en 31 Maart afgeloopen Protocol ver ving). In die overeenkomst is de crediet verleening eenvoudig, en ook oprechter, 'direct vastgekoppeld aan den invoer van isteenkool, nl. zoo, dat wij aan Duitsch land f 30 ter leen geven vopr iedere Ion brandstoffen die het aan ons levert (en die ons nog veel meer kost dan vroe ger nl. een verhooging van f 45 of f 90 per ton). Die afspraak is een economische ab normaliteit waarvan men vroeger de mo gelijkheid niet geloofd zou hebben. Al- Vroeger een land in een ander land iets moest Itjoopen van veel beteekenis, - dm m 74). Hoofdstuk xxiii. „ïk zou hetzelfde gedaan Hebben." „Neen, Hilary komt niet terug voor mJorgen.' was mevrouw Derfield's ant woord op Miles Harding's vraag, toen hij haar boudoir binnentrad. „Arm kind, ik ben bang. dat zij groot verdriet heeft. Heeft ze u ook geschreven1?" „Ja. Om dien brief 'ben ik hier ge komen," antwoordde Harding snel, ter wijl een blik, die zich tegen zijn wil in zijn oogen vertoonde, zijn Toehoor- Ster vol voldoening deed^ denken dat de brief toch niet de benige red(en was Van zijn komst! „Zij schrijft dat mijn heer Dunbar haar tot vrouw gevraagd heeft en zij hem had aangenomen, maar hij trok zich terug toen hij hoorde, dut zij rijk was en niet het arme meisje, dat hij zich had voorgesteld." „Ja! heeft (u ooit zulk een dwaasheid gehoord?" Austice stond bij het vuur en keek met Verontwaardigde oogen op naar den langen dokter. „Hij1 hield vermoc- Öelijk van Hilary zelf, anders had hij haar niet tot vrouw gevraagd. En nü hij b.v. het materiaal voor een spoorweg, dan ging het naar dat andere land met de boodschap: ik wil een spoorweg bij je koopen; geef mij daar krediet voor in den vorm van een leening die ik bij jou zal plaatsen. Dan had dat andere land het voordeel van de levering, en vond in den spoorweg voldoenden waarborg of onderpaud om aan den kooper gelegenheid te geven het benoodigde geld bij hem te leenen. Zoo ging het b.v. met Frankrijk en de Rus sische spoorwegen,. En ook in alle andere gevallen, waar in een staat buitenslands een leening zocht te plaatsen, was het de leenende staat welke een verplichting op zich nam en een waarborg stelde. En de andere hem dan dat geld te leen. Maar kom daar eens mee aan. hij de nieuwmodische credietverleening. Vaneen onderpand, in verband met de leening geen sprake. De leener is niet verkooper maar n.b. de kooper! Het zou precies hetzelfde zijn wannper iemand in een winkel een jas wilde koo- pen, maar die niet kon krijgen dan on der deze voorwaarde, dat hij, ten eerde natuurlijk de jas helaalde, (naar dan ook nog aan den winkelier een vijftig pop ter leen gaf. In het dagelijksch leven kou je aan een winkelier die zoo'n eisch stelde, vragen of hij giek was. In buitenlandsche aangelegenheden zou zoo'n kwalificatie te onbeleefd zijn, maar nutteloos ook. Hel kan den Duilschers wat schelen hoe wij dat noemen. Ze hebben getd noodig, en omdat wij kolen noodig hebben, zeg gen ze: geen kolen of ook een crediet. "We kunnen ons voorstellen dat een econoom als mr. Treub zich eerst met kracht verzet heeft tegen die abnorma liteit. En het is ook heel begrijpelijk dat de huidige regeering «als liaar voornemen aankondigt om bij de onderhandeling over een nieuwe overeenkomst met kracht er naar te zullen streven deze erediet- ver^lrekking binnen zpp eng mogelijke grenzen te jiouden. Daar is niet alleen reden voor 'ter "wille van het principe. Het heeft ook een zeer gro.ole economische beteekenis. liet is heelemaal niet een Nederlandsch belang, om financieel in sterke mate be trokken te zijn bij het lot van een groot naburig rijk. (We spreken hier in T al gemeen, \yant wat Duitschland reeds van ons verkreeg, probeert ook Engeland van ons te krijgen, als de courantenberichten juist zijn). Hel gaat hier niet om kleine bedragen. Die zes maanden van het protocol van 1 Oct '17 hebben ons reeds aan Duitsch land een krediet doen verschaffen van 67,5 millioen, Dc huidige regecring be rekent dal we vohjens de overeenkomst van 31 Juli j.l. Kot het geven van een cre diet van bijna 17 millioen gedwongen zijn. Dat is samen bijna 85 millioen san DuitschLand, terwijl onze staat zelf eer" daags weer een leening van menige hon derden millioenen moet aangaan. Ter.vijl de uitvoer onzerzijds naar Duitschland, die althans eenig tegenwicht tegenover die credieten vormde, inmiddels zoo sterk is verminderd, dat de N. U. M. niet eens in staat is „de krediettransacties uit haar eigen middelen te financieren", zooals de regeering meedeelt. Daarbij komt dan nog de groote moei lijkheid om die steeds toestroomende Duitsche schatkistbiljetten hier te plaat sen. De schriftelijke gedachtenwisseling in de Kamerstukken over de N. U. M. en over de wijziging van de wet op het goederenverkeer worden bovenal be- heerscht door die vraag. Eerst werd een deel gedragen door de N. U. M., «lie dat dan weer verdeelde over de exporteurs; hel andere deel werd gedragen door de grootgebruikers van brandstoffen en ijzer en staal, wat een bedenkelijken in vloed had, omdat de prijzen der pro ducten dier induslrieelen door die ge dwongen leeningen stegen, m, a w. dal de bevolking hier le lande het bedrag be taalde in den prijs. Maar het werd nog erger, toen de; export naar Duilschlapd zoo sterk daalde did er voor de N. U, M. geen mogelijk heid bs-tond om d|e gedwongen credielen te verdoelen over de exporteurs. Ze bleef met die Duitsche schatkistbiljetten zitten, en raakte er zoo vol mee, dat ze geen voldoende kasmiddelen liad. Minister Treub heeft toen nog in de wijziging-wet voorgesteld om ten eersto de N. U. ML door een staatsgarantie gelegenheid te geven die Duilischc schat kistbiljetten bij de Nederlandlsche Bank te beleenen, en ten tweede om ze in geld om le zetten door er schuldbrie ven voor uit tic geven, waai-voor ook weer de Staat zich waarborg stelde; Men zal zich herinneren dat Minister; Treub 4 Juni aan de Tweede Kamer leen brief zond aandringend op spoedige' afhandeling dier kwestie, daar anders de regecring builen den wetgever om staatsgarantie moest geven. De Tweede Kamer heeft toen den brief naast zich, neergelegd, en het onlAverp niet be handeld. Het gevolg was dat toen Minister Treub eigenmachtig de staatsgarantie voor be- leening £>ij de Ned. Bank gaf, m.a.w. aan de N. U. My een staatswaarborg verleende voor het bedrag dpi' zij, dq N. U. M. ter uitvoering van de credliet- •overe enkoinsten, bij de Bank zoo moeten opnemen. Wal de huidige regeering van het wetsontwerp op bet goederen ver. keer haeft overgelaten is o.a. een wel'- ligen grondslag aan die garantie te geven. En ook zij heeft aangedrongen op spoecf. zoodat dit ontwerp reeds de volgendia week zal worden behandeldt We willen hier nog bij opmerken dat die schatkistbiljetten een looptijd heb ben van drie jaar. Maar als de abnormale afdwinging van crediet voortgaat, wat voor weermiddel heeft men "djan ertegen dat Duitschland dpt gedwongen crediel1- bcdrag voor iedere ton steenkool zoo. hoog opdrijft, dal dp aflossing van de verloopen schatkistbiljetten, eenvoudig msiiwü wordt, doordat er evenveel nieuwe bij komen? - Het is een onbehaaglijke geschiedenis, waarhij ook nog bedacht moet worden dal dit niet de eenige credietverstrekldng is van ons land in Duitschland. Overbekend is het, dat in de eerste drie jaar van den oorlog, toen uit ons land heel veel naar Duitschland ging, een groot deel daarvan betaald werd met crediclpapier, dat ten slotte voor milli oenen en millioenen naar de banken en boerenleenbanken ging. Een van de be doelingen van de oprichling der N. U. M was juist door centralisatie van den uitvoer, daaraan een eind te maken. Behalve dat is er ook nog de vrijwillige inschrijving op de Duitsche oorlogsle?- niijgen. In het protocol van ,1 Oct. werd uitdrukkelijk bepaald, dat de Duitsche regeering zich verplichtte buiten het cre diet van lli/i millioen per maand, ,,gee- nerlel nieuwe credietoperaties in Neder land te bevorderen," zonder voorafgaan de overeenstemming met onze regeering. Maai* dat schijnt niet op de oorlogs- leeningen le hebben gedoeld. Althans in liet voorjaar en ook nu weer heeft men in alle bladen van ons land groote ad vertenties kunnen lezen, opwekkend om op die leeningen in te schrijven. Die advertenties waren, niet als die vroegere, alleen in 't Duitsch gesteld. Ze waren in het Hollandsch, en dus blijkbaar be stemd vöor Nederlanders die gelden be schikbaar hadden. We zijn er van over tuigd, dat die talrijke en kostbare ad vertenties toch nog slechts een wijtinkje waren, waarmee een dikke kabel jouw is gevangen. Maar dan is ook in dat op zicht van het Hollandsch kapitaal een aanzienlijk bedrag in Duitsche staatsle ningen vastgelegd, en nog veel vaster dan in de schatkistbiljetten met driejarigen looptijd. hoort, dat zij rijk ia, weigert hij iets meer met liaar te maken te hebben. Ik heb geen geduld met zulke haarkloverijen, 'l is nonsens." „Waarom noemt u het "haarkloverij en nonsens?" Harding keek nu heel streng. Austice merkte den stijfhopfdigen trek om zijn mond en kin. „Omdat er geen andere naam voor is" antwoordde zij ongeduldig. Hilary blijft precies dezelfde Hilary of zij vijftig pond 's jaars te verleren heeft of vijf duizend. Waarom moet die dwaze jonge man het liart breken van het arme kind, om aau zijn eigen belachel ijken trots voldoening te geven? Ik kan de menschen niet uit staan, die zichzelf opofferen, en ook an deren aan den Moloch van hun trots!" „En ik ben het geheel met mijnheer Dunbar eens", zei Harding kortaf. Geen fatsoenlijk man wil afhankelijk zijn van zijn vrpuw en wenscht precies te doen of bij éen fortuinzoeker is." „Juist 1" Austice zag hem ernstig aan. „Eten fatsoenlijke man denkt alleen aan zichzelf en aan zijn eigen buitensporigjen trots. Hij denkt niet in de eerste plaats aan de vrouw en aan haar gevoelens; hij geeft zich niet de moeite in aanmerking te nemen of hij haar verdriet doet ja of neen. Hij denkt eenvoudig aan niets en niemand anders dan zich zelf. Zelfzuch tig wezen!" zei Austice ten slotte met groote verontwaardiging. „Waarom zegt u dat?" riep Harding. „U kunt u gewoonlijk zoo goed in een Binnenland. GEMEENTEWERKEN. Naar aanleiding van de discussie, wel ke tijdens de jongste raadsvergadering te Vlissingen werd gevoerd (zie Middeiburg- sclie Courant van Zaterdag 21 September 1918, nr. 223, Tweede Blad), in verband met het aftreden van den gemeeute- bouwmeesler en de aanneming met 13 legen 5 stemmen van hel voorstel "an B. en W:. löt benoeming van een .direc teur van gemeentewerken" op een sala ris van f 3500 tot f -1500, zond men ons de volgende beschouwingen, die wij hier een plaats geven zonder daardoor te kennen te geven dat wij hiermee in alle opzichten instemmen. Van geen technicus is het gebied zoo veel omvattend als van den Directeur van Gemeentewerken eener stad, die het moderne leven wil volgen. Nog steeds geeft men zich over het algemeen daar van onvoldoende rekenschap en ver beeldt men zich nog te leven In dc tij den van den gemeentebouwmeester fff gemeentearchitect en deze tijden lig gen voor een stad, die 'in technischen zin op de hoogte van haar tijd wil wezen ver achter ons. Gemeentebouw meester en Gemeentearchitect zijn blijk baar titels uit de dagen, dat beheer selling van de bouwkunst in de eerste en voor naamste plaats van bedoelden ambtenaar werd gevraagd, en waren destijds de bouwobjecten, die hem werden opgedra gen, weinig verschillend en van geen groot belang uit technisch en architecto nisch oogpunt. Deze dagen liggen, zoo als werd opgemerkt, ver achter ons en sindsdien heeft zich uit den ouden ge- meenlehouwmeesler, de tegenwoordige Directeur van "Gemeentewerken ontwik keld wiens taaie, wanneer deze goed wordt begrepen, zeker veel omvallend mag worden genoemd, want het gebied, waarover Gemeentewerken haar bemoei ingen uitstrekt, is voortdurend grooter geworden, en nog laat zich niet voor zien wanneer deze groei een eind zal nemen. Technisch heeft de Directeur van Gemeentewerken eener moderne stad zich te bemoeien met: gebouwen van allerlei aard en dikwijls van zeer bij- zonderen aard, o. a. wanneer liet geldt voor gemeentebedrijven of andere ge meentediensten, werken te ontwerpen en uit le voeren (b.v. voor Gemeentereini ging, Gasfabriek, Electrische Centrale bestratingen (men bedenke hierbij dat de nieuwenvetsche bestraling veel meer •akkeumis, ervaring en zorg eischt dan die van een kwart eeuw geleden); rio- leerjng (een zeer lastig vraagstuk, o. a. voor fabriekssteden, wanneer het vuile water niet in de nabijheid gemakkelijk kan worden geloosd); stadsuitbreiding (de geheele toekomst eener stad kan. afhan gen van een juist inzicht iu deze ma terie); vaarlverbeiering (een stad moet zooveel mogelijk zorgen het centrum te zijn en te blijven der omgeving en deze omgeving moet zich niet beperken tot de naaste omstreken, maar met het oog op de capaciteit der moderne ver voermiddelen, zooals bv. de motorschuit, moet het begrip omgeving zoo ruim mo gelijk worden genomen); havens (geluk kig de stad, die zich een goede haven gelegenheid met daarbij belioorende outillage weet te verschaffen); bruggen (in verband met de havens en de vaart verbetering, bouwwerken van het grootste belang, waarbij de juiste keuze van het type groote vakkennis eischt, een misgreep in deze zaak komt de ge meente gewoonlijk op aanzienlijke of fer-, t o.v. aanleg, bedrijfs- en onder- houdskosten); industrieterreinen (in nauw verband staande met stadsuitbreiding, vaarlverbetering en havens), die een krachtig middel vormen óm een kwijnend beslaan eener stad nieuw leven te ge ven, mits ze met groot beleid worden aangelegd en beheerd; grondbedrijf (al lerwegen begiint men in te zien, dat de gemeente tot zekere hoogte op dit gebied baas in eigen huis dient te zijn); plantsoenen (de tijden dat de gemeente! alleen zorg droeg voor het hoogst nood zakelijke zijn voor goed voorbij, de gemeente heeft voor hoogere belangen le waken dan de plat-nlledaagsche). Zoo zouden wij nog kunnen doorgaan", het bovenstaande geeft ecliter al een breede reeks van onderwerpen van groor ten omvang, waaruit meer dan duidelijk blijkt, dat de werkkring van den Direc teur van Gemeentewerken in technischen zin een der meest uitgebreide is, welke liet moderne leven aanbiedt. En dit alles moet, zal het lot goedé uilkomsten leiden, goed worden beheerd, d. w. z. een uitgebreide, goed ontworpen en goed ge leide administratie moet in alle opzich ten door den Directeur van Gemeente werken gedeeltelijk worden gevoerd, ge deeltelijk worden beheerscht. Overweegt men bij dit alles, dat da? techniek mot groote snelheid voortijlt,t dwz. dat technische begrippen en uit* gevoerde bouwwerken dikwijls in een tiental jaren verouderd zijn, djan volgt daaruit onmiddellijk dat de Directeur] van Gemeentewerken bij zijn veelomvat tende werkzaamheden, nog tijd moet vin- den om zich behoorlijk op de hoogte te houden van allerlei vorderingen. Is het daarom een wonder, dat men o.a. in Den Haag ertoe is gekomen bij het af-' treden van den vorigen titularis, lieti directoraat in tweeën te splitsen, omdat men meende, dal dc laak voor eenj mensch te veel omvattend is? En toch hebben de groote gemeenten het ontzag lijke voordeel dat zij zich de weelde kun- nen veroorloven, onder den directeur: een aantal adjunct-directe uren te plaat' sen, zoodat een goede verdieeling van arbeid kan ontstaan, waarbij elke adjunct directeur zich in een bepaald aanfal onderdeden specialiseert. De djrecüeu^ behoudt daarbij dte leiding, maar be hoeft zich niel in de details te begeven. De gemeenten van middelbare grootte Kunnen echter om financieele redenen een dergelijken technischen staf niet voeren; bovendien zou voor een dergelijk groot} aantal ambtenaren van hoogen graad1 niel altijd werk zijn. En toch kunnen fleze gemeenten op een zeker oogenblils staan voor werken, waarvan de voorbe reiding en uitvoering groote kennis en ervaring in speciale richting vereischen, welke de Directeur van Gemeentewerken zich niet in korten tijd eigen kan maken (ervaring in bijzondere werken verkrijgt1 men immers eerst na jaren, nadat men' een aan lal dezer werken heeft gé-» bouwd, en een Directeur van Gemeente werken. die voor heL eerst, een bouwwerk van bijzonderen aard bouwt, laat onwille keurig het leergeld door d(e gemeente} betalen). Er zijn in zulke gevallen voor een. gemeente slechts twee uitwogen. De eer ste is, dat zij een technicus (hetzij ingenieur of architect) in tijdelijken dienst neemt. Deze uitweg lijkt rationeel maar is het nieL. In de eerste plaats] is dikwijls niets vaster dan hel tijdelijke, d.tw.z. de tijdelijke kracht blijft langer! in dienst, dan strikt noodzakelijk isl* In dc tweede plaats verkrijgt men zelden een ervaren man in tijdelijken dienst?} om de eenvoudige redjeu, dat een er|-' varen man of ergens in vasten dien'st' is onder gunstige voorwaarden of parti culier onder veel betere condities werkt; De gemeente vervalt dus tot het ini dienst nemen van een jodg ingenïeuR of architect met weinig of geen ervaring, en de gemeente belaalt het leergeld. Bovendien loopt de gemeente het niet denkbeeldige gevaar, dat de benoemd® midden in dje voorbereiding of uitvoering elders in een vaste - positie wordt be noemd en niets is schadelijker voor een werk van beleekenij^ dan mutatie in de leiding daarvan. De tweede uitweg is, dat de gemeenl® werken van bijzonderen aard, als uit* breidingsplannen, havens, industrie-ter reinen, vaarlverbetering, rioleering, groote anders toestand verplaatsen, begrijpt u dan niet hoe een man over zulke dingen moet denken?" ,En begrijpt u niet hoe een vrouw ge- Voélt?" antwoordde zij bits. „Een fat soenlijke man voldoet zijn eigen gevoel van trots ten koste van het luu*t van een vrouw en het geluk van haar leven. Maar dat doet er niet toe! Hij is niet af hankelijk van zijn vrouw. Niemand kan hem beschuldigen een "fortuinzoeker te wezen! Daarom gaat hij voort op zijn weg met de behagelijke overtuiging, dat hij het goede gedaan heeft. En de vrouw? Ach!" Zij haalde de schouders op, „de vrouw mag naar de maan. Loopen, wat den fatsoenlijken man betreft!" „In dergelijke cmstandigheden zou ik precies doen wat mr. Dunbar gedaan beeft. Ik zou zelf ook zoo handelen." Harding sprak met ongewonen gloed, en keek Austice niet aan, terwijl hij! dit zejde. i(U zou ook zoo handelen?" antwoord de zij, nadruk leggende op zijn woor den. „Wou u werkelijk zeggen, dat als u Veel hield van een rijke vrouw u haar ongelukkig zou willen maken, liever dan uw eigen trots opgeven?" „Ik zou den toes land niet juist jnet die woorden beschrijven," iets vjjtn den ouden sarcastischen toon klonk plotse ling in zijn stem, „in de eerste plaats weiger ik te gelooven, dat vrouwen ge makkelijk ongelukkig gemaakt worden. Ze hebben een heel taai hart," hij lachte cynisch. „En in de tweede plaats, het is niet een kwestie van het opgeven van mijn van een man's trots. Het is een kwestie van eerbied voor zich zelf.' „Malligheid," zei Austice vroolijk. Zij had zijn vergissing opgemerkt en daarom zong haar hart een zegelied. „Malligheid' De fatsoenlijke man misleidt zich zelf. Wat hij doen móet is te trachten de din gen te beschouwen zooals zij werkelijk zijn ze niet bedekken onder een hoop mooi klinkende woorden, die niets met de waarheid uit te staan hebben! Trots, heel flauwe trots in de wortel van zijn gedrag; en vrouwenharten zijn niet taaier dan die van den man. Als een man ge kwetst kan worden door de wreedheid van een vrouw, een wouw kan evenzeer gekwetst worden door de wreedheid v^n een man; en het is wreed onuitspre kelijk wreed", liaar stem werd heftig, „oni trots te laten treden tusschen twee menschen, die veel van elkaar houden. Wal doet hét geld er toe? Wat doet de opinie van de menschen er toe, als de man en vrouw zelf maar weten, dat lnm liefde de rechte is. Niets anders komt er op aan dan dat alleen." Het twee stond tegenover elkaar en toen zij ophield met spreken deed Har ding een stap vooruit, toen bedwong hij zich weder en bleef stilstaan. „Vindt u dat mijnheer Dunbar met Hilary moest trouwen, niettegenstaande haar fortuin?" zei hij én een oogenblik vertoonde zich verlegenheid in de oogen van Austice. Het was of zij het eerste >unt van hun geschil vergeten had, alsof Hilar}' en haar belangen verdwenen wa ren op den achtergrond van haar geest. „Hilary", zei ze, toen kreeg zij met eenige inspanning haar kalmte terug en kreeg een vuurroode kleur, „ja zeker, ik vind dat mijnheer Dunbar zoo dwaas niet moe.st wezen. Als Hilary veel van hem houdt, zooals blijkt, dan maakt zijn gedrag haar zeer ongelukkig, zij is geen meisje om gauw van iemand te houden of om tc vergeten wanneer zij eenmaal haar hart geschonken heeft; het is een zeer trouwe ziel. De man die haar geld een scheiding laat teweeg brengen tusschen hem en haar, doet haar met voordacht pijn, en voor niet meer dan een denk beeld," „U maakt een mjolsboop tot een berg", zei Harding met een poging om lichtvaar dig te spreken, die echter volkomen mis lukte „Zooals ik reeds zei, ik ben bang, dat ik hetzelfde zou doen als Dunbar, in Dunbar's geval." Hij zei die laatste woor den langzaam en met nadruk en justice haalde diep adem. „Dan zou u even wreed wezen |als hij," antwoordde zij pn hij zag dat haar oogen glinsterden als door bedwongen tranen „even wreed als hij," herhaalde zij, „als u het met hem eens is, is cM niets meer van te zeggen er is nietd meer tusschen ons te bepraten." Zij1 stak haar hand een weinig hooger uit dan gewoonlijk. „U kwam Hilary een bezoek

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1918 | | pagina 5