Ingezonden Mededeelingen.
F. SLUIS.
^andbouulkromeh
^BUBLLETOM
Erfelijk belast-
Zaterdag 16 Aug. 1913, no. 193.
JVOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER)^
VAS ONZES VASTE» MEIJBWÏRUSS.
OVER VOGELS.
(SI o t).
"Wat wij in het vorig nummer gezegd
hebben over aardbeien, fcm fze te bescher
men voor de roofzucht van sommige vo
gels, is ook toe te passen op de pas be
werkte bedden, die men bezaaien wil
of die bezaaid zijn. Wanneer men de net
ten op panlatten, of ook op tuinlatten,
zoo hoog legt, dat de planten een zekere
grootte kunnen bereiken, vóór men ze
wegneemt, zal men van de vogels hoe
genaamd geen last hebben.
Een andere vraag blijft het, of men
dan bij eenigszins warm en vochtig voor
jaar geen last zal hebben van de slak
ken en men zoo optredende niet de
Scylla vermijdt om in Gharybdis onder
te gaan.
Een ander middel om alle vogels van
bewerkte en bezaaide bedden af te hou
den, is het spannen van fijne zwarte dra
den in alle richtingen op een hoogte van
-J 1 dM boven het bed. Wanneer men
opziet legen het bukken, dat dit span
nen vereiseht, kan men zich daarvoor
een werktuigje aanschaffen, ook zeer ge
makkelijk zelf maken, dat ons in staat
stelt, dit werk nagenoeg in een staande
houding te verrichten. Dit werktuigje
draagt den Engelschen naam van gar
de n w e b b e r en stelt ons in staat een
bezaaid bed in weinige minuten voor de
vogels ontoegankelijk te maken. Op deze
wijze optredende kan men ook dagelijks
toezien op de slakkenplaag en deze dieren
wegvangen met een scherpgepunten ijzer-
draad, waaraan men ze vaslrijgt; men
kan ze ook door middel van een herhaal
de lcalkbestuiving dooden; men kan ze
ook wegvangen, door op verschillende
plaatsen schoteltjes te plaatsen, waarvan
de bovenrand gelijk komt met den grond
en waarin men tegen den avond wat bier
giet. De slakken geven een Beier niets
toe in voorkeur voor dezen drank en
- laten zich daardoor gaarne wegvangen.
Om niet te hoog dragende bessestruiken
en andere vruchten tegen vogels te be
schermen kan de gardenwebber ook ge
bruikt worden. Bij een bessestruik hecht
men den draad boven in 't midden vast en
omspant hem dan gaande weg tot be
neden toe. Vooral de tamme duiven en
daarorfder de soort, die onder den naam
van. „kroppers" bekend is, houden van
roode en witte aalbessen, die zij, onder
aan den struik beginnend, geregeld weg
halen.
Een goed middel tegen de vogels kun
nen de molentjes zijn, die men nu en
dan in een tuin ontmoet, maar gewoon
lijk toch meer als aardigheid dan als
nut aanbrengend.
Die molentjes kunnen lot twee nut
tige doeleinden gebruikt worden Een
daarvan hebben wij voor eenigen tijd
beschreven toen wij aanrieden ze te
bevestigen op een langen staak, dien
men 75 cM of iets meer in den grond
plaatst. Bij de minste beweging veroor
zaakt zoo'n staak een trilling, die de
mollen op een behoorlijken afstand
houdt; aan kortere staakjes, maar zoo
geplaatst, dat zij bij het minste windje
draaien, houden zij de vogels op een
afstand, wanneer men de wieken aan
beide zijden voorziet met spiegelglas, dat
men daaraan kan vastlijmen. Het voort
durend maai* steeds afwisselend geflik
ker houdt bij zonneschijn de vogels van
de planten en velden in de omgeving.
Het geklepper aan zalk soort van mo
lentjes dient tot niets, De vogels mo
gen daarvan in 't eerst een paar maal
verschrikken, binnen een dag of twee
storen zij zich daaraan niet meer.
't Zelfde kan men zeggen van zooge
naamde aangekleede vogelschuiven. "Wan
neer deze een paar dagen in een boom
slaan, bestaat er meer kans, dqt^de mus-
sclien daarin gaan nestelen, dan dat zij
den boom daarvoor zullen vermijden.
We komen nu tot een laatste
middel dat men in zoogenaamde
kersentuinen heeft toegepast om
de vogels daar buiten te houden Zoo
danige kersentuinen zijn geheel omge
ven met vlechtdraad en houden dus de
vogels van de hoornen verwijderdwan
neer men daarin nu laag geënte hoornen
of struiken plaatst, zal men bij helrijp-
worden van het fruit van deze kersendie
ven geen last hebben, maar zij dienen
dan toch zoo ingericht le zijn, dat men
ze eerst sluit bij het rijpworden van de
kersen om na den pluk weer onmiddel
lijk geopend te worden, want behalve de
vogels, die de rijpe vruchten komen pluk
ken, heeft deze vrucht onvermoeide vij
anden in de bladluizen en in de rupsen,
die de hoornen vaak nog ïneer benadeelen
en voor ons nog minder productief ma
ken dan de vogels, die om hun loon ko
men, omdat zij in den bloeitijd ons zoo
trouw geholpen hebben het ons lastige
ongedierte in te korten.
Want, en dat wordt zoo vaak tegen
over de vogels vergeten, de arbeider is
zijn loon waard en wanneer zij ons voor
al in den broeitijd, die gewoonlijk met
den bloeitijd onzer fruitboomen samen
valt, zoo vele nooit genoeg te waardee-
ren diensten bewijzen, dan mogen ze
voor dien arbeid toch wel eens snoepen
van datgene, waarvoor zij zelf zoo onaf
gebroken hebben gezorgd, en komen
zij in te grooten getale en zouden hunne
zwermen ons nadeel berokkenen, dan be
staan er nog middelen genoeg om hen le
verdrijven op de wijze, zooals die nu
tegen dat de kersen rijpen gebruikelijk
is, zonder dat men dadelijk overgaat tot
een stelselmatige uitroeiing, waarvan de
gevolgen meer en meer zichtbaar wor
den in de steeds toenemende vermenig
vuldiging van allerlei ongedierte, welke
vermeerdering voor een groot gedeelte
aan het onafgebroken dooden der vo
gels en liet verstoren hunner nestjes te
wijten is.
Wij bespraken in het voorafgaande ge
deelte onzer beschouwing slechts enkele
vogelsoorten en wel alleen die, welke bij
den tuinier en den landbouwer een zeer
slechten naam hebben, maar er zijn tal
van andere soorten, die in onze pro
vincie gevonden worden en die men
wel niet stelselmatig belaagt, maar die
toch ook niet in bescherming worden ge
nomen, ofschoon daarvan niets anders
bekend is, dan dat zij, uitsluitend van in
secten leven en ons dus hoegenaamd
geen schade veroorzaken. Nog andere
soorlen worden daar gevonden, zij het
dan ook in kleine getale, die men iets
aanwrijft, waaraan zij hoegenaamd
geen schuld hebben, maar waarvan de
onkundige hen beschuldigt, omdat hij ook
hierbij weder beoordeelt, wat hij denkt te
zien maar wat hij beter zou weten, wanneer
hij de zaak nauwkeuriger'had onderzocht.
Met dit laatste hebben wij het oog op
den groenen houtspecht, van welken vo
gel wij reeds gewag hebben gemaakt en
wien de volksraeeningde schuld geeft,
dat hij de hoogstammige boomen aan
zienlijk in waarde doet verminderen door
een gedeelte van den stam uit te holen
om daarin zijn nest te maken, voor welke
beschuldiging men een afdoend bewijs
meent te zien in den eigenaardigen vorm
i van de tong, die buitengewoon lang en
J aan de hoornachtige punt aan weers
zijde van fijne weerhaken voorzien is,
welke tong beschouwd wordt als een
boor, waarmede hij de gaten in de boo
men boort.
Toch is niets minder waar dan dat.
Misschien hebben sommige lezers wel
eens gezien, dat populiere- of esscheboo-
men, die een tijd lang gezond hebben ge-
slaan, plotseling beginnen te kwijnen en
binnen korten tijd afsterven. Bij nader';
onderzoek kan men in zoodanige stam-
men de larven vinden van boktorren, die
op 't oog veel hebben van rupsen, en
den stam geheel doormijnen, waarvan het
afsterven een gevolg is Wat doet nu de
specht? Zijn lange en sterke teenen,1
voorzien van gekromde scherpe nagels,
stellen hem in staat zich aan iedere on
effenheid van den stam vast te houden;
daarbij ondersteund door zijn staart hup-1
pelt hij snel in alle richtingen met groote
sprongen langs den stam, nu naar boven,
dan naar beneden, dan weer ter zijde i
en hamert met zijn beitelvonnigen snavel
op de schors van den boom, waar hem
een gaatje verraadt, dat daarondei* een
insect verborgen is, lot hij het met zijn
tong kan grijpen. Hoogstzelden zal een
specht een boom uitkiezen voor het ma
ken zijner nestholte, wanneer deze niet i
reeds inwendig door larven is aangetast
of waarin zich niet reeds een opening
in de schors bevindt, waaronder het
hout gedeeltelijk vergaan is. De gevallen,
dat hij daarvoor een gaven boomstam
uitkiest, zijn hoogst zeldzaam Toch
de boombederver, ofschoon hij de oorza
ken van dat bederf wegvangt
I Wij meenden met deze mededeeling
ons opstel te mogen besluiten als een
treffend voorbeeld welke Verkeerde'denk
beelden aangaande de levenswijze van
onze inlandsche vogels bij velen bestaan
en aanleiding kunnen geven tot een zeer
j betreurenswaardige vervolging.
1
Kapitein Ross.
Een SenUmcnleele Geschiedenis
door
J. STEYNEN.
Men dineerde bij mevrouw E.
Het was op liet genoeglijke uur, dat,
de eigenlijke maaltijd geëindigd, koffie en
sigaren worden rondgediend, en de gas
ten, gaandeweg gemeenzamer met elkan
der geworden, lot gemoedelijker gesprek-
ken lichter dan in den aanvang geraken
De dames hadden ons vergund in hun
l tegenwoordigheid te' blijven rooken en
met ernstiger gezichten dan wel noodig
I leek, staken wij onze voedzame liavana's
aan, met een handgebaar den blauwgrij-
zen rook omhoog wuivend opdat die den
lieven wezens, zoo toegeeflijk voor al on-
!ze zwakheden, niet hinderen mocht. Dit
en onze kopjes koffie waren voor een
wijle het eenige wat in dat uur een wer-
kelijke beteekenis voor «ons had; zoo voel-
de ik althans, en de gezichten der andere
heeren monsterend, begreep ik, dat allen
in een dergelijken geinoedsslaat verkeer-
den. De stemming was niet zonder een,
gematigde, zaligheid.
I De gastvrouw, voor een dierbaar likeur-
keldertje gezeten, gelijk een priesteres
voor een tabernakel vol heidensche heer
lijkheden, plengde de lieflijkste drankof
fers. En als zij ons één voor één vroeg
wat wij wenscliten, antwoordden wij met
een onevenaarbaren zoeten glimlach als
bejaarde ongetrouwde juffrouwen, die ter
elfder ure nog ten huwelijk worden ge-
vraagd. De kleine kelken vonkeLden in
het licht, dat uit den luchter zacht om-
laaggezegen kwam op het glanzend, wit
damast; die met de groene Chartreuse
j brandden als smaragden, die met de gele
Bénédictine of cognac gloorden als topa
zen, en die 'waar .Cointreau's edel stooksel
was ingegoten, vlamden als diamanten.
De glaasjes werden rondgereikt, en ge-
lijk een bemind kleinood, zoo teeder in
ontvangst genomen. Men dronk. Men
rookte. Men praatte.
J liet vertrek was, met de eenvoudige
.hechte meubels, met de lichtkleurige
venstergordijnen en behangesel, een lieve
kleine wereld van gezelligheid. Om het
blinkend witte tafelkleed in het schijnsel
van de groote kroonlamp zaten de men-
schen samen in een gezellige stemming,
en rookten en dronken, en telden des
levens plagerijen niet, en lachten en
praatten, en bemerkten van de vele kan
ten, welke toch naar zeggen der denkers,
alle dingen hebben, er slechts eenen
den goeden, den vricndelijkeu kant. Het
heelal was toch maar een prettige socië
teit. En achter de witte plastrons en zij
den blouses dansten in zacht-vroolijk
tempo nu de zielen dezer dischgenooten.
Men dronk en rookte. Men lachte en
praatte. Een der heeren, een ingenieur,
wist gedurende een poosje de aandacht
der aanwezigen te hechten aan het ver
haal van een waagstuk op liet gebied der
luchtvaart. Zijn buurdame was zeer be
koord door de wakkerheid der vliegenie-
ren, en vroeg met een ongeloovigen glim
lach den ingenieur of hij ook zou dur
ven opstijgen
AI was hel onmiddellijk, mevrouw,
antwoordde gretig do. aangesprokene
Oh. En zoudl u héél niet bang zijn?
Evenmin als ik dat nu hi cv naast u
aan deze tarel ben, deed de ingenieur,
en zijn gelaat glansde van gepaste hoo-
vaardij
Een man is nooit bang; daarvoor
is hij ecu min.
Dit werd aanminnig gekkend door de
gastvrouw vastgesteld
Er is hier, wed ik, geen een heer,
die wel eens Jiang igewecst is, plaagde een
andere dame Eu men begon den heeren
te vragen.
Bent u wel eens bang geweest
En u wel eens?
En u?
De antwoorden der heeren waren zeer
verscheiden. Het mangelde niet aan zot
ternijen Zelfs snorkende grootspraak
werd hier en daar gehoord, en liet deed
vermakelijk aan, zooals dan de dames
vol verstandhouding elkander aankeken,
als wilden zij zeggen „Wij welen wel,
dat het niet zoo erg met hen is." Een
koopman verhaalde onder de bevriezende
blikken der dames, van een tocht om
hout te gaan koopeu in het vijandelijk
land in oorlogstijd; een ander, een dok
ter, vertelde een avontuur, hem op eenen
nacht in een hospitaal overkomen, zoo
griezelig, dat ik mij schamen zou het
u over le vertellen, uit vrees alleen dat
gij vannacht geen oog zoudt dichtdoen;
een ander wederom, een commissaris van
politie, had het zeer geloofwaardig relaas
eener inhechtenisneming, waarbij hijzelf
een belangwekkende rol gespeeld liadwe
der een ander, een gezagvoerder ter
koopvaardij, gewaagde van zwempartijen
in. de nabijheid van vele hongerige
haaien, en zoo was er een veelheid van
geschiedenissen te berde gebracht, welke,
ondanks het moordend glimlachje dier
duivels ondeugende dames, menigmaal
overtuigend waren door een accent van
oprechtheid. En de strekking van al deze
histories was de dischgenooten van den
moed der vertellers te doordi'ingen
Eindelijk hadden vrijwel alle heeren
hunne heldendaden verhaald Men hield
nog wat nabetrachtingen De dames wis
ten met den haar aangeboren argwaan,
waar bet de, toch reeds geringe, goede
hoedanigheden van den heer der Schep
ping betreft, vcelbeteekcnend te glim
lachen, moordend te glimlachen. Haar
echtgenooten, na het overvloedig maal
gemoedelijker dan in het dagelijksch ge-
zinsverkeer, griefde dit alles niet ernstig;
zij konden in deze stemming wel een wei
nig geringschatting hunner vrouwen ver
dragen, indien de andere dames slechts
een goeden indruk van hen kregen.
Kapitein Ross, u moet nog iets ver
tellen, zei de gastvrouw op innemend
noodenden toon, en ze wendde zich tot
een bejaarden heer met donkerbruin ver
weerd gelaat en eeu ruigen grijzen kne
vel Deze heer had aldoor zwijgend zijn
sigaar gerookt, terwijl de anderen spra
ken, en niets aan hem wees erop, dat
hij luisterde; slechts de kleine, halftoe-
geknepen oogen onder de borstelige grij
ze wenkbrauwen waren op de vertellers
gericht geweest. Thans opende hij de
oogen geheel, en keek de gastvrouw aan.
Ik heb niet veel te vertellen, mevrouw,
zei hij glimlachend.
Bent u wel eens bang geweest?
vroeg een der andere dames, maar hoe
durf ik het eigenlijk veronderstellen, een
militair is natuurlijk het minst bang van
allen
Ta ta ta, deed de kapitein, en nog
altijd glimlachte hij.
Van déze heeren is er nooit een
baug geweest, voer de dame voort, en
Zoo, zoo deed dc kapitein, het
is mogelijk. Nu, maai- ik wel.
Hè, neen, neen, deden de dames on-
geloovig.
Dat is toch niets ongewoons, her
nam de kapitein, men kan heel wel
bang zijn, en tegelijk een daad verrich
ten, die do menschon moedig noemen,
endie dat misschien ook is.
Een voorbeeld, een voorbeeld, dron
gen de gasten aan.
j Goed, goed ,deed de oude heer,
1 ik zal u het verhaal doen van zoo'n
moedige daad, als li het zoo noemen wilt,
en nog wel door mezelf bedreven
1 Ja, ja, gaarne, riepen de disch
genooten bijna allen gelijktijdig.
Ik schaam nic cr eigenlijk r»vat
vooraarzelde hij, wederom glim
lachend
i Neen, neen, u niet schamen, dron
gen de dames aan, en ook de heeren
zeiden een woord om den ouden heer te
overreden.
i Ik mag me niet vergeefs laten noo'-
den, zoo ving de kapitein Ross aan, en
hij putte uit zijn sigaar een groote hoe
veelheid rook, welke hij met twee zeer
dikke stralen zijnen neusgaten uitzond,
ik mag me niet laten nooden, want liet
mocht eens lijken of mijn verhaal héél
wat belangrijks was. Het is kort, héél
kortDus ik ben wel ecus bang ge
weest. Ja, ontzettend bang, zoo bang, dat
ik (hij glimlachte weer). dat ik nog
bijna bang word als ik er aan denk.
Het is vele jaren geleden, en tóch
(Even, een seconde-lang doofde de glim
lach, dan sprong die plots weder op
het ruige verweerde gelaat le voorschijn).
Ut was bij liet Koloniale leger ten
tijde van den grooten veldtocht naarTa-
matave Ik zal toen dertig jaar geweest
zijn We waren al verscheidene malen
slaags geweest mei dc Ambaki's, (een
boosaardig soort goed, die inboorlingen)
en hadden juist den vorigen dag op een
met bosschen hier en daar bedekte heide
ons kamp opgeslagen* Wij waren niet
meer dan vijfhonderd man sterk, wat
ons niet had belet een ontzettende» troep
van die kwade bruine kerels van ons
af te slaan, zonder cenig verlies van
beteekenis aan onzen kant. Het laatste
treffen was al heel bloedig geweest. Ra
zend en gillend waren de bepluimde aap-
menschen heen-gevlucht; over de groote
heide bad langen Lijd achtereen geklon
ken één enkele gerekte schreeuw van
jammer. Honderden en honderden kerels
lagen in bloedplassen te zieltogen, of
waren op den rooden klammigen grond
al gestorven, en de gallinazo's, zwarte
broodmagere gieren, die daar inlieemscli
zijn aasden al van de naburige rotsen.
Nu zaten de driehonderd ruiters onder
bevel van onzen overste de vluchtelin
gen na, en wij, nauwelijks tweehonderd
onbereden ^manschappen, waren achterge
bleven niet ver van het slagveld. Nie
mand onzer had vermoed dat nog een
groote troep van die vervloekte Amba
ki's de waakzaamheid van de huzaren
bedrogen hebben kon. Dit bleek noch
tans gebeurd, want de schildwachten had
den dien dag herhaaldelijk te allen kant
geschoten op bruine menschelijke vor-
m'en, die uit boschjes en uit greppels
geslopen kwamen om plotseling weder
weg te duiken; wij waren zonder twij
fel omringd door een zwerm van bruine
mannen, die lot razernij gedreven door
den dbod van zoovele honderden uit hun
midden, wraakgierig ons beloerden. Wel
zouden zij ons niet aanvallen in het
kamp, maar wee den kleinen troep, die
om te verkennen of te proviandeeren
zich buiten wagen zou Wij waren dus wel
erop verdacht. Zouden ons wel wachten
een gering aantal mannen uit te sturen.
Van de drie kameraden, die op het
slagveld gevallen waren, en welke wij
Roman van
KL AR A HOFER.
Achter de „Solitude" sneed mevr. Von
Bar met veel ijver kalfsvleesch. De an
dere dames smeerden broodjes, Zij zag er
ontzettend burgerlijk uit in haar lila
zijdje met het groote witte boezelaar,
bijna als haar eigen huishoudster. Haar
haar was als met water glad gestreken.
Zij had geen tijd gehad om haar uiterlijk
te verzorgen, want zij en haar man had
den hun leven lang hard gewerkt om
het met schulden bezwaarde voorvader
lijke landgoed vrij te maken.
De reservewagen kwam terug, stamp
vol jonge officieren. Eerste luitenant Von
Zielberg zwaaide met zijn zakdoek. Het
was alsof er een mand met bonte vogels
werd uitgeschud, toen al die uniformen
zich naar alle kanten verstrooiden. Er
kwam nu dadelijk meer kleur in het tafe
reel,
Tegenover de tribune der muzikanten
lag het palmenkuis met een kleine ba
lustrade er voor. Daar stonden nu al
zeventig jaren twee bronzen leeuwen mei
opgeheven klauw tegen elkaar te bladen.
Voor het hof en het comité bad men
in de om dezen tijd van '1 jaar toch le
dige ruimte stoelen gezel. Het huis was
magnifiek met de Infolginger kleuren en
groote bouquetten en schitterende pioe
nen versierd. Loopers leidden van het
terras en van het slot om den vijver heen
naar de oranjerie. Zij werden door het
publiek zorgvuldig vermeden.
Er kwamen steeds meer menschen, ele-
I gante en eenvoudige, voorname en geringe,
brave burgers en net gekleede arbeiders
vrouwen. Ieder wilde zien, of gezien
i worden, had levensmiddelen bijgedragen,
geld geschonken, een nicht, een doch-
j tertje onder de bedienende jonge dames
of voor dezen dag een hoed verkocht,
een toilet gemaakt. De geheele stad leek
op de been. Het was alsof er geen le-
vond wezen onder de torens in de verte
was achtergebleven. Hot was nu weldra
vier uur.
De soldaten, die de commandant ter
I beschikking had gesteld, begonnen reeds
het warme water, dat de keuken van het
i slot leverde, in emmers aan le slepen
I Ieder was in een soort koortsachtige)
opwinding Om den vijver wemelde het
van menschen
Het comité verzamelde zich nu en stel
de zich in de nabijheid van het slot op.
De lange gestalte van den regeeringspre-
sident met den kolossalen knevel en het
goedige, verstandige gezicht, stak boven
allen uit.
De spanning was ten top gestegen. Op
den achtergrond begon een klein kind le
schreien Dc zon bx-andde.
I Op het terras van liet slot verscheen
een knecht Hij wuifde met een doek
den kapelmeester over den vijver toe. De
muzikanten zetten zich in postuur.
I De i*eusachlige bronzen deuren vlogen
open. De kapel begon met den „Einzug
der Gaste'Op den achtergrond der don
kere vestibule verscheen, het hof. Aller
oogen hingen aan de liefelijke verschij
ning der Hertogin, die aan den ax*m van
haar gemaal, vóór haar gevolg in de zon
naar buiten tx*ad. Zij scheen het natuur
lijke middelpunt van deze vroolijk ge
stemde menigte, van dezen lachenden
dag Haar lieftalligheid verpersoonlijkte
wat er pnbewust pan reinheid en onschul-
dige vreugde in ieders gedachten leefde.
Voor h a a r speelde de muziek, voor
haar straalde de zon, haar begroetten
de opgetogen blikken der duizenden.
De Hertog nam zijn lichtgrijzcn hoed
af, die bij zijn licht Engelseh gekleed cos-
tuum paste. Zijn voornaam jongensgezicht
straalde. Het lxooge paar boog naar alle
kanten. Behoedzaam leidde hij zijn gema
lin de trap af
Op het terras werd liet eerst het comi
té begroet Er ontstond eenig oponthoud.
Alles stond dooreen. Spoedig echter ont
warde het kluwen zich. De stoet formeer-
de zich, zette zich in neweging De muziek
speelde. De hofmaarschalk en de heer
Von Jungst gingen voox*aan. Achter hen
i werd hel hooge paar zichtbaar De dames
der Hertogin volgden en in de achter
hoede het comité.
i Antoinette beschouwde met tcedere be-
i langstelling de liefelijke jonge gestalte. De
Hertogin droeg een zaclitrose japon met
lange sleep en een mantel van wit chif
fon met kanten tusschenzelsels. Haar
kopje met het donkere haar kwam onder
den grooten, met veeren gegarneerden,
willen tulen hoed, bekoorlijk te voor-
schijn uit een reusachtige halsruche, zoo-
j als zij die zoo gaarne droeg. Zij hield
een rooskleurige, met zijde gevoerde pa
rasol van chiffon boven liaai* hoofd.
Nu keerde de hooge vrouw zich omen
wenkte iemand aan. haar rechterzijde.
Een lange zwarte gedaante trad op haar
toe de vertegenwoordiger der inrich
tingen waarvoor het feest plaats vond.
j Antoinette had een gevoel alsof een
koude hand naar haar hart greep. Zij stak
den rok van liaar japon vast en knoopte
den grooten, witten boezelaar, dien zij
zich voor dezen dag had aangeschaft,
dicht
De spiritusloestellen moesten aange
stoken worden. Het werd warm in de
kleine ruimte. De sterk gepoederde
vrouw van een der ambtenaren begon er
al eigenaardig uit te zien.
Drie jonge dames wachtteu reeds met
de voor hare Hoogheid bestemde zilve
ren presenteerbladen.
Het feest werd een groot succes. Sinds
anderhalf uur was liet in vollen gang.
Men was het er algemeen over eens, dat
er zelden bij een dergelijke feestelijkheid
i zulk een goede stemming had geheerscht.
Antoinette schoof haar hoed voor den
kleinen spiegel recht Haar gezicht scheen
haar zonderling bleek onder den grooten,
zwarten hoed met veeren. Zij was juist
door de jongste raajoorsvrouw afgelost.
De drukke bezigheid was haar aange-
naam geweest, Zij had de bladen met
drie kopjes gehad. Het werk vlotte goed,
telkens als haar jonge dames terugkwa
men, hadden de theebladen klaar gestaan.
Zij Iconden steeds dadelijk weer weg Het
was een genoegen geweest. Zij liet haar
japon zakken en trok haar peau de suède
handschoenen aan Waar was haar fichu?
Nu was zij klaar. Zij slak haar kanten
parasol op.
l „Maai* van avond helpt u mij toch de
j kas opmaken, liefste vroeg mevrouw
j Von Grossmannsdorf haar na. Haar doch-
jter, die eigenlijk niets had uitgevoerd, om
mam* frisch te blijven, trok de schouders
op: „Maak toch niet zoo'n drukte van
die gewichtige kas, mama!"
(Wordt vervolgd.)