Ingezonden Mededeelingen. F. SLUIS. ^andbouulkromeh ^BUBLLETOM Erfelijk belast- Zaterdag 16 Aug. 1913, no. 193. JVOGEL-EN PLUIMVEEVOEDER)^ VAS ONZES VASTE» MEIJBWÏRUSS. OVER VOGELS. (SI o t). "Wat wij in het vorig nummer gezegd hebben over aardbeien, fcm fze te bescher men voor de roofzucht van sommige vo gels, is ook toe te passen op de pas be werkte bedden, die men bezaaien wil of die bezaaid zijn. Wanneer men de net ten op panlatten, of ook op tuinlatten, zoo hoog legt, dat de planten een zekere grootte kunnen bereiken, vóór men ze wegneemt, zal men van de vogels hoe genaamd geen last hebben. Een andere vraag blijft het, of men dan bij eenigszins warm en vochtig voor jaar geen last zal hebben van de slak ken en men zoo optredende niet de Scylla vermijdt om in Gharybdis onder te gaan. Een ander middel om alle vogels van bewerkte en bezaaide bedden af te hou den, is het spannen van fijne zwarte dra den in alle richtingen op een hoogte van -J 1 dM boven het bed. Wanneer men opziet legen het bukken, dat dit span nen vereiseht, kan men zich daarvoor een werktuigje aanschaffen, ook zeer ge makkelijk zelf maken, dat ons in staat stelt, dit werk nagenoeg in een staande houding te verrichten. Dit werktuigje draagt den Engelschen naam van gar de n w e b b e r en stelt ons in staat een bezaaid bed in weinige minuten voor de vogels ontoegankelijk te maken. Op deze wijze optredende kan men ook dagelijks toezien op de slakkenplaag en deze dieren wegvangen met een scherpgepunten ijzer- draad, waaraan men ze vaslrijgt; men kan ze ook door middel van een herhaal de lcalkbestuiving dooden; men kan ze ook wegvangen, door op verschillende plaatsen schoteltjes te plaatsen, waarvan de bovenrand gelijk komt met den grond en waarin men tegen den avond wat bier giet. De slakken geven een Beier niets toe in voorkeur voor dezen drank en - laten zich daardoor gaarne wegvangen. Om niet te hoog dragende bessestruiken en andere vruchten tegen vogels te be schermen kan de gardenwebber ook ge bruikt worden. Bij een bessestruik hecht men den draad boven in 't midden vast en omspant hem dan gaande weg tot be neden toe. Vooral de tamme duiven en daarorfder de soort, die onder den naam van. „kroppers" bekend is, houden van roode en witte aalbessen, die zij, onder aan den struik beginnend, geregeld weg halen. Een goed middel tegen de vogels kun nen de molentjes zijn, die men nu en dan in een tuin ontmoet, maar gewoon lijk toch meer als aardigheid dan als nut aanbrengend. Die molentjes kunnen lot twee nut tige doeleinden gebruikt worden Een daarvan hebben wij voor eenigen tijd beschreven toen wij aanrieden ze te bevestigen op een langen staak, dien men 75 cM of iets meer in den grond plaatst. Bij de minste beweging veroor zaakt zoo'n staak een trilling, die de mollen op een behoorlijken afstand houdt; aan kortere staakjes, maar zoo geplaatst, dat zij bij het minste windje draaien, houden zij de vogels op een afstand, wanneer men de wieken aan beide zijden voorziet met spiegelglas, dat men daaraan kan vastlijmen. Het voort durend maai* steeds afwisselend geflik ker houdt bij zonneschijn de vogels van de planten en velden in de omgeving. Het geklepper aan zalk soort van mo lentjes dient tot niets, De vogels mo gen daarvan in 't eerst een paar maal verschrikken, binnen een dag of twee storen zij zich daaraan niet meer. 't Zelfde kan men zeggen van zooge naamde aangekleede vogelschuiven. "Wan neer deze een paar dagen in een boom slaan, bestaat er meer kans, dqt^de mus- sclien daarin gaan nestelen, dan dat zij den boom daarvoor zullen vermijden. We komen nu tot een laatste middel dat men in zoogenaamde kersentuinen heeft toegepast om de vogels daar buiten te houden Zoo danige kersentuinen zijn geheel omge ven met vlechtdraad en houden dus de vogels van de hoornen verwijderdwan neer men daarin nu laag geënte hoornen of struiken plaatst, zal men bij helrijp- worden van het fruit van deze kersendie ven geen last hebben, maar zij dienen dan toch zoo ingericht le zijn, dat men ze eerst sluit bij het rijpworden van de kersen om na den pluk weer onmiddel lijk geopend te worden, want behalve de vogels, die de rijpe vruchten komen pluk ken, heeft deze vrucht onvermoeide vij anden in de bladluizen en in de rupsen, die de hoornen vaak nog ïneer benadeelen en voor ons nog minder productief ma ken dan de vogels, die om hun loon ko men, omdat zij in den bloeitijd ons zoo trouw geholpen hebben het ons lastige ongedierte in te korten. Want, en dat wordt zoo vaak tegen over de vogels vergeten, de arbeider is zijn loon waard en wanneer zij ons voor al in den broeitijd, die gewoonlijk met den bloeitijd onzer fruitboomen samen valt, zoo vele nooit genoeg te waardee- ren diensten bewijzen, dan mogen ze voor dien arbeid toch wel eens snoepen van datgene, waarvoor zij zelf zoo onaf gebroken hebben gezorgd, en komen zij in te grooten getale en zouden hunne zwermen ons nadeel berokkenen, dan be staan er nog middelen genoeg om hen le verdrijven op de wijze, zooals die nu tegen dat de kersen rijpen gebruikelijk is, zonder dat men dadelijk overgaat tot een stelselmatige uitroeiing, waarvan de gevolgen meer en meer zichtbaar wor den in de steeds toenemende vermenig vuldiging van allerlei ongedierte, welke vermeerdering voor een groot gedeelte aan het onafgebroken dooden der vo gels en liet verstoren hunner nestjes te wijten is. Wij bespraken in het voorafgaande ge deelte onzer beschouwing slechts enkele vogelsoorten en wel alleen die, welke bij den tuinier en den landbouwer een zeer slechten naam hebben, maar er zijn tal van andere soorten, die in onze pro vincie gevonden worden en die men wel niet stelselmatig belaagt, maar die toch ook niet in bescherming worden ge nomen, ofschoon daarvan niets anders bekend is, dan dat zij, uitsluitend van in secten leven en ons dus hoegenaamd geen schade veroorzaken. Nog andere soorlen worden daar gevonden, zij het dan ook in kleine getale, die men iets aanwrijft, waaraan zij hoegenaamd geen schuld hebben, maar waarvan de onkundige hen beschuldigt, omdat hij ook hierbij weder beoordeelt, wat hij denkt te zien maar wat hij beter zou weten, wanneer hij de zaak nauwkeuriger'had onderzocht. Met dit laatste hebben wij het oog op den groenen houtspecht, van welken vo gel wij reeds gewag hebben gemaakt en wien de volksraeeningde schuld geeft, dat hij de hoogstammige boomen aan zienlijk in waarde doet verminderen door een gedeelte van den stam uit te holen om daarin zijn nest te maken, voor welke beschuldiging men een afdoend bewijs meent te zien in den eigenaardigen vorm i van de tong, die buitengewoon lang en J aan de hoornachtige punt aan weers zijde van fijne weerhaken voorzien is, welke tong beschouwd wordt als een boor, waarmede hij de gaten in de boo men boort. Toch is niets minder waar dan dat. Misschien hebben sommige lezers wel eens gezien, dat populiere- of esscheboo- men, die een tijd lang gezond hebben ge- slaan, plotseling beginnen te kwijnen en binnen korten tijd afsterven. Bij nader'; onderzoek kan men in zoodanige stam- men de larven vinden van boktorren, die op 't oog veel hebben van rupsen, en den stam geheel doormijnen, waarvan het afsterven een gevolg is Wat doet nu de specht? Zijn lange en sterke teenen,1 voorzien van gekromde scherpe nagels, stellen hem in staat zich aan iedere on effenheid van den stam vast te houden; daarbij ondersteund door zijn staart hup-1 pelt hij snel in alle richtingen met groote sprongen langs den stam, nu naar boven, dan naar beneden, dan weer ter zijde i en hamert met zijn beitelvonnigen snavel op de schors van den boom, waar hem een gaatje verraadt, dat daarondei* een insect verborgen is, lot hij het met zijn tong kan grijpen. Hoogstzelden zal een specht een boom uitkiezen voor het ma ken zijner nestholte, wanneer deze niet i reeds inwendig door larven is aangetast of waarin zich niet reeds een opening in de schors bevindt, waaronder het hout gedeeltelijk vergaan is. De gevallen, dat hij daarvoor een gaven boomstam uitkiest, zijn hoogst zeldzaam Toch de boombederver, ofschoon hij de oorza ken van dat bederf wegvangt I Wij meenden met deze mededeeling ons opstel te mogen besluiten als een treffend voorbeeld welke Verkeerde'denk beelden aangaande de levenswijze van onze inlandsche vogels bij velen bestaan en aanleiding kunnen geven tot een zeer j betreurenswaardige vervolging. 1 Kapitein Ross. Een SenUmcnleele Geschiedenis door J. STEYNEN. Men dineerde bij mevrouw E. Het was op liet genoeglijke uur, dat, de eigenlijke maaltijd geëindigd, koffie en sigaren worden rondgediend, en de gas ten, gaandeweg gemeenzamer met elkan der geworden, lot gemoedelijker gesprek- ken lichter dan in den aanvang geraken De dames hadden ons vergund in hun l tegenwoordigheid te' blijven rooken en met ernstiger gezichten dan wel noodig I leek, staken wij onze voedzame liavana's aan, met een handgebaar den blauwgrij- zen rook omhoog wuivend opdat die den lieven wezens, zoo toegeeflijk voor al on- !ze zwakheden, niet hinderen mocht. Dit en onze kopjes koffie waren voor een wijle het eenige wat in dat uur een wer- kelijke beteekenis voor «ons had; zoo voel- de ik althans, en de gezichten der andere heeren monsterend, begreep ik, dat allen in een dergelijken geinoedsslaat verkeer- den. De stemming was niet zonder een, gematigde, zaligheid. I De gastvrouw, voor een dierbaar likeur- keldertje gezeten, gelijk een priesteres voor een tabernakel vol heidensche heer lijkheden, plengde de lieflijkste drankof fers. En als zij ons één voor één vroeg wat wij wenscliten, antwoordden wij met een onevenaarbaren zoeten glimlach als bejaarde ongetrouwde juffrouwen, die ter elfder ure nog ten huwelijk worden ge- vraagd. De kleine kelken vonkeLden in het licht, dat uit den luchter zacht om- laaggezegen kwam op het glanzend, wit damast; die met de groene Chartreuse j brandden als smaragden, die met de gele Bénédictine of cognac gloorden als topa zen, en die 'waar .Cointreau's edel stooksel was ingegoten, vlamden als diamanten. De glaasjes werden rondgereikt, en ge- lijk een bemind kleinood, zoo teeder in ontvangst genomen. Men dronk. Men rookte. Men praatte. J liet vertrek was, met de eenvoudige .hechte meubels, met de lichtkleurige venstergordijnen en behangesel, een lieve kleine wereld van gezelligheid. Om het blinkend witte tafelkleed in het schijnsel van de groote kroonlamp zaten de men- schen samen in een gezellige stemming, en rookten en dronken, en telden des levens plagerijen niet, en lachten en praatten, en bemerkten van de vele kan ten, welke toch naar zeggen der denkers, alle dingen hebben, er slechts eenen den goeden, den vricndelijkeu kant. Het heelal was toch maar een prettige socië teit. En achter de witte plastrons en zij den blouses dansten in zacht-vroolijk tempo nu de zielen dezer dischgenooten. Men dronk en rookte. Men lachte en praatte. Een der heeren, een ingenieur, wist gedurende een poosje de aandacht der aanwezigen te hechten aan het ver haal van een waagstuk op liet gebied der luchtvaart. Zijn buurdame was zeer be koord door de wakkerheid der vliegenie- ren, en vroeg met een ongeloovigen glim lach den ingenieur of hij ook zou dur ven opstijgen AI was hel onmiddellijk, mevrouw, antwoordde gretig do. aangesprokene Oh. En zoudl u héél niet bang zijn? Evenmin als ik dat nu hi cv naast u aan deze tarel ben, deed de ingenieur, en zijn gelaat glansde van gepaste hoo- vaardij Een man is nooit bang; daarvoor is hij ecu min. Dit werd aanminnig gekkend door de gastvrouw vastgesteld Er is hier, wed ik, geen een heer, die wel eens Jiang igewecst is, plaagde een andere dame Eu men begon den heeren te vragen. Bent u wel eens bang geweest En u wel eens? En u? De antwoorden der heeren waren zeer verscheiden. Het mangelde niet aan zot ternijen Zelfs snorkende grootspraak werd hier en daar gehoord, en liet deed vermakelijk aan, zooals dan de dames vol verstandhouding elkander aankeken, als wilden zij zeggen „Wij welen wel, dat het niet zoo erg met hen is." Een koopman verhaalde onder de bevriezende blikken der dames, van een tocht om hout te gaan koopeu in het vijandelijk land in oorlogstijd; een ander, een dok ter, vertelde een avontuur, hem op eenen nacht in een hospitaal overkomen, zoo griezelig, dat ik mij schamen zou het u over le vertellen, uit vrees alleen dat gij vannacht geen oog zoudt dichtdoen; een ander wederom, een commissaris van politie, had het zeer geloofwaardig relaas eener inhechtenisneming, waarbij hijzelf een belangwekkende rol gespeeld liadwe der een ander, een gezagvoerder ter koopvaardij, gewaagde van zwempartijen in. de nabijheid van vele hongerige haaien, en zoo was er een veelheid van geschiedenissen te berde gebracht, welke, ondanks het moordend glimlachje dier duivels ondeugende dames, menigmaal overtuigend waren door een accent van oprechtheid. En de strekking van al deze histories was de dischgenooten van den moed der vertellers te doordi'ingen Eindelijk hadden vrijwel alle heeren hunne heldendaden verhaald Men hield nog wat nabetrachtingen De dames wis ten met den haar aangeboren argwaan, waar bet de, toch reeds geringe, goede hoedanigheden van den heer der Schep ping betreft, vcelbeteekcnend te glim lachen, moordend te glimlachen. Haar echtgenooten, na het overvloedig maal gemoedelijker dan in het dagelijksch ge- zinsverkeer, griefde dit alles niet ernstig; zij konden in deze stemming wel een wei nig geringschatting hunner vrouwen ver dragen, indien de andere dames slechts een goeden indruk van hen kregen. Kapitein Ross, u moet nog iets ver tellen, zei de gastvrouw op innemend noodenden toon, en ze wendde zich tot een bejaarden heer met donkerbruin ver weerd gelaat en eeu ruigen grijzen kne vel Deze heer had aldoor zwijgend zijn sigaar gerookt, terwijl de anderen spra ken, en niets aan hem wees erop, dat hij luisterde; slechts de kleine, halftoe- geknepen oogen onder de borstelige grij ze wenkbrauwen waren op de vertellers gericht geweest. Thans opende hij de oogen geheel, en keek de gastvrouw aan. Ik heb niet veel te vertellen, mevrouw, zei hij glimlachend. Bent u wel eens bang geweest? vroeg een der andere dames, maar hoe durf ik het eigenlijk veronderstellen, een militair is natuurlijk het minst bang van allen Ta ta ta, deed de kapitein, en nog altijd glimlachte hij. Van déze heeren is er nooit een baug geweest, voer de dame voort, en Zoo, zoo deed dc kapitein, het is mogelijk. Nu, maai- ik wel. Hè, neen, neen, deden de dames on- geloovig. Dat is toch niets ongewoons, her nam de kapitein, men kan heel wel bang zijn, en tegelijk een daad verrich ten, die do menschon moedig noemen, endie dat misschien ook is. Een voorbeeld, een voorbeeld, dron gen de gasten aan. j Goed, goed ,deed de oude heer, 1 ik zal u het verhaal doen van zoo'n moedige daad, als li het zoo noemen wilt, en nog wel door mezelf bedreven 1 Ja, ja, gaarne, riepen de disch genooten bijna allen gelijktijdig. Ik schaam nic cr eigenlijk r»vat vooraarzelde hij, wederom glim lachend i Neen, neen, u niet schamen, dron gen de dames aan, en ook de heeren zeiden een woord om den ouden heer te overreden. i Ik mag me niet vergeefs laten noo'- den, zoo ving de kapitein Ross aan, en hij putte uit zijn sigaar een groote hoe veelheid rook, welke hij met twee zeer dikke stralen zijnen neusgaten uitzond, ik mag me niet laten nooden, want liet mocht eens lijken of mijn verhaal héél wat belangrijks was. Het is kort, héél kortDus ik ben wel ecus bang ge weest. Ja, ontzettend bang, zoo bang, dat ik (hij glimlachte weer). dat ik nog bijna bang word als ik er aan denk. Het is vele jaren geleden, en tóch (Even, een seconde-lang doofde de glim lach, dan sprong die plots weder op het ruige verweerde gelaat le voorschijn). Ut was bij liet Koloniale leger ten tijde van den grooten veldtocht naarTa- matave Ik zal toen dertig jaar geweest zijn We waren al verscheidene malen slaags geweest mei dc Ambaki's, (een boosaardig soort goed, die inboorlingen) en hadden juist den vorigen dag op een met bosschen hier en daar bedekte heide ons kamp opgeslagen* Wij waren niet meer dan vijfhonderd man sterk, wat ons niet had belet een ontzettende» troep van die kwade bruine kerels van ons af te slaan, zonder cenig verlies van beteekenis aan onzen kant. Het laatste treffen was al heel bloedig geweest. Ra zend en gillend waren de bepluimde aap- menschen heen-gevlucht; over de groote heide bad langen Lijd achtereen geklon ken één enkele gerekte schreeuw van jammer. Honderden en honderden kerels lagen in bloedplassen te zieltogen, of waren op den rooden klammigen grond al gestorven, en de gallinazo's, zwarte broodmagere gieren, die daar inlieemscli zijn aasden al van de naburige rotsen. Nu zaten de driehonderd ruiters onder bevel van onzen overste de vluchtelin gen na, en wij, nauwelijks tweehonderd onbereden ^manschappen, waren achterge bleven niet ver van het slagveld. Nie mand onzer had vermoed dat nog een groote troep van die vervloekte Amba ki's de waakzaamheid van de huzaren bedrogen hebben kon. Dit bleek noch tans gebeurd, want de schildwachten had den dien dag herhaaldelijk te allen kant geschoten op bruine menschelijke vor- m'en, die uit boschjes en uit greppels geslopen kwamen om plotseling weder weg te duiken; wij waren zonder twij fel omringd door een zwerm van bruine mannen, die lot razernij gedreven door den dbod van zoovele honderden uit hun midden, wraakgierig ons beloerden. Wel zouden zij ons niet aanvallen in het kamp, maar wee den kleinen troep, die om te verkennen of te proviandeeren zich buiten wagen zou Wij waren dus wel erop verdacht. Zouden ons wel wachten een gering aantal mannen uit te sturen. Van de drie kameraden, die op het slagveld gevallen waren, en welke wij Roman van KL AR A HOFER. Achter de „Solitude" sneed mevr. Von Bar met veel ijver kalfsvleesch. De an dere dames smeerden broodjes, Zij zag er ontzettend burgerlijk uit in haar lila zijdje met het groote witte boezelaar, bijna als haar eigen huishoudster. Haar haar was als met water glad gestreken. Zij had geen tijd gehad om haar uiterlijk te verzorgen, want zij en haar man had den hun leven lang hard gewerkt om het met schulden bezwaarde voorvader lijke landgoed vrij te maken. De reservewagen kwam terug, stamp vol jonge officieren. Eerste luitenant Von Zielberg zwaaide met zijn zakdoek. Het was alsof er een mand met bonte vogels werd uitgeschud, toen al die uniformen zich naar alle kanten verstrooiden. Er kwam nu dadelijk meer kleur in het tafe reel, Tegenover de tribune der muzikanten lag het palmenkuis met een kleine ba lustrade er voor. Daar stonden nu al zeventig jaren twee bronzen leeuwen mei opgeheven klauw tegen elkaar te bladen. Voor het hof en het comité bad men in de om dezen tijd van '1 jaar toch le dige ruimte stoelen gezel. Het huis was magnifiek met de Infolginger kleuren en groote bouquetten en schitterende pioe nen versierd. Loopers leidden van het terras en van het slot om den vijver heen naar de oranjerie. Zij werden door het publiek zorgvuldig vermeden. Er kwamen steeds meer menschen, ele- I gante en eenvoudige, voorname en geringe, brave burgers en net gekleede arbeiders vrouwen. Ieder wilde zien, of gezien i worden, had levensmiddelen bijgedragen, geld geschonken, een nicht, een doch- j tertje onder de bedienende jonge dames of voor dezen dag een hoed verkocht, een toilet gemaakt. De geheele stad leek op de been. Het was alsof er geen le- vond wezen onder de torens in de verte was achtergebleven. Hot was nu weldra vier uur. De soldaten, die de commandant ter I beschikking had gesteld, begonnen reeds het warme water, dat de keuken van het i slot leverde, in emmers aan le slepen I Ieder was in een soort koortsachtige) opwinding Om den vijver wemelde het van menschen Het comité verzamelde zich nu en stel de zich in de nabijheid van het slot op. De lange gestalte van den regeeringspre- sident met den kolossalen knevel en het goedige, verstandige gezicht, stak boven allen uit. De spanning was ten top gestegen. Op den achtergrond begon een klein kind le schreien Dc zon bx-andde. I Op het terras van liet slot verscheen een knecht Hij wuifde met een doek den kapelmeester over den vijver toe. De muzikanten zetten zich in postuur. I De i*eusachlige bronzen deuren vlogen open. De kapel begon met den „Einzug der Gaste'Op den achtergrond der don kere vestibule verscheen, het hof. Aller oogen hingen aan de liefelijke verschij ning der Hertogin, die aan den ax*m van haar gemaal, vóór haar gevolg in de zon naar buiten tx*ad. Zij scheen het natuur lijke middelpunt van deze vroolijk ge stemde menigte, van dezen lachenden dag Haar lieftalligheid verpersoonlijkte wat er pnbewust pan reinheid en onschul- dige vreugde in ieders gedachten leefde. Voor h a a r speelde de muziek, voor haar straalde de zon, haar begroetten de opgetogen blikken der duizenden. De Hertog nam zijn lichtgrijzcn hoed af, die bij zijn licht Engelseh gekleed cos- tuum paste. Zijn voornaam jongensgezicht straalde. Het lxooge paar boog naar alle kanten. Behoedzaam leidde hij zijn gema lin de trap af Op het terras werd liet eerst het comi té begroet Er ontstond eenig oponthoud. Alles stond dooreen. Spoedig echter ont warde het kluwen zich. De stoet formeer- de zich, zette zich in neweging De muziek speelde. De hofmaarschalk en de heer Von Jungst gingen voox*aan. Achter hen i werd hel hooge paar zichtbaar De dames der Hertogin volgden en in de achter hoede het comité. i Antoinette beschouwde met tcedere be- i langstelling de liefelijke jonge gestalte. De Hertogin droeg een zaclitrose japon met lange sleep en een mantel van wit chif fon met kanten tusschenzelsels. Haar kopje met het donkere haar kwam onder den grooten, met veeren gegarneerden, willen tulen hoed, bekoorlijk te voor- schijn uit een reusachtige halsruche, zoo- j als zij die zoo gaarne droeg. Zij hield een rooskleurige, met zijde gevoerde pa rasol van chiffon boven liaai* hoofd. Nu keerde de hooge vrouw zich omen wenkte iemand aan. haar rechterzijde. Een lange zwarte gedaante trad op haar toe de vertegenwoordiger der inrich tingen waarvoor het feest plaats vond. j Antoinette had een gevoel alsof een koude hand naar haar hart greep. Zij stak den rok van liaar japon vast en knoopte den grooten, witten boezelaar, dien zij zich voor dezen dag had aangeschaft, dicht De spiritusloestellen moesten aange stoken worden. Het werd warm in de kleine ruimte. De sterk gepoederde vrouw van een der ambtenaren begon er al eigenaardig uit te zien. Drie jonge dames wachtteu reeds met de voor hare Hoogheid bestemde zilve ren presenteerbladen. Het feest werd een groot succes. Sinds anderhalf uur was liet in vollen gang. Men was het er algemeen over eens, dat er zelden bij een dergelijke feestelijkheid i zulk een goede stemming had geheerscht. Antoinette schoof haar hoed voor den kleinen spiegel recht Haar gezicht scheen haar zonderling bleek onder den grooten, zwarten hoed met veeren. Zij was juist door de jongste raajoorsvrouw afgelost. De drukke bezigheid was haar aange- naam geweest, Zij had de bladen met drie kopjes gehad. Het werk vlotte goed, telkens als haar jonge dames terugkwa men, hadden de theebladen klaar gestaan. Zij Iconden steeds dadelijk weer weg Het was een genoegen geweest. Zij liet haar japon zakken en trok haar peau de suède handschoenen aan Waar was haar fichu? Nu was zij klaar. Zij slak haar kanten parasol op. l „Maai* van avond helpt u mij toch de j kas opmaken, liefste vroeg mevrouw j Von Grossmannsdorf haar na. Haar doch- jter, die eigenlijk niets had uitgevoerd, om mam* frisch te blijven, trok de schouders op: „Maak toch niet zoo'n drukte van die gewichtige kas, mama!" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 5