E TWEEDE BLAD ingezonden Medeneeiingen. P. SLUIS, roj FEUILLETON® CHRISTINE, Jack Simpel. VOGEL-EN PlUIMVEEVOEOERftfe *£andbcuu)kroMek MEDEWERK?,!. "VERBETERING IN HET BOEREN BEDRIJF. (S1 o t). In de derde regel v. o. van ons laatste opstel zijn een paar woorden weggevallen en dientengevolge is onze meening door den laatsten volzin niet volkomen juist uitgedrukt. Er staat: „Al die hengsten van inférieure qualiteit zijn wel geschikt voor verbetering" er moest staan- „al die hengsten van inférieure qualiteit zijn wel geschikt voor voortteling, maar niet voor verbetering" Zooals het er nu staat is het onjuist Inférieure hengsten zelf zijn niet te verbeteren en tot verbetering van het ras dienen zij evenmin. "Wanneer men een goeden hengst wil hebben moet men zich niet laten afschrikken door een lioogen prijs en wanneer men gebruik kan maken van een goeden hengst, moet men zich niet laten terughouden door het hoogere dekgeld Te weinig geld besteden voor een hengst, te weinig dekgeld willen betalen voori een goeden hengst zijn gevolgen van een geheel misplaatste zuinigheid, eene „éco-, nomie de bouts de cliandelles", zooals de Franschen dat zoo juist noemen, „een besparing van eindjes kaars Wanneer men eene winstgevende fok- kerij wil hebben, dan begint men te zor- gen voor goede folonerriesdoor den reeds aangeraden aankoop van goede mer- rieveulcns kan men daartoe geraken. Hebben eenige landbouwers-paarden- fokkers, die in geen te grooten kring samenwonen, een zeker aantal voldoende fokmerries in hun bezit, dan richten zij samen een hengstenvereeniging op en redeneeren daarbij op de volgende wijze Wij hebben te zamen 125 merries, die wij willen laten dekken voor f 30 per! paard, wat een opbrengst verzekert van 3750. Wij berekenen het eten van het paard met zijne verzorging en zijn tuig, dus paard, knecht en tuig samen op f 900, ■per jaar de kosten van verzekering tegen ziekte, ongevallen, sterfte en cor- nage op f 500; van de verzekerde ont vangsten gaat dus af f 1400, zoodat er i 2350 overblijft Van die f 2350 wordt j ieder jaar f 1600 gestort in een reserve fonds, zoo mogelijk nog 'meer. Zij, die hunne merries door dien hengst willen gedekt hebben, de leden dus der hengstenvereeniging, nemen voor J iedere merrie, die zij willen laten dek ken in het gemeenschappelijk kapitaal een I aandeel van f 120; 125 aandeelen van 120 vertegenwoordigen f 15.000 en daarvoor is door kenners iets goeds te j bekomen. Van het aandeelen kapitaal wordt jaar lijks 4o/o uitbetaald d. i. f 600 aan intrest er komt dus in het reservefonds reeds meer dan f 1600 Naai- het Engelsch. door L. G. MO BE IÏL Y. Lady Cicely Redesdale lag heel gemak kelijk in den gemakkeiijksten stoel van haar gezellig boudoir en wipte heen en weer met haai" voetje; zoo zag ze haar grooten neef aan met een vroolijk lachje. Rupert Meruside was de zoon van haar moeders zuster; hij was altijd meer een oudere broeder dan een neef voor haar ge weest en van hun vroegste jeugd af aan had er een zekere camaraderie tus- schen hen bestaan, die nooit was ont aard in flirten of in een sentimenteele verhouding Cicely was gewoon te zeg- gei) dal Rupert de eenige persoon op de wereld was aan wien zij niet alleen graag raad vroeg maar wiens raad zij ook opvolgde, omdat hij zulk een gezond verstand had en zulk een kalnr gemoed Deze opinie werd door haai" echtgenoot gedeeld; hij had er echter één ding, een kleine restrictie bijgevoegd „Rupert heeft een gezond verstand en is kalm in zijn oordeel heigeen iedereen hem zou kunnen benijden, maar laat de rechte vrouw maar eenmaal voor hem komen, dan zal je eens zien hoe zij hem om den vinger -windt." Wanneer men in de omgeving zit, wel- ke prijzen bedongen worden voor veulens van goede afstamming, zullen zich al licht personen aanmelden om ook hunne merrie als bij uitzondering door dien hengst te laten dekken en betalen de le den f 30, de prijs voor niet leden kan allicht met f 10, zoo niet meer, ver hoogd worden. Wanneer men nu zoo'n hengst op zijn 4de jaar in koopt en men heeft van het kapitaal, waarmede men begonnen is,1 doorloopend 4 <y» ontvangen en mcn( heeft door de veuleus, die men legen hooge prijzen heeft kunnen verkoopen j de f 30 dekgeld, die men heeft moeten 1 betalen meer dan dubbel terug gekregen,! zelfs dim, wanneer enkele veulens dooi den dood ontvallen zijn, of door eenig ongeval minderwaardig zijn geworden. I Tijdens de eerst aangekochte hengst I dekt, kan de vereeniging er toe overgaan om voor gemeenschappelijke rekening een of meer hengstveulens van goede af-J stamming aan te koppen, voor de fok- kerij aan te houden, en vindt men daar- onder een zeer goed exemplaar, dan kan dit reeds na een drie- of viertal jaren I den eersten hengst opvolgen, die dan nog eene aanzienlijke waarde vertegen-] woordigl, waardoor liet reservekapitaal1 bij verkoop aanzienlijk wordt versterkt, wat voorde leden gepaard zou kunnen gaan met eene uitdeeling van een divi dend of met vermindering van dekgeld Hel aankoopen van een drietal hengst-' veölens, waarvan men den besten aan houdt en de beide andere, die men min der goed vindt, voor den handel bestemt, gaat doorgaans met winst gepaard en bij behoorlijke verzekering nooit met ver lies. Hel eenige bezwaar, dat men tegen onze berekening kan maken, is het hoo ge dekgeld, dal men bij ons nu eenmaal niet gewoon is en waartegen men als tegen een onoverkoombaren berg opziet. Maar is dat dekgeld nu werkelijk zoo hoog? Veel minder dan f 10 A f 12 50 wordt tegenwoordig zelden meer betaald Het verschil lusschen het bestaande en i door ons voorgestelde dekgeld bedraagt1 slechts f 17.50 Komt dat bedrag nu niet i'ecds dubbel, ja drie- en meervoudig terug, wanneer met f 40, f 50, f 60 en meer voor een veulen van uitstekende afstamming kan bedingen dan voor een veulen van een inférieuren hengst. Waar om dan tegen zoo'n dekgeld opgezien-1! In België, dat ons wat de paardenfok kerij betreft.t ot voorbeeld gesteld mag worden, heeft men er al lang zoo over gedacht. Hengsten van eenigen naam dek ken niet beneden de 50 frank; bij goede hengsten bedraagt dat dekgeld tot 100 frank, voor uitstekende hengsten wordt tot 300 frank voor ééne dekking gere kend. En ook die paarden zijn geene weelde paarden, maar exemplaren van het ras van het Belgische trekpaard, van een ras dat met het onze overeenkomt Alvorens te eindigen over dit onder-, werp willen wij nog even vaststellen, dat wij in de opbrengsten eener goede veree niging volstrekt niets hebben overdreven en dat wij de uitgaven vrij hoog hebben in rekening gebracht, zoodat bij een be- lioorlijke behartiging van deze zaak van tegen vallen geen sprake kan zijn. De grootste moeilijkheden aan het ge-, Jneenschappelijk aankoopen en houden van een dekhengst verbonden, bestaan voor ons in de keuze van een goede com missie van aankoop, die niet bestaan mag uit een te groot aantal menschen, die zich verbeelden kenners te zijn, maar uil twee hoogstens drie mannen, die liet, Belgische paard kennen en ook de Bel-' gische handelscostumen en Belgische lian- j delaars en daarna in de verzorging van, het paard, wanneer liet eenmaal het ei- j gendom der vereeuiging is. Bij den aan-j gekochten hengst moet men een hengst-, leider hebben, die het paard kent, het) paard liefheeft en voor het paard zorgt, I of het zijn eigendom is. Het moet zijn dagelijksche taak zijn met het paard om te gaan; hij moet de bevoegdheid heb ben om alle misbruik van het dier te be letten Een dier, het men aankoopt voor f 10.000 en meer, vertegenwoordigt een groot kapitaal en is daarom ais zoodanig reeds een behoorlijke verpleging waard, en die verpleging moet blijken uit een goede stalling, goed voeder, zorgvuldige- zachte en toch ernstige behandeling. Daar waar de paardenfokkerij in Zee land zoo algemeen en zoo ernstig be oefend wordt raeenen wij deze onze op merkingen over den aankoop van heng sten aan de overweging van hen die zich daarop toeleggen gerustelijk te mogen aanbevelen Wil men wezenlijk verbe tering dan dient men den door ons aan gewezen weg, al volgt men dien ook niet slaafs, in te slaan Een Zeevaartkundige Vertelling door CORNEL IS VETII. (Schrijver van Prikkel-Idyllen."} Jack Simpel, om u te dienen. Zeebonk van professie. Weeskind, altijd geweest, tenminste zoover ik mij herinneren kan. Een oom van mij was apotheker te Green wich. Hij deed me op school, maai" daar was het mij te droog Ik zou in ooms zog gaan varen, dus preste hij [mij toen ik ge drost was uit de klas, en i"onselde me om met drankjes en pillen op zijn klanten te beurten, want ik moest van onderop beginnen Daar ik altijd opgewekt ben geweest, wist ik mij le amuseeren, dooi de adressen van de drankfleschjes en de pillendoozen onderweg te verwisselen Over het algemeen waren de resultaten schitterend, maar eens ging een stokoude deurwaarder overboord na gebruik van een mijner recepten Hij was natuurlijk anders even goed gekelderd, maar toch besloot oom, een minder grappigen bezor ger aan te monsteren. De nieuwe looper, de oude Jim, ging dikwijls op de uitreis onder zeil, en dan hadden de jongens de aardigheid de drankfleschjes leeg te gooien en er wa ter in le doen. Gewoonlijk genazen de patiënten dan spoedig, en dit was voor mijn oom schadelijk. Onderwijl liep ik langs de havens te lanterfanten. Ook schiep ik veel behagen in het gezelschap der gepensionneerde varensgezellen die daar pijpjes rookten of, als ze geen geld hadden voor tabak, kringetjes spuwden en elkaar allerlei ver halen deden, waarnaar ik gretig luister de. Twee invalieden vooral bewonderde ik. De ééne, Joe Williams, had maar één been, de ander, Will Jobson, maar één arm. Eens kregen ze samen ruzie. De twist liep zóó hoog, dat ze besloten het uit te vechten, Dat was een merkwaar dige bolcsparlij! Ze had natuurlijk veel bekijks. „Houd mijn pruim vast, kleine land haai en een oog in het zeil!" zei Joe. „Houd de mijne ook vast, jonge zoet waterzwabber," zei Will. „Niet kapen, hoor!" Dat was voor mij een heele eer! Toen begonnen ze te vechten. Men was overeengekomen dat Joe maar één arm mocht gebruiken, en dat Will zijn ééne been stijf moest houden, precies alsof het van hout was. Het gevecht, dat Will een gebroken neus kostte en Joe een blauw oog, bleef onbeslist. Na de vijfde ronde waren ze vergeten, waarover de ruzie eigenlijk liep, en besloten die af te drinken Ze namen hun pruimen terug, leenden van mij een shilling en gingen gearmd naar de herberg. Deze gebeurtenis had mijn natuurlijke neiging voor de zee ten zeerste aangewak kerd. Mijn oom stemde er in toe dal ik adelborst zou worden. Hij gaf mij zijn zegen op de valreep II. De kapitein laveerde op het dek heen en weer, en was zóó ver uit den koers 'met zijn gedachten, dat ik direct een aan- 'aring mei hem had. Deze woorden va!n haar man kwamen Cicely nu op dit oogenblik in de ge dachten toen zij haar oogen opsloeg van haar mooi schoentjes en Rupert in 't ge laat zag. „Ik zou wel eens willen zien dal een vrouw jou om haar vinger wond", zeide zij plotseling zonder dat het er iets bij te pas kwaiu. „Een vrouw mij? Wat ter wereld heeft een vrouw te maken met de vergrijpen van James?" „Er is wel methode in mijn dwaasheid, inaar de weg die leidde van af James naai" jouw pink en de niet onmogelijke vrouw, is zoo lang dat ik je niet terug kan voeren langs al die bochten en kron kelingen. Het komt alles door het vermo gen de dingen met elkander in verband te brengen. Ik zal Baby alles leeren door het verband te zoeken dat onderling be staat. Ik ben al bezig een heel opvoe dingsplan voor haar in gereedheid te brengen, dat „En wordt James ook opgenomen in dat opvoedingsplan voor Baby?" vroeg Rupert met schalksche oogen, terwijl een ondeugend lachje om zijn mond speelde. „O lieve jongen, ik dacht heelemaal niet meer aan James, ofschoon, ais wij over Rébé pralen zou ik wel weer gauw aan hem gedacht hebben. Arm klein ding! Bébé is twee dagen geleden in dien vreeselijken mist wcggeloopen en j" „Baby weggeloopen Ja, de voordeur stond open; ze vond zeker dat de buitenwereld er ge heimzinnig en vreemd uitzag, en wij hebben geen kinderjuffrouw op 't oogen blik, dat weet je wel. Jane, de kinder meid haalde juist iets uit de keuken en nu, het slot van de geschiedenis was dat Bébé de straat op liep en wel dra in den mist verdwenen was." „Maar, mijn lieve Cicely." „Alsof de .Voorzienigheid het aldus beschikt had was ilc juist uit op dat oogenblik. Ik had een afspraak met Ma- tilde." „Je naaister?" „Ja, mijn naaister. Was het niet een geluk, of hoe zal ik het noemen, dat alle3 juist gebeurd is terwijl ik uit was! Als ik thuis geweest was Rupert en ze hadden mij verleid dat Bébé weg was, dan zou ik krankzinnig geworden zijn „Dat zou bijzonder practisch geweest zijn en het zon veel geholpen hebben", was het kalme antwoord. „Jij bent nooit moeder geweest; jij weet niet wat een moeder voelt voor haar eenig kind," zei Cecily mot een poging lot waardigheid, hetgeen haar zonderling afging en liaar neef in lachen deed uitbarsten „Ik geloof zeker dat ik het besterven zou als er werkelijk iets ergs mei Baby gebeurde, ging zij ern stig voort, „jij denkt dat ik niets dan een mal, onbeduidend ^schepseltje ben, maar Bébé is alles voor my." „Dat weet ik wel, Cicely lief, ik weet mi „Zoo! Ben jij de nieuwe adelborst? Zit ik al niet met genoeg van jou,w soort opgescheept. Pas op als je zeeziek wordt, klein vooronderworm dat je bent! Maar je zit in het schuitje en je moet mee va- Bootsman, breng, jongeheer Simpel bij de1 le voegen, „mag ik alsjeblieft de zee- baboe omhelzen „O. prachtig, meneer!" brulde de ka pitein, terwijl hij lellerlijk danste van woede! „Dat is goddam al te erg! Ik zal jo goddam zeebaboëen, meneer! Ik adelborslen! Slop even! Waar is jonge-j zal je omhelzen' Bootsmansmaat, jahoy heer Fizzle?" „In den inast, kaptein!" „En jongeheer Snizzle?" „Dito, kaptein!" „En jongeheer O'Brien?' „Dito, kaptein!" „En al de andere adelborstenbrulde de commandant woedend „Dito, dito, kaptein!" „Maar wie heeft ze daar dan inge stuurd, voor den drommel?" „Uzelf, kapitein!" „Zoo," zei kapitein Marryal, grimmig „Jij ook maar dito, dito, en als de bi jongeheer Simpel!" kapitein, en mag ik kennis maken met de kat?" „Ha, dal zal je, mijn jongen, dat zal je! Bootsmansmaat, zeg ik!" Voor ik wist, wal er aan de hand was, had ik kennis gemaakt met de kat. Meer. dan me lief was' Maar het was uiet de gewone- of huiskat. De. zeekat, me- neeren. III. Zeelui zijn excentriek Ze hebben bij na altijd elk zijn dwaze eigenaardigheid. Dit treft zeer gelukkig voor den schrij- an zeevaartkundige verhalen, die Toen ik met veel moeite dit bevel hadanders te droog zouden worden, miot uitgevoerd, praaide ik een tiental colle- zee en aj ga's De oudste. O'Brien deelde mij mee, De bemanning van de „Scorpioen" dat men daar zoo goed als altijd zat. „Als maakte geen uitzondering op dezen regel, de ouwe z'n weerglas op stormachtig De kapitein had zelfs twee eigenaar- slaat, zit men hier soms een heele week digheden. Primo vloekte hij verbazend m de takels. Maar daarom niet getreurd!" 0„ secundo loog hij verschrikkelijk In het vloeken was hij bepaald no. 1 Ais !Nu staken ze van wal 'met dit Adelborslen lied De ouwe is uil kooi gestapt Met zijn verkeerde been! Hij vloekt de equipage stijf En stuurt ons dan hier lieen! Maar och, wij zijn daaraan gewend En hebben 't hier wat best! Wij leggen een kaart en we rooken een P»jP En slapen voor de rest! We zitten hoog, we zitten dïoog. De lucht is hier heel frisch. Je ruikt hier niel als op het dek, Pik, leer en zoute visch. De ouwe denkt dat hij ons slraft Met honger en met dorst' Wij hebben altijd proviand' Lang leve de adelborst! Wij eten de beste scheepsbeschuit En drinken Kaapsclien wijn! Dien hebben we stiekum afgetapt Uit het vat van den kapitein' De zeewind geeft hier appetijt, Nooit zit je voor den mast, En moeten we straks weer naar beneê, Dat spijt ons allen vast! Hoezee leugenaar moest hij evenwel de vlag strijken voor den eersten stuurman Ferm, die op dat punt eik den loef afstak. Maat hei liegen was niet Ferm's eenige excen triciteit Hij had er nog cén, die niet minder amusant was. Hij stond nl. bij zonder gaarne op zijn hoofd. Dat was zijn grootste liefhebberij. Als de overi gens zeer bekwame, zeerob liet maar even lappen kon, hopsa! daar stond hij weer op zijn hoofd! Hij gaf zijn beste orders, op zijn hoofd staande. En hij loog het beste, in die houding! Nu was er iemand op het schip, die deze laatste gewoonte van den heer Ferm niel uit kon staan Dat was de heer Kwak, onze scheepsdokter, een plat- boomsvaarluig met korte armen en bec- nen en geweldig groote voeten Het lie gen kon hem niet schelen, maar (of het jaloezie was of iets anders, weet ik niet) hij haatte den stuurman om dal op het hoofd slaan. Eu als deze in die houding er braaf op los loog, kwam de scheeps dokter, en kneep hem vinnig in ide kuiten Dan sloeg de heer Ferm om en droop af Stond de heer Ferm een goed half uur op zijn hoofd, dan werd zijn gelaat geheel donker Dan zeiden onze branikragen I De zeewind geeft Iuer appetijt, nikend ..Ferm liegt weer, dat hij zwart ziel." Een van zijn geliefkoosde verhalen was, dat hij eenmaal als jongen, heelemaal al leen. een schip buit had gemaakt. Avon tuurlijk van aard als ik was, besloot ik, „Maar hoor eens, nveuwelingetje," zei dit ook te doen. O'Brien, „heb je den kapitein wel den I jy zeemansgroet gebracht?" „Ik heb gesalueerd", zei ik. Zoo sloop ik dan op een nacht stille- „Jawel, maar dat is niet voldoende, tjes van boord in één der booten Ik had jij kleine landrot. Jandoppie nog toej voorbereidselen gemaakt cn proviand Als je voor den eersten keer aan boord meegenomen Het was stil weder Langen komt, dien je toch den zeemansgroet te tijd zwalkte ik rond, zonder een schip brengen! Nadat je gesalueerd hadt, hadt le zien. Eindelijk kreeg ik er een in moeten zeggen „En hoe slaat het het oog. Een Fransch linieschip onge- leven?" twijfeld' Nu nog buit maken! Ik wist geen „Hoe staat het leven?" herhaalde ik. j plan te bedenken, en besloot mij, daar ik „Juist. Hij doet dan alsof hij schrikt slecht met hel roer overweg kon, door de (dal behoort er zoo bij) en dan herhaal jeomstandigheden te laten sturen, nog eens de manoeuvre en prikt hem met j Weldra had ik den vijand bereikt. Al- je vinger in zijn ribbekast- „Hoe vaar je'les was stil aan boord Behendig klom ouwe jongen?" Dan moet je vriendschap- ik langs den boeg naar boven De wacht pelijk naar zijn vrouw en kinderen vra- sliep Die zorgelooze Franschen! geil (dat vindt een vrijgezel aardig). En Ik voelde mij reeds meester van het vooral moet je verzoeken de zeebaboe te 1 schip. Ik besloot de deuren af te grende- mogen omhelzen." j len, zoodat niemand op dek kon komen, „De zeebaboe omhelzen?" (en dan naar ons eigen schip toe te stu- „Ja, vergeet dat vooral niet, Simpeltje!j ren Nu nog even de wacht knevelen En klop hem eens op zijn schouder! Dat1 en een prop in den mond steken, is echter facultatief, maar dan is er nogl Plotseling verscheen in het trapgat een ceremonie, waar je niet buiten kimtj van de kajuit een officier, die schold Je moet vragen, kennis le mogen maken en vloekte, dat het een aard had Ik wilde met de kat Denk daar vooral om!" juist hem aan het verstand brengen, dat Ik repeteerde den heelen dag ik zijn schip had buitgemaakt, toen ik mij Toen wij op dek waren geroepen,,' bedacht, dal het onvervalschte Britsche haastte ik mij van O-Brien's les te profi-vloeken waren. Dat moest onze coniman- teeren, en deed wat mijn kameraad ge-jdant zijn I Niemand kon er zulke mooie zegd had, De commandant stond eenzeemansknoopen op leggen als onze oogenblik verstomd. Eindelijk riep ouwe! Hij was daar volstrekt éénig in. hij: .Bootsmansmaat, ahoyl" „Goddam' afgedriedekselsche galei- „En, kapitein," haastte ik nog er bij boef!" brulde hij het heel goed' antwoordde Rupert vrien delijk, „en geen sterveling vindt dat je mal en onbeduidend bent Maar toe, ver tel mij wat er toen verder gebeurd is Wij hebben nog altijd niet gehoord wat' James' tekortkomingen waren „Bébé liep het plein op en in 't begin bemerkte niemand het. En toen die gans van een Jane eindelijk terugkwam van haar wandeling naar de keuken, was er niemand in de kinderkamer en Bébé was nergens le vinden Zij hebben een vree- selijke drukte gemaakt; de meiden schij nen buiten zichzelf van angst geweest te zijn, ze zijn als een troep verschrikte kuikens in alle richtingen weggevlogen, en hebben James op wacht bij de deur laten slaan. En eenige minuten daarna, toen de ruist wat opklaarde, zag James Bébé ineens op den arm van een vreemd meisje, blijkbaar totaal op haar gemak, en volkomen thuis met haar. Je kent die snoezige manier van Bébé om met ieder een vriendschap te sluiten. James vloog het huis uit, greep Bébé, hij schijnt haar redster niet bedankt te hebben en is dade lijk het huis ingegaan met het kind, zonder te vragen naar den naam van het vreem de meisje." „Wat voor persoon was hel?" „Ja, daar weet ik niets van. Toen ik het aan James vroeg wist hij niets an ders te antwoorden dan: „Ja, mevrouw, zij zag er uit als een heel fatsoenlijk meisje Hij vertelde verder dat zij nog al armoedig gekleed was; ik kan het niet verdragen dat zij heen gegaan is zonder dat ik haar bedankt heb en zon der eenige belooning." Rupert knikte zijn knap cn opgewekt nichtje vriendelijk toe, „Misschien heeft zij over een belooning in 't geheel niel gedacht. Er zijn nog wel belanglooze menschen op de wereld. En Bébé is een heel aantrekkelijk per soontje om le hulp te komen in den mist „Zij zag er dien morgen zoo alleraar digst uil. Zij was juist teruggebracht toen ik thuis kwam en daar stond zij, het kleine diertje, in haai" roode jasje, dat zij gevonden had in de hall; zon der hoed, al haar krulletjes in de war, haar gezichtje was zoo zacht en zoo mooi rose, haai- oogjes schitterden Zij zag er beelderig uit; maar verbeeld je Rupert; zij had haar duux-sle kanten jurk aan en een paarlen colbertje om haar hals Denk eens aan wat er gebeurd kon wezen als ze gevonden was door zoo'n slecht inensch Mijn lief, dierbaar kind En Cicely's gezicht werd plotseling bleek en ernslig cn zij huiverde als zij dacht aan hetgeen had kunnen gebeuren. „Ik lieb aan James gevraagd waarom hij het jonge meisje niet gevraagd had hem haar naam en adres op te geven en het eenige antwoord dat hij heel zachtjes geven kon, was dat het niet in zijn hoofd was opgekomen." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 5