M
TWEEDE BLAD
üit m cyclus „Artisteuleven",
FEUILLETON.
Onder Yreemden inYloed.
Ingezonden Hededeelingen.
F. SLUIS.
[p3
andbcuiHkromek
Zaterdag 26 April 191S, ao. 99.
door
MARIE METZ-KONING.
DE KENNISMAKING MET „SJORS",
„Sjors", onzo beschermer en vriend, woon
de 's zomers buiten en 's winters in de stad.
Hij was er zooals hij met iromschen trots
vaak verklaarde hij was er m geslaagd,
buiten, op zijn dorp, een zekere reputatie van
maatschappelijk-fatsoenlijk inenscli te verwor
ven, hoewel het huis dat hij daar nu sedert
jaren voor zichzelf reserveerde eigenlijk een
boerderij was, zoo vervallen en oud, dat ecin
boer er niet meer kon wonen Toen eens
een kunstbeschermer, voor een in onze oogen
fabel ach tigen prijs, een paar schilderijen van
hem had gekocht, vond Sjors zich gerechtigd
«n door zijn vrouw gemachtigd om deze boer
derij te koopan. „We hebben dan in elk geval
onderdak," zei hij, toen hij 't mg vertelde.
„En do vrinden kunnen er 's zomers komen
werken of uitrusten, als zo tevreden zijn met
wat zo krijgen."
En wij? We waren tevreden als we maar
bij „Sjors" mochten zijn, buiten of in de
stad. Er ,ging van hem iets uit, dat aantrok
en verwarmde, zooals ik een vorige maal al
vertelde.
„Sjors", onze voorganger en beschermer,
was eigenlgk door mij aan zijn bizondere repu
tatie gekomen. Ik had hem „ontdekt", met
als artiest, maar als mensch, op een avond
dat ik me ziek voelde van „Weltschmerz",
en. als een beest zonder baas rondliep in dc
roezemoezige sfad, waar „Sjors" in een der
hoofdstraten zijn zeer hoog gelegen woning
had, die eigenlijk maar uit twee kamers en
een keukentje bestond. De woning was boven
een magazijn van gemaakte heerenkleeren en
lag op de derde verdieping. Op de tweede
verdieping woonde een boekhouder met vrouw
en vier kinderen, en op de vierde twee mo-
diostjes, die op een atolier werkten. Verdiept
in mijn Weltschmerz," voortgejaagd door
droeve gedachten, was ik de smalle deur van
„Sjors" zijn bovenwoning al voorbij, toen ik
plotseling stil stond ,me herinnerend hoe
„Sjors" weken geleden, eens terloops tegen
me had gezegd „Kom eens bij me aan, als je
Just hebt." Als een beest zonder baas, dat
verbuigt naar een goeden baas, bracht mijn
intuïtie mij dien avond tot „Sjors". Ik stond
6tü, keerde op m'ijn schreden terug en wou
bellen, toen. ik mij herinnerde dat „Sjors"
bij zijn uitnoodiging nog vermeld had: „Bellen
is overbodig. Je duwt maar tegen de deur
en begint te klimmen. Op 't tweede portaal
wonen wij." Ook herinnerde ik mij het gezicht
waarmee hg dit gezegd had: een gezicht zoo
vol humor en over alles heen kijkende tevre
denheid, dat het dagen in me had nagelicht
als een lokkend maar voor mij nog onnavolg
baar voorbeeld.
Ik duwde dus, en begon te klimmen. Op
't eerste portaal hing een klein, reeds aange
stoken petroleumlampje aan den niet zeer hel
deren muur. Ik ging het voorbij, en bevond
dat na het eerste portaal een touw met knoo-
pen de trapleuning verving, en dat de trap
ptcil, de treden tsmal waren.
Hoewel 't meer dan schemer was, zat
„Sjors" nog voor zijn schildersezel en peu
terde wat aan een doek. Toen ik binnen
kwam in 't grauwe, nogal groote atelier dat
later mijn toevlucht zou worden, knikte hij
zooals hij nóg knikt nu ik hem zooveel beter
kan, en begon dadelijk over zijn schilderij.
Hij deed net, of hij het heel gewoon vond,
dat ik, een bijna vreemde toen, iemand die
bij drie maal vluchtig had gesproken, bij hem
Licht weid er niet opgestoken, 't* Was of
beiden begrepen, dat mijn zoekende genegen
heid meer troost vond in donker, alleen bij
schemerlicht kan de ziel zich ontplooien, en
vertrouwelijkheid ontluikt in woordelooze
oogenblikkenmaar wel kreeg ik koffie, kof
fie zooals Lize alleen zetten kan, koffie waar
van hot geurige aroma je met hoop op betere
tijden vervult.
„Betere tijden", zei ik daar, en terecht. Do
tijden van nu z ij u beter voor ons, vanuit een
zeker oogpunt gezien. „Sjors", onzo colorist,
is beroemd, en ik verdien tienmaal zooveel
als toen, zonder me méér te hoeven inspan -
Maar of we gelukkiger zijn en beter,
dit weet je nog niet!
aren we toen wet zuiverder mensch dan
nu wo hangen aan al wat 't lot ons vrien
delijk toewierp? En was onze gastvrijheid met
échter, toen we zelf liet leger spreidden voor
een gast, dan nu we per electrische bel onze
bedienden roepen om „een kamer in orde
te maken voor meneer?" En smaakten de
kalfshorsens van een dubbeltje, die „Sjors"
Zondags bakte, ons minder goed, dan de oes
ters die we nu eten?
Neen, vanuit oen eeuwiglieidsstandpunt ge
en, waren de lijden toen beter. Ze waren
echt en vol troost. Ze waren als broeders,
kinderen van één grooten vader, die, alleen
jven, wcdexzijdschen steun gaven uit eer
bied vóór dien .vader
Roman naar het Duitsch van
C. CROME SCHWIENING.
17
Do oude dame knikte. „Zij had haar hart nu
eenmaal geschonken aan dien Amerikaan, van
wien niemand, eigenlijk het recht© wist. Je
vader mocht dien man niet, hij wees hem af.
Morgen voor twintig jaar kwam Antjo, ons
jongste zusje, ze was toen twintig jaar,
's avonds bij mijn bed j zij omhelsde inij
terwijl haar tranen mijn voorhoofd bevoch
tigden. „Wat heb je dan toch, Antjo wat
ia er? „Niets, Betty", zeido zij en zij ging
zachtjes de kamer uit. Den volgenden morgen
was zij verdwenen. Wg kregen een brief van
haar uit Baltimore; zg was den man van haar
keus gevolgd, schreef zij, wij moesten haar
vergiffenis schenken. Dat is de laatste brief
geweest dien wg van haar ontvangen heb
ban, wij hebben na dien tijd niets meer van
haar gehoord
„En vader heeft toch zeker alles gedaan
«mi haar op te sporen, niet waar? Heette die
man niet Hopkins?"
„Ja Karei, Hopkins, Steward Hopkins. Eenige
maanden na den dóód van je vader lieten
wij een advertentie plaatsen in verscheidene
groote Amerikaansche bladen, om haar op te
sporen. Maar alios tevergeefs. Mijd arme zus-
te® is zeker al lang verdwenen uit de samen-
binnen kwam; en eigenlijk vónd hij 't ook
heel gewoon.
„We zijn allemaal menschec, hé?" was de
formule waarin hg zgn levensfilosofie voor
groot doel vervatte. Ik geloof dan ook zeker,
dat zjjn houding niet zou zijn. veranderd, als
in plaats van mijn persoontje koning Alfons
van Spanje binnen was gekomen.
„Dat verdraaide ding droogt niet, en ik moet
or morgein mee op sjouw", zeide hij, met zijn
oogen vlak bij het doek, of het vuur dat in
in zijn oogen altijd gloeide het zou kunnen
drogen.
Dicht bij hem stond een stoel, waarop ik
zitten gjng, begrijpende dat „Sjors" dit be
doelde, toen hij een beschilderd paneeltje dat
er op stond er af nam en onder tegen zijn
ezel zette, zonder zelf op te staan; en dien
avond werd ik voorgesteld aan Lize, zijn
iw, een van de verstandigste en beste vtou-
wen die ik sedert heb leeren kennen of niet
„Dien eersten avond dan, kreeg ik koffie,
en maakte voor 't eerst kennis met „Sjors"
z'n vrouw, en met de hiervoor vernielde
potkachel, waar we ons rond heen zetten, zoo-
dra „Sjors", waarlijk niet meer zien kon of
zijn „doek" droogde.
Veel zeiden we niet, en niemand vroeg mc
iets. Lize breide de onvermijdelijke sokken
an „Sjors", die hij altijd kapot liep in zijn
klompen buiten en gestept opdroeg in zijn bot
tines „in stad." Haar naalden likkelden; en
haar bleek, vocl-begrijpend gezicht zag er.
in hel weinige licht dat van buiten af haar
binnen viel, uit, als een geheimzinnige bloem,
die op een iooverformule wacht om open te
;aan. Ilaar oogen, radend en wetend tegelijk,
zagen langs me heen met een zonderlinge
zekerheid, die me zei dat ze wist waar
om ik gekomen was en dat ik ontvangen zou
wat ik zocht.
.Sjors" rookte zijn pijpje, en voor 't eerst
zag ik zijn potkachel aangloeien met de één©
roode wang aan zijn kant. Hij vertelde zeer
interessante dingen over zichzelf, en deed mij
mijn eigen leed vergeten. De humor die hem
nooit verliet kleurde het gewoonste voorval
tot een gewichtige gebeurtenis, en hij sprak
of ik zijn beste vriend was.
Met schrik hooide ik het twaalf uur slaan.
„Ik moot weg", zei ik verlegen.
Was dit een tijd van heengaan voor een
eerste bezoek?
„Je komt terug als je lust hebt" verklaarde
„Sjors", mijn hand stijf kngpend in zijn ma
gere rechter.
Ik antwoordde niet; maar mijfa oogen scho
ten in tranen. Wel moet ik erg sentimenteel
zijn geweest in dien tijd, den tijd van mijn
tmlooiste gedichten en van. mijn diepste liefde
smart.
Lize bet me uit. Dat wil zeggen, ze hief
een keukenlampje boven de looperlooze treden
van de trap naar omlaag die ik had af te gaan
ik de nog steeds open-duwbare buiten
deur kon dichttrekken achter mij
„De Muze met de lamp" noemden we haar
leving; of dood. Nu begrijp je wel Karei waar
om ik morgen maar liever thuis blijf."
„Wil ik bij u blijven tante?" vroeg Gesine.
„Wees niet boos omdat ik eerst zoo blij was
met do invitatie; ik had niet aan dien treu-
rigen datum gedacht."
„Maar lieve kind, boe kom je er bij", zeide
do oude dame terwijl zij lvaar tranen, af
veegde. „Niets mag jou vreugde verstoren.
Jo hebt gewoonlijk zoo'm stil leventje, ik ben
heel blij dat je zulk een interessant schouw
spel zult kunnen bgwonen. Blijf jij maar
hier biij Karei, Gesine, ik zal wel voor de
koffie zorgen".
De middaguren gingen veel te snel om;
hadden veel met elkaar te praten. Ze zaten
gezellig m het Kleine aardige huisje in het
stille Delft, een der meest karakteristieke ste
den van Holland, 's Avonds vertrokken Ge
sine en Karei over den Haag, Leiden en
Haarlem naar Amsterdam en logeerden in een
hotel dicht bij het Centraalstation. Gesine had
geen Hollandsch meisje moeten wezen en geen
vurige vereerster van koningin Wilhelmina om-
zich niet dol te verheugen op den volgenden
dag. En toch vertoonde zich nu en dan de
blonde vreemdeling voor haar verbeelding, die
den aanslag; van liet hoofd haars broeders had
afgewend en Jiem zelf had opgevangen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
De herberg
„In de drie Zeevaarders."
Do kleine herberg „In de drie Zeevaarders"
aan de Hooigracht in Den Haag, lag in een
kelderverdieping, men moest drie trapjes naar
boneden van de straat; zij onderscheidde zich
we, wg, de vrienden, met mij mee vijf in ge
tal, waarvan ik zelf er twee importeerde, ter
wijl de anderen elkaar weer aanbrachten;
want altijd liet ze ons zoo uit, en altijd viel
't ons op, hoe haar gezicht, zóó beschenen
door het lamphcht, een gelukkiger uitdrukking
had dan men op vele vrouwengezichten ziet,.,,
en dat nog wel terwijl zij getrouwd was
en géén kinderen had.
Latei- begrepen we, hoe zg aan „Sjors"
haar groote, geniale kind genoeg had, en hoe
bij haar nooit zóó zou hebben bezeten wan
neer noig andere kinderen haar zorg hadden ge
vraagd
Dien eerslen avond bep ik naar huis, met
een gevoel in mijn -hoofd of daar plotseling
oen feestelijk licht was ontstoken. Mijn leed
was ik vergeten. De goede verzen, mij terug
gezonden door een slechte redactie die baar
kolommen alleen gunde aan zichzelf en aan
haar vrienden, .glansde me tegen op mijn een
zaam-gebleven tafel. Ze waren tóch goed en
bleven tóch mijn werk, en een bewijs hoe ik
uitverkoren was boven velen. Ze zouden, geen
ettelijke guldens vertegenwoordigen en wel
licht geen bijval vinden in ruimen kring,
maar ik zou ze voorlezen voor „Sjors" en voor
Lize, do eerste maal dat ik weer bij hem
kwam; en dan zou zijn humor na zijn waar-
doornig me troosten over al.
Was hij zélf met miskend' Eu waren voor
hem niet honderde genieën broodeloos geble
ven?
Ik zag ze aan, mijn gedichten, dc kinderen
ji mijn toen zoo overvolle hart; en eigen
lijk was ik blij, dat niemand dan „Sjors" en
zijn vrouw zo nu kennen zou in hun zuiver-
opgowelde reinheid. Wat hadden ook anderen
noodig? En hel geld Och, ik kon met
dit pak no® maanden toe' Had er geen dicht
genaaide winkelhaak gegluurd van onder
Sjors" zijn mouw? En waren er geen rafels,
vergeefs afgeknipt, weer gekomen, onder aan
do pijpen van zijn pantelon En hoe mooi was
Lize geweest in haar gladde, lustre reform-
schort over haar -verkleurde, roode kleed I
Neen! ik was een gelukkig mensch
En van louter geluk schreef ik nog twee
somiet ten, de beste die ik ooit maakte.
Ik sliep slecht, dien nacht Het feest in
mijn hoofd ging niet uit Het was er zoo
licht! Eindelijk „menscbcn"! dacht ik.
Toch sliep ik in en droomde schoon. Ik
droomde dat ik zweefde, en zwevende riep
al: „Zie, dïtjfc kan jullie nieti Zie,dbt
kan jullie niet I"
De morgen vond me met verheerlijkt ge
zicht en de eerste aan wie ik dacht in ver
band met Sjors en zgn vrouw was Winnie,
een niet-jong-meer meisje, dal pianoles gaf
een artieste was. Ze had zich vroeger
ernstig bezeerd aan haar linkerhand en moest
daarna 't studeeren staken. Inwendig was er
iets gekwetst. Ze gaf nu les aan jonge kin
deren en was -droef, in-droef om aan te zien.
„Sjors" cn ik zouden haar leed genezen,
bij hém aan huis.
WaS 't bij „Sjors" niet een klein© hemel?
Een hemel van ongezegde liefde en zacht
begrijpen
Iloe mooi was „Sjors'.' zijn atelier, en hoe
mooi lag do wreede stad er als een getemd
beest, gezien van uit liet raam, gisteren, toen
Sjots me dein wijden sterrenhemel wees, die
welfde, welfde, als een bescherming van al
at sclioon is.
Kon iemand die „Sjors" kende, ooit onge
lukkig zijn Maakte zijn geestelijke rijkdom niet
rijk, al wie in zijn bijzijn verwijlde?
Hoe móói was het bij hem; en hoe mooi
was hij zelfl
Wat zou hij nu doen? Zou hij nu werken,
óf al „op sjouw" zijn met zijn gedroogde
Zou hij nu aan mij denken? Mij vanavond
wèèr wachten
Had Lize altijd die roode japon, door de zon
vaal igebrand op de plooien?
Mooi was die. Mooi was zij. Mooi was
blies
Riep niet een nieuwe dag, waarin eindelijk
overwinning zou komen
Veerkrichtig sprong ik op. Ik wou van nnjn
laatste .gulden een potje cyclamen koopen voor
Lize, en dadelijk aan Winnie schrg'ven dat ik
haai- dien avond om zes uur wachtte.
Samen zouden we dan naar „Sjors" gaan,
en zij zou 't zijn, die de cyclamen gaf.
bi geen enkel opzicht van andere dergelijk©
kroegjes, waar men dubbel Arastelgerstebier
kon krijgen, jenever, brandewijn en een paar
andere dranken en ook enkele spijtzen. Een
zestal blank geschuurde tafeltjes met mat
ten stoelen, met leder overtrokken banken
langs den muur en als eenig versiersel goed-
koopo portretten van de drie beroemde, oude
Nederlandsche admiraals Piet Hein, Tromp
en de Ruyler, waaraan de herberg baar naam
had ontleend, maakten bet geheele ameuble
ment uit. De deur achter de met blik be
slagen toonbank voorde naar een gang; daar
bevond zich eerst een rookerig keukentje, waar-
een klein kamertje in uitkwam. Ook dit ka
mertje was zeer eenvoudig gemeubileerd:
ronde tafel, een oude hanglamp, een oude
leeren canapé en enkele stoelen. Hier ver-
eenigden zich de stamgasten van den her
bergier Verheeven: de geheime politie zou
verbaasd hebben opgekeken boe veel van haar
eigen klanten tot de stamgasten van Verhee
ven behoorden. De meest .geslepen heler uit
het heele land was Verheevens broeder in
Amsterdam; zijn compagnon in do zaak was
do Haagsche Verheeven, de eigenaar van do
kroeg „In. de drie Zeevaarders" en stalhou
der. De stalhouderij was voornamelijk ten ge
rieve van hun eigen bedrijf; Verhoeven was
soms dagen lang met zijln vigilante uit, en
alleen de ingewijden wisten dat bij dan ge
stolen [goederen wegbracht naar een plaats
aan het kanaal, waar een schuit lag, welke
aan zijn broeder toebehoorde. Met deze schuit
werden de .goederen dan vervoerd naar de
onderaardsche verblgven in het huis van den
Amsterdammer Verheeven.
VOGEtEN PLUIMVEEVOEDER
▼AH ONZIN' TA8TBN MBDBWÏRIBK.
Boterbereiding in het klein
bedrijf.
(Slot).
Wij willen thans een oogenblik stilstaan
bij een zeer belangrijk gedeelte der boterbe
reiding, n.l. bij het kneden, zoodra de boter
op het kneedbord is gelegd.
Nagenoeg iedere boerin weet, dat er uitste
kende werktuigen bestaan om de boter deze
bewerking te laten ondergaan en m het groot
bedrijf wordt dan ook daarvan uitsluitend
gebruik gemaakt, maar in hot klein bedrijf
ontbreekt dit werktuig nog zeer dikwijls eu
.geschiedt het kneden op het platte bord deels
mot de band, deels met een spaan. Dat de
handen vóór men aan dit werk begint zeer
rein gewassclien moeten zip, behoeft nauwe
lijks vermelding, wel dat, hoe rein de hand
ook zij, waarmede men de boter aanraakt,
waarmede men het zout uit het zoutvat neemt
om dat over de boter te strooien, de beroe
ring met do hand altijd afkeuring verdient
Do boter, die men op het kneedbord legt,
moet korrelig zijn, korrels ter grootte na
genoeg van tarwekorrels, die men. bovendien
gemakkelijk van elkander kan scheiden. In
dien toestand toch laat zich de melk, die
zich daarin nog bevindt, gemakkelijk van de
boler scheiden en kan men het zout gelijk
matiger door de geheele massa verdeelen.
Wanneer men de boterkorrels op het kneed
bord heeft gebracht, moet men ze eenige mi
nuten laten drogen alvorens men met het
kneden een aanvang maakt en daarna over
gaan tot een kneden met oen roe zonder te
sterke drukking. Do groote kunst van bet
kneden, die inlusscben slechts door weldoor
dachte oefening verkregen wordt, bestaat daar
in, dat men door zoo weinig mogelijk kne
den al het water uit de boler verwijdert bi>
het zout op do meest gelijkmatige wijze door
do geheele massa brengt.
De te veel bewerkte boter verliest iets van
haar fijnen smaak, ja die smaak zweemt soms
min of meer naar vet.
Het zout, dat men bij -bet bereiden van
boter gebruikt, moet fijn zijn en zeer zuiver;
de zuiverheid kan men doorgaans zelf beoor-
deelen door een paar lepels in zuiver water
te laten oplossen en dan te zien of zich
daarbij een bezinksel voordoet.
De hoeveelheid zout, die men bij de boter
gebruikt, moet nauwkeurig worden afgewogen
en bedraagt naar den smaak van den afnemer
of gebruiker doorgaans 112 o/o van het bo-
tergewicht.
Wij hebben voorgeschreven de boterkorrels
ter grootte van tarwegraan op het kneedbord
te brengen. Dit nu beeft bi vele kleine, maar
ook in de groote bedrijven niet plaats. Men
tracht in de kam de korrels tot grootera
klompjes bijeen te brengen, brengt die groo-
tero stukjes op het kneedbord, strijkt ze uil
tot een samenhangende laag en overgiet ze
dan met koud Water onder voorwendsel, dat
dit noodzakelijk is om de melkdeelen uit te
spoelen.
Nog anderen vormen do boter, die uit de
kam genomen wordt, tot één klomp, waarnit
men door zacht drukken de melkdeelen tracht
te verwijderen om haar daarna te zouten en
te kneden tot bet zout goed verdeeld is.
Wanneer men proeven neemt met de drie
verschillende bewerkingen, zal de ondervin
ding leeren, dat die van den korrel zeer fce-
ker boter levert met den fijnsten smaak, om
dat daarbij bij de minste drukking de over
tollige melk liet best verwijderd wordt.
Een groot deel van do handelswaarde van
de boter hangt ook af van den vorm, waarin
zij wordt aangeboden. Voor den handel in hel
groot hebben wij in Nederland voorschriften
te volgen, die algemeen bekend zijn en waar-
De stamgasten van de kroeg „In de drie
Zeevaarders" kwamen zelden het voorste lo
kaal binnen Zij gingen door de breéde ach
terdeur binnen, die op de plaats uitkwam
en van daar naar de achterkamer. Gewoon
lijk kwamen zij 's avonds wanneer het don
ker was. Wanneer Verheeven „voor zaken"
uit was werd hij vervangen door zijn vrouw,
een klein, mager persoontje, dat haast met
meer eerbied door de gaston behandeld werd
dan haar man, de poolige berberper cn stal
houder; bediening hield het echtpaar zonder
kinderen er niet op ina. Zij vonden dit wél
zoo veilig en niemand van do spitsboeven die
zich hier vereenigden, zou het in zijn hoofd
gekregen hebben hier een diefstal te plegen.
Zij waren allen veel te afhankelijk van den
heler hunner misdaden, bij wien zij hun buit
te gelde konden, maken. Neen, ze zouden
hem nooit kwaad doen.
Toon de duisternis gevallen was kwam
Wapstra. Hij zat alleen in de achterkamer
en wachtte op den „Lange" en den „Gebo
chelde". De eerste was inderdaad dien dag
bij Verheeven gekomen en nu was lig er met
het dichte rijtuig op uit volgens opdracht van
Wapstra; hij moest immers idle wegen, in de
nabijheid van het Huis ten Bosch nauwkeurig
nagaan Wapstra had een groot glas jenever
met bitter voor zich staan, en dronk daar friet
echt genot van. De tijding, die de „Lange"
hem dien dag gebracht had, was hem eigen
lijk lang niet onwekom geweest. „Die speur
hond zal ons dus geen kwaad meer doenl"
had de man met het bulhondengezicht hem
met een duivelschen grijnslach toegefluisterd
„Hjj lag daar als een muis zoo stil, met vier
door wij in Engeland don naam herwonnen
hebben, die vroeger door de vele knoeierijen
met ingevoelde boter geheel verloren was.
In Engeland zelf brengt men de boter aan
de markt in stukken, die den vorm hebben
van een baksteen en zoo toelaten, dat zij zeec
gemakkelgk kunnen verhandeld cn verpakt
worden. Elk stuk wordt met de hand gemerkt
door den verkooper, is netjes verpakt in zoo
genaamd vetvrij papier van de beste hoedanig
heid en weegt oen half Engelsch pond (pound
avoir du poids 0,45359 KG), dus 227 gramj
of do helft daarvan nl. 114 gram.
Tot zoover de schrijver iu het Engel scha
landbouwblad.
Wij" willen daaraan nog eenige opmerkingen
toevoegen voor de houders van kleine cn
ook van grootere bedrijven in ons midden.
Het groot bedrijf, zooals men dat in Holland
en Friesland vindt, bestaat in onzo provin
cie niet.
Om goede boter te bekomen, wg hebben dat
in den aanvang al gezegd, heeft men goedo
koeien noodig en wij herhalen dit nog eens
aan het slot, omdat vele zoo niet de
meeste kooien op dit punt te wenschen over
laten koeien, die een behoorlijke hoeveel
heid voldoend vette melk geven, melk van
minstens 3 vetgehalte.
Molk met een minder gehalte loont de be
werking van liet karnen niet, wanneer de
boter niet bijzonder aan prijs is. Heeft men
nog koeien, waarvan de melk een geringer
gehalte heeft, dan doet men bet voordeeligst,
melk als zoodanig te verkoopeu en de
kooien door betere te vervangen
Men lette, om zich daarvan te overtuigen,
op 't volgende; De boter ,die men verkoopt
moet op 100 KG minstens 85 KG boler bevat
ten. het overige van 't gewicht bestaat uit
waler, zout eu andere beslanddeelcn Heeft
men nu melk van een gehalte van 2.7 o/o,
dan heeft men ruw berekend 31 it 32 KG
(nagenoeg gelijk aan evenveel liters) melk
noodig voor een kilogram boter. Kan men die
melk, zoodxa zij gemolken is, aan den man
brengen tegen 8 4 10 cent per liter, dan ont
vangt men daarvoor f 2 50 a f2. Bereken daar
nu uit, hoe duur de boter moet zgn, om, on
danks do meerdere bewerking en de waaide
an de verkregen karnemelk, tot een gelijk©
opbrengst te komen I
Maai- de koe moet niet op zicli zelf goed:
zgn, maar zij moet ook goed gehouden wor
den. Zij moet gezond zijn. Om gezond te kun-
zijn heeft zij noodig goed voedsel, een
goede stalling, een zachte en zorgvuldige be
handeling.
Door goed voedsel verstaat men niet alleen
voedsel, dat voor het dier geschikt is, maar
tevens voedsel, dat zoo rein mogelijk is. Een
koe is evenmin als een mensch een stof- en
slijk-eetster en toch laat hel eten, dat aan die
dieren, wordt voorgezet, door onverschilligheid
en achteloosheid van hem of baar, die zo
verzorgen, veel te wenschen over.
Wij hebben gesproken van groote reinheid!
bij de bewerking van de boter, maar wat helpt
do reinheid bij die bewerking, wanneer de
reinheid vóór men aan 't boteren gaat, te
enschen overlaat?
Do stallucht verontreinigt in zekere mate
de melk Kan men dus de koe niet in de
open luebt melken, wat altijd te verkiezen
is, dan moet toch de gemolken melk zoo
spoedig mogelijk uit den stal verwijderd
worden
Maar do stal waarin do koe zich bevindt
moet niet alleen voor hot melken maar ook
voor do bevordering van do gezondheid van het
dier zoo rein mogelijk zijn en wanneer gij van
die waarheid goed doordrongen zijf, gaat
dan in eenige klein© en groote bedrijven de
koestallen eens bezoeken!
Richl uw blik naar den zolder Boven vele
stallen vindt man nog op naast elkander ge
legde balken (dilthouten) slroo en andere stof
doorlatende producten in drogen toestand op
getast; spinnewebben behooreo niet tot de
zeldzaamhedenzijn er ramen in den koestal,
dan zgn de ruiten vuil, bijna ondoorzichtig,
zoo ze niet stuk zijn of door een ingeplakt
papier vervangen. De muren, die helder ge
wit dienden ie zijn, hebben een vrij onoogelijk
uitzicht en de ligplaats der dieren, als ze niet
juist wat versch stroo ontvangen hebben, is
nu juist niet in all© opzichten reinheid bevor
derend
De stal waarin de koeien gehouden worden
moeten op voldoende wijze zijn verlicht; licht
duim staal in zijn borst en een houw met
de knots op zijin hoofd, die zelfs een os nooit
weer had doen opstaan."
Van R inschoten was in do misdadigerswe-
reld in Holland maar al te zeer bekend, dan
dat de tijding van zijn dood niet zeer welkom
geweest zou zijn aan Wapstra. Hij moest toe
geven dat hun onderneming wanneer zij ge
lukte, vrij wat opzien zou verwekken eti den
geheelen recherchedienst van het koninkrijk
zoü alarmeeren. En dan was het altijd een
kleine geruststelling ie weten dat een dor
bekwaamste chefs buiten dienst was gesteld.
De Radja van Mataram was van daag reeds
met zijn geheele gevolg naar Amsterdam ver
trokken om dien dag de Amstelstad te bekijken
en zou morgen van het slot Muiden op het
koninklijke stoomjacht gaan om in het gevolg
van de bc-ide Koninginnen de vlootrevue bij
to wonen. Van Linteloo-Smeedes had een on
gesteldheid voorgewend en verlof gekregen
een halven dag later te vertrekken, cn Wap
stra had goed gebruik gemaakt van dien voor
middag, hij mot zijn. ouden kameraad, dien
hg op zulk een gunstig oogenblik had weer
gevonden. Het had van Linteloo geen moeite
gekost Wapstra een kaart te bezorgen om
het Huis ten Bosch en het park te bezichtigen.
Zij hadden samen de bezienswaardigheden van
het kleine paleis bekeken, de Chineescke en
de Japansche kamer en in de eerste plaats
de Oranjezaalniemand had eeniggo achterdocht
gekoesterd toen de tolk zijn vriend ook mee
nam naar de bovenverdieping,; hier kon Wap
stra de localiteit dus nauwkeurig opnemen.
(Wordt vervolgd)'.