TWEEDE BLAD Ingezonden Mededeelingen. P. SLULS *£andbouu)kromek Een Brief, FEUILLETON CHRISTINE, Zaterdag 20 Sept. 1913, no. 223. fokdieren eene verbetering aan te bren- weinig kostbare is om in korten tijd tot ken terug, al dien heelen tijd, dat ik ze i gen, die om tot een blijvenden vooruit- eene afdoende verbetering van ons paard opspaarde voor dezen brief, al de din- i gang te komen, onmisbaar is [te geraken. gen, die ik me voornam je vooral te Waarbij nog komt dat vele eigenaars Het trekpaard, Belgisch type, is onte- schrijven Ik zal natuurlijk wel weer veel van merries, die voor de fokkerij gebruiktgenzeggelijk liet meest gewilde paard; vergeten En als ik dit alles straks ovcr- worden, de noodige kennis missen omhoe nader nu onze paarden met lees ,zal ik wel met een glimlach moeten de meerdere of mindere waarde van hun dat type overeenkomen; hoe meer men bekennen, dat hij heel anders is, dan ik paard zelf te beoordeelen en zich toch ver- zich beijvert ook hier paarden aan te hem, van te voren, gedacht liad Mijn bc- beelden, dat zij, omdat zij van hun jeugd j fokken, die met het Belgische kunnen gin is al anders, heb ik je gezegd af paarden gezien en mei paarden omgc- j wedijveren, hoe meer kooplieden zich Wat is dat lang geleden, dat je mijn gaan hebben, in het bezit Van die kennis: naar onze streken zullen begeven om hun- zijn. I ne aankoopen te doen, hoe liooger prijzen Wij hebben wel eens hooren beweren,!<le (fokkers voor hunne goede paarden SVOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER VAN OSZEN VASTEN MEDE WEKKER. VERBETERING IN HET BOEREN BEDRIJF. m. 1 .Wij willen ons thans bezig houden met een tak van het boerenbedrijf waarin in Zeeland in de laatste jaren eene groote verbetering is gekomen, maar waarin, on danks den niet te miskennen vooruitgang, nog zeer, zeer veel te verbeteren valt, fl.l. de paardenfokkerij. Wat wij gezegd hebben van de fruit- boomen en van liet rundvee is ook vol komen waar van het paard Een goed paard beslaat niet meer plaats dan een paard van geringe waarde, het kost wei nig moeite meer voor zijne verzorging, het eischt niet meer eten voor zijn onder houd, en al waren de zorgen ook wat drnkker, al kwam het onderhoud ook wat duurder, door 't leveren van beter en meer werk, door liet aanfokken van goede veulens levert het een winst, waar door die meerdere zorgen, die meerdere kosten ruim, zeer ruim betaald worden. Nu lijdt de paardenfokkerij bij som mige landbouwers en anderen aan 't zelf de gebrek als de veefokkerij bij sommige veehouders, nl. aan dit, dat men file vraag, die men te beantwoorden lieefl, verkeerd stelt, en dus ook een antwoord bekomt, dat den fokker op den verkeerden weg moet brengen. De „sommigen", die wij op 't oog heb ben en wier aantal inderdaad nog grooter is, dan men vaak geneigd is te veronder stellen, vragen zich namelijk af „hoe kun nen wij op de goedkoopste wijze ons rundvee, onze paarden onderhouden, in de meening, dat daar waar de kosten het geringst zijn, de winst, die zoo'n dier oplevert, ook de grootste moet zijn. Zij bedenken daarbij niet dat een te kort aan onderhoud, door welk onderhoud niet al leen voedsel maar ook de geheele verzor ging bedoeld wordt, onmiddellijk gevolgd zal worden door eene verminderde op brengst. De vraag, die men zich te stellen heeft is deze: wat moet er geschieden om het dier in alle opzichten aan zijne bestem ming te doen beantwoorden9 En aange zien nu een deel dier bestemming is om daarmede naast het verrichten van ar beid, dat bij een paard doorgaans in de eerste plaats in aanmerking komt, eene zekere winst te behalen, moet men zor gen te hebben een goed paard en wel eene goede ttnerrie, 'die haast jeen matigen arbeid ook gebruikt kan worden voor de fokkerij en waarvan men nagenoeg ze ker is, dat de veulens eene behoorlijke waarde vertegenwoordigen. Nu wordt in vele deelèn van Zeeland de paardenfokkerij nog vrij eenzijdig ge dreven. Men wenscht wel verbetering, maar men verwacht die verbetering nage noeg alleen van het mannelijk fokdier en beijvert zich niet ook in de vrouwelijke dat paardenkennis iets aangeborens is; wij hoorden die bewering meer dan eens uit den mond van iemand, wiens kennis door degelijke paardenkenners werd be twijfeld en wij voor ons zijn dan ook de I ïneening toegedaan, dat het met paarden kennis gesteld is als met alle overige vakken van wetenschap, de een heeft wel meer aanleg voor het eene vak dan de ander, zal het daarin ongetwijfeld ook verder brengen, maar zonder studie, zon- der aanhoudende en ernstige studie wordt de noodige kennis niet bereikt Men gebruikt nogal dikwijls, zoowel op j dit als op elk ander gebied van landbouw, I paardenfokkerij en veeteelt als dooddoe ner het spreekwoord: „ondervinding is de beste leermeesteres", en wij zijn het met dat spreekwoord ook eens, als men het niet als dooddoener gebruikt maar voor „best e" liever „zeer goede" zegt en dan daarop onmiddellijk laat volgen „wanneer de persoon, die de ondervin ding meent op te doen, de noodige kennis bezit om de lessen zijner leermeesteres te begrijpen en toe te passen." Aan de menschen, die de kennis heb ben opgedaan, om van de lessen der on dervinding partij te trekken, heeft de on- dervinding al jaren, misschien al eeuwen geleerd, dat eene voortgezette kruising zeker de langste weg is, dien men kan inslaan om een verbetering in een be- staand ras aan te brengen, vooral wan neer men, zooals zulks bij eene eenzijdige kruising doorgaans het geval is, eiken vooruitgang kan zien gevolgd worden door i tegenslag. Nu heeft men in Zeeland voor de fok- I kerij nog een zeer groot aantal raer- I riën, zeker wel 75 °/o en meer, die geen of zeer weinig Belgisch bloed in de ade ren hebben; deze, en het aantal fokmer- riên in Zeeland bedraagt ruim 13000, I worden nagenoeg alle gedekt door Belgi sche hengsten; een gevolg daarvan is go- zullen bedingen Maar naast den invoer van goede fok- merries is ook de invoer noodzakelijk van goede dekhengsten, wij vestigen de aandacht op het woord goed. Er zijn nog te veel inférieure dekheng sten in Zeeland Hel is in 't belang dei- fokkers, dat die verdwijnen en dal ver dwijnen hangt geheel af van hun eigen optreden. Voor een goed veulen van goede af komst wordt in Zeeuwsch-Vlaanderen her haaldelijk een prijs bedongen van laatsten brief kreeg, en wat is er sinds dien tijd veel gebeurd! Met mij ten luin- ste. Wat jou in al dien tijd is overkomen, daar weet ik totaal niets van Maar" toen ik zooeven je naam opschreef., sprong ik al die jaren over, terug naar die verre glanzende jongensjaren. Plotseling komt me een gedachte door 't hoofd flitsen, die nog even me met een napijntje kwelt dal je wel dood kon zijn. Maar nee, ik heb immers voor drie maanden je naam gelezen in de „Zuster- bode", in 't feestnummer, dat was uitge geven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan en waarin je ook een-korte bij drage schreef een felicitatie, een woord tot 180 je van hulde en opwekking. - j tot 1000 franken, d gulden. Maar om dien prijs te kunnen be- Ik zag dadelijk, dat jij t was en ik dingen moet het veulen niet alleen vol- herkende je manier van zeggen, dat korte doen aan de eischen die men stelt aan J afgeronde, gehaaste bijna, en toch dat zijn extérieur, maar ook aan die, welke vurige, dat ook altijd in je redeneerin- men stelt aan zijne afstamming. Daaromgen doorgloeide, als we 'l vroeger hadden is het van zooveel belang, dat een paard j over je roeping O, nee, vast niet, lievc- een vader heeft van goeden naam en daar ling, 't kan niet zijn, dat je dood bent Je waar men zulke prijzen bedingen kan,leeft nog en bent dezelfde' En je houdt mag men zich niet laten verleiden door j nog van me. ik weel het. En je komt een gering delcgeld om hengsten in tenaar me toe en blijft bij me en helpt me voeren, die, in België nauwelijks in aan-Ik ben er zóó*vasl van overtuigd, dat ik merking zouden komen Al die hengstenme de mogelijkheid van een weigering van inférieure qualiteit zijn wel geschikt niet (kan voorstellen voor verbetering en daarbij willen wij ien slotte in een volgend nummer nog even stilstaan. Slot volgt. door WOUT LOUWAARS. Je zult wel heel verwonderd staan een brief van mij te krijgen; want na tuurlijk kijk je dadelijk naar de ondertee- kening. Waarschijnlijk zal ik er straks, als ik klaar ben, niet dan „Hein" onder zeilen, en even moet ik denken, dat je niet dadelijk weet, wie Hein is. Je vindt het natuurlijk ook vreemd, dat weest, dat men voor de daaruit geboren brie, romier opschrl!t is Maar veulens meer geld bi] den verkoop be-;it wis, niol, wat ik er boven moest zot- kwam dan vroeger het geval was; dat schreef ik geachte" ot „waarde" men uit die hoogerc prijzen tol bet bo- 'dan z01l dat Voei"bte banaal en gowo<m sluit is gekomen, dat deze veulens, waar- zij cn scI)reef ik wat ik eigenlijk wou voor men den eigenaar meer gold bood, zoa je it gcscIirokken zijn dan vroeger bel geval was, bijzonder ge-, 0ot weifeIde ik even" voor ik met je schik zijn om aan lo houden voor do I (ij dorsl beginnen, maar nu ben ik voortteling... maar men bedenke dat blij da, hel |edaan heb al heelt men de ondervinding opgedaan, Je benl Nieuwsgierig, wat ik met dat men voor het veulen meer geld kreeg ldezen brief b"edoel eneje ^lt al in je U' ?a'a ™<iaer.dero 6 nog volstrekt nietcm sooH yan v of is ,4,^. volgt, dat dat velden eene goede foltmer-„achting! - voor wal je verder lezen rie zal worden. Wij verwijzen hier naar zujt hetgeen wij hooger hebben medegedeeld, j ,k durr n[6l beginnen, ik draai er nog naar de lessen, die de ondervinding daar- om hcen en nieuwsg,eriger „N omtrent kundigen mannen gegeven heeft, j ;mg,|jg,.r 'j'.icli had ik me voorgenomen,' i t Zou ons te ver voeren, als wij l»er-iwel je heel uitvoerig schrijven, maar te omtrent thans nog m nadere bijzonder- beginnen met een korte, duidelijke uit- 1 heden wilden treden. eenzetting van mijn bedoelen. Maar ik Wij willen alleen constateeren, dati ben bang om 't woord neer te zetten men de veulens van Belgische hengsten en wil met al dit geschrijf mezelf aan de en Zceuwsehe merries slechts bij liooge praat houden en 't uilstellen, uitzondering voor de voortteling moeti En toch smacht ik ernaar, het je te aanfokkenen geven daarom den raad, I zeggen te weten, dat jij 't weet, wat den dat men gebruik moet maken van de hoo- laatsten tijd in mij leeft gere prijzen, die daarvoor worden ge- Mijn liefste Gonda, o, ik kan met boden, om ze zoo spoedig mogelijk van de dezen brief zoo niet doorgaan, zoonuch- liand te doen, om dan het geld van dien jer en zoo koel, voor ik even je naam opbrengst, ook al moet daaraan nog iets schrijf, en je mijn liefste noem. Je bent I worden toegevoegd, te gebruiken om of dat zoo lang geweest, ja, wel heel lang in België, óf in te goeder naam bekende geleden ook, maar nu ben je 't weer en I gesleept. stallen van Zeeuwsch-Vlaanderen, merrie-i je wilt het wel zijn hè? Ik hou je hoofd Met de pen in de hand, keek ik even veulens aan te koopen van bekend goede weer tusschen mijn handen en je op zij en wat kregelig zei ik „Wat is er afstamming, die men voor fokmerries aan-kijkt me lachend aan hè? houdt. I Weel je nu, wat ik bedoel9 Dien raad, reeds zoo vaak door onsNee, dat had je zeker niet verwacht, aan bijzondere personen gegeven meendenDat weet ik wel. Maar ik heb 't al lang wij hier nogmaals in 't algemeenverwacht, een paar maanden al voorbe- te moeten herhalen, omdat de door reid. En wat jc verder in dezen brief ons aangegeven wijze ongetwijfeld eene zult lezen, dat zijn de gedachten van we lk weet wel, al je zieken in dal groote huis houden je tegen, zul je zeggen Ze vragen je hulp en je mag ze niet vergeefs laten roepen Maar laat je daarom mij hier alleen, ben ik, je oude Hein, je dan niet meer waard, dan al die vreemde menschen, die je, nu ja, misschien wat dankbaarheid cn wat genegenheid terug geven? Maar je weet toch wel, wat je hier wacht, als je komt? Er staat hier een huis voor je open, een heerlijk, ge zellig huis, met een ruimen tuin En och, daar spreek ik niet van Maar ik zit in dat huis op jc te wachten, lieveling, en ik ontvang je met een glimlach, met open armen. Je vindt me terug, zooals je me zoo vaak gevonden hebt. En ik weet, hoe ik jou te verwachten heb, zooals ik je zoo dikwijls mocht ontvan gen. Hoe dikwijls hebben wij niet over ons huis van later gepraat! En. Gouda, dit is hetzelfde, dat jij je altijd droomde, kom. en je zult liet zien. De klimrozen hangen in zware trossen aan de zuiltjes van de veranda en de gouden regen druipt over 'l prieel, tegen den muur groeit een forsche glycina, die 't heelc jaar door bloeit \Ik schrijf dit in het prieel; zoodra 'l spreekuur om was ben ik Ier heen gegaan met mijn papier. •Gonda, kom toch en doe het toch gauw. Ik reken al uit, wanneer je dezen kunt krijgen, en legen wanneer ik ant woord mag verwachten. En ik zie je al t hek inkomen, je komt zeker tegen den avond in de schemering; met je kapje op zie ik je glimlachend over het grint pad 'Ik mocht mijn zin niet afmaken; T011- ny, dat is mijn vierjarig jongetje, trok me aan mijn arm „Vader, vader!' schreeuwde hij 'Ik had hem wel hooren aankomen den hoek van 't huis om, maar dacht niet, dat hij naai' mij toekwam. Hij liep in zijn bloote bol, de blonde krullen hingen tot op zijn roode truitje en zijn stroohoed lag op den kruiwagen, die hij moei zaam door het versche grint had voort- door L. G. MOBERLf. Naar het Engelsch. ent?' Hij bad me iets heel moois te laten zien. Eerst moest ik raden; 't zat onder zijn hoed, vertelde hij. Ik raadde bloemen, plaatjes en nog meer En telkens schudde hij lachend van nee, dat zijn krullen bengelden. „Neé, vader, veel mooier, zal ik eens laten zien?" O, Gonda, eerst vond ik het jammer, dal hij me kwam storen, dat hij me kwam herinneren aan je begrijpt me. Maar toen hij daar naast me stond, 't hoofdje ophief, in de oogjes de vraag, in afwachting van mijn toestemming, toen heb ik mijn pen neergelegd. Ik nam hem op mijn schoot, liet zijn kopje even ach terover tegen mijn arm aanvallen en kuste zijn lokjes. Maar hij spartelde legen en wou van mijn knieën. „Nou, dan zal ik het vader laten zien Hij bukte zich over den rand van zijn wagen en lichtte voorzichtig met beide handje zijn hoed bij den bol op En op den bodem lag een verminkt vlindertje «net beschadigde, half ontschubde vleu gels te kruipen en vergeefs te pogen, op te vliegen „Kijk, vader hij is tamzei Ton en pakte het diertje weer op en liet het op zijn handje en zijn armpje loopen „Maar Ton, nou kan het niet meer vlie gen En je hebt er ook al t moois afge haald, kijk je vingers eens!" Hij bekeek zijn handje en zag 't goud slof van de Atalanta dat er aan kleefde. „Nou heeft hel heel veel pijn en ver driet „Is hel dan ziek? Maak bel dan beter vader, u bent toch dokter?" „Nee, vent, dal kan vader niel Ik zal het maar dood maken. Geef maar hier?" En ik trapte het diertje in 't grint dood. ..Heeft het nou geen pijn meer?" „Nee" Even stond hij stil naar den grond te kijken „Heeft moeder ook nooit meer pijn? Die is ook dood, hè?" „Dat weel ik niet" heb ik gezegd, „ga nu weer naar juf, die wacht al op je." En met zijn trekwagen ging hij weer weg, misschien nog even denkend aan het doode vlindertje en aan zijn doode moe der Ik keek hem na Maar voor hij den hoek om was, be dacht ik me en riep hem terug Ik nam hem weer op mijn knie en zei: „Weet je wat ik schrijf, Ton?" „Nou?" „Ik vraag aan een heel lieve juffrouw, of zij hier wil komen en weer een moe der voor jou *wil zijn Vind je dal'prettig?" Is ze heel lief?" „Ja, heel lief." „Net zoo lief als u, en ook net zoo lief als moeder9" ,Vcel liever dan ik bn net zoo lier als moeder." Aan zijn oortje fluisterde ik: „Misschien nog wel iets liever dan moe der." „Ja9 Dan vind ik 't erg prettig 'k Wou, dal ik ook schrijven kon „Waarom Ton?" „Dan vroeg ik ook, of ze gauw komt." „Weet je wat, zal ik dan schrijven, dat jij 't ook vraagt?" „Hè, ja Zeg dan maar, dat ik Ton heel. En dat ze veel van me moet hon den. En dat ik een groote beer heb en een trekwagen „Ja, dat zal ik allemaal schrijven Goed?" -i(H „Ja. Dan zal ze we! komen, hè? Ja..." „Kom, Ton, dan zal ik doorgaan, ga nu weer spelen „Ja, eerst aan juf vertellen." En hij gleed van mijn knie. „Nee, nee; hoor eens Juf heeft er niks mee te maken. Vind je niet? 't Wordt toch een moeder voor jou en voor mij; en toch niet voor juf? 't Is iets voor ons tweeën. Niet vertellen hoor!" Hij begreep het en vond het leuk met zijn vader een geheimpje te mogen dee- len. O, mijn schat, ik ben zoo bang ge weest, dat dit kind jou in den weg zou staan, dat je daarom niet zoudl komen. Zou je wel kunnen vergelen, dat dat kind wel van mij, maar niet van jou is? Gonda, wat is dat nou vreemd Jaren lang zijn we mijlen ver van elkaar ver wijderd geweest, hebben nooit iets meer van elkaar gehoord, en als je toestemt, wonen we over een paar maanden onder „Waar is het huis van Bébé?" vroeg zij vriendelijk, terwijl zij het kindje in haar armen nam en het blozend gezichtje kuste, waar de tranen nog op parelden, als dauwdroppels in het hart van een roos „Vertel mij dan eens waar je woont, lieveling, dan zal ik je thuis brengen." „Bébé weet niet waar zij woont," Het kind schudde liaar blonde krullen en haar groote oogen vulden zich met tranen. „Bébé is heel erg bang. De deur stond open en Bébé is naar de straat ge- loopen om naar de mooie paarden te kij ken en toen was alles zwart en donker en Bébé wist niet waar ze naar toe moest." „Ik zou denken dat Bébé niet alleen in den mist op straat had moeten ko men," zei Christine met zacht verwijt in baar stem; „en nu moeten wij maar eens zoeken naai' je huis, meisjelief. Hoe heet je behalve Bébé9" „Bébé, moesjes Bébé anders niel", antwoordde het kind en zij sloot heel gedecideerd haar kleine mondje „Bébé is haar anderen naam vergeten zij heel alleen maar Moesjes Bébé." „Maar Bébé en lioe nog meer9" zeide Christine met het grootst mogelijke ge- j duld, terwijl zij langzaam het plein 1 opliep met het kind in haar armen. „Be- denk eens goed hoe je nog meer heet, lief kindje, dan breng ik je veilig naar huis, naar moesje en naar juf." „Bébé heeft geen juf, de juffrouw is weg. Moesje kleedt Bébé aan en Bébé weel niet meer hoe ze nog meer heet. Zij heeft een garnalen memorie," en zij lachte heerlijk om Christines verbaasd ge zicht. Waarschijnlijk herinnerde ze zich iets van hetgeen een van (de vorige dienst- meisjes tot haar verontschuldiging ge- I zegd had „Bébé vindt je heel lief aardige dame ga mee naar huis met Bébé' „Ik wou dal ik dat maar kon", zei Christine ernstig; zij wist bepaald niet wat zij doen zou toen zij met het kind in haar armen naar de deftige huizen keek op het plein en dan weer naar het kind. „Ik wou dat ik maar wist waar jc woon, dwaas kindje en hoe ik er achter kan komen van wie je een kindje ben. Zij zullen thuis zeker "hemel en aarde bewegen om je te vinden." Het kind lachte. Zij begreep waar schijnlijk niet alles wat Christine zei, maar haar kinderlijke verbeelding werd dadelijk geboeid door de vriendelijke ma nier van spreken van bet jonge meisje en het beschermende, moederlijke dat van haar uitging. Zij sloeg twee mollige armpjes om den hals van haai* ï'edsler en drukte haar gezichtje vertrouwelijk tegen de bleeke wangen van Christine. „Bébé is niet bang meer", fluisterde zij welbehagelijk, „je moet Bébé thuis bren gen we zullen naar moesje gaan en dan vindt Bébé alles weer goed". „Ja, alles is weer goed als wij ons huis en moesje maar weer terug heb ben", antwoordde Christine met een lach; zij sloeg haar arm vaster om het zachte lichaampje heen en drukte haar lippen op de zachte krullen van het kind; zoo liep zij langzaam voort, het plein over, in de hoop dat zulk een klein persoontje toch niet zoo heel ver had kunnen loopen en dat zij wel gauw iemand zou tegenkomen die het kind zocht. Zij hadden hel plein aan den eenen kant afgeloopen en ook de rij hui zen aan een der zijkanten, toen het kind plotseling een zegepralenden kreet deed hooren. „Daar is Janjes daar,,aan: dien kant", riep zij uit, „nu kan Bébé haar eigen huis zien James! James! riep zij opgewonden uit en Christine zag op kleinen afstand een huisknecht op een sloep staan; de man keek angstig naar 1 rechts en naar links. Bij het hooren van Bébé's stem verliet hij zijn post bij de deur en kwam ijlings naar Christine toc- geloopen, die bleef stilstaan om op hem te wachten. „Dat is mfjn lieve James", riep het kind; en met de wispelturigheid aan een kind eigen, maakte zij haar armpjes rondom den hals van Christine los en slak ze uit naar den knecht „Bébé was verdwaald", zei zij vertrouwelijk tot hem, „deze dame heeft Bébé gevonden en haar 't huis gebracht De knecht nam het kind in zijn armen en. zag Christine met ontsteld gezicht aan „Wij hebben juist gemerkt dat zij weg was", zei hij ademloos; „ze is zeker weggeloopen terwijl de deur even open stond, wij waren allemaal vreeselijk ver schrikt Waar heeft u baar gevonden, juffrouw? Het is heel vriendelijk van u dat u haar hebt thuis gebracht' „Zij was naar het andere eind van het plein geloopen en was heel bang in den mist. Ik ben zoo blij, dat zij veilig en wel thuis is." „Baby is nu heclemaal niet meer bang, Baby gaat met James naar huis. Dag, lieve dame" en terwijl zij wuifde met haar handje werd zij weggedragen in de armen van den doodsangStigen knecht, die nog niet genoeg van den schrik bekomen was om te bedenken dat zijn meestéres de jonge dame, die hel kind had terug gebracht, zeker wel eens gaarne zou. wil len bedanken „Wat een allerliefst klein ding!" dacht Christine tcrugkccrende naar haar ka mer „Ik zou wel eens willen weten wie het is. Zeker van een voorname familie als ze daar in dat huis woont. Ik wou" zij zuchtte en dacht er oVer na of er eenig antwoord zou komen op de brieven die zij op de post had gedaan. „Ik ben blij dal ik den brief aan R M. nog niet verzonden hebdacht zij bij zich zelve, „ik heb den heelen dag nu nog om er over na te denken, en als ik er dan nog zoo over denk kan ik hem overschrijven en nog altijd met de laatste post verzen den. Maar ik weel nog licelemaal niet of ik den moed zal hebben het te doen HOOFDSTUK III Het beste voor 't laatst bewaard De kamers in de Jermynstreel, waar Rupart Meruside woonde, droegen het cachet van den eigenaar. Hel was of men er het karakter van den bewoner in herkende. In meerdere of mindere male hebben de meesle kamers dat, willekeu rig of ook wel onwillekeurig druk! een mensch hel stempel van zijn pcrsoonlijk- jheid op zijne omgeving, hij schept zich [een zekere atmosfeer zelfs in oen liuur- j huis. Ruperts kamers, gevuld als zij waren met meubelen die hij nu en dan verzameld had, de wanden behangen met schilderijen ,die van zijn fijnen smaak getuigden, boekenkasten gevuld met zijn eigen speciale keuze van boeken, waren voor hen die oogen hadden om te zien, een afspiegeling van den bewoner In de eerste plaats getuigde alles van groo- ten eenvoud. Geen kostbare behangsels en gordijnen, geen prachtige haardklee- den, of rijk gecapitonneerde stoelen en sofa's. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 5