E
TWEEDE BLAD
ingezonden Medeneeiingen.
P. SLUIS, roj
FEUILLETON®
CHRISTINE,
Jack Simpel.
VOGEL-EN PlUIMVEEVOEOERftfe
*£andbcuu)kroMek
MEDEWERK?,!.
"VERBETERING IN HET BOEREN
BEDRIJF.
(S1 o t).
In de derde regel v. o. van ons laatste
opstel zijn een paar woorden weggevallen
en dientengevolge is onze meening door
den laatsten volzin niet volkomen juist
uitgedrukt. Er staat: „Al die hengsten
van inférieure qualiteit zijn wel geschikt
voor verbetering" er moest staan- „al
die hengsten van inférieure qualiteit zijn
wel geschikt voor voortteling, maar niet
voor verbetering" Zooals het er nu staat
is het onjuist Inférieure hengsten zelf
zijn niet te verbeteren en tot verbetering
van het ras dienen zij evenmin.
"Wanneer men een goeden hengst
wil hebben moet men zich niet laten
afschrikken door een lioogen prijs en
wanneer men gebruik kan maken van een
goeden hengst, moet men zich niet laten
terughouden door het hoogere dekgeld
Te weinig geld besteden voor een hengst,
te weinig dekgeld willen betalen voori
een goeden hengst zijn gevolgen van een
geheel misplaatste zuinigheid, eene „éco-,
nomie de bouts de cliandelles", zooals
de Franschen dat zoo juist noemen, „een
besparing van eindjes kaars
Wanneer men eene winstgevende fok-
kerij wil hebben, dan begint men te zor-
gen voor goede folonerriesdoor den
reeds aangeraden aankoop van goede mer-
rieveulcns kan men daartoe geraken.
Hebben eenige landbouwers-paarden-
fokkers, die in geen te grooten kring
samenwonen, een zeker aantal voldoende
fokmerries in hun bezit, dan richten zij
samen een hengstenvereeniging op en
redeneeren daarbij op de volgende wijze
Wij hebben te zamen 125 merries, die
wij willen laten dekken voor f 30 per!
paard, wat een opbrengst verzekert van
3750.
Wij berekenen het eten van het paard
met zijne verzorging en zijn tuig, dus
paard, knecht en tuig samen op f 900,
■per jaar de kosten van verzekering
tegen ziekte, ongevallen, sterfte en cor-
nage op f 500; van de verzekerde ont
vangsten gaat dus af f 1400, zoodat er
i 2350 overblijft Van die f 2350 wordt j
ieder jaar f 1600 gestort in een reserve
fonds, zoo mogelijk nog 'meer.
Zij, die hunne merries door dien
hengst willen gedekt hebben, de leden
dus der hengstenvereeniging, nemen voor J
iedere merrie, die zij willen laten dek
ken in het gemeenschappelijk kapitaal een I
aandeel van f 120; 125 aandeelen van
120 vertegenwoordigen f 15.000 en
daarvoor is door kenners iets goeds te j
bekomen.
Van het aandeelen kapitaal wordt jaar
lijks 4o/o uitbetaald d. i. f 600 aan intrest
er komt dus in het reservefonds reeds
meer dan f 1600
Naai- het Engelsch.
door L. G. MO BE IÏL Y.
Lady Cicely Redesdale lag heel gemak
kelijk in den gemakkeiijksten stoel van
haar gezellig boudoir en wipte heen en
weer met haai" voetje; zoo zag ze haar
grooten neef aan met een vroolijk lachje.
Rupert Meruside was de zoon van haar
moeders zuster; hij was altijd meer een
oudere broeder dan een neef voor haar ge
weest en van hun vroegste jeugd af
aan had er een zekere camaraderie tus-
schen hen bestaan, die nooit was ont
aard in flirten of in een sentimenteele
verhouding Cicely was gewoon te zeg-
gei) dal Rupert de eenige persoon op de
wereld was aan wien zij niet alleen
graag raad vroeg maar wiens raad zij
ook opvolgde, omdat hij zulk een gezond
verstand had en zulk een kalnr gemoed
Deze opinie werd door haai" echtgenoot
gedeeld; hij had er echter één ding,
een kleine restrictie bijgevoegd
„Rupert heeft een gezond verstand en
is kalm in zijn oordeel heigeen iedereen
hem zou kunnen benijden, maar laat de
rechte vrouw maar eenmaal voor hem
komen, dan zal je eens zien hoe zij hem
om den vinger -windt."
Wanneer men in de omgeving zit, wel-
ke prijzen bedongen worden voor veulens
van goede afstamming, zullen zich al
licht personen aanmelden om ook hunne
merrie als bij uitzondering door dien
hengst te laten dekken en betalen de le
den f 30, de prijs voor niet leden kan
allicht met f 10, zoo niet meer, ver
hoogd worden.
Wanneer men nu zoo'n hengst op zijn
4de jaar in koopt en men heeft van het
kapitaal, waarmede men begonnen is,1
doorloopend 4 <y» ontvangen en mcn(
heeft door de veuleus, die men legen
hooge prijzen heeft kunnen verkoopen j
de f 30 dekgeld, die men heeft moeten 1
betalen meer dan dubbel terug gekregen,!
zelfs dim, wanneer enkele veulens dooi
den dood ontvallen zijn, of door eenig
ongeval minderwaardig zijn geworden. I
Tijdens de eerst aangekochte hengst I
dekt, kan de vereeniging er toe overgaan
om voor gemeenschappelijke rekening
een of meer hengstveulens van goede af-J
stamming aan te koppen, voor de fok-
kerij aan te houden, en vindt men daar-
onder een zeer goed exemplaar, dan kan
dit reeds na een drie- of viertal jaren I
den eersten hengst opvolgen, die dan
nog eene aanzienlijke waarde vertegen-]
woordigl, waardoor liet reservekapitaal1
bij verkoop aanzienlijk wordt versterkt,
wat voorde leden gepaard zou kunnen
gaan met eene uitdeeling van een divi
dend of met vermindering van dekgeld
Hel aankoopen van een drietal hengst-'
veölens, waarvan men den besten aan
houdt en de beide andere, die men min
der goed vindt, voor den handel bestemt,
gaat doorgaans met winst gepaard en bij
behoorlijke verzekering nooit met ver
lies.
Hel eenige bezwaar, dat men tegen
onze berekening kan maken, is het hoo
ge dekgeld, dal men bij ons nu eenmaal
niet gewoon is en waartegen men als
tegen een onoverkoombaren berg opziet.
Maar is dat dekgeld nu werkelijk zoo
hoog? Veel minder dan f 10 A f 12 50
wordt tegenwoordig zelden meer betaald
Het verschil lusschen het bestaande en i
door ons voorgestelde dekgeld bedraagt1
slechts f 17.50 Komt dat bedrag nu niet
i'ecds dubbel, ja drie- en meervoudig
terug, wanneer met f 40, f 50, f 60 en
meer voor een veulen van uitstekende
afstamming kan bedingen dan voor een
veulen van een inférieuren hengst. Waar
om dan tegen zoo'n dekgeld opgezien-1!
In België, dat ons wat de paardenfok
kerij betreft.t ot voorbeeld gesteld mag
worden, heeft men er al lang zoo over
gedacht. Hengsten van eenigen naam dek
ken niet beneden de 50 frank; bij goede
hengsten bedraagt dat dekgeld tot 100
frank, voor uitstekende hengsten wordt
tot 300 frank voor ééne dekking gere
kend. En ook die paarden zijn geene
weelde paarden, maar exemplaren van
het ras van het Belgische trekpaard, van
een ras dat met het onze overeenkomt
Alvorens te eindigen over dit onder-,
werp willen wij nog even vaststellen, dat
wij in de opbrengsten eener goede veree
niging volstrekt niets hebben overdreven
en dat wij de uitgaven vrij hoog hebben
in rekening gebracht, zoodat bij een be-
lioorlijke behartiging van deze zaak van
tegen vallen geen sprake kan zijn.
De grootste moeilijkheden aan het ge-,
Jneenschappelijk aankoopen en houden
van een dekhengst verbonden, bestaan
voor ons in de keuze van een goede com
missie van aankoop, die niet bestaan mag
uit een te groot aantal menschen, die
zich verbeelden kenners te zijn, maar
uil twee hoogstens drie mannen, die liet,
Belgische paard kennen en ook de Bel-'
gische handelscostumen en Belgische lian- j
delaars en daarna in de verzorging van,
het paard, wanneer liet eenmaal het ei- j
gendom der vereeuiging is. Bij den aan-j
gekochten hengst moet men een hengst-,
leider hebben, die het paard kent, het)
paard liefheeft en voor het paard zorgt, I
of het zijn eigendom is. Het moet zijn
dagelijksche taak zijn met het paard om
te gaan; hij moet de bevoegdheid heb
ben om alle misbruik van het dier te be
letten
Een dier, het men aankoopt voor
f 10.000 en meer, vertegenwoordigt een
groot kapitaal en is daarom ais zoodanig
reeds een behoorlijke verpleging waard,
en die verpleging moet blijken uit een
goede stalling, goed voeder, zorgvuldige-
zachte en toch ernstige behandeling.
Daar waar de paardenfokkerij in Zee
land zoo algemeen en zoo ernstig be
oefend wordt raeenen wij deze onze op
merkingen over den aankoop van heng
sten aan de overweging van hen die zich
daarop toeleggen gerustelijk te mogen
aanbevelen Wil men wezenlijk verbe
tering dan dient men den door ons aan
gewezen weg, al volgt men dien ook niet
slaafs, in te slaan
Een Zeevaartkundige Vertelling
door
CORNEL IS VETII.
(Schrijver van Prikkel-Idyllen."}
Jack Simpel, om u te dienen. Zeebonk
van professie. Weeskind, altijd geweest,
tenminste zoover ik mij herinneren kan.
Een oom van mij was apotheker te Green
wich. Hij deed me op school, maai" daar
was het mij te droog Ik zou in ooms zog
gaan varen, dus preste hij [mij toen ik ge
drost was uit de klas, en i"onselde me
om met drankjes en pillen op zijn klanten
te beurten, want ik moest van onderop
beginnen Daar ik altijd opgewekt ben
geweest, wist ik mij le amuseeren, dooi
de adressen van de drankfleschjes en de
pillendoozen onderweg te verwisselen
Over het algemeen waren de resultaten
schitterend, maar eens ging een stokoude
deurwaarder overboord na gebruik van
een mijner recepten Hij was natuurlijk
anders even goed gekelderd, maar toch
besloot oom, een minder grappigen bezor
ger aan te monsteren.
De nieuwe looper, de oude Jim, ging
dikwijls op de uitreis onder zeil, en dan
hadden de jongens de aardigheid de
drankfleschjes leeg te gooien en er wa
ter in le doen. Gewoonlijk genazen de
patiënten dan spoedig, en dit was voor
mijn oom schadelijk.
Onderwijl liep ik langs de havens te
lanterfanten. Ook schiep ik veel behagen
in het gezelschap der gepensionneerde
varensgezellen die daar pijpjes rookten
of, als ze geen geld hadden voor tabak,
kringetjes spuwden en elkaar allerlei ver
halen deden, waarnaar ik gretig luister
de. Twee invalieden vooral bewonderde
ik. De ééne, Joe Williams, had maar één
been, de ander, Will Jobson, maar één
arm. Eens kregen ze samen ruzie. De
twist liep zóó hoog, dat ze besloten het
uit te vechten, Dat was een merkwaar
dige bolcsparlij! Ze had natuurlijk veel
bekijks.
„Houd mijn pruim vast, kleine land
haai en een oog in het zeil!" zei Joe.
„Houd de mijne ook vast, jonge zoet
waterzwabber," zei Will. „Niet kapen,
hoor!"
Dat was voor mij een heele eer!
Toen begonnen ze te vechten. Men was
overeengekomen dat Joe maar één arm
mocht gebruiken, en dat Will zijn ééne
been stijf moest houden, precies alsof
het van hout was. Het gevecht, dat Will
een gebroken neus kostte en Joe een
blauw oog, bleef onbeslist. Na de vijfde
ronde waren ze vergeten, waarover de
ruzie eigenlijk liep, en besloten die af te
drinken Ze namen hun pruimen terug,
leenden van mij een shilling en gingen
gearmd naar de herberg.
Deze gebeurtenis had mijn natuurlijke
neiging voor de zee ten zeerste aangewak
kerd. Mijn oom stemde er in toe dal ik
adelborst zou worden. Hij gaf mij zijn
zegen op de valreep
II.
De kapitein laveerde op het dek heen
en weer, en was zóó ver uit den koers
'met zijn gedachten, dat ik direct een aan-
'aring mei hem had.
Deze woorden va!n haar man kwamen
Cicely nu op dit oogenblik in de ge
dachten toen zij haar oogen opsloeg van
haar mooi schoentjes en Rupert in 't ge
laat zag.
„Ik zou wel eens willen zien dal een
vrouw jou om haar vinger wond", zeide
zij plotseling zonder dat het er iets bij
te pas kwaiu.
„Een vrouw mij? Wat ter wereld heeft
een vrouw te maken met de vergrijpen
van James?"
„Er is wel methode in mijn dwaasheid,
inaar de weg die leidde van af James
naai" jouw pink en de niet onmogelijke
vrouw, is zoo lang dat ik je niet terug
kan voeren langs al die bochten en kron
kelingen. Het komt alles door het vermo
gen de dingen met elkander in verband
te brengen. Ik zal Baby alles leeren door
het verband te zoeken dat onderling be
staat. Ik ben al bezig een heel opvoe
dingsplan voor haar in gereedheid te
brengen, dat
„En wordt James ook opgenomen in
dat opvoedingsplan voor Baby?" vroeg
Rupert met schalksche oogen, terwijl een
ondeugend lachje om zijn mond speelde.
„O lieve jongen, ik dacht heelemaal
niet meer aan James, ofschoon, ais wij
over Rébé pralen zou ik wel weer
gauw aan hem gedacht hebben. Arm
klein ding! Bébé is twee dagen geleden
in dien vreeselijken mist wcggeloopen
en j"
„Baby weggeloopen
Ja, de voordeur stond open; ze
vond zeker dat de buitenwereld er ge
heimzinnig en vreemd uitzag, en wij
hebben geen kinderjuffrouw op 't oogen
blik, dat weet je wel. Jane, de kinder
meid haalde juist iets uit de keuken
en nu, het slot van de geschiedenis
was dat Bébé de straat op liep en wel
dra in den mist verdwenen was."
„Maar, mijn lieve Cicely."
„Alsof de .Voorzienigheid het aldus
beschikt had was ilc juist uit op dat
oogenblik. Ik had een afspraak met Ma-
tilde."
„Je naaister?"
„Ja, mijn naaister. Was het niet een
geluk, of hoe zal ik het noemen, dat
alle3 juist gebeurd is terwijl ik uit was!
Als ik thuis geweest was Rupert en ze
hadden mij verleid dat Bébé weg was,
dan zou ik krankzinnig geworden zijn
„Dat zou bijzonder practisch geweest
zijn en het zon veel geholpen hebben",
was het kalme antwoord.
„Jij bent nooit moeder geweest; jij
weet niet wat een moeder voelt voor
haar eenig kind," zei Cecily mot een
poging lot waardigheid, hetgeen haar
zonderling afging en liaar neef in lachen
deed uitbarsten „Ik geloof zeker dat ik
het besterven zou als er werkelijk iets
ergs mei Baby gebeurde, ging zij ern
stig voort, „jij denkt dat ik niets dan
een mal, onbeduidend ^schepseltje ben,
maar Bébé is alles voor my."
„Dat weet ik wel, Cicely lief, ik weet
mi
„Zoo! Ben jij de nieuwe adelborst?
Zit ik al niet met genoeg van jou,w soort
opgescheept. Pas op als je zeeziek wordt,
klein vooronderworm dat je bent! Maar
je zit in het schuitje en je moet mee va-
Bootsman, breng, jongeheer Simpel bij de1
le voegen, „mag ik alsjeblieft de zee-
baboe omhelzen
„O. prachtig, meneer!" brulde de ka
pitein, terwijl hij lellerlijk danste van
woede! „Dat is goddam al te erg! Ik
zal jo goddam zeebaboëen, meneer! Ik
adelborslen! Slop even! Waar is jonge-j zal je omhelzen' Bootsmansmaat, jahoy
heer Fizzle?"
„In den inast, kaptein!"
„En jongeheer Snizzle?"
„Dito, kaptein!"
„En jongeheer O'Brien?'
„Dito, kaptein!"
„En al de andere adelborstenbrulde
de commandant woedend
„Dito, dito, kaptein!"
„Maar wie heeft ze daar dan inge
stuurd, voor den drommel?"
„Uzelf, kapitein!"
„Zoo," zei kapitein Marryal, grimmig
„Jij ook maar dito, dito, en als de bi
jongeheer Simpel!"
kapitein, en mag ik kennis
maken met de kat?"
„Ha, dal zal je, mijn jongen, dat zal
je! Bootsmansmaat, zeg ik!"
Voor ik wist, wal er aan de hand was,
had ik kennis gemaakt met de kat. Meer.
dan me lief was' Maar het was uiet
de gewone- of huiskat. De. zeekat, me-
neeren.
III.
Zeelui zijn excentriek Ze hebben bij
na altijd elk zijn dwaze eigenaardigheid.
Dit treft zeer gelukkig voor den schrij-
an zeevaartkundige verhalen, die
Toen ik met veel moeite dit bevel hadanders te droog zouden worden, miot
uitgevoerd, praaide ik een tiental colle- zee en aj
ga's De oudste. O'Brien deelde mij mee, De bemanning van de „Scorpioen"
dat men daar zoo goed als altijd zat. „Als maakte geen uitzondering op dezen regel,
de ouwe z'n weerglas op stormachtig De kapitein had zelfs twee eigenaar-
slaat, zit men hier soms een heele week digheden. Primo vloekte hij verbazend
m de takels. Maar daarom niet getreurd!" 0„ secundo loog hij verschrikkelijk In
het vloeken was hij bepaald no. 1 Ais
!Nu staken ze van wal 'met dit
Adelborslen lied
De ouwe is uil kooi gestapt
Met zijn verkeerde been!
Hij vloekt de equipage stijf
En stuurt ons dan hier lieen!
Maar och, wij zijn daaraan gewend
En hebben 't hier wat best!
Wij leggen een kaart en we rooken een
P»jP
En slapen voor de rest!
We zitten hoog, we zitten dïoog.
De lucht is hier heel frisch.
Je ruikt hier niel als op het dek,
Pik, leer en zoute visch.
De ouwe denkt dat hij ons slraft
Met honger en met dorst'
Wij hebben altijd proviand'
Lang leve de adelborst!
Wij eten de beste scheepsbeschuit
En drinken Kaapsclien wijn!
Dien hebben we stiekum afgetapt
Uit het vat van den kapitein'
De zeewind geeft hier appetijt,
Nooit zit je voor den mast,
En moeten we straks weer naar beneê,
Dat spijt ons allen vast!
Hoezee
leugenaar moest hij evenwel de vlag
strijken voor den eersten stuurman Ferm,
die op dat punt eik den loef afstak. Maat
hei liegen was niet Ferm's eenige excen
triciteit Hij had er nog cén, die niet
minder amusant was. Hij stond nl. bij
zonder gaarne op zijn hoofd. Dat was
zijn grootste liefhebberij. Als de overi
gens zeer bekwame, zeerob liet maar
even lappen kon, hopsa! daar stond hij
weer op zijn hoofd! Hij gaf zijn beste
orders, op zijn hoofd staande. En hij
loog het beste, in die houding!
Nu was er iemand op het schip, die
deze laatste gewoonte van den heer Ferm
niel uit kon staan Dat was de heer
Kwak, onze scheepsdokter, een plat-
boomsvaarluig met korte armen en bec-
nen en geweldig groote voeten Het lie
gen kon hem niet schelen, maar (of het
jaloezie was of iets anders, weet ik niet)
hij haatte den stuurman om dal op het
hoofd slaan. Eu als deze in die houding
er braaf op los loog, kwam de scheeps
dokter, en kneep hem vinnig in ide kuiten
Dan sloeg de heer Ferm om en droop af
Stond de heer Ferm een goed half uur
op zijn hoofd, dan werd zijn gelaat geheel
donker Dan zeiden onze branikragen
I De zeewind geeft Iuer appetijt, nikend ..Ferm liegt weer, dat hij zwart
ziel."
Een van zijn geliefkoosde verhalen was,
dat hij eenmaal als jongen, heelemaal al
leen. een schip buit had gemaakt. Avon
tuurlijk van aard als ik was, besloot ik,
„Maar hoor eens, nveuwelingetje," zei dit ook te doen.
O'Brien, „heb je den kapitein wel den I jy
zeemansgroet gebracht?"
„Ik heb gesalueerd", zei ik. Zoo sloop ik dan op een nacht stille-
„Jawel, maar dat is niet voldoende, tjes van boord in één der booten Ik had
jij kleine landrot. Jandoppie nog toej voorbereidselen gemaakt cn proviand
Als je voor den eersten keer aan boord meegenomen Het was stil weder Langen
komt, dien je toch den zeemansgroet te tijd zwalkte ik rond, zonder een schip
brengen! Nadat je gesalueerd hadt, hadt le zien. Eindelijk kreeg ik er een in
moeten zeggen „En hoe slaat het het oog. Een Fransch linieschip onge-
leven?" twijfeld' Nu nog buit maken! Ik wist geen
„Hoe staat het leven?" herhaalde ik. j plan te bedenken, en besloot mij, daar ik
„Juist. Hij doet dan alsof hij schrikt slecht met hel roer overweg kon, door de
(dal behoort er zoo bij) en dan herhaal jeomstandigheden te laten sturen,
nog eens de manoeuvre en prikt hem met j Weldra had ik den vijand bereikt. Al-
je vinger in zijn ribbekast- „Hoe vaar je'les was stil aan boord Behendig klom
ouwe jongen?" Dan moet je vriendschap- ik langs den boeg naar boven De wacht
pelijk naar zijn vrouw en kinderen vra- sliep Die zorgelooze Franschen!
geil (dat vindt een vrijgezel aardig). En Ik voelde mij reeds meester van het
vooral moet je verzoeken de zeebaboe te 1 schip. Ik besloot de deuren af te grende-
mogen omhelzen." j len, zoodat niemand op dek kon komen,
„De zeebaboe omhelzen?" (en dan naar ons eigen schip toe te stu-
„Ja, vergeet dat vooral niet, Simpeltje!j ren Nu nog even de wacht knevelen
En klop hem eens op zijn schouder! Dat1 en een prop in den mond steken,
is echter facultatief, maar dan is er nogl Plotseling verscheen in het trapgat
een ceremonie, waar je niet buiten kimtj van de kajuit een officier, die schold
Je moet vragen, kennis le mogen maken en vloekte, dat het een aard had Ik wilde
met de kat Denk daar vooral om!" juist hem aan het verstand brengen, dat
Ik repeteerde den heelen dag ik zijn schip had buitgemaakt, toen ik mij
Toen wij op dek waren geroepen,,' bedacht, dal het onvervalschte Britsche
haastte ik mij van O-Brien's les te profi-vloeken waren. Dat moest onze coniman-
teeren, en deed wat mijn kameraad ge-jdant zijn I Niemand kon er zulke mooie
zegd had, De commandant stond eenzeemansknoopen op leggen als onze
oogenblik verstomd. Eindelijk riep ouwe! Hij was daar volstrekt éénig in.
hij: .Bootsmansmaat, ahoyl" „Goddam' afgedriedekselsche galei-
„En, kapitein," haastte ik nog er bij boef!" brulde hij
het heel goed' antwoordde Rupert vrien
delijk, „en geen sterveling vindt dat je
mal en onbeduidend bent Maar toe, ver
tel mij wat er toen verder gebeurd is
Wij hebben nog altijd niet gehoord wat'
James' tekortkomingen waren
„Bébé liep het plein op en in 't begin
bemerkte niemand het. En toen die gans
van een Jane eindelijk terugkwam van
haar wandeling naar de keuken, was er
niemand in de kinderkamer en Bébé was
nergens le vinden Zij hebben een vree-
selijke drukte gemaakt; de meiden schij
nen buiten zichzelf van angst geweest te
zijn, ze zijn als een troep verschrikte
kuikens in alle richtingen weggevlogen, en
hebben James op wacht bij de deur laten
slaan. En eenige minuten daarna, toen
de ruist wat opklaarde, zag James Bébé
ineens op den arm van een vreemd
meisje, blijkbaar totaal op haar gemak,
en volkomen thuis met haar. Je kent die
snoezige manier van Bébé om met ieder
een vriendschap te sluiten. James vloog
het huis uit, greep Bébé, hij schijnt haar
redster niet bedankt te hebben en is dade
lijk het huis ingegaan met het kind, zonder
te vragen naar den naam van het vreem
de meisje."
„Wat voor persoon was hel?"
„Ja, daar weet ik niets van. Toen ik
het aan James vroeg wist hij niets an
ders te antwoorden dan: „Ja, mevrouw,
zij zag er uit als een heel fatsoenlijk
meisje Hij vertelde verder dat zij nog
al armoedig gekleed was; ik kan het
niet verdragen dat zij heen gegaan is
zonder dat ik haar bedankt heb en zon
der eenige belooning."
Rupert knikte zijn knap cn opgewekt
nichtje vriendelijk toe,
„Misschien heeft zij over een belooning
in 't geheel niel gedacht. Er zijn nog
wel belanglooze menschen op de wereld.
En Bébé is een heel aantrekkelijk per
soontje om le hulp te komen in den
mist
„Zij zag er dien morgen zoo alleraar
digst uil. Zij was juist teruggebracht
toen ik thuis kwam en daar stond zij,
het kleine diertje, in haai" roode jasje,
dat zij gevonden had in de hall; zon
der hoed, al haar krulletjes in de war,
haar gezichtje was zoo zacht en zoo
mooi rose, haai- oogjes schitterden Zij
zag er beelderig uit; maar verbeeld je
Rupert; zij had haar duux-sle kanten jurk
aan en een paarlen colbertje om haar
hals Denk eens aan wat er gebeurd kon
wezen als ze gevonden was door zoo'n
slecht inensch Mijn lief, dierbaar kind
En Cicely's gezicht werd plotseling bleek
en ernslig cn zij huiverde als zij dacht
aan hetgeen had kunnen gebeuren.
„Ik lieb aan James gevraagd waarom
hij het jonge meisje niet gevraagd had
hem haar naam en adres op te geven en
het eenige antwoord dat hij heel zachtjes
geven kon, was dat het niet in zijn
hoofd was opgekomen."
(Wordt vervolgd.)