TWEEDE BLAD
Ingezonden Mededeelingen.
P. SLULS
*£andbouu)kromek
Een Brief,
FEUILLETON
CHRISTINE,
Zaterdag 20 Sept. 1913, no. 223.
fokdieren eene verbetering aan te bren- weinig kostbare is om in korten tijd tot ken terug, al dien heelen tijd, dat ik ze
i gen, die om tot een blijvenden vooruit- eene afdoende verbetering van ons paard opspaarde voor dezen brief, al de din-
i gang te komen, onmisbaar is [te geraken. gen, die ik me voornam je vooral te
Waarbij nog komt dat vele eigenaars Het trekpaard, Belgisch type, is onte- schrijven Ik zal natuurlijk wel weer veel
van merries, die voor de fokkerij gebruiktgenzeggelijk liet meest gewilde paard; vergeten En als ik dit alles straks ovcr-
worden, de noodige kennis missen omhoe nader nu onze paarden met lees ,zal ik wel met een glimlach moeten
de meerdere of mindere waarde van hun dat type overeenkomen; hoe meer men bekennen, dat hij heel anders is, dan ik
paard zelf te beoordeelen en zich toch ver- zich beijvert ook hier paarden aan te hem, van te voren, gedacht liad Mijn bc-
beelden, dat zij, omdat zij van hun jeugd j fokken, die met het Belgische kunnen gin is al anders, heb ik je gezegd
af paarden gezien en mei paarden omgc- j wedijveren, hoe meer kooplieden zich Wat is dat lang geleden, dat je mijn
gaan hebben, in het bezit Van die kennis: naar onze streken zullen begeven om hun-
zijn. I ne aankoopen te doen, hoe liooger prijzen
Wij hebben wel eens hooren beweren,!<le (fokkers voor hunne goede paarden
SVOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER
VAN OSZEN VASTEN MEDE WEKKER.
VERBETERING IN HET BOEREN
BEDRIJF.
m.
1 .Wij willen ons thans bezig houden met
een tak van het boerenbedrijf waarin in
Zeeland in de laatste jaren eene groote
verbetering is gekomen, maar waarin, on
danks den niet te miskennen vooruitgang,
nog zeer, zeer veel te verbeteren valt,
fl.l. de paardenfokkerij.
Wat wij gezegd hebben van de fruit-
boomen en van liet rundvee is ook vol
komen waar van het paard Een goed
paard beslaat niet meer plaats dan een
paard van geringe waarde, het kost wei
nig moeite meer voor zijne verzorging, het
eischt niet meer eten voor zijn onder
houd, en al waren de zorgen ook wat
drnkker, al kwam het onderhoud ook wat
duurder, door 't leveren van beter en
meer werk, door liet aanfokken van
goede veulens levert het een winst, waar
door die meerdere zorgen, die meerdere
kosten ruim, zeer ruim betaald worden.
Nu lijdt de paardenfokkerij bij som
mige landbouwers en anderen aan 't zelf
de gebrek als de veefokkerij bij sommige
veehouders, nl. aan dit, dat men file vraag,
die men te beantwoorden lieefl, verkeerd
stelt, en dus ook een antwoord bekomt,
dat den fokker op den verkeerden weg
moet brengen.
De „sommigen", die wij op 't oog heb
ben en wier aantal inderdaad nog grooter
is, dan men vaak geneigd is te veronder
stellen, vragen zich namelijk af „hoe kun
nen wij op de goedkoopste wijze ons
rundvee, onze paarden onderhouden, in
de meening, dat daar waar de kosten het
geringst zijn, de winst, die zoo'n dier
oplevert, ook de grootste moet zijn. Zij
bedenken daarbij niet dat een te kort aan
onderhoud, door welk onderhoud niet al
leen voedsel maar ook de geheele verzor
ging bedoeld wordt, onmiddellijk gevolgd
zal worden door eene verminderde op
brengst.
De vraag, die men zich te stellen heeft
is deze: wat moet er geschieden om het
dier in alle opzichten aan zijne bestem
ming te doen beantwoorden9 En aange
zien nu een deel dier bestemming is om
daarmede naast het verrichten van ar
beid, dat bij een paard doorgaans in de
eerste plaats in aanmerking komt, eene
zekere winst te behalen, moet men zor
gen te hebben een goed paard en wel
eene goede ttnerrie, 'die haast jeen matigen
arbeid ook gebruikt kan worden voor de
fokkerij en waarvan men nagenoeg ze
ker is, dat de veulens eene behoorlijke
waarde vertegenwoordigen.
Nu wordt in vele deelèn van Zeeland
de paardenfokkerij nog vrij eenzijdig ge
dreven. Men wenscht wel verbetering,
maar men verwacht die verbetering nage
noeg alleen van het mannelijk fokdier en
beijvert zich niet ook in de vrouwelijke
dat paardenkennis iets aangeborens is;
wij hoorden die bewering meer dan eens
uit den mond van iemand, wiens kennis
door degelijke paardenkenners werd be
twijfeld en wij voor ons zijn dan ook de
I ïneening toegedaan, dat het met paarden
kennis gesteld is als met alle overige
vakken van wetenschap, de een heeft wel
meer aanleg voor het eene vak dan de
ander, zal het daarin ongetwijfeld ook
verder brengen, maar zonder studie, zon-
der aanhoudende en ernstige studie wordt
de noodige kennis niet bereikt
Men gebruikt nogal dikwijls, zoowel op
j dit als op elk ander gebied van landbouw,
I paardenfokkerij en veeteelt als dooddoe
ner het spreekwoord: „ondervinding is
de beste leermeesteres", en wij zijn het
met dat spreekwoord ook eens, als men
het niet als dooddoener gebruikt maar
voor „best e" liever „zeer goede" zegt
en dan daarop onmiddellijk laat volgen
„wanneer de persoon, die de ondervin
ding meent op te doen, de noodige kennis
bezit om de lessen zijner leermeesteres te
begrijpen en toe te passen."
Aan de menschen, die de kennis heb
ben opgedaan, om van de lessen der on
dervinding partij te trekken, heeft de on-
dervinding al jaren, misschien al eeuwen
geleerd, dat eene voortgezette kruising
zeker de langste weg is, dien men kan
inslaan om een verbetering in een be-
staand ras aan te brengen, vooral wan
neer men, zooals zulks bij eene eenzijdige
kruising doorgaans het geval is, eiken
vooruitgang kan zien gevolgd worden door
i tegenslag.
Nu heeft men in Zeeland voor de fok-
I kerij nog een zeer groot aantal raer-
I riën, zeker wel 75 °/o en meer, die geen
of zeer weinig Belgisch bloed in de ade
ren hebben; deze, en het aantal fokmer-
riên in Zeeland bedraagt ruim 13000,
I worden nagenoeg alle gedekt door Belgi
sche hengsten; een gevolg daarvan is go-
zullen bedingen
Maar naast den invoer van goede fok-
merries is ook de invoer noodzakelijk
van goede dekhengsten, wij vestigen de
aandacht op het woord goed.
Er zijn nog te veel inférieure dekheng
sten in Zeeland Hel is in 't belang dei-
fokkers, dat die verdwijnen en dal ver
dwijnen hangt geheel af van hun eigen
optreden.
Voor een goed veulen van goede af
komst wordt in Zeeuwsch-Vlaanderen her
haaldelijk een prijs bedongen van
laatsten brief kreeg, en wat is er sinds
dien tijd veel gebeurd! Met mij ten luin-
ste. Wat jou in al dien tijd is overkomen,
daar weet ik totaal niets van Maar"
toen ik zooeven je naam opschreef.,
sprong ik al die jaren over, terug naar
die verre glanzende jongensjaren.
Plotseling komt me een gedachte door
't hoofd flitsen, die nog even me met
een napijntje kwelt dal je wel dood kon
zijn. Maar nee, ik heb immers voor drie
maanden je naam gelezen in de „Zuster-
bode", in 't feestnummer, dat was uitge
geven ter gelegenheid van het tienjarig
bestaan en waarin je ook een-korte bij
drage schreef een felicitatie, een woord
tot 180 je van hulde en opwekking.
- j
tot 1000 franken, d
gulden. Maar om dien prijs te kunnen be- Ik zag dadelijk, dat jij t was en ik
dingen moet het veulen niet alleen vol- herkende je manier van zeggen, dat korte
doen aan de eischen die men stelt aan J afgeronde, gehaaste bijna, en toch dat
zijn extérieur, maar ook aan die, welke vurige, dat ook altijd in je redeneerin-
men stelt aan zijne afstamming. Daaromgen doorgloeide, als we 'l vroeger hadden
is het van zooveel belang, dat een paard j over je roeping O, nee, vast niet, lievc-
een vader heeft van goeden naam en daar ling, 't kan niet zijn, dat je dood bent Je
waar men zulke prijzen bedingen kan,leeft nog en bent dezelfde' En je houdt
mag men zich niet laten verleiden door j nog van me. ik weel het. En je komt
een gering delcgeld om hengsten in tenaar me toe en blijft bij me en helpt me
voeren, die, in België nauwelijks in aan-Ik ben er zóó*vasl van overtuigd, dat ik
merking zouden komen Al die hengstenme de mogelijkheid van een weigering
van inférieure qualiteit zijn wel geschikt niet (kan voorstellen
voor verbetering en daarbij willen wij ien
slotte in een volgend nummer nog even
stilstaan.
Slot volgt.
door
WOUT LOUWAARS.
Je zult wel heel verwonderd staan
een brief van mij te krijgen; want na
tuurlijk kijk je dadelijk naar de ondertee-
kening. Waarschijnlijk zal ik er straks,
als ik klaar ben, niet dan „Hein" onder
zeilen, en even moet ik denken, dat je
niet dadelijk weet, wie Hein is.
Je vindt het natuurlijk ook vreemd, dat
weest, dat men voor de daaruit geboren brie, romier opschrl!t is Maar
veulens meer geld bi] den verkoop be-;it wis, niol, wat ik er boven moest zot-
kwam dan vroeger het geval was; dat schreef ik geachte" ot „waarde"
men uit die hoogerc prijzen tol bet bo- 'dan z01l dat Voei"bte banaal en gowo<m
sluit is gekomen, dat deze veulens, waar- zij cn scI)reef ik wat ik eigenlijk wou
voor men den eigenaar meer gold bood, zoa je it gcscIirokken zijn
dan vroeger bel geval was, bijzonder ge-, 0ot weifeIde ik even" voor ik met je
schik zijn om aan lo houden voor do I (ij dorsl beginnen, maar nu ben ik
voortteling... maar men bedenke dat blij da, hel |edaan heb
al heelt men de ondervinding opgedaan, Je benl Nieuwsgierig, wat ik met
dat men voor het veulen meer geld kreeg ldezen brief b"edoel eneje ^lt al in je
U' ?a'a ™<iaer.dero 6 nog volstrekt nietcm sooH yan v of is ,4,^.
volgt, dat dat velden eene goede foltmer-„achting! - voor wal je verder lezen
rie zal worden. Wij verwijzen hier naar zujt
hetgeen wij hooger hebben medegedeeld, j ,k durr n[6l beginnen, ik draai er nog
naar de lessen, die de ondervinding daar- om hcen en nieuwsg,eriger „N
omtrent kundigen mannen gegeven heeft, j ;mg,|jg,.r 'j'.icli had ik me voorgenomen,'
i t Zou ons te ver voeren, als wij l»er-iwel je heel uitvoerig schrijven, maar te
omtrent thans nog m nadere bijzonder- beginnen met een korte, duidelijke uit-
1 heden wilden treden. eenzetting van mijn bedoelen. Maar ik
Wij willen alleen constateeren, dati ben bang om 't woord neer te zetten
men de veulens van Belgische hengsten en wil met al dit geschrijf mezelf aan de
en Zceuwsehe merries slechts bij liooge praat houden en 't uilstellen,
uitzondering voor de voortteling moeti En toch smacht ik ernaar, het je te
aanfokkenen geven daarom den raad, I zeggen te weten, dat jij 't weet, wat den
dat men gebruik moet maken van de hoo- laatsten tijd in mij leeft
gere prijzen, die daarvoor worden ge- Mijn liefste Gonda, o, ik kan met
boden, om ze zoo spoedig mogelijk van de dezen brief zoo niet doorgaan, zoonuch-
liand te doen, om dan het geld van dien jer en zoo koel, voor ik even je naam
opbrengst, ook al moet daaraan nog iets schrijf, en je mijn liefste noem. Je bent
I worden toegevoegd, te gebruiken om of dat zoo lang geweest, ja, wel heel lang
in België, óf in te goeder naam bekende geleden ook, maar nu ben je 't weer en I gesleept.
stallen van Zeeuwsch-Vlaanderen, merrie-i je wilt het wel zijn hè? Ik hou je hoofd Met de pen in de hand, keek ik even
veulens aan te koopen van bekend goede weer tusschen mijn handen en je op zij en wat kregelig zei ik „Wat is er
afstamming, die men voor fokmerries aan-kijkt me lachend aan hè?
houdt. I Weel je nu, wat ik bedoel9
Dien raad, reeds zoo vaak door onsNee, dat had je zeker niet verwacht,
aan bijzondere personen gegeven meendenDat weet ik wel. Maar ik heb 't al lang
wij hier nogmaals in 't algemeenverwacht, een paar maanden al voorbe-
te moeten herhalen, omdat de door reid. En wat jc verder in dezen brief
ons aangegeven wijze ongetwijfeld eene zult lezen, dat zijn de gedachten van we
lk weet wel, al je zieken in dal groote
huis houden je tegen, zul je zeggen Ze
vragen je hulp en je mag ze niet vergeefs
laten roepen Maar laat je daarom mij
hier alleen, ben ik, je oude Hein, je
dan niet meer waard, dan al die vreemde
menschen, die je, nu ja, misschien wat
dankbaarheid cn wat genegenheid terug
geven? Maar je weet toch wel, wat je
hier wacht, als je komt? Er staat hier
een huis voor je open, een heerlijk, ge
zellig huis, met een ruimen tuin En och,
daar spreek ik niet van Maar ik zit in
dat huis op jc te wachten, lieveling,
en ik ontvang je met een glimlach, met
open armen. Je vindt me terug, zooals
je me zoo vaak gevonden hebt. En ik
weet, hoe ik jou te verwachten heb,
zooals ik je zoo dikwijls mocht ontvan
gen.
Hoe dikwijls hebben wij niet over ons
huis van later gepraat! En. Gouda, dit
is hetzelfde, dat jij je altijd droomde,
kom. en je zult liet zien. De klimrozen
hangen in zware trossen aan de zuiltjes
van de veranda en de gouden regen
druipt over 'l prieel, tegen den muur
groeit een forsche glycina, die 't heelc
jaar door bloeit
\Ik schrijf dit in het prieel; zoodra 'l
spreekuur om was ben ik Ier heen gegaan
met mijn papier.
•Gonda, kom toch en doe het toch
gauw. Ik reken al uit, wanneer je dezen
kunt krijgen, en legen wanneer ik ant
woord mag verwachten. En ik zie je al
t hek inkomen, je komt zeker tegen den
avond in de schemering; met je kapje
op zie ik je glimlachend over het grint
pad
'Ik mocht mijn zin niet afmaken; T011-
ny, dat is mijn vierjarig jongetje, trok
me aan mijn arm
„Vader, vader!' schreeuwde hij
'Ik had hem wel hooren aankomen den
hoek van 't huis om, maar dacht niet, dat
hij naai' mij toekwam. Hij liep in zijn
bloote bol, de blonde krullen hingen tot
op zijn roode truitje en zijn stroohoed
lag op den kruiwagen, die hij moei
zaam door het versche grint had voort-
door L. G. MOBERLf.
Naar het Engelsch.
ent?'
Hij bad me iets heel moois te laten
zien. Eerst moest ik raden; 't zat onder
zijn hoed, vertelde hij.
Ik raadde bloemen, plaatjes en nog
meer En telkens schudde hij lachend
van nee, dat zijn krullen bengelden.
„Neé, vader, veel mooier, zal ik eens
laten zien?"
O, Gonda, eerst vond ik het jammer,
dal hij me kwam storen, dat hij me
kwam herinneren aan je begrijpt me.
Maar toen hij daar naast me stond, 't
hoofdje ophief, in de oogjes de vraag, in
afwachting van mijn toestemming, toen
heb ik mijn pen neergelegd. Ik nam hem
op mijn schoot, liet zijn kopje even ach
terover tegen mijn arm aanvallen en
kuste zijn lokjes.
Maar hij spartelde legen en wou van
mijn knieën.
„Nou, dan zal ik het vader laten zien
Hij bukte zich over den rand van zijn
wagen en lichtte voorzichtig met beide
handje zijn hoed bij den bol op En op
den bodem lag een verminkt vlindertje
«net beschadigde, half ontschubde vleu
gels te kruipen en vergeefs te pogen,
op te vliegen
„Kijk, vader hij is tamzei Ton en pakte
het diertje weer op en liet het op zijn
handje en zijn armpje loopen
„Maar Ton, nou kan het niet meer vlie
gen En je hebt er ook al t moois afge
haald, kijk je vingers eens!"
Hij bekeek zijn handje en zag 't goud
slof van de Atalanta dat er aan kleefde.
„Nou heeft hel heel veel pijn en ver
driet
„Is hel dan ziek? Maak bel dan beter
vader, u bent toch dokter?"
„Nee, vent, dal kan vader niel Ik zal
het maar dood maken. Geef maar hier?"
En ik trapte het diertje in 't grint
dood.
..Heeft het nou geen pijn meer?"
„Nee"
Even stond hij stil naar den grond te
kijken
„Heeft moeder ook nooit meer pijn?
Die is ook dood, hè?"
„Dat weel ik niet" heb ik gezegd, „ga
nu weer naar juf, die wacht al op je."
En met zijn trekwagen ging hij weer
weg, misschien nog even denkend aan het
doode vlindertje en aan zijn doode moe
der Ik keek hem na
Maar voor hij den hoek om was, be
dacht ik me en riep hem terug
Ik nam hem weer op mijn knie en zei:
„Weet je wat ik schrijf, Ton?"
„Nou?"
„Ik vraag aan een heel lieve juffrouw,
of zij hier wil komen en weer een moe
der voor jou *wil zijn Vind je dal'prettig?"
Is ze heel lief?"
„Ja, heel lief."
„Net zoo lief als u, en ook net zoo lief
als moeder9"
,Vcel liever dan ik bn net zoo lier
als moeder." Aan zijn oortje fluisterde ik:
„Misschien nog wel iets liever dan moe
der."
„Ja9 Dan vind ik 't erg prettig
'k Wou, dal ik ook schrijven kon
„Waarom Ton?"
„Dan vroeg ik ook, of ze gauw komt."
„Weet je wat, zal ik dan schrijven,
dat jij 't ook vraagt?"
„Hè, ja Zeg dan maar, dat ik Ton
heel. En dat ze veel van me moet hon
den. En dat ik een groote beer heb en
een trekwagen
„Ja, dat zal ik allemaal schrijven
Goed?" -i(H
„Ja. Dan zal ze we! komen, hè? Ja..."
„Kom, Ton, dan zal ik doorgaan, ga nu
weer spelen
„Ja, eerst aan juf vertellen."
En hij gleed van mijn knie.
„Nee, nee; hoor eens Juf heeft er
niks mee te maken. Vind je niet? 't
Wordt toch een moeder voor jou en voor
mij; en toch niet voor juf? 't Is iets
voor ons tweeën. Niet vertellen hoor!"
Hij begreep het en vond het leuk met
zijn vader een geheimpje te mogen dee-
len.
O, mijn schat, ik ben zoo bang ge
weest, dat dit kind jou in den weg zou
staan, dat je daarom niet zoudl komen.
Zou je wel kunnen vergelen, dat dat
kind wel van mij, maar niet van jou is?
Gonda, wat is dat nou vreemd Jaren
lang zijn we mijlen ver van elkaar ver
wijderd geweest, hebben nooit iets meer
van elkaar gehoord, en als je toestemt,
wonen we over een paar maanden onder
„Waar is het huis van Bébé?" vroeg
zij vriendelijk, terwijl zij het kindje in
haar armen nam en het blozend gezichtje
kuste, waar de tranen nog op parelden,
als dauwdroppels in het hart van een
roos „Vertel mij dan eens waar je woont,
lieveling, dan zal ik je thuis brengen."
„Bébé weet niet waar zij woont," Het
kind schudde liaar blonde krullen en haar
groote oogen vulden zich met tranen.
„Bébé is heel erg bang. De deur stond
open en Bébé is naar de straat ge-
loopen om naar de mooie paarden te kij
ken en toen was alles zwart en
donker en Bébé wist niet waar ze naar
toe moest."
„Ik zou denken dat Bébé niet alleen
in den mist op straat had moeten ko
men," zei Christine met zacht verwijt
in baar stem; „en nu moeten wij maar
eens zoeken naai' je huis, meisjelief. Hoe
heet je behalve Bébé9"
„Bébé, moesjes Bébé anders niel",
antwoordde het kind en zij sloot heel
gedecideerd haar kleine mondje „Bébé
is haar anderen naam vergeten zij
heel alleen maar Moesjes Bébé."
„Maar Bébé en lioe nog meer9" zeide
Christine met het grootst mogelijke ge- j
duld, terwijl zij langzaam het plein 1
opliep met het kind in haar armen. „Be-
denk eens goed hoe je nog meer heet,
lief kindje, dan breng ik je veilig naar
huis, naar moesje en naar juf."
„Bébé heeft geen juf, de juffrouw is
weg. Moesje kleedt Bébé aan en Bébé
weel niet meer hoe ze nog meer heet.
Zij heeft een garnalen memorie," en zij
lachte heerlijk om Christines verbaasd ge
zicht. Waarschijnlijk herinnerde ze zich
iets van hetgeen een van (de vorige dienst-
meisjes tot haar verontschuldiging ge-
I zegd had „Bébé vindt je heel lief
aardige dame ga mee naar huis met
Bébé'
„Ik wou dal ik dat maar kon", zei
Christine ernstig; zij wist bepaald niet
wat zij doen zou toen zij met het kind
in haar armen naar de deftige huizen
keek op het plein en dan weer naar het
kind. „Ik wou dat ik maar wist waar
jc woon, dwaas kindje en hoe ik er
achter kan komen van wie je een kindje
ben. Zij zullen thuis zeker "hemel en
aarde bewegen om je te vinden."
Het kind lachte. Zij begreep waar
schijnlijk niet alles wat Christine zei,
maar haar kinderlijke verbeelding werd
dadelijk geboeid door de vriendelijke ma
nier van spreken van bet jonge meisje
en het beschermende, moederlijke dat
van haar uitging. Zij sloeg twee mollige
armpjes om den hals van haai* ï'edsler en
drukte haar gezichtje vertrouwelijk tegen
de bleeke wangen van Christine.
„Bébé is niet bang meer", fluisterde zij
welbehagelijk, „je moet Bébé thuis bren
gen we zullen naar moesje gaan
en dan vindt Bébé alles weer goed".
„Ja, alles is weer goed als wij ons
huis en moesje maar weer terug heb
ben", antwoordde Christine met een
lach; zij sloeg haar arm vaster om het
zachte lichaampje heen en drukte haar
lippen op de zachte krullen van het
kind; zoo liep zij langzaam voort, het
plein over, in de hoop dat zulk een klein
persoontje toch niet zoo heel ver had
kunnen loopen en dat zij wel gauw
iemand zou tegenkomen die het kind
zocht. Zij hadden hel plein aan den
eenen kant afgeloopen en ook de rij hui
zen aan een der zijkanten, toen het kind
plotseling een zegepralenden kreet deed
hooren.
„Daar is Janjes daar,,aan: dien
kant", riep zij uit, „nu kan Bébé haar
eigen huis zien James! James! riep
zij opgewonden uit en Christine zag op
kleinen afstand een huisknecht op een
sloep staan; de man keek angstig naar
1 rechts en naar links. Bij het hooren van
Bébé's stem verliet hij zijn post bij de
deur en kwam ijlings naar Christine toc-
geloopen, die bleef stilstaan om op hem
te wachten.
„Dat is mfjn lieve James", riep het
kind; en met de wispelturigheid aan een
kind eigen, maakte zij haar armpjes
rondom den hals van Christine los en
slak ze uit naar den knecht „Bébé was
verdwaald", zei zij vertrouwelijk tot
hem, „deze dame heeft Bébé gevonden
en haar 't huis gebracht
De knecht nam het kind in zijn armen
en. zag Christine met ontsteld gezicht aan
„Wij hebben juist gemerkt dat zij weg
was", zei hij ademloos; „ze is zeker
weggeloopen terwijl de deur even open
stond, wij waren allemaal vreeselijk ver
schrikt Waar heeft u baar gevonden,
juffrouw? Het is heel vriendelijk van u
dat u haar hebt thuis gebracht'
„Zij was naar het andere eind van het
plein geloopen en was heel bang in den
mist. Ik ben zoo blij, dat zij veilig en
wel thuis is."
„Baby is nu heclemaal niet meer bang,
Baby gaat met James naar huis. Dag,
lieve dame" en terwijl zij wuifde met
haar handje werd zij weggedragen in de
armen van den doodsangStigen knecht, die
nog niet genoeg van den schrik bekomen
was om te bedenken dat zijn meestéres
de jonge dame, die hel kind had terug
gebracht, zeker wel eens gaarne zou. wil
len bedanken
„Wat een allerliefst klein ding!" dacht
Christine tcrugkccrende naar haar ka
mer „Ik zou wel eens willen weten wie het
is. Zeker van een voorname familie als
ze daar in dat huis woont. Ik wou"
zij zuchtte en dacht er oVer na of er
eenig antwoord zou komen op de brieven
die zij op de post had gedaan. „Ik ben
blij dal ik den brief aan R M. nog niet
verzonden hebdacht zij bij zich zelve,
„ik heb den heelen dag nu nog om er
over na te denken, en als ik er dan nog
zoo over denk kan ik hem overschrijven
en nog altijd met de laatste post verzen
den. Maar ik weel nog licelemaal niet
of ik den moed zal hebben het te doen
HOOFDSTUK III
Het beste voor 't laatst
bewaard
De kamers in de Jermynstreel, waar
Rupart Meruside woonde, droegen het
cachet van den eigenaar. Hel was of
men er het karakter van den bewoner in
herkende. In meerdere of mindere male
hebben de meesle kamers dat, willekeu
rig of ook wel onwillekeurig druk! een
mensch hel stempel van zijn pcrsoonlijk-
jheid op zijne omgeving, hij schept zich
[een zekere atmosfeer zelfs in oen liuur-
j huis. Ruperts kamers, gevuld als zij
waren met meubelen die hij nu en dan
verzameld had, de wanden behangen met
schilderijen ,die van zijn fijnen smaak
getuigden, boekenkasten gevuld met zijn
eigen speciale keuze van boeken, waren
voor hen die oogen hadden om te zien,
een afspiegeling van den bewoner In
de eerste plaats getuigde alles van groo-
ten eenvoud. Geen kostbare behangsels
en gordijnen, geen prachtige haardklee-
den, of rijk gecapitonneerde stoelen en
sofa's.
(Wordt vervolgd.)