TWEEDE BLAD P. SLUIS. Acbt-en-zeventig galden. FEUILLETON, CHRISTINE, Ziterdag 22 Ray. 1913, 11. 277. j VOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER#^ even aan Van Hall ontleenden, wordt o. a- bevestigd door de ervaring opgedaan in het Noord-Oosten van Pruisen, waar veel wild karwijzaad verzameld en in den handel wordt gebracht. Karwij is een vracht van groote waarde by den wisselbouw. l)e oogst valt vroeg, soms reeds in de eerste weken van Juni, zoodat men den tijd heelt het stoppelveld voor het volgend gewas toe te bereiden en ook na karwij met goeden uitslag planten, o. a. wikken, kan telen voor eene uitmuntende groenbemesting. De afwisseling der marktprijzen ia echter oorzaak, dat er eene groote schommeling plaats heeft in het aantal hectaren, dat voor den verbouw van deze vrucht gebruikt wordt. Aan het Verslag over den Landbouw in Nederland voor 1912, uitgegeven door de Diractie van den Landbouw, ontleenen wij daaromtrent de volgende cijfers aangaande het aantal hectaren daarmede bezaaid van *£andbouiêhroniek i VASTEN MEDKWEKKZE. Zeer veie, nagenoeg de meeste gewassen» die door den landbouwer en den tuinier in sns vaderland worden verbouwd zijn van elders ingevoerd, daarentegen is de karwij aeae inlandsche plant, die in tegenstelling met nagenoeg alle andere doos de cultuur eer aan hoedanigheid schijnt verloren dan gewennen te hebben. De hooglseraar H. C. van Hall zegt van deze plant in zijne «Landhuishoudkundige Flora», die in 1854 werd uitgegeven, op bladz. 92 en 93 het volgende Men vindt de plant ia vele vruchtbare weilanden zoo op de klei als op het zand eok veel langs onze groote rivieren. Zij is onschadelijk voor het vee, bepaaldelijk voor het melkvee en wordt zelfs in het hooi gaarae gezien, omdat zij daaraan een aan genomen geur mededeeltmaar bij Nijmegen en in de Overbetuwe wordt zij als een onkruid in de graslanden beschouwd, daar het gras iu de nabijheid dezer plant slecht groeit. Dit karwij of karwijzaaad wordt bij Nijmegen en verder langs onze groote rivie ren bij duizenden ponden van de in het wild groeiende planten verzameld, om naar Enge land verzonden te worden. Het geeft aan sommige arme lieden een bestaan. Zie ook O. G. HeldringDe Anna-Paulownapolder, Amst. 1847 bi. 27—28; Nijv. XII bl. 348. wordt gebruikt in bakkerijen, gedestil leerd en in de geneeskunde. In de Neder- betawe wordt het uit het wild opgezamelde 3aad verkocht tegen 5 4 6 cents het pond. Dit is kleiner van korrel maar specerij- aohtiger dan het gekweekte. Een en ander wordt bevestigd in de «Flora van Nederland» door Dr. C. A. J. A. Öademans I, bladz. 145, die daaraan nog toevoegt De aromatieke (kruidige, geurige) smaak vaa het karwijzaad is oorzaak, dat men het in sommige landen, en wel bepaaldelijk in Dutsehland, in brood en koeken bakt. G. Linckh deelt ons mede in zijn «Anbau der Handelsgewitchse", dat het karwijzaad wordt gebruikt om daaruit eene etherische olie te trekken, in Dnitschland bekend onder de» naam van Kömmelolie, ter vervaardiging va» den zoogenaamden Kiimmelbrandewijn, zooals de lezers van Fritz Beuter wel zullen weten, het lievelingsborreltje van den heer Inspector Br&sig en verder als toekruid bij het bereiden van kaas, brood, spijzen en eek bij het vervaardigen van zeepsoorten. Het gehalte aan olie bedraagt bij ons gemiddeld iets meer dan 4 °/0; de oorzaken, die op het gehalte invloed uitoefenen kent me» nog niet voldoende, maar men heeft aiat zekerheid vastgesteld, dat zaad in het wild en ook dat in noordelijker streken gewonnen, rijker is aan olie dan hetgeen gewoonlijk in Nederland verbouwd wordt. De mededeeling, die wij daaromtrent zoo Zeeland. Nederland. 1871/1880 35 1.512 1881/1890 216 2.301 1891/1900 470 3.380 1901/1910 943 5.394 1911 1.268 8?230 1912 541 2.991 Uit bovenstaand tafeltje ziet men, hoe de toenemende prijzen voortdurend aanleiding gaven tot uitbreiding van de cultuur, hoe de lage prijzen de cultuur plotseling aanzienlijk verminderde. Wij wijzen hierop met opzet, omdat daaruit te leeren valt, dat men zich door hooge prijzen nimmer mag laten ver lokken tot buitengewone uitbreiding der cultuur,, zoodat men bij tegenslag niet ge noodzaakt kan worden tot buitengewone inkrimping. Daar, waar de grond geschikt is voor karwij, verdient het aanbeveling daarvan jaarlijks een partij te telon. Bij den aankoop van zaad wordt door de bereiders van karwijolie natuurlijk acht geslagen op het oliegehalte en daar dit ook voor een groot deel in verband staat met frischheld en zuiverheid, vormen deze in hooge mate de grondslagen van de waarde bepaling. Nog merken wij hierbij op, dat de meeste karwij verbouwd wordt in Nederland, Denemarken, Noorwegen en Zwedende teelt in Dnitschland en Belgiö is van geringe beteekenis en verder, dat het gebruik van NederlandBch zaad in Dnitschland vrij alge een wordt aanbevolen. Karwij kan zeer goed tegen onze gewone wintersnatte en koude voorjaren kannen den verbouwer daarentegen zeer nadeelig zijn, omdat zij de vruchtzetting belemmeren. Karwij is in den regel een twee-jarige vrucht maar kan twee achtereenvolgende jaren geoogst worden, en is dan driejarig, doch de opbrengst is het derde jaar zoo gering, dat de derde vrucht niet in s merking wordt genomen. De wortel vleezig, penvormig en heext een richting. De stengel is gestreept en vertakt hij draagt dubbel gevinde lichtgroene bla deren en doorgaans zeer talrijke schermen van kleine witte bloemen. Omwindseltjes komen nu eens wel, dan weer niet voor; zijn zy aanwezig, dan bestaan zy uit zeer weinig blaadjes. De vruchten zyn van eene langwerpige gedaante en dragen op iedere helft 5 ribben en in iedere groeve een striem. Het wordt in den handel gebracht in baaltjes van 50 KG. De opbrengst kan in verschillende jaren ver uit elkanr loopen, wat duidelijk blijkt uit de volgende opgave van het aantal baaltjes per hectare van 1891/1900 1901/1910 1911 1912 Zeeland 24,7 26,7 28,3 18,5 Nederland 21,9 24,8 28,5 19,7 Het seizoen en ook het meer of minder aanwezig zijn van de karwijmot of rups kunnen van grooten invloed op j€e opbrengst zijn. De karwymot ban een ware plaag wor den voor eene landstreek eene voortduren de en afdoende bestrijding is daarvan dan ook gevrenscht en daarom willen wij bij dit vlindertje, dat nagenoeg 1 cM lang is en 2 tot 2.1 cM vlucht heelt, eenige oogen- blikken verwijlen. De voorvleugels van het vlindertje zijn roodachtig en grijsbruin en naar den rand toe en ook opj de nerven zwart met witte afteekeningende achtervleugels zijn grijs bruin en het lichaam is gelijk gekleurd met de vleugels, maar iets lichter. Het motje hondt zich overdag «til en vliegt des avonds. In Maart of April vertoont het zich en legt hare eitjes op het loot der planten; daaruit ontwikkelen zich rupBen, die eerit leven van de bladeren, dan de bloemsohermen in spinnen, de bloemea afvreten, in een tijd van 5 weken volwassen zijn, en ten slotte een gaatje in den karwijstengel boren, daar verpoppen, soms van 25 tot 50 in éöne plant. Nn heelt men daarbij te letten op het volgende. In verschillende tijden van het jaar ziet men karwijmotten, rupsen en poppen en daarna natuurlijk weer motten, welke laat ste zich gewoonlijk in Juli vertoonen en dan, wat bij andere motten niet het geval is, als vlinder overwinteren. Daarbij, ofschoon men zulks nog niet met zekerheid kan vast stellen, is het zeer goed mogelijk, dat er een tweede geslacht van dit insect voorkomt, dat zich niet op de karwij, maar op aan verwante bloemen ontwikkelt. Dit in aan merking genomen hebbe men het volgende in het oog te houden karwijstroo worde nimmer in de stallen gestrooid maar verbrand, onmiddellijk na dat men gedorschen heeft, en het land voor al ook de slooten worden zoo zuiver moge lijk gehouden van aanverwante scherm- bloemigen, waaronder wij wijzen op de waterkervel, de breedbladige water-eppe, de vergiftige waterscheerling, verwilderde peen het zevenblad. Wordt vervolgd. door JOSEF COHEN (Nadruk verboden.) der-rojnantisch dan het de heeren tot dusver hebben gehoord. /„Vertelt u 't gerust. „Laat ik dan dadelijk met de deur in huis vallen. Geeft u me nog een sigaar, edele gastheer Ik rook dit xncrk héél graag. Welnu, heeren! laat ik u zeggen, wat acht en zeventig guldig zijn Acht en zeventig guldig zijn twee en vijftig maal anderhalf, en hebben eens voor mij do huur beteekend, die ik in mijn armen jongen tijd voor mijn kamer heb betaald U vraagt me - waarom geen tachtig, waarom zoo precies acht-en-zeventig'? In die dagen gaf ik teekenles aan een jong meisje, écns per week, voor één gulden vijftig per keer, en ik had 't zoo geregeld, dat ik er mijn huishuur van betaalde De huishuur was 't eerste noodige, schoon linnengoed 't tweede, mijn schulden betalen voor mijn verf en 't andere gerei 't derde en mijn eten 't vierde Als ik een schilderstukje ver kocht voor vijftig gulden, was ik de ko ning te rijk Dan at ik niet, maar dl- néérde 'n Artist is een raar ding, 't geld betcekent iets voor ons, zoolang als we 't hebben. Ik heb ze gekend, die op een schuit in 't water leefden, en eiken dag liadden ze ruzie met den bakker, die ze aan den oever voorbij reed. Wanneer hij niet meer wilde poffen, gingen ze hem met een wrakke roeiboot achterna t Is lollig, als je 't vertelt, maar 't heeft óók zijn tragiek, dat verzeker ik u Dal zijn zijwegen, en ik wil bij de geschiedenis blijven. Juffrouw Bak, dal is de juffrouw, die me de kamer verhuurde en ik. waren overeengekomen, dat ik haar zou betalen, zoodra mijn leerlinge me betaald zou hebben Die had er geen begrip van, dat ik zooveel zorgen had Voor haar droeg ik altijd het schooue linnengoed, want dat is is 't leven veel waard. Als ze een week had overgeslagen, haalden we de les een week daarna in, en de vacanties moest ze dóórbetalen zoo was hel prrecies acht-en-zeventig gul den, de huur van de kamer, 't Kwam net zoo precies uil, als dat er den eersten Januari telkens weer een nieuw jaar begint Of mijn leerlinge talent had? Of ze door mijn lessen vooruitging? Laat ik eerlijk zeggen, dat i k hel niet weet. Eiken Maandagmiddag kwam ik op haai bi de stilte der kamer, waar de oude heeren rookend tezamen zalen, had de stem van majoor Bas nog een nagalm- trilling verscholen. Hij was de laatste ge weest, die had verteld, nauwkeurig en objectief, hoe hij aan zijn vrouw was ge komen. Het was de afspraak geweest, dat allen zoodra zij intiem bij elkander zouden zijn de historie van hun jeugd zouden verhalen en geen van hen was er, die niet iets bijzonders had te zeg gen Ja, het vreemde was, dat de schijn baar nietigsten onder hen de dolzinnigste aovnturen hadden beleefd, en de zonder- j landgoed, en we zochten dan de mooute lingsle geschiedenis was wel die van eenPakjes op, om er te schilderen We klein onbeteekenend kaalhoofdig heer niet j praatten, als we met werkten, over alle een stomp neusje en een gouden brilletje mogelijke dingen, over t leven schilder en roode, bevende, gerimpelde handjes,kunst, over litteratuur, een enkele maal die zijn vrouw nu veertig jaar geleden,°ver de liefde, zoo vaag, als alleen maar van werelddeel tot werelddeel had na-15on§c metischen dat kunnen doen. Goed gereisd, terwijl zij hem constant het ja- kwam, zooals 't komen moest Ik woord weigerde, tot hij haai* in Brisbane van baar houden het leven redde, - en zij hem eindelijk In 't begin was 't een soort van aanbid- als vrouw was gevolgd, een verhaal, dat ding van me, zooals je hebt voor een werd aangehoord met een zekere pijn- groote, vreemde kunst, 't Denkbeeld, dat lijke verbazing, omdat niemand gelooven ik haai" met mijn lippen zou hebben aan kon, dat deze onbeleekenende heer met J geraakt, was onverdraaglijker voor me zijn stompneusje. zijn gouden brilletje dan een vlam. Nooit, dacht ik bij mezelf, en zijn bevende, gerimpelde bandjes ooit zal ze 't weten Ze zal er zelfs geen iets romantisch doorstreden kon hebben, vermoeden van hebben Ik zal heel te- Alle verhalen te zamen hadden een rughoudend zijn, ik zal haar alleen maar zwoele stemming verwekt, die een lach en les geven en over niets praten. Dat een schrei vereend door de kamer deed hield ik ook vol Maar 't was gek. Hoe ruischen. Er was maar één man geweest, stiller ik werd, hoe levendiger werd zij die tot dusver had gezwegen, en ditNu begrijp ik alles véél beter, maar in kwam niet, zooals de meesten wel ver-1 die dagen geloofde ik, dat ze er niets van j moedden, omdat hij niets beleefd zou had gemerkt Laat ik 'l nog eenmaal zeg- i hebben, doch omdat hij ongetrouwd was gen, zooals ik 'l in mijn jeugd heb ge- gebleven. Toen men nu algemeen zweeg, dacht, o! 't klinkt uit den mond van een peinzend over de vreemdheid van dit be- ouderen man, een artiest, die '1 leven, staan, hief hij, de oude artist, die pas zijn i(n zijn grofheid kent, zoo onzinnig, zoo schilderij „Diana had verkocht voor vijf- banaal, nietwaar' Laat me t vertellen! tienduizend gulden, zijn broeden kop op Als ze me zou hebben gezegd, dat ze van en zijn matte, verre stem klonk plots als me hield, had ik méér dan mijn leven. een snik in de stilte. „Ilc ben u dankbaar voor uw verha len", zeide hij, „en ook ik heb wat te vertellen. Het is een historie uit mijn had ik mijjn kunst willen opofferen. Wanneer ze me had gevraagd, of ik nooit van jnijn leven piijw palet zou hebben wil len verlaten, had ik het graag gedaan héél jonge jaren, en de titel luidt an- wanneer zij ine daarvoor haar liefde ders dan bij u, mijne heeren had willen geven Daarvan was natuurlijk Boven mijn geschiedenis zou als op- geen sprake We bleven van elkaar ver schrift kunnen staan „hoe ik niet wijderd, zij een rijk, jong, mooi meisje,. getrouwd ben", of nog beter uitgedrukt ik een arme onbeteekenende schilder, acht en zeventig gulden Misschien zal die zijn weg nog moest maken, en die ze u in haar eenvoud treffen. Het is min- j hoogstens een enkele maal in een krant werd genoemd, en ik paste op, dat tus- schen ons de scheiding bleef. Tot ik een goeden dag opeens merkte, dat mij de aanraking van haar hand meer waard was dan Murillo en Frans Hals te zamen. Het was een zomernamiddag We za ten naast elkander, en schilderden een beukehoouv Toevallig raakte haar arra den mijnen aan, en ik was op 't punt haar te zeggen, dat ik van haai" hield. Toen, zonder dat ik-zelf er iets aan doen kon, begon mijn verst&ud te werken. Ik bedacht hel bij mezelf, dat ik er toch niet zeker van was, dat ze van me hield Ik bedacht, dat, als ze van me hield, ik mijn kunst voor haai" zou opof feren Ik bedacht, dat, als ze niet van me hield, mijn kunst 't eenigste was, dal mijn toevlucht zou zijn. En ik dacht, begin nu allemaal te lachen, aan die achl- cn-zeventig gulden. Wanneer ze me zou weigeren, zou 't voor mij onmogelijk zijn, om haar verder les te geven Dan was alles voor mij verloren. Ik kon ine in dit geval evengoed opknoopen Wanneer ik haar vroeg, liep ik een te groot gevaar. Ik wist liet als ze me zou weigeren, en dat zou ze zeker doen, geloofde ik, was mijn kamer naar de maan, dan stond ik met mijn schilderijen op straat, met mijn schoon linnengoed en met 't beetje credict, dat ik nog had Goed ik zweeg. Wel verbeeldde ik me. dat ze tegen me lachte, een beetje verlegen een heekje zeker tegelijkertijd Goed ik zweeg' Ik kan alléén maar zeggen, dat het loon, dat me iedere maand werd uitbe taald, in mijn zak brandde liet bleef er gelukkig niet langJuffrouw Bak kreeg 'L dadelijk en ik hoefde het niet meer dan een paar uur bij me te houden. De zomer verging Nooit heeft ze 't van me kunnen den ken, dal ik van haar hield. Ze heeft het zelfs niet aan me kunnen zien. toen zc me haar verloving vertelde. Het was midden in den winter en ze was bezig 'l wit van sneeuw te schil deren Dat herinner ik me was voor haar vreeselijk moeielijk' Ze maakte er altijd iets grauws van, iets r&óra Ineens legt ze 't penseel neer. ziet me aan, en zegt „Ik kan niet werken!" „Waarom niet9" vraag ik „Omdat ik aan iets anders denk. Ik vraag natuurlijk niets Zij gaat voort „Ik ben met iemand verloofd.' Ilc heb me rustig gehouden Ze heeft niets aan me gezienIlc heb haar de hand gegeven, haar gefeliciteerd Nog even heb ik me verbeeld, dat ze naar me keek, als dien eenen keer Maar dat. kon ook een vergissing zijn „Kunt u raden met wien?"_ „Neen zei ik - „Probeer u 't eens Ik noemde tien namen, ach. met een lachend gezicht Ze k&u niets gemerkt hebben Natuurlijk noemde ik den juis- teu niet, en zij schaterde Eindelijk zeide ze het precies de domste en verve lendste van haar aanbidders Een paar maanden later trouwden ze. De acht en zeventig gulden was ik toch kwijt, maar toevallig kwam precies op den dag. dat ik de lessen verloor, een kunsthandelaar uil Rotterdam ,die drie schilderijen van me kocht voor driehonderd gulden Als hij een paar maanden vroeger was geko men, zon ik 't meisje hebben gevraagd Nu was ze voor een ander - Mijn lieele leven lang heb ik over deze kleine histo rie gedroomd, die voor een vreemde mis schien niet van belang is En daardoor lcomt 't heeren, dat ik ongetrouwd ben gebleven, want ik heb aan 't meisje al den tijd gedacht, en een andere vrouw heeft me toch nooit geboeid, al heb ik I er veel in mijn leven ontmoet En toch zou ik u de geschiedenis, I niet hebben verteld, als ik niet de vorige week 't bericht had gekregen, dat ze was gestorven Een dag leter bracht me de l post een boekje met lichtbruin schrift ge- j schreven - zóó oud en daarin stond Naar het Engelsch. T L. G. MOBERLV. I „Neen, een dief of een dronkaard ben i ik niet, dat kan ik eerlijk zeggen Maar u kon vinden dat ik niet genoeg verstand i van den omgang met kinderen heb en er zijn nog zooveel andere dingen waarin I ik u misschien niet voldoe J „Ik vind u juist iemand zooals ik I graag heb", antwoordde Cicely bijna met j geestdrift, „en dat vindt Bébé ook. Als I u nu van Bébé vandaan ging, zou het 57. lieve kind doodongelukkig zijn. Neen, u Deze woorden klonken Christine vreemd blijft voor goed bij ons, dat zij zoo, la- in de noren; zij herinnerde zich nog zoo ten wij daar niet meer over spreken; levendig Ruperts prinses in het witte ge-wij zullen met Bébé naar de stad gaan waad en Ruperts ernstig en droevig ge- zoodra die aardige Dr. Fergusson zegt, zicht toen hij haar de geschiedenis had dat zij reizen mag en dan gaan wij met verteld van de schoone vrouw, die een Kerstmis naar Bramwell alles overheersclienden invloed had gehad Die aardige dokier Fergusson kwam op zijn leven. De bescheidenheid gebood lady Cicely dien avond dikwijls in de liaar geen of een ontwijkend antwoord te gedachte toen zij in de kamer zat te geren op Cicely's woorden en tot haar schrijven, terwijl Christine Bébé uit- groote verlichting liet haar jeugdige mees-kleedde teres het onderwerp varen en ging tot i „Hij doet mij denken aan John dacht het bespreken van Christine's eigen za-'zij, „hij heeft dezelfde vriendelijke, ver ken over standige oogen, bruin, evenals die van „Wat de vraag betreft van uw vertrek,John en dezelfde lieve manier van doen (lie quaeslie bestaat eenvoudig niet. Noch als mijn beste man. Het is net of hij be- ik noch Bébé kunnen u missen En ik grijpt hoe eenzaam ik mij soms gevoel heb nog geen een van de vreeselijke en welk een groote verantwoordelijkheid dingen in u ontdekt die men van de menr het leven geeft voor zoo'n vrouwtje als schen schijnt te verwachten Wij vragen ilc ben." altqd b v. of een kinderjuffrouw eerlijk En hoe vreemd hel ook schijnen moge, is en niet drinkt; nu, ik geloof niet dat dergelijke gedachten kwamen eveneens u u aan misbruik van sterken drank bij Denis Fergusson op, toen hij vlug schuldig maakt of dat u steelt." terugreed naar Pijnboom Lodge, en ter- Ctiristine lachte vroolijk. wijl hij dien avond zijn eenzamen maal tijd zat te gebruiken in de eetkamer van Dr. Stokc, die gemeubileerd en ingericht was precies zooals hij het zelf niet zou hebben gedaan, kwam liet fijne, teere ge zichtje met de heldere blauwe oogen van Cicely hem telkens voor den geest; hij wou wel eens welen welk soort man die echtgenoot van haar geweest zou zijn en of die blauwe oogen geschitterd zou den hebben van liefde voor dien man. „Zij keek precies als een lief, gevoe lig kind toen zij vandaag met mij sprak", dacht hij, „zij en dat snoeperige Bé- beetje zijn net een paar kinderen en toch zij is geheel vrouw en moeder, zij heeft daar alle eigenschappen van.Fer gusson zuchtte toen hij de saaie kamer rondkeek; hij deed al zijn best zijn ge dachten af te wenden van plotseling op komende illusies van een eigen tehuis, een huis dat werkelijk een tehuis voor hem wezen zou en niet alleen een woon plaats, een tehuis waarin hij het middel punt zou vinden van alle rust en geluk zijn eigen vrouw Zijn eigen vrouw? Hij lachte hardop, een korl lachje dat hem zelf onaange naam in de ooren klonk Het was zeer weinig waarschijnlijk dat hij ooit in staat zou wezen een vrouw ten huwelijk te vragen en dan zulk een keurig, in weelde opgevoed vrouwtje nog wel, dat dat Weder zag hij voor zijn oogen het beeld dal hij zooeven zoo moedig van zich af had gezet, een lief gezichtje, als een teere bloem te voorschijn komende' uit een wolk van kant en zacht donker bont, met gvoo[e veeren op haar hoed, die nederliingen op hel goudblonde haar. Het was op den di-empel van juffrouw Nairne's huis, dat hij Cicely voor 'teerst ontmoet had en zooals hij haar toen zag, bij den bleeken winterzonneschijn, had hij haar steeds weergezien voor het oog zijner verbeelding, telkens duidelijker. Ed daarnaast een ander looneeltje, dat een groote tegenstelling met haar vormde Dat was zijn eigen huis in Zuid-Londen, de onaanzienlijke omgeving, de weinig wel riekende lucht in dat gedeelte van de stad; geen wonder dat Cicely, het ele gante mooie vrouwtje, hem tegenover die werkelijkheid voorkwam als een prinses, die tot een andere wereld behoorde „Dwaas die je bent!" riep Fei-gusson hardop, toen hij zich na den maaltijd naar een klein hokje begaf, bestempeld met den wijdschcn naam van rookkamer; „hoe gauwer Dr Slokes terugkomt en je je biezen pakt en terugkeert naar de Werkelijkheid van het leven in Soutli- warl, des te beter Droomen, droomen en gezichten zien behoort niet lot de dingen waartoe je geroepen bent Tot dit punt van zijn overpeinzingen gekomen trok hij een stoel bij de schrijf tafel en nam het kloeke besluit een ar tikel af te gaan maken voor een medisch tijdschrift, toen het dienstmeisje binnen kwam en hem een bijzonder vuil briefje ter hand stelde. Het bevatte alleen deze woorden ..Wees zoo goed dadelijk te komen Hij is stervende Er stond geen adres op, een M tot eenige onderteekening; toch begreep Fer gusson dadelijk wat de boodschap ber duidde In allerijl werd de automobiel in gereedheid gebx-acht; dokter Fergusson slapte in, zei tot den knecht dat hij zelf wel chauffeeren zou en reed in snelle vaart in de richting van het eenzame huis in het dal. „Zal ik ooit iets ontdekken van de ge- heimzixmigheden aan dat huis verbon den?" vroeg hij zich af, terwijl hij voortspoedde over de donkere landwegen, waarop zijn lantaarns een stroom van licht wierpen, „of zal het geheim, wat dit dan ook wezen moge, door dien on- gelulckigen man worden meegenomen in hel graf? Wat hij ook gedaan heeft of geweest is en hij heeft zeker iets bijzonders gedaan of is iets bijzonders geweest en niet iets zeer goeds ook ik zou er een eed op willen doen dat zijn misdaden een gevolg waren van zwakheid en niet van boosheid De man is door en door zwak en waarom die be wonderenswaardige vrouw zulk een rijk dom van liefde over hem heeft uitge stort, dat is een van de raadselen der vrouwelijke natuur." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 5