BIJVOEGSEL
P. SLUIS.
'standöoui/Skron ie A
FEUILLETON.
CHRISTINE,
Nazomer,
Zaterdag 25 Oct. 1913, no. 253.
VOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER!^
VAN ONZEN VASTEN UEDETTEREEK.
TWEE HAKVRl CIITEN.
Merkten vrij reeds op, dat de suikerbiet
met behulp van een goede bewerking en
degelijke bemoeiing nagenoeg op alle gron
den eene voldoende opbrengst kan verschaffen,
thans dient de vraag beantwoord te worden,
welke bemesting de doelmatigste is en welken
invloed de voor vrucht op het telen van
bieten kan uitoefenen. Alvorens deze beide
vragen, waarvan het antwoord samengaat,
omdat de voorvrucht van grooten invloed
kan zijn op de bemesting, in behandeling te
nemen, willen wij nog even vaststellen, dat
er tnssohen de suiker- en voederbiet, ofschoon
van eene zelfde plant voortkomende, ten
gevolge van cultuur en selectie een groot
verschil ie ontstaan in samenr-telling en dat
de suikerbiet een kleine vyandin met eenige
cultuurplanten gemeen heeft, waarop het
zeker noodzakelijk is de aandacht te vestigen,
om daarvan bij de vruchtopvolging een nuttig
gebruik te kunnen maken.
Aangaande cultuur en selectie merken wij
op, dat de gewone biet tegenwoordig ge
kweekt wordt in vier vormenals snijbiet,
als kroot, als mangel wortel en als suikerbiet;
de eerste twee voor groenten, de derde als
veevoer, de vierde voor de suiker, terwijl de
afval der laatste voor. veevoer wordt aange
wend. Bepalen wy ons nu tot de laatst* twee,
waarmede de eigenlijk gesegde landbouw
zich bezighoudt, dan verschillen zij al dadelijk
in de gemiddelde opbrengst. Deze bedraagt
per hectare bij
mangelw, 80000 KG wortels en 15000 KG loof.
enikerb. 45000 KG wortels en 25000 KG loof
terwijl door deze oogsten aan den grond
ontnomen worden in kilogrammen
stikstof, phoaphorznur kali kalk
rtangolwortelfi 141 60 299 48
suikerbieten 138 56 203 107
Vergelijkt men de tweede opgave aangaande
verbruikte meststoffen met de eerste aan
gaande de opbrengst van den oogst, dan zien
wij al dadelijk, dat de mangelwortelplant
nagenoeg evenveel stikstof en phosphor-
ïuur, maar daarentegen aanzienlijk meer
kali aan het Isnd onttrekt dan de suiker
biet. Intusschen zijn be de in de eerste plaats
k&Hplantea.
Wij maken daarop al dadelijk opmerk
zaam, omdat eene kaiibemesting voor suiker
bieten in Zeeland nog tot de groote zeld
zaamheden behoort.
We willen nu een oogenblik stilstaan by
de bielen-nematode, het bietenaantje b e t e»
rodera 8chacbtii), waaraan in 't
algemeen de zoogenaamde «bietenmoeheid»
wordt toegesohreven.
De mannetjes van deze nematode (draad
worm, eene onderafdeeling van de rond-
wormen) hebben een draadvormig lichaampje,
dat aan beide einden spits toeloopteigenlijk
geleed zijn zij niet, maar bieden door de
samentrekking der huid op enkele plaatsen
niet zelden een voorkomen aan, of zij geringd
zijn de wijfjes daarentegen hebben den vorm
vas een citroen en, wanneer de eitjes
zich in haar lichaam ontwikkelen, ongeveer
de grootte van een pap&veizaadjezij zijn
dan door hare witheid bij eenige oefening
me' het bloote oog waar te nemen
vindt deze nematode vastzitten uan de wor
teltakjes en wortelharen. Elk wijije brengt on
geveer 350 eieren voort, die zich soms gedeel
te yk in eene geleiachtige massa buiten het
lichaam maar gewoonlijk alle in het lichaam
van het wyfje tot larven ontwikkelen,
waardoor de moeder, die intusschen gestorven
is, tot een zak wordt, waarin de larven
blijven tot zij ontwikkeld genoeg zijn om
naar buiten te treden, een plaats te zoeken op
de wortels van de biet, zich daarin te boren,
en daar verder te ontwikkelen. De ontwik
keling van ei tot volwassenheid dunrt van
4 tot 5 weken, zoodat er in een jaar 6 tot
7 geslachten kunnen geboren worden, die
als parasieten op de plantenwortels ten koste
van de plunt leven.
Hoe de nematoden een bietenland kunnen
teisteren tengevolge van hare ontzettende
vermenigvuldiging moge blijken uit de
volgende berekening.
Een wijfje brengt voort gemiddeld 350
larven laat ons aantiemeD, dat daarvan 150
ontwikkelen tot wijfjes en dat die met 6
achtereenvolgende geslachten ook het geval
is, dan komt van een wijfje een nakroost
in 't zelfde jaar van ruim 11 300000 000000
•ijfjes, waarbij wij alle vorige moeders
alle mannetjes verwaarioozen. Nu maakt
aoo'n getal met al die nullen gewoonlijk
weinig indruk op den lezer, maar we willen
toch trachten eeuig denkbeeld van de grootte
van die hoeveelheid te geven. Wanneer men
sedert hebbegin onzer jaartelling, die eerlang
voor 1913 jaren een aanvang nam, de 478
schrikkeldagen daarbij gerekend, begonnen
was te tellen en onafgebroken iedere seconde
twee tellen was vooruitgegaan, zou men nog
slechts het achtste deel geteld hebben van de
productie van óéne nematode aan wijfjes in
één jaar. De tweede vraag uit ons vragen-
boekje, toen wij als kind de catechisatie
bezochten luiddehoe lang het al geleden
was, dat de wereld was geschapen Het
antwoord daarop door den schrijver gegeven
wasomstreeks 6000 jaar. Welnu onder
gelyke veronderstelling van zoo even ware
men met het tellen, indien men van de
Bchepping af begonneD was nog ver beneden
helft gebleven. Wil men nog andere
cijfers. Laat ons aannemen, dat 1000 nema
toden een milligram wegen, das heeft men
er één millioen in een gram 1000-millioen,
door de Franschen milliard genoemd, in een
kilogram, meer dan een waggoolading van
10000 kilogram in eene hectare van één
nematode wijfje in één jaar.
Men heeft ongetwijfeld wel eens hooren
spreken van de «macht van het kleine»;
wellicht krijgen de lezers, die daaromtrent
nog geen beider inzicht hadden, hiervan door
deze cijfers eenig begrip.
Kenteekonen van de ziekze zijn tegen 't
einde van Juli lichter of ook donkerdu
gekleurde bladeren van de plantde bui-
.enste bladeren worden slap, verwelken en
verdregen.
De wortelB worden min of meer geel,
daaraan komt eene op boistels gelijkende wor
telvorming, de bieten sterven en gaan over
tot rotting. Is de ziekte minder hevig, zijn
de bieten minder aangetast, dan herstellen
zij zich min of meer in den herfst, maar de
opbrengst wordt aanzienlijk verminderd en
daalt tot op 1/3 van den gewonen oogst.
Het bietenaaltje leeft bij oorkeur op den
maDgelwortel, de suikerbiet, op baver, raap
zaad, koolzaad en andere koolsoortenhet
komt nooit voor bij aardappelen, gele peen
en chichorei.
Wordt een land door bietennematoden
bezet, dan moet men die traohten le vangen
of door 't begieten van zwavelkoolstof
trachten te dooden. Het vangen geschiedt
volgens Julius Ktihn, die dienaangaande tal
rijke proeven heelt genomen, door middel
van het uitzaaien van vangplanten, dat zijn
de zoodanige in welker wortelen de aaltjes
zich gaarne vestigen. Men zaait deze zeer
dicht om de aaltjes gelegenheid te geven
zich daarin te vestigen, wiedt ze later uit,
Professor Dr J. Ritsema Bos spreekt
van lichter geklemde bladeren, prof. dr Max
Hollrung in zijne «Erkenning, Beurteilnng,
Verhütung unl Beaeitigung von Pfianzen-
krankheiten» van donkerder gekleurde
bladeren.
Naar het Engelsch.
door L. G. MOBERLÏ.
86
„Ik heb haar nooit gezien, lli logeer
hier in de buurt van Graystone. Ik ben
kinderjuffrouw bij het dochtertje van La
dy Cicely Redesdale, het is totaal bij toe
val dat wij vandaag het huis van de
schoone vrouw passeerden."
„Daar komt de auto," zeide Fergusson
toen hij de wielen op het grint hoorde
knarsen; „ik zal u meenemen, zoover
mogelijk ten minste, als u mij zegt waar
ik heen moet. Ik zal mijn knecht maar
niet meenemen, om geen gevaar te loo-
peo dat de plaats van mijn bestemming
bekend wordt En ik zal de vereisch-
t© belofte doen. Bedenk ik doe het
bepaald tegen mijn zin, maar het is een
geval waar leven en dood van afhangt,
zooals u zegt daarom kan ik het niet
weigeren. Kom de geheimen van uw
adhoone vrouw zullen volkomen veilig
mij zijn."
Zoo goed mogelijk gaf Christine een
■auwkeurigc beschrijving van het eenza
at© huis in de vallei, waar zij de zon
derlinge opdracht ontvangen had en toen
Fergusson haar had afgezet op eenigen
afstand van de hoeve waar zij logeerde
spoedde hij zich over de heide, het stei
le pad af, waar het ponywagentje nog
kort geleden was ingereden.
„Ik heb nooit geweten dat daar nog
een huis was", dacht hij toen hij steeds
verder het laantje inreed, „een ongezel
lig oord." De korte Decemberdag spoed
de ten einde. Geen zonnestraal drong
meer door tot dezen weg aan beide zij
den met hooge boomen beplant. „Wat ter
wereld kan iemand bewogen hebben hier
een huis te zetten in dit sombere dal,
wanneer men overal waar de zon schijnt
bouwen kan." Zoo peinsde Fergusson ter
wijl de duisternis rondom1 hem steeds
toenam, en het sombere oord hem drukte
als een nachtmerrie. Het pad was steil
en ongebaand, hij was genoodzaakt heel
langzaam te rijden en de snel toenemen
de duisternis verzwaarde den tocht. Het
was daarom een verlichting voor hem
toen hij rechts een hoogen steenen muur
ontdekte en boven den muur uit, een
schoorsteen zag uitsteken waar rook uit
kwam.
„Hier is het vermoedelijk", mompelde
hij terwijl hij den Wagen liet stjlhouden
voor een deur in den muur; „maar hoe
kom ik in dit verblijf dat er als een ge
vangenis uitziet*?"
Bi was uitgestapt en stond op den
verbrandt ze en zaait zoo nog een tweede
eu derde gewas, 't Laatste middel moge
vernuftig uitgedacht zijn. 't Kooit ons voor
in 't groot met te veel kosten gepaard te
gaan om te knnneu worden toegepast. Na
ons planten bekend rijn, wa -rop het bieten
aaltje niet leeft, wil bet ons voorkomen,
dat eene behoorlijk* vruchiwisseling en een
niet te spoedig terugkeeren van bieten op
een zelfde land «bietenmoebeid» kan voor
komen, wat in ieder geval gemakkelijker
valt dan haar later met goed gevolg
te bestrijden. Om die reden dient men dan
ook bet telen van vruchten, waarop de
nematode zicb gaarne ontwikkelt, zoowel als
voorvrucht als navrucht van de biet en de
mangelwortel vermijden, en zich nooit laten
verleiden, noch om den hoogen suikerprijs,
noch om de behoefte aan voorschotten de
suikerbiet in de vrachtwisseling meer dan
eenmaal in de vier jaar op te nemen.
Wordt vervolgd.
door
Hf LÈNE SWARTH.
(Nadruk verboden.)
Voor het smalle spiegeltje, in het eng
broeiig kamerhokje, priemde Nelly de
spelden door het donkerbruin slroo van
haar stemmigen hoed Boven het som
ber bronsbruin van haar mantel, zag zij
haar bleek gezicht met lustelooze oogen
en verwelkende lippen en neergaande
lijnen langs neus en mond Onder haar
oogen lagen paarse wallen en bij de sla
pen, werd al ijler het glansloos bruin
blond van haar haar.
Wat word ik al oud dacht zij bit
ter Een looden loomheid woog haar op
de leden. Zij wenschte zich al maar weer
thuis. Waarom ging zij dan? Zij kon nu
immers doen en laten wat zij verkoos,
zij was nu vrij.
Ja, maar zij had het den dokter be
loofd, eiken dag aan het strand te gaan
zitten Zij voelde niet dat het haai' goed
deed, maar dat zou later komen, had hij
getroost.
Even bleef zij besluiteloos staan. Als
zij liaar wandelgoed maar weer uitgooide,
de gordijnen sloot en languit op de ca
napé ging liggen? Maar de kamers waren
vol van brutaal staatgeluid hondengeblaf
en auto-ge toeter, orgelgebral en kinder-
gekrijsch- De vensters sluiten ging niet,
om de warmte. Rust was er niet rondom
haar leed.
Met een zucht daalde zij de smalle
steile trap van het burgerlijk hoven-
huisje af, liep de rumoerige straat uit,
den overbekenden weg naai' de tram
halte.
In de volgepakte, lange doos vond zij
plaats. Zoodra zij zal, zakte zy weer weg
in moedeloos gepeins. Waarom zat zij
nu hier tusschen al die genoegelijk kij
kende menschen, fleurige jonge moeder
tjes, koel in 't wit, kindermeisjes in
kleurige kleeren, kinderen rozigbruin-ge-
roosterd door de nazomerzon, de schop
jes om in het zand te graven tusschen
de bloote knietjes geklemd? Omdat de
dokter maai- wat begreep hij van haar
eenzaamheid?
Snel gleed de stoomtram langs de al
gelende, ijlbladerende September-boo-
men, langs blanke villa's nog zomersch
getooid met roode geraniums, tot de ko
peren hoorn van den conducteur meldde
dat het doel was bereikt.
In den zoelen zeewind voelde Nellv
zich gaan, somber figuurtje tusschen het
helblonde strand en de fel-blauwe wolk-
looze lucht. In 't mulle zand vond zij
een kuil en dadelijk zonk zij er in neer.
De kuil was lauw en zacht en diep ge
noeg om in le liggen. Als maar het
licht zoo schel niet was!
Oppervlakkig als alle dokters
waande hij haar afleiding te bezorgen
met dat zitten aan het strand, waar ze
altijd met Agathe was geweest. Nu was
Agathe al zes maanden dood, nu was
de overgebleven zuster al een half jaar
alleen op de wereld. Met liefde o
zeker! had zij haar jeugd geofferd om
de lijderes te verplegen, dag in dag uil,
tien jaren lang Zij had haai' plicht ge
daan, neen, véél meer dan haar plicht.
Zij had zich zoo geheel gegeven en
welken dank ontving ze in ruil?
O zij wist wel dat plicht geen loon
mag eisclien. Maar had van haar het le
ven niet al te veel gevergd? 't Is za
liger te geven dan le ontvangen ja,
maar wie nooit ontvangt houdt ten laat
ste uieli meer over om zijn eigen leven
te leven. En had zij Agathe met haar
toewijding nog maar in 't leven kun
nen houden' Wat had zij nu bereikt met
al haar leedere zorgen? Zij had het lij
den van haar zuster maar verlengd Dat
voelde Agathe ook wel als ze in een
bui van wanhoop, 't uitschreeuwde dat
zij liever doodging dan zoo met geweld
in het leven te worden gehouden, dat
Nelly's medelijden wreed was.
Arme Agathe' nu had ze eindelijk rust
Maai" de rust, waar de overblijvende op
had gehoopt voor zich zelve was nooit ge
komen Nog schrikte zij op in den nacht,
luisterend naar het welbekend likje tegen
het beschot, waarmee Agathe haar placht
le roepen, als zij pijn had En lang na
dat zij tot liet besef van de werkelijk
heid was gekomen, klopte nog haar hoofd
op haar kussen en sloeg haar klam het
angstzweet uit. En o, die leege lange
dagen! die vredelooze eenzaamheid!
Door haar stage toewijding aan de altijd
lijdende, meestal morrende zuster die in
haar omgeving geen derde dulde, had
Nelly zelfs geen poging kunnen wagen
lot het verwerven van sympathie En nu
stond zij alleen en haar jeugd was voor-
bij. Spoorloos, als hel onvatbaar strand-
zand, dal ze achteloos door haar vingers
liet glijden, waren de jaren vergleden
in het niet Een oud meisje was zij al,
negen-en-twintig. Andere meisjes voelden
zich nog jong op dien leeftijd, maak
ten zich mooi met lichte kleeren, lach
ten en flirtten, frisch en blij. Zij, pas
van school al belast met de zorg voor de
ziekelijke Agathe, wijl de moeder na den
plotselingen dood van den vader, kwij
nend bleef tot zij den verloren echtge
noot volgde, was al tien jaar geleden,
een bezadigd stil meisje, dat van geen
spel en blijheid wist En nu haar laak
ten leste was volbracht, nu Agathe, wie
Nelly had toebehoord, als een slavin,
met lijf en ziel eindelijk het lijdens
moede hoofd had neergelegd, hoe doel
loos was haar leven nu'
.Zelfbeklag is langzaam vergif", had
de dokter gezegd. En plots hoorde zij 't
hem weer zeggen met zijn welluidende
stem, vermanend, dringend, maar toch
zacht
Neen, waarom dacht zij nu weer aan
den dokter? 't Leek wel een obsessie'
Geërgerd wendde zij zich om in den
zachten zandkuil. Zij deed nu toch wat
hij haar voorschreef, zij zat ondanks haar
moeheid en haai' afkeer van schel licht
en druk wandelaarsgewemel, zeelucht in
te ademen, kracht en levensmoed in
te drinken. Zij toonde immers dat zij
niet koppig was, dat zij wel mee wou
werken, al geloofde zij niet aan zijn
luchtkuur.
Maar waarom dacht zij dan toch tel
kens aan den dokter? Omdat hij de
eenige was die haar bezocht? Ja, natuur
lijk, wat had rij anders met hem uit te
staan? Zoodra zij weer sterk was zou hij
wegblijven. Zou zij hem missen? Nu ja
in al die jaren was ze, in een zekeren
zin, wel vertrouwd met hem geworden,
hij was zoo geduldig en zorgzaam ge- j
weest voor Agathe en voor de trouwe j
verpleegster had hij altijd een vriende-
lijk, waardeerend woord over gehad En
nu was hij voor haar ook wel lief
eigenlijk ziek was zij toch niet en hij gaf
haar zooveel van zijn kostbaren lijd, hij
had zeker medelijden met haar eenzaam
verdriet Zijn stem klonk zoo bemoedi
gend, er was weemoed in zijn oogen
en toch jets zonnigs in zijn gezicht.
Hij had, in 't eerste huwelijksjaar, zijn
jonge vrouw .verloren, dat bracht dien
weemoed in zijn oogen. En wat dan
bracht die zachte zonnigheid in zijn ge
zicht j
Liefde voor de lijdende, die hij wou
genezen? i
Nelly sprong op, schudde het zand
van haar kleêren Wal ging die man haar
aan? Een goede, knappe dokter, wel
vriendelijk maar voor zóovelen!
Eu weer draaiden haar gedachten m
denzelfden kring rond tot zy er van
ging duizelenAgathe is gestorven, mijn
toewijding heeft haar niet gered en mi|
geen zielevrede gegeven Waar zal ik vre
de vinden? In stille bosschen? In de
rumoerige straat, waar zij woonde was
geen schoonheid, geen wijding rondom
haar levensleed.
Maar zij liad nog huur aan haar boven-
linisje. En dan? Verhuizen was tc kost
baar om 't meer dan eens te wagen.
Zat ze pp een dorp waai' 't haar niet
meeviel, dan was ze er nóg slechter
aan toe Zou stilte haar wel vrede ge-
vriendelijk, maar voor zóoveleu'
Waarom gaf haar de zee dan geen
i troost? Dc zee was toch mooi, telkens
anders, gisteren donkergroeu, vandaag in
digo blauw. Maar dat klagend ruischen
maakte haai' zoo weemoedig Och of zij
dat niet al was eer zij ging'
1 Hel zil[doorwaaide dorp door, liep zij;
naar de Bosclijes. Daar was hel najaars-
licht, gezeefd door t bronzend groen
der boomen, weldadig aan baar oogen,
die schrijnden van veel schreien eii wa
ken Zij zocht een bank om nog even le
rusten, eer zij weer keerde naar haar
woning, waaraan zij nu met weerzin
dacht Maar alle banken waren bezet.
Hand in hand, op een bank ,zat ©e*
jongen met een meisje le fluisteren.
Zij keken blij elkaar in de oogen en lief
de straalde van lien uit. Snel wendde
Nelly de oogen af, zij kón 'l niet aan
zien.
Op een andere bank zat een gebrekkige
oude dame met een jonge verpleegster.
Lief klonk de stem van de zuster en haar
oogen glansden van zachte goedheid -
„Zou ik," dacht Nelly, „ook verpleegster
worden?" Zij had er al meer over ge
dacht, maai' zij was er te moe voor Toch
zou zij er den dokter over raadplegen.
Als hij 't haar aanried deed zij t mis
schien wel Vond zij hem dan niet op
pervlakkig? Kon hij haar begrijpenNeen
oppervlakkig bleef hun omgang en hij be
greep haar niet omdat liet hem niet de
moeite waard was, haar ziel te loeven ken
nen, 't zou ook te veel gevraagd zijn van een
dokter mei een drukke praclijk Of iag 't
aan liaar? Zij was ook zoo gesloten Als
zij hem nu eens schreef, niet kortaf eii
zakelijk maar als een zuster, open vrij?
Onbewust ging zij nu met veerkrachti
ger tred, om gauwer thuis te zijn en
dien brief te bedenken. Of zou zij mor
gen naar hem toe gaan Och, neen, hem
ophouden, in zijn spreekuur' De wacht
kamer was altijd vol
Daar betrapte zij zich weer op den
ken aan den dokter Wat hielp haar zijn
raad? Zij moest de gevolgen van haar be
sluit dragen, zij moest weten of haar lief
de en haai' kracht groot genoeg waren
voor een leven van toewijding aan
vreemden.
Terwijl zij zoo weifelend voortliep Ivot
haai' oogen een groepje op een bank, een
jonge man in werkboezeroen met een
slapend klein meisje op schoot. On
danks haar drang naar huis, moest ze
eeven op die bank gaan zitten. Hoe loe
der hield die vader het insluimerend kind
in zijn armen De mollige vuistjes had hij
in zijn vereelte handen genomen en de
liefdeblik, waarmee hij het rustig ade
mend kindje koesterde, verheerlijkte zijn
alledaagsch gezicht.
O, zoo te rusten als dat kind'
Heet golfde het bloed haar naai' de
wangen. En plots werd de sluier van
het onbewuste opgelicht Zij verlangde
naar liefde ,ja, dat wist zij al lang)
Maar nu wist zij naar wien zij verlangde
En liaar schaamte plooide haastig den
sluier weer dicht
Zij was toch te trolsch om te ver
langen naar een man, die niet verlangde
naai- liaar 1
Thuis gekomen vond zij, op tafel een
brief 't Was het schrift van den dokter
Wat kon hij haai' le schrijven hebben?
De brief beefde in haar hand Als hij
eens had bemerkt wat héér nog onbewust
was en hij, verlegen met haar sympathie
haar arts niet meer blijven wou?
Zij dorst den "brief niet te openen
Toen ze, in de slaapkamer haar hoed
weg; eerst keek hij naar de gesloten
groene poort, toen naar den dreigenden
muur en eindelijk naar het steile pad,
waar hij afgekomen was een weg die
in de duisternis geleek op een langen
tunnel.
Nu het geluid van zijn machine had
opgehouden was de stilte die rondom
hem heerschte huiveringwekkend; eenige
woorden uit den lijkdienst kwamen hem
steeds in de gedachten.
„Het graf en de poort des doods j
Het graf en de poort des doods
Met geweld trachtte hij die onaangena-'
me gewaarwordingen van zich af le
schudden Hij meende op te merken dat
het laantje bijna uit was daar waar hij
zich bevond en uitliep op een met gras
begroeid voetpad, het dichte bosch in;
het huis zelf met de muren die er om
heen stonden was zoo dicht door boo
men omringd dat zij elkaar schier aan
raakten en het huis bijna geheel in
sloten.
„Wat een geschikte plaats voor een
misdaad voor een onnoemelijk aantal
misdaden," dacht Fergusson huiverend
toen hij zijn best deed iets te vinden om
zijn tegenwoordigheid bekend te maken
aan de bewoners van het huis
Maar er was geen bel en ook geen
klopper en nadat hij tevergeefs ge
tracht had de aandacht te trekken door
op de deur te bonzen, gaf hij het op en
wandelde langzaam den muur tangs om
een anderen ingang le zoeken Een smal
paadje met gras begroeid en blijkbaar
zelden gebruikt, liep vlak onder den
muur langs maar Fergusson zocht tever
geefs een plaats waar hij zou kunnen
binnendringen, behalve een vervallen ij
zeren hekje, verroest van ouderdom en
versperd door struiken en lang gras.
Het was duidelijk dat het hekje injareD
niet open geweest was en dat het door
de bewoners van het huis niet als in
gang beschouwd werd.
Fergusson keek door de trahes maar
het was zoo donker en het gras zoo hoog
en zoo dik, dat hij niets kon zien, dan
een zeer verwaarloosden tuin Hij ver
beeldde zich echter in de verte stemmen
le hooren en riep daarom met luide
stem;
„Is er ook gelegenheid binnen te ko
men? Ik ben de dokter." Geen antwoord
Doodsche stilte, alleen afgebroken door
het harde dichtslaan van een deur in
huis Toen de echo van dit geluid was
weggestorven, scheen de stilte nog druk
kender dan te voren en toen Fergus
son voortliep langs de muren kwam hij
eindelijk weer terug bij de groene poort
Hij had veel lust in zijn auto te stappen
en terug le rijden.
Maar de herinnering aan het jonge
meisje dat in de spreekkamer voor hem
gestaan had en hem had aangezien met
liaar ernstige oogen en zoo smeekend tot
hem had gesproken, noopte hem nog een
vernieuwde poging te doen om toegang
te verkrijgen tot hel ontoegankelijke huis
Hij bonsde met beide handen zoo hard
hij kou op de groene deur, zoodat het
geluid weergalmde in de diepe stilte.
„Zij moeten allemaal doof zijn of dood
indien zij nu nog niet komen," riep hij
grimmig uit terwijl hij een oogenblik
rustte om op adem te komen, en toen
er nog steeds geen antwoord kwam be
gon hij opnieuw te kloppen en te staan
totdat hij eindelijk het geluid van een
voetstap hoorde en een vrouwenstem
hem toeriep van de binnenzijde van de
poort
„Wie is daar?"
„De dokter dr Fergusson," ant
woordde hij ongeduldig; daarop hoorde
hij een sleutel knarsen in het slot, gren
dels werden weggeschoven en de deur
opengedaan. Er stond een vrouw, Fer
gusson hield haar voor een dienstbode,
zij ging een weinig op zij alsof zij hem
uitnoodigde binnen te komen
„Men heeft mij gevraagd hier te ko
men," zei hij „Is er iemand ziek''
Ben ik hier noodig?"
„Ja mijnheer," antwoordde de vrouw-
rustig „Wiit u binnenkomen? Het spijl xnq
dat ik u heb laten wachten maar ik kou
niet weg."
(Wordt vervolgd!