DERDE BLAD
Ingezonden Mededeelingen.
P.SLUIS.
-BUILLETQM
TAB1
Zaterdag 21 Juni 1913, no. 145.
IVOGEL-EN PLUlMVEEVOEDERgj
*£andbouu)fwonieA
vak onzen vasten medewerker.
De Boos.
i de oudheid was de roo3 de ko.
Reeda
nin gin der bloemen.. In de gewyde schriften
wordt zij een paar maal genoemd om door
een vergelijking met haar do voortreffelijkheid
van. het vergeleken voorwerp op den voor
grond te brengen. Salomo en. Josaja spreken
beide van de roos van Saron en wel waar
schijnlijk is het, dat die bloem daar toen reeds
in menigte gevonden werd. Maar al Was de
roos dan ook bjf Israëlieten, Romeinen, Grie
ken en andere volken in eere, zeker zonden
zij, die toenmaals hunne tuinen daarmede
versierden en hunne bloemkransen doorvloch
ten, verwonderd opzien, wanheer zy kennis
konden maken met de talrijke verscheiden
heden, ongeveer 4000, die thans door geheel
Europa in den handel worden gebracht.
De oorzaak van dat grooto aantal verschei
denheden is niet ver te zoeken. In. de eerste
plaats vestigen wij do aandacht op het groot
aantal soorten van rozen, die de ontdekking-1
tochten onzer plantkundigen hebben doen ben
nen, ongeveer 100; daarbij1 bezit de roos,
De Damascener roos word in 1573 in Frank
rijk ingevoerdC1)zij groeit wild en draagt
grooto, volle welriekende bloemenbij do
Romeinen droeg zij den naam van Roos van
Paestum en bloeide toen reeds twee maal
per jaarwel waarschijnlijk Werd zij de eerste
der remonteerende rozen. Dat van deze beide
soorten door de Romeinen veel gebruik ge
maakt Word, blykt o.a. daaruit, dat door Su
etonius gesproken wordt van een rosaria
coona, «en gastmaal in de dagen va Nero,
waarbij alle gasten met rozenkransen getooid
waren.
Eesi derde soort, die ook aan het eindo der
zestiende eeuw door geheel Europa was ver
spreid, ia de zoogenaamde boiereroos, die
men door geheel Nederland in alle tuinen ont
moet en waarvan de botanische naam do hon-
derdbladerigo rosa ceotifolia is. Zij
bloeit slechts eenmaal per jaar, in Juni
en Juli, maar dan geruimen tijd achter el
kander. Do bloemen zijn, zooals de naam reeds
aanwijst, zeer dubbeloverigens zijn
welriekend, terwyl de kleur afwisselt van
ver wit tot donker rood. Volgens sommigen
is zij oorSprcjnkelyk uit den Caucacus anderen
meoncn, dat zij uit Provence en Langucdoc
is voortgekomen nog weer anderen houden
haar voor eono kruising van de gewone wil
de roos, rosa canina, met de Provincie
roos.
Naast de boereroos heeft men da eveneens
eenmaal per jaar bloeiende witte roos, rosa
a 1 b a, die ook uit het zuiden van Europa tot
ons gekomen is.
Aan het eindo def 16e eeuw kenden de beide
Bazeler plantkundigen, Johannes en Kasper
Bauhinus, die beiden talrijke reizen door Euro
pa deden om bouwstoffen to verzamelen voor
een (kruidboek en waarvan de jongste een
igrooten invloed uitgeoefend hesft op de bota
nische wetenschap, zoodat zelfs later Linnaeus
vele door hem gegeven namen heeft overge
nomen, reeds 19 soorten van wilde rozen
en 17 soorten, die door de cultuur waren in
't leven geroepen.
In 1720 kwam de rosa indica, Bengaal-
sche roos, uit China; daarop volgde in t be
gin der 19-de eeuw de Banksia roos uit
Japan en een variëteit van de Beagaalsclio
roos, de theeroos, rosa indica odora
ta. Vooral heeft keizerin Josephine, do eerste
gemalin van keizer Napoléon, grooten invloed
gehad op de vermenigvuldiging der variëtei
ten door de pogingen van den plantenkeimer
i Bonplan met ruime middelen ter zijde to
staan.
kunstmatige bevruch-
daarbij gebruik van
ting.
Heeft een tuinier twee variëteiten, die hij
geschikt acht omi daaruit een dorde variëteit
aan te kweeken, dan opent hij op zekeren
morgen den tozelóiop, voor hij zich geheel ont
sluit, neemt met een fijne schaar alle helm-
knoppen van de meeldraden, onderzoekt met
een loupo of zich geen stuifmeel op de stem
pels bevindt en na zich verzekerd te hebben,
dat zulks het geval is, omgeeft hij do geheelo
bloem 'met een gazen zakje, zoodat geen stuif
meel zich op de overblijvende stempels kan
vestigen.
Nu volgt de stelselmatige bestuiving, waar
mede wij ons in een volgend nummer willen!
bezighouden, thans reeds de opmerking ma
kende, dat wat wij hier medeelcn aangaande
de rozen toepasselijk is en toegepast wordt
hij allo andere planten.
(Wordt vervolgd.)
Bedelmonschen
door
VAN HULZEN.
's Nachts had het voor "t eerst gevroren,
nu drong door het morgengrijs een schrille
zon die idles verguldde, terwijl het fijne*
vrieskorstje al wegdooide.
Tilly, laat wakker geworden na een zware,
_impigo slaap die vólgde op haar hard
nekkigheid om vader en imoeder te beluisteren,
wreef verward haar oogen uit, zonder zich'
te verwikken. Kalm zou ze wachten tot ze
haar kwamen roepen, dit welde dadelijk bij
haar op. Ze wist toch dat nu vader er was,
tijdig opstaan als gewoonlijk niet gebeurde.
Natuurljjk waren die twee het weer eens ge
worden, daaraan behoefde ze niet te twijfelen 1
Bij drie, vier tegelijk rezen de zwervers
al van hun legerstee overeind, kuchend, zuch
tend, geeuwend, een verwensching mompe
lend tusschen. do tanden. Ze wrongen zich in;
hun sjofele plunje, rekkend de armelijke Ie-1
den of strompelend, horst ingezonken, de
schouders schurkend, naar de overloop
Ja, toe maar, haast je wat I
Tilly wikkelde zich uit de deken, deed haar
kousen en een rok aan, en zoo half gekleed
stapte ze eruit. Net nog zag ne haar vader,
die de leer afklautcrde.
Ho, zei ze enkel. Moeder had haar dus
voorgelogen. Nu eerst ging luj weg.
Strak staarde Tilly voor zich uit, terwijl
moeder haar hielp om zich netjes te klee-
den. Verzorgd moest ze d'eruit zien, als een
landloopster lieten ze haar nergens binnen,
scheepten ze haar al op de 3toep af. Zag
ze netjes en proper eruit, opendon zich de
deunen vanzelf voor haax, kreeg ze kans.
Zul je goed jo best doen, Til?
Ik, doe toch altijd m'n best, antwoordde
Tilly kribbig.
Nou ja, nou ja, wo benne nou mot
drieën, jo begrijpt me wel I
Ho, as u daar maar niet op rekent, zei
zo ineens scherp daa is u tos.
De moeder kamde nu het lange, bruin
blonde haar totdat het glansde, dan maakte ze
er twee vlechten van en bond de strengen
af snot zwarte strikken, zooals bij do ge
goede kinderen.
Zie zoo, zei ze eindelijk, nou gauw naar
beneden.
Als by d'r maar niet ia....?
Och kindt
Ik wil niet, ik wil niet, dreinde
eens hevig.
Hij loopt toch huiten, dat heb ik je al
gezegd
Onwillig daalde Tilly van de steile leer,
achter haax vrouw Ruffert aan, die zenuw
achtig haar keel schraapte, omdat ze zich
bedwingen, moest voor haar kind.
De gelagkamer beneden lag al nagenoeg leeg.
Behoorlijk erbij gaan zitten, gunde zich 's mor
gens bijna geen enkele zwerver, daarvooc
bleef 's avonds tijd genoeg. Hoogstens lie
ten ze zich even op de kant van de bank neer
zakken, om dan wrevelig dadelijk weer op te
keek ze haar dochtertje aan, dan zei ze
Zio zoo, nou ia 't uit, drink je koffie
maar.hier is je kom., en belopl je «oedec
braai te wezen.
Zal wel zien, antwoordde Tilly ntet eew
snik in do keel.
Het meisje schoof zich op de kant van de
bank, kauwde traag aan de boterham dia
moeder haar gaf. Met geen eukcl© blik ver
waardigde ze zich op te kijken, al wat er
kwam liet haar onverschillig Vast stond- haar
voornomen, ze zou niet haar best doen, 2»
zou... ze zou, hoe moeder ook dwong... Och;
wat kon 't haar alles schelennou moeder zoo
lief tegen hem was, hoefde zij het allerminst
to wezen.
Ruffert, verlegen met zichzelf, tegenover
zijn vrouw, tegenover afijn kind, echoikto nog
en weer. Wat zal het vandaag geven,
vroeg hij narrig zichzelf. Na de onvriendelijke
ontvangst van gisteravond bracht hy het van
nacht met do moeder wel in oxöe, doch mot
die klcme sibbedis zou dit niet zoo makke
lijk lukken. AI dadelijk, terwijl zijn vrouw haar
kleedde, zag hij dat, Wel, als 't pan hem lag;
hij zou haar best klein krijgen, haar murw ma
ken, kneedbaar als was. Het wicht had ta
veel noten op liaar zang, en zijn vrouw bedierf
haar, enkel uit angst dat ze het zou ver
tikken om uit te gaan. Ja, moeilijk wap rt wel,
met onwillige honden heel lastig hazen ran
gen, en onwillig bleek Tilly als geen ander,
ze leek op zijn vrouw's moeder, die ook eoo'e.
pestaard had. Nijdig beet hij zich op do lip
pen, beet op de afgeknauwde saorpunteo,
en weer, zijn onmacht voelend, bezon hf
zich. Nee, met geweld bereikte by niets, de
minste moest hij wezen, lievig doen tegen dat
nest, anders trok hij vast aan het kortste eind-
Ineens slapte hij kloekmoedig naar binnen,
zette zich aan tafel en at zijn stuk brood,
het soppend in de warmo koffie. Hy trachtte in
zijn vrouw's oogen te lezen, hoe 't er mee
stond, doch haar blikken bleven strak
staan Gulzig de koffie slurpend, hun droge sprak met Tilly over onverschillige dingen,
brood erin brokkend, hingen zy de mar^ waarop het halstarrige kind nauwelijks ant-
over den schouder pf zochten de bedelwaar
al bij elkaar.
Een voor een waren ze weggeschoven, bijna
weggeslopen, schuw en schichtig in het open
licht. Hier, in het dorp waar ze hen als land-
woord gaf. Wist hij nu maar iets aardigp I
zeggen, doch niets wild© hem invallen, ea
ook vond hij zichzelf wel wat laf. Moest bjj aja
vader grappen verkoopen vpor zijn eigen kind?
Al wat zijn vrouw hem vannacht had voor go-
Uit al de opgenoemde soorten, waaraan
nli do dahlia, eai ïrooU. neiging om "ij no9 zonden kunne» toevoegen de Bourbon-
door den invloed van bel'klunaat, van den bb*V"«M»
grond, vaak van zeer toevallige ons onbekem-*1*® om 111 an„wij tg e wor e»
do omstandigheden, te veranderen van Beur, voorbijgaan. .3 men gekomen tot de reinon-
van bloem en bladj ten slotte heeft de ken- toerende, dl. doorbloe.ende roos, rosa hy-
nis van de bloemkweekors, die in de laatste brid a hl Ier a, waarvan bet aantal var.ë-
honderd jaren reuzenschreden heelt afgelegd, feiten nog dagelijks toeneemt
van deze twee omstandigheden party weten te j Dm nieuwe variëteiten te bekomen kan men
trekken om, gebruik makende van de vele op verschillende wijzen te werk gaan. Wij
soorten en van de toevallige omstandigheden, hebben reeds opgemerkt, dat de rozen even
doelbewust nieuwe variëteiten in het leven te j als de dahlia buitengewoon gemakkelijk ver
roepen en dat aantal voortdurend to vermeer- j anderen van kleur, vorm, samenstelling <5nz.
deren. Aan zoodanige toevallige verandering geeft
Een van die rozenkwcekerifïn, waar men men ïn de rozoncultuur den naam van
zich ©enigszins een. denkbeeld kan. vormen, sport". Sedert de tweede helft der vorige
wat op 't gebied van rozencultuur in den te-1 eeuw bleef daarop voortdurend de aandacht
genwoordigeu tijd geleverd wordt, is die van gevestigd. Ontdekte oen rozenkweeker op een
deheeren Soupert en Notting, rpsióristeö,j of anderen struik een sport, dan nam hy van
zoo als de Fransche titel luidt, in het Groot-het takje, waarop die „sport" prijkte, eon of
herto.gdom Luxemburg. j meer oogen en schildentte die op een wilde-,
In den zomer wordt door menig Nederlander j ling. De twijgen, die zich daaruit ontwikkel-
'zich te wasschea zoo goed en kwaad he j henden en zelfs een uur in do om- j houden, en wat hij stilzwijgend aanvaardde,
daar ging. trek, viel niets te bedelen of te venten, daarom, was ïn hem weggevallen. Dat zyn vrouw
Tilly zag er met haar watogö oogen naar, gauw ,j00r naar een of ander gehucht, of wel het kind zoo bedierf en naar de oogen zag,
en het liet haar onbewogen. Minachting'voeil-weg gepakt, waar je gemakkelijker en hem behandelde als een hond die jo een
de ze voor al die lui, ook al moest ze zelf voort niet jo gemartelde voeten. hap eten toewerpt, dat leek hem al to bar.
mof. moeder onder hen leven. De meestenliep Ruffert heen en weer. Af en Moeilijk kon hij zich bedwingen.,.. Toch, het
wilden niet anders, waren te lui of te stom tQe z;ju bleek, scherp gezicht langs1 moest. Hier, in het logement kon bij zich niet
onu iets te verzinnen waarmee ze beter door rui|CIlj teekende zich af zijn lange, slap- laten gelden, cn ginds op straat ook niet
do Wereld konden rollen. Ook vader behoorde g^alte en dat gaf Tilly opnieuw een hmve- j Ja., waar dan wel?
tot dio sjofele bende cn teerde op m ers rii<je van Jiem j Zijn grauwe oogen dwaalden lusteloos door
verdienste en op haar. Vrouw Ruffert wischte de laatste slaap uit het lage vertrek. Met hun drieën waren ze do
Voor een oogenblik lei weer de 3Jaap3t.eei ^ogi^^on van het kind en streek het' laatsten in de slaapstee, al de andereu reeds
stil, maar algauw kwamen er overeind en het; fiaar a(J^ Wat glauder, verstrikte ook de lint- op stap, doch achter in het keukenkot schar-
gezucht en het gegeenw skandeerdo hot ge-1 jes n0g eens? omdat ze toch wachten moest op relde vrouw Van Erp en voor haar al moest hij
plas van de anderen op de overloop y ekoffie. En onderwijl begon ze weer op het 1 zich inhouden. Het baatte ook niet, of hy met
steile trap die niet veel meer was dan eengemoed van haar dochtertje te werken, om groote woorden en vaderlijke macht begon,
ruwe leer. Daar stond by de gootsteen een haar zackter voor vader te stemmen. ai te goed had hij dat gisteravond gemerkt. In,
die eene halve dag voelde hy zich al heel
wat minder geworden, enkel door dat wicht
Wrevelig schokkerde hij overeind en «tapte
opnieuw naar buiten, armelijk zijn schouders
omhoog getrokken.
(Word t vervolgd)
1 uitstapje gpdaan
Dinaat, La Roche
<lo Ardennen, naar den droegen dan de nieuwe variëteit, deze
Van. daar naar -Luxera-werd daarna door nieuwe schildenting
vader die wakker werden. Dan hoorde
burg, dat ook om andere merkwaardigheden
zeer bezienswaardig is, is de afstand gering,
de weg gemakkelijk©en bezoek aam die rozen-
kweekerij mogen wij gerust en met aandrang
aanbevelen, om zooals wij zeiden een overzicht
te krijgen, wat op dit gebied wordt voortge
bracht. Om goede soorten aan te koopen be
hoeft men intusschen niet buiten Nederland te
gaan. In al zijne deelen vindt mm bloemisten,
die zich met het aankweeken van eenige
soorten bezighouden cn bij wie men die in de
gewone vermen stam, halfs tam, struik vorm.
bekomen kan.
De soorten van rozen, die het eerst een Voor-
"werp van cultuur werden, zijn wel waar
schijnlijk de zoogenaamde Damascener roos uit
het dal van Saron (r o s ,a d a m a s c e n a) en do
Provincieroos (r o sa g a 111 c a) die menïnhet
zuiden van Frankrijk, in Italië, Griekenland
en ook in het oosten in hot wild aantreft.
Wel waarschijnlijk is haar naam een verbaste
ring van. den naami der streek, Provence,
■waar zij menigvuldig voorkomt.
menigvuldig*!, terwijl men tevens door stekken
de grondsoort blijvend trachtte te maken.
Een tweede poging, die men aanwendde,
was het verkrijgen van nieuwe variëteiten
door zaad.
Aangezien door de insecten, soms ook door
den wind het stuifmeel van de eene soort over
gebracht wordt op de stampers der andere,
kwamen uit het zaad, dat men alzoo verkreeg,
rozen, die hoedanigheden bezaten van die
van welke zij afstamden. Waren daaronder
bloemen, die men wilde behouden, dan ging
men ook daarmede te werk als met de
„sports" aangezien liierbij veel aan het toeval
wordt overgelaten, waren de resultaten hier
van niet zeer schitterend.
Thans handelt men in dat opzicht meer
stelselmatig. Wanneer men thans nieuwe va
riëteiten in 't leven wil roepen, maakt men
0) Volgens anderen bracht Graaf Robert de
Brie haar daar tg dans de kruistochten.
Och
Kapitein. Dodèro
Novelle van
ASTÓS GSVLSO B&BRILI.
TuerS, tuera 1 Dit woord zooals ik later
hoorde beteokend in do taal van Ocuecanati
„onnoozele"! Dat het geen complimentje betee-
kende, had ik direct wel in de gaten toen
hij dat woord met zoo'tv woede herhaaldelijk
uitsprak. Om hem te kalmeeren riep ik ruijn
kameraden, in de hoop dat hun gebaren hom
meer naar zijn zin zouden zijn; maar het was
precies dezelfde geschiedenis. Het verschrik
kelijk Tucra klonk harder dan ooit en de wil
den schaterden van het lachen. Ik stond maar
door mijn baard te strijken als om er eem
nieuw middel in te'vinden om mij te redden uit
'de benauwdheid, maar ik vond niets. De wil
den zelf kwamen op een goed idee. Mijn baard
wekte hunne nieuwsgierigncid op, en vooral
die van den Koning. Mijn baard was toen even-
jan,g als nu, maar hij was in dien tijd licht
blond als ongebleekt vlas, en de inlanders die
leen kale kin hadden, op enkele stekelige
haartjes na, waren een en al bewondering van
myn Cailalapi of zonncbaard, zooals zij dien
noemden. De koning bewees mij de groote eer
er verscheidene malen aan te trekken, en nam
de lange haren in zijn hand om te onderzoeken
of zij natuurlijk of valsch waren, en. toen hij
zich er van had overtuigd, dat ze aan de km
vast zalen, Keerde hij zich tot zijn geliefde
onderdanen en met een lange toesprak legde
hij hun het geval int.
De hond mocht zich ook in de bewondering
van de bende verlileugen. P un n utn q u i rie
pen ze uit,' wit dier: maar Apollo blafte heftig
als ze hom Pnnnunqui noemdenik trachtte
hem te Kalmeeren door zyn waren naam
te noemen; cn de koning die merkte, dat de
poedel bedaarde, was zoo goed om dien my
thologisch en naam herhaaldelijk uit te spre
ken. Toen gaf hij de bende een bevel en
,gaf ons een teeken om hem naar den berg to
volgen. Hij liep alleen voorop, wij achter hem
de krijgslieden sloten don optocht, En zoo lie
pen tvij door met gebogen hoofd, elkaar onze
gedachten toefluisterend, die volstrekt niet
vxoolijk Waren. „Waar gaan wij naar toe?
Wat voor eon leven of wat voor een dood
zal de onze zijn? Zullen we tot spijs dienen
voor deze koperkleurige heeren, of zullen we ge
noodzaakt zijn om op dit eiland oud te worden,
om een nieuw soort menschen, noch wit noch
bruin, voort te planten? En onze huizen, die
familie, de vrienden?" Bedenk wat een af
schuwelijk toekomstbeeld wij voor oogen had
den.
Al schonken zy ons het leven, hoe zou
den wij van dat eiland wegkomen? Welke
voor algemeen gerief. Een grauwe j xoe wees nou 'es lief, klaagde haar
handdoek hing ernaast en ieder zocht daarvan! schorre s[enii -t is maar voor em kort poosje
do jmnst-viiilo plek, of liet sijo gezicht meer. m
drogen in do wind. Haal moeder cn zij zclycTj|ly nl6t Haar regelmalig-
deden dal andere, 's avonds voor 't alapM trekior. stonden inca» verstald, hard
gaan waschten ze zich en moeder hing de ajs (anjg \cer^ haar gryze oogen, die als
doek dan over het lijntje bij het bed, zoodafc, ze wjj(le ZQ0 aanm0edigend-Jief en naief kon-
zo die s morgens wol zoowat droog vonden. im bMktaQ ,00[ lict mt
Jo moest ,e zelf redden, anders zag je eniH he[ haar niel mglag wat moeder da„ zcori„
rO0 - m.„ Nou, hoe is 't, hoe denk je er over,;
Eon tijdje lag XiUy erover na te denken,: je nfet' b
lot zo naast zich gezocht vernam moeder en a yatte baJ kinJ bj dc om haar
I woorden klem bij' te zetten, doch Tilly bleef
i zwijgen, verroerde zich niet.
Versta je me niet, moet ik 't je soms
toeschreeuwen....?
Strakker staarde nog het meisjo voor zich
uit, gansch gevoelloos en onwilliggeen trek
ontspande zich. Vrouw Rufferts handen krie-
welden van ergernis. Dat oegon al mooi, zoo
vroeg op de dag, - en toch hoefde het haar
niet te verwonderen, ze kende heel goed
"Tilly's hardnekkigheid tegenover haar vader
die zon zich niet laten dwingen, ea eveftmin
goedschiks toegeven. Wat moest daar uit
groeien, 'zij wist het nietals moeder zat ze
deerlijk tusschen vader
Zég, wat moet dat met je kuren, zei ze
ophieuw, denk jc dat je kuut doen wat
jo Hviltl
Even vertrok Tilly haar bovenlipde kleine
neusvleugels trilden. Zo wendde haar hoofd
af m staarde blind paar de muur. Nee, ze
zou (niet zwichten 1
Doch met een ruk keerde de moeder het
halstarrig hoofd weer naar zich toe; streng
Til, Til, vooruit, 't is al laatl
man, roep liT 's effe I
Een rilling ging door Tilly heen, dieper
schoof ze zich onder het armzalig dek, haar
hoofd geheel weggestopt. Door hem wilde ze
niet Hvorden opgeroepen of gekomïnandeerd
als moeder 't nog deed
Til, Til I zei de moeder weer.
Ze hoorde 't best, doch gaf geen antwoord
ze hield zich alsof ze nog sliep, stokstijf. In
eens voelde ze een hand op haar, verschrikt!
en met een gil rees ze overeind- Maar nee,
hij was 't niet, 'fc was moeder I
De schrik hield Tilly nog zóó vast, dat ze
zich niet bewegen kon en met gespalkte oogen
en open mond haar moeder aanstaarde.
Is hij d'r nog? hakkelde zo.
Hij is al naar beneden, kom vlug
do zon die schijnt.
Ja, goed, maar u weet ik wil van hem
niets weten 1
Bij literair werk worden door mij de ge-
slaclitsuitgangen tweggelaten-
Cook pf Welke Bougainville zou de Archipel
van de zeven hoofdzonden, komen ontdekken?
Gekheid I dacht ik eindelijk, laat (geben
ren wat gebeuren wil; het helpt niets om het
hoofd to laten hangen; en ik begon den ko
ning gade te slaan, die vlug langs hot nau
welijks zichtbare paadje door het groote
boscli marcheerde. Hij was kloek gebouwd en
had ©ea lichten cn flinken gang. Op zijn rug
had hij een tweede zon en ik zag dat die
niet geschilderd maar in het vol geprikt Was,
zooals de w'ilde dat doen door het tatooëeren.
Na twee uren vermoeiend loopon, kwamen
wij op een plateau van waar men een uit
gestrekte vlakte zag, door een rivier door
sneden, die naar haar uitmonding liep onge
veer tegenovergesteld aan den weg, dien wij
volgden.
Als Wij dat vier en twintig uur eerder ge-
Wc-tem. hadden, zouden wij de roöen ontkiomen
zijn en in do monding van do rivier hebben
kunnen landen, zonder verlies van menschen-
leveins. Maar als je alles van te voren wist,
zou je heel wat dingen beter doen. En al wa
ren op het oogenblik onze gedachten alles
behalve vroolijk en ons humeur nog minder,
we bloven toch even staan om het prachtige
uitzicht te aanschouwen. Het dal was groot
cn do river teekende een lange zilveren lijn
door dat grooto groene kleed. Op dcti linker
oever van de rivier, niet ver an ons af, zag
mem een massa gebouwen in den vorm van
byenkorren, het waren, j'e hebt hot al gera
den, de woningen van de inboorlingen.
Caila lapil schreeuwde de koning mij
toe. Dat waren de woorden, die mijn baard
aanduidden, ik wend dus door den koning ge
woonweg zonnebaatd gedoopt; wat ik natuur
lijk pas later begreep, toen ik de beteekenis
der woorden had geleerd.
Tol uw dienst, majesteit, antwoordde ik,
en haastte mij naar hem toe.
Capituta!
Capil riep ik als in een droom ver
wonderd uit.
Capitutal en dit zeggend woes do
koning my die verzameling koepelvormige hui
zen aan.
Ah! Capituta, nu begrijp ik het; en ik
maakte lvct .gebaar van eten en slape
Dat was de eerste proef van mimiek die
mij goed gelukte. De koning dacht op dat
oogenblik ovenals ik aan geen andere be
zigheid dan aan eten 011 slapen, daarom
schold hij mij ook niet uit voor tucra.
Een uur later waren wij aan do poorten of
beter gezegd do eerste hutten van Capituta,
door een bende schreeuwend© kinderen en
vrouwen van ieder en leoftijd verwelkomd, alle
maal zoo gekleed als do krijgslieden die ons
escorteerden. KloermakcTs of tailleuses moeten
maar niet haar Capituta gaan, ze zouden bin
nen acht dagen failliet gaan!
De dames keken ons heol nieuwsgierig aan,
weer een bewijs dat z© allen van dezelfde
moeder afstammen. Ik kon niet nalaten en
VARIA.
IETS OVER MINERAAL WATER.
Als men zich dezer dagen in bet warme
jaargetijde te goed doet aan Apollinaris es
andere minerale wateren, komt het gesprek
wel eens op het ontstaan van de Duitsche
koolzuur houdende watersoorten. Dan hoort
men dikwijls de verkeerde zienswijze uit
spreken, dat zulke bronnen in oorzakelijk
verband staan met vulkanische verschijnselen
Naar een inzender in de >K5ln. Ztg." uit
eenzet, kun die meening haar oorsprong
vinden in het teit, dat in de nabijheid van
de uitgedoofde vulkanische verschijnselen
bij den Duitschen Rijn als dat van den
ouden I/Bchersee-krater bijzonder veel derge
lijke bronnen voorkomen en dat aan de
toppen van nog werkende vulkanen de
koolzuren zich soms verzamelen. De schrijver
herinnert daartoe aan den bekenden Honds
grot bij Napels.
Maar ook Pyrmont heeft zijn hondsgrot
zonder oude of nieuwe vuurbergen in den
ver6ten omtrek en aan den beneden Rijn
evenals op andere plaatsen vindt men zeer
passant heil to bewonderen, want zo waren
mooi, op mijn woord, zoowel vrat vormen,
betreft, als de teint dia veel blanker was
dan bij de mannon. Ze waren niet getatoe
ëerd en ze misvormden niet hun lichaam Kioor
het te verven; wel een bewijs dat ze zich
mooi vonden zooals moeder natuur zo had
geschapen. Ik bespeurde alleen maar een
beetje rouge dat enkelen van. hen op liun
wangen haddon gesmeerd. Weinige®, (en het
waren do hooggeplaatste vrouwen) droegen een
sjerp om de lendenen, .geweven van zijachtig
vlas, blauw of rood geverfd; maar do mees-
ten hadden niets anders om hun onschuldiga
naaktheid te bedekken dan een snoer van
haaiontandon om den hals, die met trots werd
gedragen, als een paarteocollïer
De menigte volgde ons tot in hot midden
van hot dorp, waar zich een groep hoogere
hutton bevond, omringd door een breedo
J gracht, waarin een arm van de rivier uit-
mondde. Dat fort, dat uit de verte gezien,
zich in niets van do andero huizen van
Capituta onderscheidde, was de woning van
don. koning ca zijn hof; een. waar aardsch
paradijs mot groene hoornen, die hun hoogo
kruinen boven de huizen uitspreidden, mot
heerlijk frisch water, dat overal omheen
stroomde en langs de oevers de schoonste
bloemen, die de volmaakste tuinman zich kon
dood bloeien
jfWaedt vervolgd)