BI GOUDEN SLEUTEL,
TWEEDE BLAD
i
liiij
iatgrflag 5 Set. 1318, «o. 231.
GEDWONGEN CREDIETEN
AAN HET BUITENLAND).
Een ingewikkelde kwestie waarbij de
gebruikte woorden iets anders zeggen dan
werkelijk bedoeld wordt.
In het 9 Oct. 1917 te 's-Gravenhage
'door de Nederlandschc en Duitsche ge
volmachtigden gcleekende Protocol „tot
regeling van eenige aangelegenheden van
economischen aard", las men plechtig
in par. 5:
„Tein einde de betalingsbalans tus
schen de beide landen zooveel mo
gelijk in evenwicht te houden, ver
klaart <Je Nederlandschc regeering
er geen bezwaar tegen te hebben,
dat zoolang deze overeenkomst van
kracht blijft, van Nederlandsche zijde
een crediet van ten hoogste lli/i
millioen guldein per maand wordt
verleend."
Dat was dus de theorie: aan Duitsch"
laud de middelen te verschaffen tot het
doen hier te lande van betaling voor
't geen uit ons land werd uitgevoei-d naar
Duitschland.
Maar het merkwaardige vian het geval
was, dat in de rest van dat protocol niets
jgezegd werd van uitvoer uit ons land
naar Duitschland, en dat er wel om
gekeerd verschillende bepalingen in
stonden over invoer van Duitschland
hierheen. En het was toen trouwens een
(openbaar geheim dal die lieele invoer,
in de eerste plaats van sleenkool, geheel
afhankelijk was gesteld van onze toe
zegging om credieten Ie verleenen. rd. w.
z om aan Duitschland builen de hooge
betaling voor het aan ons geleverde, ook
Wog leeninggelden te verschaffen. Ieder
een weet trouwens nog hoe Minister
Treub, door een openlijke verklaring in
'de Kamer, tul. dat zoolang hij als! Minis
ter daar zal, van een dergelijk gedwon
gen crediet geen sprake zou zijn heel
lang het tot stand komen dier overeen-
kiomst heeft tegengehouden, klaar hij
moest zwichten, want: geen kolen, wan
neer wij van "Duitschland niet bovendien
voor zooveel millioen aan schatkistbil
jetten kochten. Dal toch was de vorm
waarin die crediet verleening geschiedde.
Mei uitvoer van ons naar Duitschland
en met de handelsbalans had dat alles
niets meer te maken.
Die ware aard van de credietverleening
komt heel duidelijk uit in een meedee-
ling onzer regeering, ter toelichting van
haar jongste wijziging van het wetsont
werp betreffende het goederenverkeer
toet het buitenland.
Diavin wordt herinnerd aan de over
eenkomst van 31 Juli (die na een stilstand
van vier maanden het bovqn bedoelde
en 31 Maart afgeloopen Protocol ver
ving). In die overeenkomst is de crediet
verleening eenvoudig, en ook oprechter,
'direct vastgekoppeld aan den invoer van
isteenkool, nl. zoo, dat wij aan Duitsch
land f 30 ter leen geven vopr iedere
Ion brandstoffen die het aan ons levert
(en die ons nog veel meer kost dan vroe
ger nl. een verhooging van f 45 of f 90
per ton).
Die afspraak is een economische ab
normaliteit waarvan men vroeger de mo
gelijkheid niet geloofd zou hebben. Al-
Vroeger een land in een ander land
iets moest Itjoopen van veel beteekenis,
- dm m
74).
Hoofdstuk xxiii.
„ïk zou hetzelfde gedaan
Hebben."
„Neen, Hilary komt niet terug voor
mJorgen.' was mevrouw Derfield's ant
woord op Miles Harding's vraag, toen
hij haar boudoir binnentrad. „Arm kind,
ik ben bang. dat zij groot verdriet heeft.
Heeft ze u ook geschreven1?"
„Ja. Om dien brief 'ben ik hier ge
komen," antwoordde Harding snel, ter
wijl een blik, die zich tegen zijn wil
in zijn oogen vertoonde, zijn Toehoor-
Ster vol voldoening deed^ denken dat
de brief toch niet de benige red(en was
Van zijn komst! „Zij schrijft dat mijn
heer Dunbar haar tot vrouw gevraagd
heeft en zij hem had aangenomen, maar
hij trok zich terug toen hij hoorde, dut
zij rijk was en niet het arme meisje, dat
hij zich had voorgesteld."
„Ja! heeft (u ooit zulk een dwaasheid
gehoord?" Austice stond bij het vuur en
keek met Verontwaardigde oogen op naar
den langen dokter. „Hij1 hield vermoc-
Öelijk van Hilary zelf, anders had hij
haar niet tot vrouw gevraagd. En nü hij
b.v. het materiaal voor een spoorweg,
dan ging het naar dat andere land met
de boodschap: ik wil een spoorweg bij je
koopen; geef mij daar krediet voor in
den vorm van een leening die ik bij jou
zal plaatsen.
Dan had dat andere land het voordeel
van de levering, en vond in den spoorweg
voldoenden waarborg of onderpaud om
aan den kooper gelegenheid te geven het
benoodigde geld bij hem te leenen. Zoo
ging het b.v. met Frankrijk en de Rus
sische spoorwegen,.
En ook in alle andere gevallen, waar
in een staat buitenslands een leening
zocht te plaatsen, was het de leenende staat
welke een verplichting op zich nam en
een waarborg stelde. En de andere
hem dan dat geld te leen.
Maar kom daar eens mee aan. hij de
nieuwmodische credietverleening. Vaneen
onderpand, in verband met de leening
geen sprake. De leener is niet verkooper
maar n.b. de kooper!
Het zou precies hetzelfde zijn wannper
iemand in een winkel een jas wilde koo-
pen, maar die niet kon krijgen dan on
der deze voorwaarde, dat hij, ten eerde
natuurlijk de jas helaalde, (naar dan ook
nog aan den winkelier een vijftig pop
ter leen gaf.
In het dagelijksch leven kou je aan
een winkelier die zoo'n eisch stelde,
vragen of hij giek was. In buitenlandsche
aangelegenheden zou zoo'n kwalificatie
te onbeleefd zijn, maar nutteloos ook.
Hel kan den Duilschers wat schelen hoe
wij dat noemen. Ze hebben getd noodig,
en omdat wij kolen noodig hebben, zeg
gen ze: geen kolen of ook een crediet.
"We kunnen ons voorstellen dat een
econoom als mr. Treub zich eerst met
kracht verzet heeft tegen die abnorma
liteit. En het is ook heel begrijpelijk dat
de huidige regeering «als liaar voornemen
aankondigt om bij de onderhandeling
over een nieuwe overeenkomst met kracht
er naar te zullen streven deze erediet-
ver^lrekking binnen zpp eng mogelijke
grenzen te jiouden.
Daar is niet alleen reden voor 'ter
"wille van het principe. Het heeft ook
een zeer gro.ole economische beteekenis.
liet is heelemaal niet een Nederlandsch
belang, om financieel in sterke mate be
trokken te zijn bij het lot van een groot
naburig rijk. (We spreken hier in T al
gemeen, \yant wat Duitschland reeds van
ons verkreeg, probeert ook Engeland van
ons te krijgen, als de courantenberichten
juist zijn).
Hel gaat hier niet om kleine bedragen.
Die zes maanden van het protocol van 1
Oct '17 hebben ons reeds aan Duitsch
land een krediet doen verschaffen van
67,5 millioen, Dc huidige regecring be
rekent dal we vohjens de overeenkomst
van 31 Juli j.l. Kot het geven van een cre
diet van bijna 17 millioen gedwongen
zijn. Dat is samen bijna 85 millioen san
DuitschLand, terwijl onze staat zelf eer"
daags weer een leening van menige hon
derden millioenen moet aangaan. Ter.vijl
de uitvoer onzerzijds naar Duitschland,
die althans eenig tegenwicht tegenover
die credieten vormde, inmiddels zoo sterk
is verminderd, dat de N. U. M. niet eens
in staat is „de krediettransacties uit haar
eigen middelen te financieren", zooals
de regeering meedeelt.
Daarbij komt dan nog de groote moei
lijkheid om die steeds toestroomende
Duitsche schatkistbiljetten hier te plaat
sen. De schriftelijke gedachtenwisseling
in de Kamerstukken over de N. U. M.
en over de wijziging van de wet op het
goederenverkeer worden bovenal be-
heerscht door die vraag. Eerst werd een
deel gedragen door de N. U. M., «lie dat
dan weer verdeelde over de exporteurs;
hel andere deel werd gedragen door
de grootgebruikers van brandstoffen en
ijzer en staal, wat een bedenkelijken in
vloed had, omdat de prijzen der pro
ducten dier induslrieelen door die ge
dwongen leeningen stegen, m, a w. dal de
bevolking hier le lande het bedrag be
taalde in den prijs.
Maar het werd nog erger, toen de;
export naar Duilschlapd zoo sterk daalde
did er voor de N. U, M. geen mogelijk
heid bs-tond om d|e gedwongen credielen
te verdoelen over de exporteurs. Ze
bleef met die Duitsche schatkistbiljetten
zitten, en raakte er zoo vol mee, dat ze
geen voldoende kasmiddelen liad.
Minister Treub heeft toen nog in de
wijziging-wet voorgesteld om ten eersto
de N. U. ML door een staatsgarantie
gelegenheid te geven die Duilischc schat
kistbiljetten bij de Nederlandlsche Bank
te beleenen, en ten tweede om ze in
geld om le zetten door er schuldbrie
ven voor uit tic geven, waai-voor ook
weer de Staat zich waarborg stelde;
Men zal zich herinneren dat Minister;
Treub 4 Juni aan de Tweede Kamer
leen brief zond aandringend op spoedige'
afhandeling dier kwestie, daar anders
de regecring builen den wetgever om
staatsgarantie moest geven. De Tweede
Kamer heeft toen den brief naast zich,
neergelegd, en het onlAverp niet be
handeld.
Het gevolg was dat toen Minister Treub
eigenmachtig de staatsgarantie voor be-
leening £>ij de Ned. Bank gaf, m.a.w.
aan de N. U. My een staatswaarborg
verleende voor het bedrag dpi' zij, dq
N. U. M. ter uitvoering van de credliet-
•overe enkoinsten, bij de Bank zoo moeten
opnemen. Wal de huidige regeering van
het wetsontwerp op bet goederen ver.
keer haeft overgelaten is o.a. een wel'-
ligen grondslag aan die garantie te geven.
En ook zij heeft aangedrongen op spoecf.
zoodat dit ontwerp reeds de volgendia
week zal worden behandeldt
We willen hier nog bij opmerken dat
die schatkistbiljetten een looptijd heb
ben van drie jaar. Maar als de abnormale
afdwinging van crediet voortgaat, wat
voor weermiddel heeft men "djan ertegen
dat Duitschland dpt gedwongen crediel1-
bcdrag voor iedere ton steenkool zoo.
hoog opdrijft, dal dp aflossing van de
verloopen schatkistbiljetten, eenvoudig
msiiwü wordt, doordat er evenveel nieuwe
bij komen?
-
Het is een onbehaaglijke geschiedenis,
waarhij ook nog bedacht moet worden
dal dit niet de eenige credietverstrekldng
is van ons land in Duitschland.
Overbekend is het, dat in de eerste
drie jaar van den oorlog, toen uit ons
land heel veel naar Duitschland ging,
een groot deel daarvan betaald werd met
crediclpapier, dat ten slotte voor milli
oenen en millioenen naar de banken en
boerenleenbanken ging. Een van de be
doelingen van de oprichling der N. U.
M was juist door centralisatie van den
uitvoer, daaraan een eind te maken.
Behalve dat is er ook nog de vrijwillige
inschrijving op de Duitsche oorlogsle?-
niijgen. In het protocol van ,1 Oct. werd
uitdrukkelijk bepaald, dat de Duitsche
regeering zich verplichtte buiten het cre
diet van lli/i millioen per maand, ,,gee-
nerlel nieuwe credietoperaties in Neder
land te bevorderen," zonder voorafgaan
de overeenstemming met onze regeering.
Maai* dat schijnt niet op de oorlogs-
leeningen le hebben gedoeld. Althans in
liet voorjaar en ook nu weer heeft men
in alle bladen van ons land groote ad
vertenties kunnen lezen, opwekkend om
op die leeningen in te schrijven. Die
advertenties waren, niet als die vroegere,
alleen in 't Duitsch gesteld. Ze waren
in het Hollandsch, en dus blijkbaar be
stemd vöor Nederlanders die gelden be
schikbaar hadden. We zijn er van over
tuigd, dat die talrijke en kostbare ad
vertenties toch nog slechts een wijtinkje
waren, waarmee een dikke kabel jouw
is gevangen. Maar dan is ook in dat op
zicht van het Hollandsch kapitaal een
aanzienlijk bedrag in Duitsche staatsle
ningen vastgelegd, en nog veel vaster dan
in de schatkistbiljetten met driejarigen
looptijd.
hoort, dat zij rijk ia, weigert hij iets meer
met liaar te maken te hebben. Ik heb
geen geduld met zulke haarkloverijen, 'l is
nonsens."
„Waarom noemt u het "haarkloverij en
nonsens?" Harding keek nu heel streng.
Austice merkte den stijfhopfdigen trek
om zijn mond en kin.
„Omdat er geen andere naam voor is"
antwoordde zij ongeduldig. Hilary blijft
precies dezelfde Hilary of zij vijftig pond
's jaars te verleren heeft of vijf duizend.
Waarom moet die dwaze jonge man het
liart breken van het arme kind, om aau
zijn eigen belachel ijken trots voldoening
te geven? Ik kan de menschen niet uit
staan, die zichzelf opofferen, en ook an
deren aan den Moloch van hun trots!"
„En ik ben het geheel met mijnheer
Dunbar eens", zei Harding kortaf. Geen
fatsoenlijk man wil afhankelijk zijn van
zijn vrpuw en wenscht precies te doen
of bij éen fortuinzoeker is."
„Juist 1" Austice zag hem ernstig aan.
„Eten fatsoenlijke man denkt alleen aan
zichzelf en aan zijn eigen buitensporigjen
trots. Hij denkt niet in de eerste plaats
aan de vrouw en aan haar gevoelens; hij
geeft zich niet de moeite in aanmerking
te nemen of hij haar verdriet doet ja of
neen. Hij denkt eenvoudig aan niets en
niemand anders dan zich zelf. Zelfzuch
tig wezen!" zei Austice ten slotte met
groote verontwaardiging.
„Waarom zegt u dat?" riep Harding.
„U kunt u gewoonlijk zoo goed in een
Binnenland.
GEMEENTEWERKEN.
Naar aanleiding van de discussie, wel
ke tijdens de jongste raadsvergadering te
Vlissingen werd gevoerd (zie Middeiburg-
sclie Courant van Zaterdag 21 September
1918, nr. 223, Tweede Blad), in verband
met het aftreden van den gemeeute-
bouwmeesler en de aanneming met 13
legen 5 stemmen van hel voorstel "an
B. en W:. löt benoeming van een .direc
teur van gemeentewerken" op een sala
ris van f 3500 tot f -1500, zond men ons
de volgende beschouwingen, die wij hier
een plaats geven zonder daardoor te
kennen te geven dat wij hiermee in alle
opzichten instemmen.
Van geen technicus is het gebied zoo
veel omvattend als van den Directeur
van Gemeentewerken eener stad, die het
moderne leven wil volgen. Nog steeds
geeft men zich over het algemeen daar
van onvoldoende rekenschap en ver
beeldt men zich nog te leven In dc tij
den van den gemeentebouwmeester fff
gemeentearchitect en deze tijden lig
gen voor een stad, die 'in technischen
zin op de hoogte van haar tijd wil
wezen ver achter ons. Gemeentebouw
meester en Gemeentearchitect zijn blijk
baar titels uit de dagen, dat beheer selling
van de bouwkunst in de eerste en voor
naamste plaats van bedoelden ambtenaar
werd gevraagd, en waren destijds de
bouwobjecten, die hem werden opgedra
gen, weinig verschillend en van geen
groot belang uit technisch en architecto
nisch oogpunt. Deze dagen liggen, zoo
als werd opgemerkt, ver achter ons en
sindsdien heeft zich uit den ouden ge-
meenlehouwmeesler, de tegenwoordige
Directeur van "Gemeentewerken ontwik
keld wiens taaie, wanneer deze goed
wordt begrepen, zeker veel omvallend
mag worden genoemd, want het gebied,
waarover Gemeentewerken haar bemoei
ingen uitstrekt, is voortdurend grooter
geworden, en nog laat zich niet voor
zien wanneer deze groei een eind zal
nemen. Technisch heeft de Directeur
van Gemeentewerken eener moderne stad
zich te bemoeien met: gebouwen van
allerlei aard en dikwijls van zeer bij-
zonderen aard, o. a. wanneer liet geldt
voor gemeentebedrijven of andere ge
meentediensten, werken te ontwerpen en
uit le voeren (b.v. voor Gemeentereini
ging, Gasfabriek, Electrische Centrale
bestratingen (men bedenke hierbij dat
de nieuwenvetsche bestraling veel meer
•akkeumis, ervaring en zorg eischt dan
die van een kwart eeuw geleden); rio-
leerjng (een zeer lastig vraagstuk, o. a.
voor fabriekssteden, wanneer het vuile
water niet in de nabijheid gemakkelijk
kan worden geloosd); stadsuitbreiding (de
geheele toekomst eener stad kan. afhan
gen van een juist inzicht iu deze ma
terie); vaarlverbeiering (een stad moet
zooveel mogelijk zorgen het centrum te
zijn en te blijven der omgeving en
deze omgeving moet zich niet beperken
tot de naaste omstreken, maar met het
oog op de capaciteit der moderne ver
voermiddelen, zooals bv. de motorschuit,
moet het begrip omgeving zoo ruim mo
gelijk worden genomen); havens (geluk
kig de stad, die zich een goede haven
gelegenheid met daarbij belioorende
outillage weet te verschaffen); bruggen
(in verband met de havens en de
vaart verbetering, bouwwerken van het
grootste belang, waarbij de juiste keuze
van het type groote vakkennis eischt,
een misgreep in deze zaak komt de ge
meente gewoonlijk op aanzienlijke of
fer-, t o.v. aanleg, bedrijfs- en onder-
houdskosten); industrieterreinen (in nauw
verband staande met stadsuitbreiding,
vaarlverbetering en havens), die een
krachtig middel vormen óm een kwijnend
beslaan eener stad nieuw leven te ge
ven, mits ze met groot beleid worden
aangelegd en beheerd; grondbedrijf (al
lerwegen begiint men in te zien, dat
de gemeente tot zekere hoogte op dit
gebied baas in eigen huis dient te zijn);
plantsoenen (de tijden dat de gemeente!
alleen zorg droeg voor het hoogst nood
zakelijke zijn voor goed voorbij, de
gemeente heeft voor hoogere belangen
le waken dan de plat-nlledaagsche).
Zoo zouden wij nog kunnen doorgaan",
het bovenstaande geeft ecliter al een
breede reeks van onderwerpen van groor
ten omvang, waaruit meer dan duidelijk
blijkt, dat de werkkring van den Direc
teur van Gemeentewerken in technischen
zin een der meest uitgebreide is, welke
liet moderne leven aanbiedt. En dit
alles moet, zal het lot goedé uilkomsten
leiden, goed worden beheerd, d. w. z. een
uitgebreide, goed ontworpen en goed ge
leide administratie moet in alle opzich
ten door den Directeur van Gemeente
werken gedeeltelijk worden gevoerd, ge
deeltelijk worden beheerscht.
Overweegt men bij dit alles, dat da?
techniek mot groote snelheid voortijlt,t
dwz. dat technische begrippen en uit*
gevoerde bouwwerken dikwijls in een
tiental jaren verouderd zijn, djan volgt
daaruit onmiddellijk dat de Directeur]
van Gemeentewerken bij zijn veelomvat
tende werkzaamheden, nog tijd moet vin-
den om zich behoorlijk op de hoogte te
houden van allerlei vorderingen. Is het
daarom een wonder, dat men o.a. in
Den Haag ertoe is gekomen bij het af-'
treden van den vorigen titularis, lieti
directoraat in tweeën te splitsen, omdat
men meende, dal dc laak voor eenj
mensch te veel omvattend is? En toch
hebben de groote gemeenten het ontzag
lijke voordeel dat zij zich de weelde kun-
nen veroorloven, onder den directeur:
een aantal adjunct-directe uren te plaat'
sen, zoodat een goede verdieeling van
arbeid kan ontstaan, waarbij elke adjunct
directeur zich in een bepaald aanfal
onderdeden specialiseert. De djrecüeu^
behoudt daarbij dte leiding, maar be
hoeft zich niel in de details te begeven.
De gemeenten van middelbare grootte
Kunnen echter om financieele redenen een
dergelijken technischen staf niet voeren;
bovendien zou voor een dergelijk groot}
aantal ambtenaren van hoogen graad1
niel altijd werk zijn. En toch kunnen
fleze gemeenten op een zeker oogenblils
staan voor werken, waarvan de voorbe
reiding en uitvoering groote kennis en
ervaring in speciale richting vereischen,
welke de Directeur van Gemeentewerken
zich niet in korten tijd eigen kan maken
(ervaring in bijzondere werken verkrijgt1
men immers eerst na jaren, nadat men'
een aan lal dezer werken heeft gé-»
bouwd, en een Directeur van Gemeente
werken. die voor heL eerst, een bouwwerk
van bijzonderen aard bouwt, laat onwille
keurig het leergeld door d(e gemeente}
betalen).
Er zijn in zulke gevallen voor een.
gemeente slechts twee uitwogen. De eer
ste is, dat zij een technicus (hetzij
ingenieur of architect) in tijdelijken dienst
neemt. Deze uitweg lijkt rationeel
maar is het nieL. In de eerste plaats]
is dikwijls niets vaster dan hel tijdelijke,
d.tw.z. de tijdelijke kracht blijft langer!
in dienst, dan strikt noodzakelijk isl*
In dc tweede plaats verkrijgt men zelden
een ervaren man in tijdelijken dienst?}
om de eenvoudige redjeu, dat een er|-'
varen man of ergens in vasten dien'st'
is onder gunstige voorwaarden of parti
culier onder veel betere condities werkt;
De gemeente vervalt dus tot het ini
dienst nemen van een jodg ingenïeuR
of architect met weinig of geen ervaring,
en de gemeente belaalt het leergeld.
Bovendien loopt de gemeente het niet
denkbeeldige gevaar, dat de benoemd®
midden in dje voorbereiding of uitvoering
elders in een vaste - positie wordt be
noemd en niets is schadelijker voor
een werk van beleekenij^ dan mutatie in
de leiding daarvan.
De tweede uitweg is, dat de gemeenl®
werken van bijzonderen aard, als uit*
breidingsplannen, havens, industrie-ter
reinen, vaarlverbetering, rioleering, groote
anders toestand verplaatsen, begrijpt u
dan niet hoe een man over zulke dingen
moet denken?"
,En begrijpt u niet hoe een vrouw ge-
Voélt?" antwoordde zij bits. „Een fat
soenlijke man voldoet zijn eigen gevoel
van trots ten koste van het luu*t van een
vrouw en het geluk van haar leven.
Maar dat doet er niet toe! Hij is niet af
hankelijk van zijn vrouw. Niemand kan
hem beschuldigen een "fortuinzoeker te
wezen! Daarom gaat hij voort op zijn weg
met de behagelijke overtuiging, dat hij
het goede gedaan heeft. En de vrouw?
Ach!" Zij haalde de schouders op, „de
vrouw mag naar de maan. Loopen, wat
den fatsoenlijken man betreft!"
„In dergelijke cmstandigheden zou ik
precies doen wat mr. Dunbar gedaan
beeft. Ik zou zelf ook zoo handelen."
Harding sprak met ongewonen gloed, en
keek Austice niet aan, terwijl hij! dit
zejde.
i(U zou ook zoo handelen?" antwoord
de zij, nadruk leggende op zijn woor
den. „Wou u werkelijk zeggen, dat als u
Veel hield van een rijke vrouw u haar
ongelukkig zou willen maken, liever dan
uw eigen trots opgeven?"
„Ik zou den toes land niet juist jnet die
woorden beschrijven," iets vjjtn den
ouden sarcastischen toon klonk plotse
ling in zijn stem, „in de eerste plaats
weiger ik te gelooven, dat vrouwen ge
makkelijk ongelukkig gemaakt worden.
Ze hebben een heel taai hart," hij lachte
cynisch. „En in de tweede plaats, het is
niet een kwestie van het opgeven van
mijn van een man's trots. Het is een
kwestie van eerbied voor zich zelf.'
„Malligheid," zei Austice vroolijk. Zij
had zijn vergissing opgemerkt en daarom
zong haar hart een zegelied. „Malligheid'
De fatsoenlijke man misleidt zich zelf.
Wat hij doen móet is te trachten de din
gen te beschouwen zooals zij werkelijk
zijn ze niet bedekken onder een hoop
mooi klinkende woorden, die niets met
de waarheid uit te staan hebben! Trots,
heel flauwe trots in de wortel van zijn
gedrag; en vrouwenharten zijn niet taaier
dan die van den man. Als een man ge
kwetst kan worden door de wreedheid
van een vrouw, een wouw kan evenzeer
gekwetst worden door de wreedheid v^n
een man; en het is wreed onuitspre
kelijk wreed", liaar stem werd heftig,
„oni trots te laten treden tusschen twee
menschen, die veel van elkaar houden.
Wal doet hét geld er toe? Wat doet de
opinie van de menschen er toe, als de
man en vrouw zelf maar weten, dat lnm
liefde de rechte is. Niets anders komt
er op aan dan dat alleen."
Het twee stond tegenover elkaar en
toen zij ophield met spreken deed Har
ding een stap vooruit, toen bedwong hij
zich weder en bleef stilstaan.
„Vindt u dat mijnheer Dunbar met
Hilary moest trouwen, niettegenstaande
haar fortuin?" zei hij én een oogenblik
vertoonde zich verlegenheid in de oogen
van Austice. Het was of zij het eerste
>unt van hun geschil vergeten had, alsof
Hilar}' en haar belangen verdwenen wa
ren op den achtergrond van haar geest.
„Hilary", zei ze, toen kreeg zij met
eenige inspanning haar kalmte terug en
kreeg een vuurroode kleur, „ja zeker,
ik vind dat mijnheer Dunbar zoo dwaas
niet moe.st wezen. Als Hilary veel van
hem houdt, zooals blijkt, dan maakt zijn
gedrag haar zeer ongelukkig, zij is geen
meisje om gauw van iemand te houden of
om tc vergeten wanneer zij eenmaal haar
hart geschonken heeft; het is een zeer
trouwe ziel. De man die haar geld een
scheiding laat teweeg brengen tusschen
hem en haar, doet haar met voordacht
pijn, en voor niet meer dan een denk
beeld,"
„U maakt een mjolsboop tot een berg",
zei Harding met een poging om lichtvaar
dig te spreken, die echter volkomen mis
lukte „Zooals ik reeds zei, ik ben bang,
dat ik hetzelfde zou doen als Dunbar, in
Dunbar's geval." Hij zei die laatste woor
den langzaam en met nadruk en justice
haalde diep adem.
„Dan zou u even wreed wezen |als
hij," antwoordde zij pn hij zag dat haar
oogen glinsterden als door bedwongen
tranen „even wreed als hij," herhaalde
zij, „als u het met hem eens is, is cM
niets meer van te zeggen er is nietd
meer tusschen ons te bepraten." Zij1 stak
haar hand een weinig hooger uit dan
gewoonlijk. „U kwam Hilary een bezoek