TWEEDE BLAD
P. SLUIS.
Acbt-en-zeventig galden.
FEUILLETON,
CHRISTINE,
Ziterdag 22 Ray. 1913, 11. 277.
j VOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER#^
even aan Van Hall ontleenden, wordt o. a-
bevestigd door de ervaring opgedaan in het
Noord-Oosten van Pruisen, waar veel wild
karwijzaad verzameld en in den handel wordt
gebracht.
Karwij is een vracht van groote waarde
by den wisselbouw. l)e oogst valt vroeg,
soms reeds in de eerste weken van Juni,
zoodat men den tijd heelt het stoppelveld
voor het volgend gewas toe te bereiden en
ook na karwij met goeden uitslag planten, o. a.
wikken, kan telen voor eene uitmuntende
groenbemesting.
De afwisseling der marktprijzen ia echter
oorzaak, dat er eene groote schommeling
plaats heeft in het aantal hectaren, dat voor
den verbouw van deze vrucht gebruikt wordt.
Aan het Verslag over den Landbouw in
Nederland voor 1912, uitgegeven door de
Diractie van den Landbouw, ontleenen wij
daaromtrent de volgende cijfers aangaande
het aantal hectaren daarmede bezaaid van
*£andbouiêhroniek
i VASTEN MEDKWEKKZE.
Zeer veie, nagenoeg de meeste gewassen»
die door den landbouwer en den tuinier in
sns vaderland worden verbouwd zijn van
elders ingevoerd, daarentegen is de karwij
aeae inlandsche plant, die in tegenstelling
met nagenoeg alle andere doos de cultuur
eer aan hoedanigheid schijnt verloren dan
gewennen te hebben. De hooglseraar H. C.
van Hall zegt van deze plant in zijne
«Landhuishoudkundige Flora», die in 1854
werd uitgegeven, op bladz. 92 en 93 het
volgende
Men vindt de plant ia vele vruchtbare
weilanden zoo op de klei als op het zand
eok veel langs onze groote rivieren. Zij is
onschadelijk voor het vee, bepaaldelijk voor
het melkvee en wordt zelfs in het hooi
gaarae gezien, omdat zij daaraan een aan
genomen geur mededeeltmaar bij Nijmegen
en in de Overbetuwe wordt zij als een
onkruid in de graslanden beschouwd, daar
het gras iu de nabijheid dezer plant slecht
groeit.
Dit karwij of karwijzaaad wordt bij
Nijmegen en verder langs onze groote rivie
ren bij duizenden ponden van de in het wild
groeiende planten verzameld, om naar Enge
land verzonden te worden. Het geeft aan
sommige arme lieden een bestaan. Zie ook
O. G. HeldringDe Anna-Paulownapolder,
Amst. 1847 bi. 27—28; Nijv. XII bl. 348.
wordt gebruikt in bakkerijen, gedestil
leerd en in de geneeskunde. In de Neder-
betawe wordt het uit het wild opgezamelde
3aad verkocht tegen 5 4 6 cents het pond.
Dit is kleiner van korrel maar specerij-
aohtiger dan het gekweekte.
Een en ander wordt bevestigd in de
«Flora van Nederland» door Dr. C. A. J. A.
Öademans I, bladz. 145, die daaraan nog
toevoegt
De aromatieke (kruidige, geurige) smaak
vaa het karwijzaad is oorzaak, dat men het
in sommige landen, en wel bepaaldelijk in
Dutsehland, in brood en koeken bakt.
G. Linckh deelt ons mede in zijn «Anbau
der Handelsgewitchse", dat het karwijzaad
wordt gebruikt om daaruit eene etherische
olie te trekken, in Dnitschland bekend onder
de» naam van Kömmelolie, ter vervaardiging
va» den zoogenaamden Kiimmelbrandewijn,
zooals de lezers van Fritz Beuter wel zullen
weten, het lievelingsborreltje van den heer
Inspector Br&sig en verder als toekruid bij
het bereiden van kaas, brood, spijzen en
eek bij het vervaardigen van zeepsoorten.
Het gehalte aan olie bedraagt bij ons
gemiddeld iets meer dan 4 °/0; de oorzaken,
die op het gehalte invloed uitoefenen kent
me» nog niet voldoende, maar men heeft
aiat zekerheid vastgesteld, dat zaad in het
wild en ook dat in noordelijker streken
gewonnen, rijker is aan olie dan hetgeen
gewoonlijk in Nederland verbouwd wordt.
De mededeeling, die wij daaromtrent zoo
Zeeland.
Nederland.
1871/1880
35
1.512
1881/1890
216
2.301
1891/1900
470
3.380
1901/1910
943
5.394
1911
1.268
8?230
1912
541
2.991
Uit bovenstaand tafeltje ziet men, hoe de
toenemende prijzen voortdurend aanleiding
gaven tot uitbreiding van de cultuur, hoe de
lage prijzen de cultuur plotseling aanzienlijk
verminderde. Wij wijzen hierop met opzet,
omdat daaruit te leeren valt, dat men zich
door hooge prijzen nimmer mag laten ver
lokken tot buitengewone uitbreiding der
cultuur,, zoodat men bij tegenslag niet ge
noodzaakt kan worden tot buitengewone
inkrimping. Daar, waar de grond geschikt
is voor karwij, verdient het aanbeveling
daarvan jaarlijks een partij te telon.
Bij den aankoop van zaad wordt door de
bereiders van karwijolie natuurlijk acht
geslagen op het oliegehalte en daar dit ook
voor een groot deel in verband staat met
frischheld en zuiverheid, vormen deze in
hooge mate de grondslagen van de waarde
bepaling.
Nog merken wij hierbij op, dat de meeste
karwij verbouwd wordt in Nederland,
Denemarken, Noorwegen en Zwedende
teelt in Dnitschland en Belgiö is van geringe
beteekenis en verder, dat het gebruik van
NederlandBch zaad in Dnitschland vrij alge
een wordt aanbevolen.
Karwij kan zeer goed tegen onze gewone
wintersnatte en koude voorjaren kannen
den verbouwer daarentegen zeer nadeelig
zijn, omdat zij de vruchtzetting belemmeren.
Karwij is in den regel een twee-jarige
vrucht maar kan twee achtereenvolgende
jaren geoogst worden, en is dan driejarig,
doch de opbrengst is het derde jaar zoo
gering, dat de derde vrucht niet in s
merking wordt genomen. De wortel
vleezig, penvormig en heext een
richting. De stengel is gestreept en vertakt
hij draagt dubbel gevinde lichtgroene bla
deren en doorgaans zeer talrijke schermen
van kleine witte bloemen. Omwindseltjes
komen nu eens wel, dan weer niet voor;
zijn zy aanwezig, dan bestaan zy uit zeer
weinig blaadjes. De vruchten zyn van eene
langwerpige gedaante en dragen op iedere
helft 5 ribben en in iedere groeve een striem.
Het wordt in den handel gebracht in
baaltjes van 50 KG.
De opbrengst kan in verschillende jaren
ver uit elkanr loopen, wat duidelijk blijkt
uit de volgende opgave van het aantal
baaltjes per hectare van
1891/1900 1901/1910 1911 1912
Zeeland 24,7 26,7 28,3 18,5
Nederland 21,9 24,8 28,5 19,7
Het seizoen en ook het meer of minder
aanwezig zijn van de karwijmot of rups
kunnen van grooten invloed op j€e opbrengst
zijn.
De karwymot ban een ware plaag wor
den voor eene landstreek eene voortduren
de en afdoende bestrijding is daarvan dan
ook gevrenscht en daarom willen wij bij
dit vlindertje, dat nagenoeg 1 cM lang is
en 2 tot 2.1 cM vlucht heelt, eenige oogen-
blikken verwijlen.
De voorvleugels van het vlindertje zijn
roodachtig en grijsbruin en naar den rand
toe en ook opj de nerven zwart met witte
afteekeningende achtervleugels zijn grijs
bruin en het lichaam is gelijk gekleurd met
de vleugels, maar iets lichter. Het motje
hondt zich overdag «til en vliegt des avonds.
In Maart of April vertoont het zich en legt
hare eitjes op het loot der planten; daaruit
ontwikkelen zich rupBen, die eerit leven
van de bladeren, dan de bloemsohermen in
spinnen, de bloemea afvreten, in een tijd
van 5 weken volwassen zijn, en ten slotte
een gaatje in den karwijstengel boren, daar
verpoppen, soms van 25 tot 50 in éöne plant.
Nn heelt men daarbij te letten op het
volgende.
In verschillende tijden van het jaar ziet
men karwijmotten, rupsen en poppen en
daarna natuurlijk weer motten, welke laat
ste zich gewoonlijk in Juli vertoonen en
dan, wat bij andere motten niet het geval
is, als vlinder overwinteren. Daarbij, ofschoon
men zulks nog niet met zekerheid kan vast
stellen, is het zeer goed mogelijk, dat er
een tweede geslacht van dit insect voorkomt,
dat zich niet op de karwij, maar op aan
verwante bloemen ontwikkelt. Dit in aan
merking genomen hebbe men het volgende
in het oog te houden
karwijstroo worde nimmer in de stallen
gestrooid maar verbrand, onmiddellijk na
dat men gedorschen heeft, en het land voor
al ook de slooten worden zoo zuiver moge
lijk gehouden van aanverwante scherm-
bloemigen, waaronder wij wijzen op de
waterkervel, de breedbladige water-eppe, de
vergiftige waterscheerling, verwilderde peen
het zevenblad.
Wordt vervolgd.
door
JOSEF COHEN
(Nadruk verboden.)
der-rojnantisch dan het de heeren tot
dusver hebben gehoord.
/„Vertelt u 't gerust.
„Laat ik dan dadelijk met de deur in
huis vallen. Geeft u me nog een sigaar,
edele gastheer Ik rook dit xncrk héél
graag. Welnu, heeren! laat ik u zeggen,
wat acht en zeventig guldig zijn Acht en
zeventig guldig zijn twee en vijftig maal
anderhalf, en hebben eens voor mij do
huur beteekend, die ik in mijn armen
jongen tijd voor mijn kamer heb betaald
U vraagt me - waarom geen tachtig,
waarom zoo precies acht-en-zeventig'?
In die dagen gaf ik teekenles aan
een jong meisje, écns per week, voor
één gulden vijftig per keer, en ik had 't
zoo geregeld, dat ik er mijn huishuur
van betaalde De huishuur was 't eerste
noodige, schoon linnengoed 't tweede,
mijn schulden betalen voor mijn verf en 't
andere gerei 't derde en mijn eten 't
vierde Als ik een schilderstukje ver
kocht voor vijftig gulden, was ik de ko
ning te rijk Dan at ik niet, maar dl-
néérde 'n Artist is een raar ding, 't geld
betcekent iets voor ons, zoolang als we
't hebben. Ik heb ze gekend, die op een
schuit in 't water leefden, en eiken dag
liadden ze ruzie met den bakker, die ze
aan den oever voorbij reed. Wanneer hij
niet meer wilde poffen, gingen ze hem
met een wrakke roeiboot achterna t
Is lollig, als je 't vertelt, maar 't heeft
óók zijn tragiek, dat verzeker ik u Dal zijn
zijwegen, en ik wil bij de geschiedenis
blijven.
Juffrouw Bak, dal is de juffrouw, die
me de kamer verhuurde en ik. waren
overeengekomen, dat ik haar zou betalen,
zoodra mijn leerlinge me betaald zou
hebben Die had er geen begrip van,
dat ik zooveel zorgen had Voor haar
droeg ik altijd het schooue linnengoed,
want dat is is 't leven veel waard. Als
ze een week had overgeslagen, haalden
we de les een week daarna in, en de
vacanties moest ze dóórbetalen zoo
was hel prrecies acht-en-zeventig gul
den, de huur van de kamer, 't Kwam
net zoo precies uil, als dat er den eersten
Januari telkens weer een nieuw jaar
begint
Of mijn leerlinge talent had? Of ze
door mijn lessen vooruitging?
Laat ik eerlijk zeggen, dat i k hel niet
weet.
Eiken Maandagmiddag kwam ik op haai
bi de stilte der kamer, waar de oude
heeren rookend tezamen zalen, had de
stem van majoor Bas nog een nagalm-
trilling verscholen. Hij was de laatste ge
weest, die had verteld, nauwkeurig en
objectief, hoe hij aan zijn vrouw was ge
komen. Het was de afspraak geweest, dat
allen zoodra zij intiem bij elkander
zouden zijn de historie van hun jeugd
zouden verhalen en geen van hen was
er, die niet iets bijzonders had te zeg
gen Ja, het vreemde was, dat de schijn
baar nietigsten onder hen de dolzinnigste
aovnturen hadden beleefd, en de zonder- j landgoed, en we zochten dan de mooute
lingsle geschiedenis was wel die van eenPakjes op, om er te schilderen We
klein onbeteekenend kaalhoofdig heer niet j praatten, als we met werkten, over alle
een stomp neusje en een gouden brilletje mogelijke dingen, over t leven schilder
en roode, bevende, gerimpelde handjes,kunst, over litteratuur, een enkele maal
die zijn vrouw nu veertig jaar geleden,°ver de liefde, zoo vaag, als alleen maar
van werelddeel tot werelddeel had na-15on§c metischen dat kunnen doen. Goed
gereisd, terwijl zij hem constant het ja- kwam, zooals 't komen moest Ik
woord weigerde, tot hij haai* in Brisbane van baar houden
het leven redde, - en zij hem eindelijk In 't begin was 't een soort van aanbid-
als vrouw was gevolgd, een verhaal, dat ding van me, zooals je hebt voor een
werd aangehoord met een zekere pijn- groote, vreemde kunst, 't Denkbeeld, dat
lijke verbazing, omdat niemand gelooven ik haai" met mijn lippen zou hebben aan
kon, dat deze onbeleekenende heer met J geraakt, was onverdraaglijker voor me
zijn stompneusje. zijn gouden brilletje dan een vlam. Nooit, dacht ik bij mezelf,
en zijn bevende, gerimpelde bandjes ooit zal ze 't weten Ze zal er zelfs geen
iets romantisch doorstreden kon hebben, vermoeden van hebben Ik zal heel te-
Alle verhalen te zamen hadden een rughoudend zijn, ik zal haar alleen maar
zwoele stemming verwekt, die een lach en les geven en over niets praten. Dat
een schrei vereend door de kamer deed hield ik ook vol Maar 't was gek. Hoe
ruischen. Er was maar één man geweest, stiller ik werd, hoe levendiger werd zij
die tot dusver had gezwegen, en ditNu begrijp ik alles véél beter, maar in
kwam niet, zooals de meesten wel ver-1 die dagen geloofde ik, dat ze er niets van
j moedden, omdat hij niets beleefd zou had gemerkt Laat ik 'l nog eenmaal zeg-
i hebben, doch omdat hij ongetrouwd was gen, zooals ik 'l in mijn jeugd heb ge-
gebleven. Toen men nu algemeen zweeg, dacht, o! 't klinkt uit den mond van een
peinzend over de vreemdheid van dit be- ouderen man, een artiest, die '1 leven,
staan, hief hij, de oude artist, die pas zijn i(n zijn grofheid kent, zoo onzinnig, zoo
schilderij „Diana had verkocht voor vijf- banaal, nietwaar' Laat me t vertellen!
tienduizend gulden, zijn broeden kop op Als ze me zou hebben gezegd, dat ze van
en zijn matte, verre stem klonk plots als me hield, had ik méér dan mijn leven.
een snik in de stilte.
„Ilc ben u dankbaar voor uw verha
len", zeide hij, „en ook ik heb wat te
vertellen. Het is een historie uit mijn
had ik mijjn kunst willen opofferen.
Wanneer ze me had gevraagd, of ik nooit
van jnijn leven piijw palet zou hebben wil
len verlaten, had ik het graag gedaan
héél jonge jaren, en de titel luidt an- wanneer zij ine daarvoor haar liefde
ders dan bij u, mijne heeren had willen geven Daarvan was natuurlijk
Boven mijn geschiedenis zou als op- geen sprake We bleven van elkaar ver
schrift kunnen staan „hoe ik niet wijderd, zij een rijk, jong, mooi meisje,.
getrouwd ben", of nog beter uitgedrukt ik een arme onbeteekenende schilder,
acht en zeventig gulden Misschien zal die zijn weg nog moest maken, en die
ze u in haar eenvoud treffen. Het is min- j hoogstens een enkele maal in een krant
werd genoemd, en ik paste op, dat tus-
schen ons de scheiding bleef.
Tot ik een goeden dag opeens merkte,
dat mij de aanraking van haar hand meer
waard was dan Murillo en Frans Hals te
zamen.
Het was een zomernamiddag We za
ten naast elkander, en schilderden een
beukehoouv Toevallig raakte haar arra
den mijnen aan, en ik was op 't punt
haar te zeggen, dat ik van haai" hield.
Toen, zonder dat ik-zelf er iets aan doen
kon, begon mijn verst&ud te werken.
Ik bedacht hel bij mezelf, dat ik er
toch niet zeker van was, dat ze van me
hield Ik bedacht, dat, als ze van me
hield, ik mijn kunst voor haai" zou opof
feren Ik bedacht, dat, als ze niet van
me hield, mijn kunst 't eenigste was, dal
mijn toevlucht zou zijn. En ik dacht,
begin nu allemaal te lachen, aan die achl-
cn-zeventig gulden. Wanneer ze me zou
weigeren, zou 't voor mij onmogelijk zijn,
om haar verder les te geven Dan was
alles voor mij verloren. Ik kon ine in dit
geval evengoed opknoopen Wanneer ik
haar vroeg, liep ik een te groot gevaar.
Ik wist liet als ze me zou weigeren,
en dat zou ze zeker doen, geloofde ik,
was mijn kamer naar de maan, dan stond
ik met mijn schilderijen op straat, met
mijn schoon linnengoed en met 't beetje
credict, dat ik nog had
Goed ik zweeg.
Wel verbeeldde ik me. dat ze tegen
me lachte, een beetje verlegen een
heekje zeker tegelijkertijd Goed
ik zweeg'
Ik kan alléén maar zeggen, dat het
loon, dat me iedere maand werd uitbe
taald, in mijn zak brandde liet bleef er
gelukkig niet langJuffrouw Bak
kreeg 'L dadelijk en ik hoefde het niet
meer dan een paar uur bij me te houden.
De zomer verging
Nooit heeft ze 't van me kunnen den
ken, dal ik van haar hield. Ze heeft
het zelfs niet aan me kunnen zien. toen
zc me haar verloving vertelde.
Het was midden in den winter en ze
was bezig 'l wit van sneeuw te schil
deren
Dat herinner ik me was voor haar
vreeselijk moeielijk' Ze maakte er altijd
iets grauws van, iets r&óra Ineens legt
ze 't penseel neer. ziet me aan, en zegt
„Ik kan niet werken!"
„Waarom niet9" vraag ik
„Omdat ik aan iets anders denk.
Ik vraag natuurlijk niets Zij gaat voort
„Ik ben met iemand verloofd.'
Ilc heb me rustig gehouden Ze heeft
niets aan me gezienIlc heb haar de
hand gegeven, haar gefeliciteerd Nog
even heb ik me verbeeld, dat ze naar
me keek, als dien eenen keer Maar dat.
kon ook een vergissing zijn
„Kunt u raden met wien?"_
„Neen zei ik -
„Probeer u 't eens
Ik noemde tien namen, ach. met een
lachend gezicht Ze k&u niets gemerkt
hebben Natuurlijk noemde ik den juis-
teu niet, en zij schaterde Eindelijk zeide
ze het precies de domste en verve
lendste van haar aanbidders Een paar
maanden later trouwden ze. De acht en
zeventig gulden was ik toch kwijt, maar
toevallig kwam precies op den dag. dat
ik de lessen verloor, een kunsthandelaar
uil Rotterdam ,die drie schilderijen van
me kocht voor driehonderd gulden Als
hij een paar maanden vroeger was geko
men, zon ik 't meisje hebben gevraagd
Nu was ze voor een ander - Mijn lieele
leven lang heb ik over deze kleine histo
rie gedroomd, die voor een vreemde mis
schien niet van belang is En daardoor
lcomt 't heeren, dat ik ongetrouwd ben
gebleven, want ik heb aan 't meisje al
den tijd gedacht, en een andere vrouw
heeft me toch nooit geboeid, al heb ik
I er veel in mijn leven ontmoet
En toch zou ik u de geschiedenis,
I niet hebben verteld, als ik niet de vorige
week 't bericht had gekregen, dat ze was
gestorven Een dag leter bracht me de
l post een boekje met lichtbruin schrift ge-
j schreven - zóó oud en daarin stond
Naar het Engelsch.
T L. G. MOBERLV.
I „Neen, een dief of een dronkaard ben
i ik niet, dat kan ik eerlijk zeggen Maar
u kon vinden dat ik niet genoeg verstand
i van den omgang met kinderen heb en er
zijn nog zooveel andere dingen waarin
I ik u misschien niet voldoe
J „Ik vind u juist iemand zooals ik
I graag heb", antwoordde Cicely bijna met
j geestdrift, „en dat vindt Bébé ook. Als
I u nu van Bébé vandaan ging, zou het
57. lieve kind doodongelukkig zijn. Neen, u
Deze woorden klonken Christine vreemd blijft voor goed bij ons, dat zij zoo, la-
in de noren; zij herinnerde zich nog zoo ten wij daar niet meer over spreken;
levendig Ruperts prinses in het witte ge-wij zullen met Bébé naar de stad gaan
waad en Ruperts ernstig en droevig ge- zoodra die aardige Dr. Fergusson zegt,
zicht toen hij haar de geschiedenis had dat zij reizen mag en dan gaan wij met
verteld van de schoone vrouw, die een Kerstmis naar Bramwell
alles overheersclienden invloed had gehad Die aardige dokier Fergusson kwam
op zijn leven. De bescheidenheid gebood lady Cicely dien avond dikwijls in de
liaar geen of een ontwijkend antwoord te gedachte toen zij in de kamer zat te
geren op Cicely's woorden en tot haar schrijven, terwijl Christine Bébé uit-
groote verlichting liet haar jeugdige mees-kleedde
teres het onderwerp varen en ging tot i „Hij doet mij denken aan John dacht
het bespreken van Christine's eigen za-'zij, „hij heeft dezelfde vriendelijke, ver
ken over standige oogen, bruin, evenals die van
„Wat de vraag betreft van uw vertrek,John en dezelfde lieve manier van doen
(lie quaeslie bestaat eenvoudig niet. Noch als mijn beste man. Het is net of hij be-
ik noch Bébé kunnen u missen En ik grijpt hoe eenzaam ik mij soms gevoel
heb nog geen een van de vreeselijke en welk een groote verantwoordelijkheid
dingen in u ontdekt die men van de menr het leven geeft voor zoo'n vrouwtje als
schen schijnt te verwachten Wij vragen ilc ben."
altqd b v. of een kinderjuffrouw eerlijk En hoe vreemd hel ook schijnen moge,
is en niet drinkt; nu, ik geloof niet dat dergelijke gedachten kwamen eveneens
u u aan misbruik van sterken drank bij Denis Fergusson op, toen hij vlug
schuldig maakt of dat u steelt." terugreed naar Pijnboom Lodge, en ter-
Ctiristine lachte vroolijk. wijl hij dien avond zijn eenzamen maal
tijd zat te gebruiken in de eetkamer van
Dr. Stokc, die gemeubileerd en ingericht
was precies zooals hij het zelf niet zou
hebben gedaan, kwam liet fijne, teere ge
zichtje met de heldere blauwe oogen van
Cicely hem telkens voor den geest; hij
wou wel eens welen welk soort man die
echtgenoot van haar geweest zou zijn
en of die blauwe oogen geschitterd zou
den hebben van liefde voor dien man.
„Zij keek precies als een lief, gevoe
lig kind toen zij vandaag met mij sprak",
dacht hij, „zij en dat snoeperige Bé-
beetje zijn net een paar kinderen en toch
zij is geheel vrouw en moeder, zij
heeft daar alle eigenschappen van.Fer
gusson zuchtte toen hij de saaie kamer
rondkeek; hij deed al zijn best zijn ge
dachten af te wenden van plotseling op
komende illusies van een eigen tehuis,
een huis dat werkelijk een tehuis voor
hem wezen zou en niet alleen een woon
plaats, een tehuis waarin hij het middel
punt zou vinden van alle rust en geluk
zijn eigen vrouw
Zijn eigen vrouw? Hij lachte hardop,
een korl lachje dat hem zelf onaange
naam in de ooren klonk Het was zeer
weinig waarschijnlijk dat hij ooit in
staat zou wezen een vrouw ten huwelijk
te vragen en dan zulk een keurig, in
weelde opgevoed vrouwtje nog wel, dat
dat
Weder zag hij voor zijn oogen het
beeld dal hij zooeven zoo moedig van
zich af had gezet, een lief gezichtje, als
een teere bloem te voorschijn komende'
uit een wolk van kant en zacht donker
bont, met gvoo[e veeren op haar hoed,
die nederliingen op hel goudblonde haar.
Het was op den di-empel van juffrouw
Nairne's huis, dat hij Cicely voor 'teerst
ontmoet had en zooals hij haar toen zag,
bij den bleeken winterzonneschijn, had
hij haar steeds weergezien voor het oog
zijner verbeelding, telkens duidelijker. Ed
daarnaast een ander looneeltje, dat een
groote tegenstelling met haar vormde Dat
was zijn eigen huis in Zuid-Londen, de
onaanzienlijke omgeving, de weinig wel
riekende lucht in dat gedeelte van de
stad; geen wonder dat Cicely, het ele
gante mooie vrouwtje, hem tegenover die
werkelijkheid voorkwam als een prinses,
die tot een andere wereld behoorde
„Dwaas die je bent!" riep Fei-gusson
hardop, toen hij zich na den maaltijd
naar een klein hokje begaf, bestempeld
met den wijdschcn naam van rookkamer;
„hoe gauwer Dr Slokes terugkomt en je
je biezen pakt en terugkeert naar de
Werkelijkheid van het leven in Soutli-
warl, des te beter Droomen, droomen
en gezichten zien behoort niet lot de
dingen waartoe je geroepen bent
Tot dit punt van zijn overpeinzingen
gekomen trok hij een stoel bij de schrijf
tafel en nam het kloeke besluit een ar
tikel af te gaan maken voor een medisch
tijdschrift, toen het dienstmeisje binnen
kwam en hem een bijzonder vuil briefje
ter hand stelde. Het bevatte alleen deze
woorden
..Wees zoo goed dadelijk te komen Hij
is stervende
Er stond geen adres op, een M tot
eenige onderteekening; toch begreep Fer
gusson dadelijk wat de boodschap ber
duidde In allerijl werd de automobiel in
gereedheid gebx-acht; dokter Fergusson
slapte in, zei tot den knecht dat hij
zelf wel chauffeeren zou en reed in snelle
vaart in de richting van het eenzame
huis in het dal.
„Zal ik ooit iets ontdekken van de ge-
heimzixmigheden aan dat huis verbon
den?" vroeg hij zich af, terwijl hij
voortspoedde over de donkere landwegen,
waarop zijn lantaarns een stroom van
licht wierpen, „of zal het geheim, wat
dit dan ook wezen moge, door dien on-
gelulckigen man worden meegenomen in
hel graf? Wat hij ook gedaan heeft of
geweest is en hij heeft zeker iets
bijzonders gedaan of is iets bijzonders
geweest en niet iets zeer goeds ook
ik zou er een eed op willen doen dat
zijn misdaden een gevolg waren van
zwakheid en niet van boosheid De man
is door en door zwak en waarom die be
wonderenswaardige vrouw zulk een rijk
dom van liefde over hem heeft uitge
stort, dat is een van de raadselen der
vrouwelijke natuur."
(Wordt vervolgd).