M TWEEDE BLAD üit m cyclus „Artisteuleven", FEUILLETON. Onder Yreemden inYloed. Ingezonden Hededeelingen. F. SLUIS. [p3 andbcuiHkromek Zaterdag 26 April 191S, ao. 99. door MARIE METZ-KONING. DE KENNISMAKING MET „SJORS", „Sjors", onzo beschermer en vriend, woon de 's zomers buiten en 's winters in de stad. Hij was er zooals hij met iromschen trots vaak verklaarde hij was er m geslaagd, buiten, op zijn dorp, een zekere reputatie van maatschappelijk-fatsoenlijk inenscli te verwor ven, hoewel het huis dat hij daar nu sedert jaren voor zichzelf reserveerde eigenlijk een boerderij was, zoo vervallen en oud, dat ecin boer er niet meer kon wonen Toen eens een kunstbeschermer, voor een in onze oogen fabel ach tigen prijs, een paar schilderijen van hem had gekocht, vond Sjors zich gerechtigd «n door zijn vrouw gemachtigd om deze boer derij te koopan. „We hebben dan in elk geval onderdak," zei hij, toen hij 't mg vertelde. „En do vrinden kunnen er 's zomers komen werken of uitrusten, als zo tevreden zijn met wat zo krijgen." En wij? We waren tevreden als we maar bij „Sjors" mochten zijn, buiten of in de stad. Er ,ging van hem iets uit, dat aantrok en verwarmde, zooals ik een vorige maal al vertelde. „Sjors", onze voorganger en beschermer, was eigenlgk door mij aan zijn bizondere repu tatie gekomen. Ik had hem „ontdekt", met als artiest, maar als mensch, op een avond dat ik me ziek voelde van „Weltschmerz", en. als een beest zonder baas rondliep in dc roezemoezige sfad, waar „Sjors" in een der hoofdstraten zijn zeer hoog gelegen woning had, die eigenlijk maar uit twee kamers en een keukentje bestond. De woning was boven een magazijn van gemaakte heerenkleeren en lag op de derde verdieping. Op de tweede verdieping woonde een boekhouder met vrouw en vier kinderen, en op de vierde twee mo- diostjes, die op een atolier werkten. Verdiept in mijn Weltschmerz," voortgejaagd door droeve gedachten, was ik de smalle deur van „Sjors" zijn bovenwoning al voorbij, toen ik plotseling stil stond ,me herinnerend hoe „Sjors" weken geleden, eens terloops tegen me had gezegd „Kom eens bij me aan, als je Just hebt." Als een beest zonder baas, dat verbuigt naar een goeden baas, bracht mijn intuïtie mij dien avond tot „Sjors". Ik stond 6tü, keerde op m'ijn schreden terug en wou bellen, toen. ik mij herinnerde dat „Sjors" bij zijn uitnoodiging nog vermeld had: „Bellen is overbodig. Je duwt maar tegen de deur en begint te klimmen. Op 't tweede portaal wonen wij." Ook herinnerde ik mij het gezicht waarmee hg dit gezegd had: een gezicht zoo vol humor en over alles heen kijkende tevre denheid, dat het dagen in me had nagelicht als een lokkend maar voor mij nog onnavolg baar voorbeeld. Ik duwde dus, en begon te klimmen. Op 't eerste portaal hing een klein, reeds aange stoken petroleumlampje aan den niet zeer hel deren muur. Ik ging het voorbij, en bevond dat na het eerste portaal een touw met knoo- pen de trapleuning verving, en dat de trap ptcil, de treden tsmal waren. Hoewel 't meer dan schemer was, zat „Sjors" nog voor zijn schildersezel en peu terde wat aan een doek. Toen ik binnen kwam in 't grauwe, nogal groote atelier dat later mijn toevlucht zou worden, knikte hij zooals hij nóg knikt nu ik hem zooveel beter kan, en begon dadelijk over zijn schilderij. Hij deed net, of hij het heel gewoon vond, dat ik, een bijna vreemde toen, iemand die bij drie maal vluchtig had gesproken, bij hem Licht weid er niet opgestoken, 't* Was of beiden begrepen, dat mijn zoekende genegen heid meer troost vond in donker, alleen bij schemerlicht kan de ziel zich ontplooien, en vertrouwelijkheid ontluikt in woordelooze oogenblikkenmaar wel kreeg ik koffie, kof fie zooals Lize alleen zetten kan, koffie waar van hot geurige aroma je met hoop op betere tijden vervult. „Betere tijden", zei ik daar, en terecht. Do tijden van nu z ij u beter voor ons, vanuit een zeker oogpunt gezien. „Sjors", onzo colorist, is beroemd, en ik verdien tienmaal zooveel als toen, zonder me méér te hoeven inspan - Maar of we gelukkiger zijn en beter, dit weet je nog niet! aren we toen wet zuiverder mensch dan nu wo hangen aan al wat 't lot ons vrien delijk toewierp? En was onze gastvrijheid met échter, toen we zelf liet leger spreidden voor een gast, dan nu we per electrische bel onze bedienden roepen om „een kamer in orde te maken voor meneer?" En smaakten de kalfshorsens van een dubbeltje, die „Sjors" Zondags bakte, ons minder goed, dan de oes ters die we nu eten? Neen, vanuit oen eeuwiglieidsstandpunt ge en, waren de lijden toen beter. Ze waren echt en vol troost. Ze waren als broeders, kinderen van één grooten vader, die, alleen jven, wcdexzijdschen steun gaven uit eer bied vóór dien .vader Roman naar het Duitsch van C. CROME SCHWIENING. 17 Do oude dame knikte. „Zij had haar hart nu eenmaal geschonken aan dien Amerikaan, van wien niemand, eigenlijk het recht© wist. Je vader mocht dien man niet, hij wees hem af. Morgen voor twintig jaar kwam Antjo, ons jongste zusje, ze was toen twintig jaar, 's avonds bij mijn bed j zij omhelsde inij terwijl haar tranen mijn voorhoofd bevoch tigden. „Wat heb je dan toch, Antjo wat ia er? „Niets, Betty", zeido zij en zij ging zachtjes de kamer uit. Den volgenden morgen was zij verdwenen. Wg kregen een brief van haar uit Baltimore; zg was den man van haar keus gevolgd, schreef zij, wij moesten haar vergiffenis schenken. Dat is de laatste brief geweest dien wg van haar ontvangen heb ban, wij hebben na dien tijd niets meer van haar gehoord „En vader heeft toch zeker alles gedaan «mi haar op te sporen, niet waar? Heette die man niet Hopkins?" „Ja Karei, Hopkins, Steward Hopkins. Eenige maanden na den dóód van je vader lieten wij een advertentie plaatsen in verscheidene groote Amerikaansche bladen, om haar op te sporen. Maar alios tevergeefs. Mijd arme zus- te® is zeker al lang verdwenen uit de samen- binnen kwam; en eigenlijk vónd hij 't ook heel gewoon. „We zijn allemaal menschec, hé?" was de formule waarin hg zgn levensfilosofie voor groot doel vervatte. Ik geloof dan ook zeker, dat zjjn houding niet zou zijn. veranderd, als in plaats van mijn persoontje koning Alfons van Spanje binnen was gekomen. „Dat verdraaide ding droogt niet, en ik moet or morgein mee op sjouw", zeide hij, met zijn oogen vlak bij het doek, of het vuur dat in in zijn oogen altijd gloeide het zou kunnen drogen. Dicht bij hem stond een stoel, waarop ik zitten gjng, begrijpende dat „Sjors" dit be doelde, toen hij een beschilderd paneeltje dat er op stond er af nam en onder tegen zijn ezel zette, zonder zelf op te staan; en dien avond werd ik voorgesteld aan Lize, zijn iw, een van de verstandigste en beste vtou- wen die ik sedert heb leeren kennen of niet „Dien eersten avond dan, kreeg ik koffie, en maakte voor 't eerst kennis met „Sjors" z'n vrouw, en met de hiervoor vernielde potkachel, waar we ons rond heen zetten, zoo- dra „Sjors", waarlijk niet meer zien kon of zijn „doek" droogde. Veel zeiden we niet, en niemand vroeg mc iets. Lize breide de onvermijdelijke sokken an „Sjors", die hij altijd kapot liep in zijn klompen buiten en gestept opdroeg in zijn bot tines „in stad." Haar naalden likkelden; en haar bleek, vocl-begrijpend gezicht zag er. in hel weinige licht dat van buiten af haar binnen viel, uit, als een geheimzinnige bloem, die op een iooverformule wacht om open te ;aan. Ilaar oogen, radend en wetend tegelijk, zagen langs me heen met een zonderlinge zekerheid, die me zei dat ze wist waar om ik gekomen was en dat ik ontvangen zou wat ik zocht. .Sjors" rookte zijn pijpje, en voor 't eerst zag ik zijn potkachel aangloeien met de één© roode wang aan zijn kant. Hij vertelde zeer interessante dingen over zichzelf, en deed mij mijn eigen leed vergeten. De humor die hem nooit verliet kleurde het gewoonste voorval tot een gewichtige gebeurtenis, en hij sprak of ik zijn beste vriend was. Met schrik hooide ik het twaalf uur slaan. „Ik moot weg", zei ik verlegen. Was dit een tijd van heengaan voor een eerste bezoek? „Je komt terug als je lust hebt" verklaarde „Sjors", mijn hand stijf kngpend in zijn ma gere rechter. Ik antwoordde niet; maar mijfa oogen scho ten in tranen. Wel moet ik erg sentimenteel zijn geweest in dien tijd, den tijd van mijn tmlooiste gedichten en van. mijn diepste liefde smart. Lize bet me uit. Dat wil zeggen, ze hief een keukenlampje boven de looperlooze treden van de trap naar omlaag die ik had af te gaan ik de nog steeds open-duwbare buiten deur kon dichttrekken achter mij „De Muze met de lamp" noemden we haar leving; of dood. Nu begrijp je wel Karei waar om ik morgen maar liever thuis blijf." „Wil ik bij u blijven tante?" vroeg Gesine. „Wees niet boos omdat ik eerst zoo blij was met do invitatie; ik had niet aan dien treu- rigen datum gedacht." „Maar lieve kind, boe kom je er bij", zeide do oude dame terwijl zij lvaar tranen, af veegde. „Niets mag jou vreugde verstoren. Jo hebt gewoonlijk zoo'm stil leventje, ik ben heel blij dat je zulk een interessant schouw spel zult kunnen bgwonen. Blijf jij maar hier biij Karei, Gesine, ik zal wel voor de koffie zorgen". De middaguren gingen veel te snel om; hadden veel met elkaar te praten. Ze zaten gezellig m het Kleine aardige huisje in het stille Delft, een der meest karakteristieke ste den van Holland, 's Avonds vertrokken Ge sine en Karei over den Haag, Leiden en Haarlem naar Amsterdam en logeerden in een hotel dicht bij het Centraalstation. Gesine had geen Hollandsch meisje moeten wezen en geen vurige vereerster van koningin Wilhelmina om- zich niet dol te verheugen op den volgenden dag. En toch vertoonde zich nu en dan de blonde vreemdeling voor haar verbeelding, die den aanslag; van liet hoofd haars broeders had afgewend en Jiem zelf had opgevangen. NEGENDE HOOFDSTUK. De herberg „In de drie Zeevaarders." Do kleine herberg „In de drie Zeevaarders" aan de Hooigracht in Den Haag, lag in een kelderverdieping, men moest drie trapjes naar boneden van de straat; zij onderscheidde zich we, wg, de vrienden, met mij mee vijf in ge tal, waarvan ik zelf er twee importeerde, ter wijl de anderen elkaar weer aanbrachten; want altijd liet ze ons zoo uit, en altijd viel 't ons op, hoe haar gezicht, zóó beschenen door het lamphcht, een gelukkiger uitdrukking had dan men op vele vrouwengezichten ziet,.,, en dat nog wel terwijl zij getrouwd was en géén kinderen had. Latei- begrepen we, hoe zg aan „Sjors" haar groote, geniale kind genoeg had, en hoe bij haar nooit zóó zou hebben bezeten wan neer noig andere kinderen haar zorg hadden ge vraagd Dien eerslen avond bep ik naar huis, met een gevoel in mijn -hoofd of daar plotseling oen feestelijk licht was ontstoken. Mijn leed was ik vergeten. De goede verzen, mij terug gezonden door een slechte redactie die baar kolommen alleen gunde aan zichzelf en aan haar vrienden, .glansde me tegen op mijn een zaam-gebleven tafel. Ze waren tóch goed en bleven tóch mijn werk, en een bewijs hoe ik uitverkoren was boven velen. Ze zouden, geen ettelijke guldens vertegenwoordigen en wel licht geen bijval vinden in ruimen kring, maar ik zou ze voorlezen voor „Sjors" en voor Lize, do eerste maal dat ik weer bij hem kwam; en dan zou zijn humor na zijn waar- doornig me troosten over al. Was hij zélf met miskend' Eu waren voor hem niet honderde genieën broodeloos geble ven? Ik zag ze aan, mijn gedichten, dc kinderen ji mijn toen zoo overvolle hart; en eigen lijk was ik blij, dat niemand dan „Sjors" en zijn vrouw zo nu kennen zou in hun zuiver- opgowelde reinheid. Wat hadden ook anderen noodig? En hel geld Och, ik kon met dit pak no® maanden toe' Had er geen dicht genaaide winkelhaak gegluurd van onder Sjors" zijn mouw? En waren er geen rafels, vergeefs afgeknipt, weer gekomen, onder aan do pijpen van zijn pantelon En hoe mooi was Lize geweest in haar gladde, lustre reform- schort over haar -verkleurde, roode kleed I Neen! ik was een gelukkig mensch En van louter geluk schreef ik nog twee somiet ten, de beste die ik ooit maakte. Ik sliep slecht, dien nacht Het feest in mijn hoofd ging niet uit Het was er zoo licht! Eindelijk „menscbcn"! dacht ik. Toch sliep ik in en droomde schoon. Ik droomde dat ik zweefde, en zwevende riep al: „Zie, dïtjfc kan jullie nieti Zie,dbt kan jullie niet I" De morgen vond me met verheerlijkt ge zicht en de eerste aan wie ik dacht in ver band met Sjors en zgn vrouw was Winnie, een niet-jong-meer meisje, dal pianoles gaf een artieste was. Ze had zich vroeger ernstig bezeerd aan haar linkerhand en moest daarna 't studeeren staken. Inwendig was er iets gekwetst. Ze gaf nu les aan jonge kin deren en was -droef, in-droef om aan te zien. „Sjors" cn ik zouden haar leed genezen, bij hém aan huis. WaS 't bij „Sjors" niet een klein© hemel? Een hemel van ongezegde liefde en zacht begrijpen Iloe mooi was „Sjors'.' zijn atelier, en hoe mooi lag do wreede stad er als een getemd beest, gezien van uit liet raam, gisteren, toen Sjots me dein wijden sterrenhemel wees, die welfde, welfde, als een bescherming van al at sclioon is. Kon iemand die „Sjors" kende, ooit onge lukkig zijn Maakte zijn geestelijke rijkdom niet rijk, al wie in zijn bijzijn verwijlde? Hoe móói was het bij hem; en hoe mooi was hij zelfl Wat zou hij nu doen? Zou hij nu werken, óf al „op sjouw" zijn met zijn gedroogde Zou hij nu aan mij denken? Mij vanavond wèèr wachten Had Lize altijd die roode japon, door de zon vaal igebrand op de plooien? Mooi was die. Mooi was zij. Mooi was blies Riep niet een nieuwe dag, waarin eindelijk overwinning zou komen Veerkrichtig sprong ik op. Ik wou van nnjn laatste .gulden een potje cyclamen koopen voor Lize, en dadelijk aan Winnie schrg'ven dat ik haai- dien avond om zes uur wachtte. Samen zouden we dan naar „Sjors" gaan, en zij zou 't zijn, die de cyclamen gaf. bi geen enkel opzicht van andere dergelijk© kroegjes, waar men dubbel Arastelgerstebier kon krijgen, jenever, brandewijn en een paar andere dranken en ook enkele spijtzen. Een zestal blank geschuurde tafeltjes met mat ten stoelen, met leder overtrokken banken langs den muur en als eenig versiersel goed- koopo portretten van de drie beroemde, oude Nederlandsche admiraals Piet Hein, Tromp en de Ruyler, waaraan de herberg baar naam had ontleend, maakten bet geheele ameuble ment uit. De deur achter de met blik be slagen toonbank voorde naar een gang; daar bevond zich eerst een rookerig keukentje, waar- een klein kamertje in uitkwam. Ook dit ka mertje was zeer eenvoudig gemeubileerd: ronde tafel, een oude hanglamp, een oude leeren canapé en enkele stoelen. Hier ver- eenigden zich de stamgasten van den her bergier Verheeven: de geheime politie zou verbaasd hebben opgekeken boe veel van haar eigen klanten tot de stamgasten van Verhee ven behoorden. De meest .geslepen heler uit het heele land was Verheevens broeder in Amsterdam; zijn compagnon in do zaak was do Haagsche Verheeven, de eigenaar van do kroeg „In. de drie Zeevaarders" en stalhou der. De stalhouderij was voornamelijk ten ge rieve van hun eigen bedrijf; Verhoeven was soms dagen lang met zijln vigilante uit, en alleen de ingewijden wisten dat bij dan ge stolen [goederen wegbracht naar een plaats aan het kanaal, waar een schuit lag, welke aan zijn broeder toebehoorde. Met deze schuit werden de .goederen dan vervoerd naar de onderaardsche verblgven in het huis van den Amsterdammer Verheeven. VOGEtEN PLUIMVEEVOEDER ▼AH ONZIN' TA8TBN MBDBWÏRIBK. Boterbereiding in het klein bedrijf. (Slot). Wij willen thans een oogenblik stilstaan bij een zeer belangrijk gedeelte der boterbe reiding, n.l. bij het kneden, zoodra de boter op het kneedbord is gelegd. Nagenoeg iedere boerin weet, dat er uitste kende werktuigen bestaan om de boter deze bewerking te laten ondergaan en m het groot bedrijf wordt dan ook daarvan uitsluitend gebruik gemaakt, maar in hot klein bedrijf ontbreekt dit werktuig nog zeer dikwijls eu .geschiedt het kneden op het platte bord deels mot de band, deels met een spaan. Dat de handen vóór men aan dit werk begint zeer rein gewassclien moeten zip, behoeft nauwe lijks vermelding, wel dat, hoe rein de hand ook zij, waarmede men de boter aanraakt, waarmede men het zout uit het zoutvat neemt om dat over de boter te strooien, de beroe ring met do hand altijd afkeuring verdient Do boter, die men op het kneedbord legt, moet korrelig zijn, korrels ter grootte na genoeg van tarwekorrels, die men. bovendien gemakkelijk van elkander kan scheiden. In dien toestand toch laat zich de melk, die zich daarin nog bevindt, gemakkelijk van de boler scheiden en kan men het zout gelijk matiger door de geheele massa verdeelen. Wanneer men de boterkorrels op het kneed bord heeft gebracht, moet men ze eenige mi nuten laten drogen alvorens men met het kneden een aanvang maakt en daarna over gaan tot een kneden met oen roe zonder te sterke drukking. Do groote kunst van bet kneden, die inlusscben slechts door weldoor dachte oefening verkregen wordt, bestaat daar in, dat men door zoo weinig mogelijk kne den al het water uit de boler verwijdert bi> het zout op do meest gelijkmatige wijze door do geheele massa brengt. De te veel bewerkte boter verliest iets van haar fijnen smaak, ja die smaak zweemt soms min of meer naar vet. Het zout, dat men bij -bet bereiden van boter gebruikt, moet fijn zijn en zeer zuiver; de zuiverheid kan men doorgaans zelf beoor- deelen door een paar lepels in zuiver water te laten oplossen en dan te zien of zich daarbij een bezinksel voordoet. De hoeveelheid zout, die men bij de boter gebruikt, moet nauwkeurig worden afgewogen en bedraagt naar den smaak van den afnemer of gebruiker doorgaans 112 o/o van het bo- tergewicht. Wij hebben voorgeschreven de boterkorrels ter grootte van tarwegraan op het kneedbord te brengen. Dit nu beeft bi vele kleine, maar ook in de groote bedrijven niet plaats. Men tracht in de kam de korrels tot grootera klompjes bijeen te brengen, brengt die groo- tero stukjes op het kneedbord, strijkt ze uil tot een samenhangende laag en overgiet ze dan met koud Water onder voorwendsel, dat dit noodzakelijk is om de melkdeelen uit te spoelen. Nog anderen vormen do boter, die uit de kam genomen wordt, tot één klomp, waarnit men door zacht drukken de melkdeelen tracht te verwijderen om haar daarna te zouten en te kneden tot bet zout goed verdeeld is. Wanneer men proeven neemt met de drie verschillende bewerkingen, zal de ondervin ding leeren, dat die van den korrel zeer fce- ker boter levert met den fijnsten smaak, om dat daarbij bij de minste drukking de over tollige melk liet best verwijderd wordt. Een groot deel van do handelswaarde van de boter hangt ook af van den vorm, waarin zij wordt aangeboden. Voor den handel in hel groot hebben wij in Nederland voorschriften te volgen, die algemeen bekend zijn en waar- De stamgasten van de kroeg „In de drie Zeevaarders" kwamen zelden het voorste lo kaal binnen Zij gingen door de breéde ach terdeur binnen, die op de plaats uitkwam en van daar naar de achterkamer. Gewoon lijk kwamen zij 's avonds wanneer het don ker was. Wanneer Verheeven „voor zaken" uit was werd hij vervangen door zijn vrouw, een klein, mager persoontje, dat haast met meer eerbied door de gaston behandeld werd dan haar man, de poolige berberper cn stal houder; bediening hield het echtpaar zonder kinderen er niet op ina. Zij vonden dit wél zoo veilig en niemand van do spitsboeven die zich hier vereenigden, zou het in zijn hoofd gekregen hebben hier een diefstal te plegen. Zij waren allen veel te afhankelijk van den heler hunner misdaden, bij wien zij hun buit te gelde konden, maken. Neen, ze zouden hem nooit kwaad doen. Toon de duisternis gevallen was kwam Wapstra. Hij zat alleen in de achterkamer en wachtte op den „Lange" en den „Gebo chelde". De eerste was inderdaad dien dag bij Verheeven gekomen en nu was lig er met het dichte rijtuig op uit volgens opdracht van Wapstra; hij moest immers idle wegen, in de nabijheid van het Huis ten Bosch nauwkeurig nagaan Wapstra had een groot glas jenever met bitter voor zich staan, en dronk daar friet echt genot van. De tijding, die de „Lange" hem dien dag gebracht had, was hem eigen lijk lang niet onwekom geweest. „Die speur hond zal ons dus geen kwaad meer doenl" had de man met het bulhondengezicht hem met een duivelschen grijnslach toegefluisterd „Hjj lag daar als een muis zoo stil, met vier door wij in Engeland don naam herwonnen hebben, die vroeger door de vele knoeierijen met ingevoelde boter geheel verloren was. In Engeland zelf brengt men de boter aan de markt in stukken, die den vorm hebben van een baksteen en zoo toelaten, dat zij zeec gemakkelgk kunnen verhandeld cn verpakt worden. Elk stuk wordt met de hand gemerkt door den verkooper, is netjes verpakt in zoo genaamd vetvrij papier van de beste hoedanig heid en weegt oen half Engelsch pond (pound avoir du poids 0,45359 KG), dus 227 gramj of do helft daarvan nl. 114 gram. Tot zoover de schrijver iu het Engel scha landbouwblad. Wij" willen daaraan nog eenige opmerkingen toevoegen voor de houders van kleine cn ook van grootere bedrijven in ons midden. Het groot bedrijf, zooals men dat in Holland en Friesland vindt, bestaat in onzo provin cie niet. Om goede boter te bekomen, wg hebben dat in den aanvang al gezegd, heeft men goedo koeien noodig en wij herhalen dit nog eens aan het slot, omdat vele zoo niet de meeste kooien op dit punt te wenschen over laten koeien, die een behoorlijke hoeveel heid voldoend vette melk geven, melk van minstens 3 vetgehalte. Molk met een minder gehalte loont de be werking van liet karnen niet, wanneer de boter niet bijzonder aan prijs is. Heeft men nog koeien, waarvan de melk een geringer gehalte heeft, dan doet men bet voordeeligst, melk als zoodanig te verkoopeu en de kooien door betere te vervangen Men lette, om zich daarvan te overtuigen, op 't volgende; De boter ,die men verkoopt moet op 100 KG minstens 85 KG boler bevat ten. het overige van 't gewicht bestaat uit waler, zout eu andere beslanddeelcn Heeft men nu melk van een gehalte van 2.7 o/o, dan heeft men ruw berekend 31 it 32 KG (nagenoeg gelijk aan evenveel liters) melk noodig voor een kilogram boter. Kan men die melk, zoodxa zij gemolken is, aan den man brengen tegen 8 4 10 cent per liter, dan ont vangt men daarvoor f 2 50 a f2. Bereken daar nu uit, hoe duur de boter moet zgn, om, on danks do meerdere bewerking en de waaide an de verkregen karnemelk, tot een gelijk© opbrengst te komen I Maai- de koe moet niet op zicli zelf goed: zgn, maar zij moet ook goed gehouden wor den. Zij moet gezond zijn. Om gezond te kun- zijn heeft zij noodig goed voedsel, een goede stalling, een zachte en zorgvuldige be handeling. Door goed voedsel verstaat men niet alleen voedsel, dat voor het dier geschikt is, maar tevens voedsel, dat zoo rein mogelijk is. Een koe is evenmin als een mensch een stof- en slijk-eetster en toch laat hel eten, dat aan die dieren, wordt voorgezet, door onverschilligheid en achteloosheid van hem of baar, die zo verzorgen, veel te wenschen over. Wij hebben gesproken van groote reinheid! bij de bewerking van de boter, maar wat helpt do reinheid bij die bewerking, wanneer de reinheid vóór men aan 't boteren gaat, te enschen overlaat? Do stallucht verontreinigt in zekere mate de melk Kan men dus de koe niet in de open luebt melken, wat altijd te verkiezen is, dan moet toch de gemolken melk zoo spoedig mogelijk uit den stal verwijderd worden Maar do stal waarin do koe zich bevindt moet niet alleen voor hot melken maar ook voor do bevordering van do gezondheid van het dier zoo rein mogelijk zijn en wanneer gij van die waarheid goed doordrongen zijf, gaat dan in eenige klein© en groote bedrijven de koestallen eens bezoeken! Richl uw blik naar den zolder Boven vele stallen vindt man nog op naast elkander ge legde balken (dilthouten) slroo en andere stof doorlatende producten in drogen toestand op getast; spinnewebben behooreo niet tot de zeldzaamhedenzijn er ramen in den koestal, dan zgn de ruiten vuil, bijna ondoorzichtig, zoo ze niet stuk zijn of door een ingeplakt papier vervangen. De muren, die helder ge wit dienden ie zijn, hebben een vrij onoogelijk uitzicht en de ligplaats der dieren, als ze niet juist wat versch stroo ontvangen hebben, is nu juist niet in all© opzichten reinheid bevor derend De stal waarin de koeien gehouden worden moeten op voldoende wijze zijn verlicht; licht duim staal in zijn borst en een houw met de knots op zijin hoofd, die zelfs een os nooit weer had doen opstaan." Van R inschoten was in do misdadigerswe- reld in Holland maar al te zeer bekend, dan dat de tijding van zijn dood niet zeer welkom geweest zou zijn aan Wapstra. Hij moest toe geven dat hun onderneming wanneer zij ge lukte, vrij wat opzien zou verwekken eti den geheelen recherchedienst van het koninkrijk zoü alarmeeren. En dan was het altijd een kleine geruststelling ie weten dat een dor bekwaamste chefs buiten dienst was gesteld. De Radja van Mataram was van daag reeds met zijn geheele gevolg naar Amsterdam ver trokken om dien dag de Amstelstad te bekijken en zou morgen van het slot Muiden op het koninklijke stoomjacht gaan om in het gevolg van de bc-ide Koninginnen de vlootrevue bij to wonen. Van Linteloo-Smeedes had een on gesteldheid voorgewend en verlof gekregen een halven dag later te vertrekken, cn Wap stra had goed gebruik gemaakt van dien voor middag, hij mot zijn. ouden kameraad, dien hg op zulk een gunstig oogenblik had weer gevonden. Het had van Linteloo geen moeite gekost Wapstra een kaart te bezorgen om het Huis ten Bosch en het park te bezichtigen. Zij hadden samen de bezienswaardigheden van het kleine paleis bekeken, de Chineescke en de Japansche kamer en in de eerste plaats de Oranjezaalniemand had eeniggo achterdocht gekoesterd toen de tolk zijn vriend ook mee nam naar de bovenverdieping,; hier kon Wap stra de localiteit dus nauwkeurig opnemen. (Wordt vervolgd)'.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 5