TWEEDE BLAD
REIS-SPROKKELINGEN.
FEUILLETON,
Onder memden Moed.
Ingezonden Hededeelingen.
Wl F. SLUIS, ra
*£and6ouu>kromek
vak db
vak
Zaterdag 12 April 1913, no. 87.
door
THÊRÈSE HOVEM
Oranje-Bloesem en Kruid je-roer-mij-niet.
Het wfla pp reis naar Indië met een der
booten der Messagen'eb Maritimes ,met de
Fomsche mail, zooals 't heet.
Evenals gewoonlijk, was er eeai zeer hete
rogeen gezelschap aan boord, te bekend om
te beschreven. Het is een wereld in 't klein,
met njn goede en slechte elementen
Onder de laatste behoorde een oude Chi
nees, die een jong meisje chaperonneerde..
Het zeggen ging, dftt zij een geschenk was
voor een schatrijken Mandarijn, zooiets als
©ea schoothondje
Ze was juist zeventien, niet bijzonder mooi,
TTV^r toch veel tè mooi om zoo, als curiosi
teit, moe te worden gebracht, als reissou-
veoir.
Haar moeder woonde dicht bij do haven,
waschte voor de matrozen en kwam daardoor
met allerlei zeelui en landslui in aanraking.
Zo was een flinke, pootige vrouw, die,
nyr 't beweren harcr dochter, het hoofd hoog
hield en meer eerzucht dan fortuin had
Zij was altijd heel precies op haar doch
ters geweestde oudste had nu een pracht
t&q een betrekking als buffetjuffrouw in
een sociëteit te Monte Carlo, een gesloten
speelbank, waar 't fijn toeging.
De tweede hielp moeder hij 't werk en
hftd geen boogere idealen. Ook de waschvrouw
vond dit geschikt, één moest er "dop. t°ch
ook thuis blijven. Voor Eugénie, de derde en
jongste echter, droomde ze een zeer bijzonder
lottoen dan ook de oude Chinees aankwam
mot zijn aanbieding vergezeld van een flinke
hand geld, aarzelde moeder niet lang.
't Meisje zelf had veel lust in 't avontuur.
Bet begon dan ook zoo mooi! Moeder liet de
zaak, gedurende een heelen dag, aan Marietto
over en ging met haar on Hoan Si To, zoo
heette Papa Chinees (gelijk ze hem achter
agjö rug noemde) de stad in om boodschap
pen to doen. In do grootste magazijnen van
Marseille gingen ze, zelfs pp de Cannebièrej
en daar kochten ze van alles onderkleerejm
met borduursels en kantjes en dunne ja
ponnetjes en blouses 1 Wel voor 400 frs., be
halve wat moeder nog had gekregen, 't Waa
een fortuin.
't Laatste, wat ze kochten, was een groote
koffer om al 't moois in te doen en dan nog
een kleinere voor in de hut en een lichtgeel
handtasch je 1
Ik zie haar nog aan boord komen. Waar de
meeste dames zich gekleed hadden in sober
reiflgewaad, met mantels aan, 't was in Maart,
had zij een heel licbt-grjjs toiletje aan, met
een fichu van rose crêpe de Chine (zeker
ter eere van haar bestemming), een wit strooi
en. hoed imiet een tuin van witte en. xosfe
asters, en in haar wit gehandschoende werk-
pootjes een witten parasol en 'tgele taschje.
Moeder bracht haar weg en snikte, omdat
bet nu eenmaal hoort bij een afscheid, maar
ze wap toch wel heel trotsch en dankbaar,
dat 't zoo geloopen was.
't Meisje zelf was tè zeer onder den in
druk van al het nieuwe om haar heen om den
ernst van het oogemblik te beseffen. Bij do
laatste moederlijke omhelzing had zo blijk
baar meer angst voor het kreukelen van haar
japon en fichu dan droefheid over de aan
staande scheiding.
Toen de klok had geluid, ten teeten dat de
niet-vertrekkenden v;an boord moesten, ging
Roman naar het Duitsch van
C. CROME SCHWIENING.
5.
„Verder", zeide Potter met aandrang. Hij
kon zijn ongeduld letterlijk niet meer verber
gen.
„Ik bleef staan alsof ik een slag in mijn
gezicht liad gekregen, terwijl de menigte reeds
voortliep en staarde nog steeds het rijtuig
dat 'al lang weg was, na. Was ik krank
zinnig geworden? Een man van mijn soort
in een optocht van rijtuigen met een cere-
wacht van huzaren? Eén ding begreep ik
er al van. Die Sineedes zal zeker des tijds,
toen hij licelshuids uit Sing-Sing, de gevan
genis in New-York, ontkwam weer naar In
dië gegaan zijn, naar Java of Sumatra, waar
hij reels eon jaar of twaalf allerlei plaatsen
waar het verkeerd toeging bezocht heeft. In
ieder geval, nu wist ik iu eens wat ik in
don Haag kwam doen. En ik ging hard aan
't werk, dat kan ik je zeggen PotterI"
„Ik geloof het graag I" antwoordde deze
kortaf. „Maar vertel nu maar geen bijzaken.
Ik ben verduiveld nieuwsgierig hoe jo den
Indiaan hebt kunnen ontmoeten."
„In do avondbladen stand een uitvoerige
beschrijving van do ontvangst van den Radja.
Ook de tolk werd 'even vermeld. Van Linie-
ook do woschvrouW, hapsbg met haar mouw
haar tranen afvegende om den laatsten blik
pp haar dochter helder tö doen zijn.
„Quel beau brin de fille, n'est-ce-pas?"'
vroeg ze, zoo maar op goed geluk af aan
een der omstanders, welke vraag, in de drukte
v*n 't vertrek, nauwelijks gehoord en zeker
niet beantwoord werd.
Iedereen was met zijn eigen «ngolegenbe-
den bezig.
De Chinees was z\jn hut aan 't arrangeeren
en Eugénie stond alleen op 't dekzich in
al haar fraaiheid en grootheid toch waarschijn
lijk heel verlaten gevoelendeze was toch
pas zeventien jaar, een groot kind nog, en ''t
was voor den allereersten keer, dat ze van
huis ging.
In den blik, waarmee ze, over de ver
schansing geleund, haar moeder nakeek, lag
nu reeds verlangen en ook wel een tikje be
rouw, omdat ze den afscheidskus niet wat
had gerekt, niet wat hartelijker had "gegeven.
Onwillekeurig m&aJcte een groot medeleden
zich yan mij meester en, onder dien indruk,
ging ik «aar liaar toe en knoopte ik een ge
sprek met haar pan.
't Wps niet moeilijkze scheen veel te blij
iemand te hebben, die luisteren wilde naar de
verbalen van al 't heerlijke, dat haar wachtte.
Dat gaf haar zelf ook moed; door 't afscheid
was het schitterende er van, waarschijnlijk,
con weinig/ verbleekt. Ze had er behoefte
pan de kleuren weer wat op te halen.
„Ik zal een dame in China Zijn, een heu-
schelijke dame", vertelde ze, blijkbaar wel
wpt verwonderd, dat ik dit zoo koel opnam
en er niet „paf" van was. „Ik zal er niet
hoeven te werken, heelemaal niet 1 Niet eens
mijn kleeren onderhoudenik krijg een lijf
meid of een jongen om mij tc bedienen,
't Eenige wal in misschien wel zal moeten
doen, is voor mij zelf koken, wantze
hebben mij verteld, dat de Chineezen honden
en slakken eten en dat vind ik een naar idee.
Toen ik er Papa. Chinois, ik meen Monsieur
Hoan Si To, naar vroeg, lachte hij en zei
hij, dat niemand mij dwingen zou en ik precies
zou mogen eten, wat ik wilde. Ik heb een
koolqstelletje mee genomen en daar kan ik
mij dan mee am use eren 1"
lk vroeg of ze niet bpng was zich te
zullen vervelen in een land, waar ze niemand
kende en geen woord van de taal sprak?
Dat scheen ze niet te "begrijpen. Als je toch
een lui damesleventje kon leiden, was er geen
sprake van je te vervelen. Dat deed, jo, als
je thuis hard moest werken, den grond
schrobben, vuile wpssehen uitzoeken, knoopen
en bandjes aap gxpf mansgoed zetten, je
eigen goed stoppen en verstellen, tot er geen
drapd meer heel aan wad, dat was vervelend-
maar niets doen en den boelen dag knooie klee
ren diagen..nee, daar kon je nooit genoeg
vpn hebben.
En 't zelfde betoogde ze tegen de andere
passagiers, die er, evenals ik, met haar over
spraken.
De eerste plaats, welke wij aandeden, was
Alexapdriëde meeste reizigers gingen van
boord om weer eens vasten grond onder de
voeten te hebben en ook om een blikje in een
onbekende wereld te slaan.
Ik, persoonlijk, had er mij nog al illusies
over gemaakt, vooraf om den Nrjl te zien, doch
't viel tegen, evenals de meeste dingen, waar
van men zich zooveel voorstelt.
Wij namen een paar rijtuigen, auto's be
stonden nog niet, en reden met ons allen do
stad door. In de nieuwere wijken, gebouwd na
do beschieting door de Engelschen eenige
jaren te voren, was ik verbaasd over de mooio
groot» winkels, doch daarvoor was ik niet naar
Afrika gekomen. Ik vroeg den koetsier ons
den Nïjl, de rivier vap Livingstone en Stanley,
te laten zien.
Helaas 1 wat ik zag geleek meer op een
moddersloot dan op een wereldstroom. In
plaats van krokodillen en nijlpaarden, waar
mijn verbeelding! het water mee bevolkt had,
zwommen er een paar onnoozele eendjes.
Het landschap was ook al heel gewoon, niet
veel beter dan een lage oever, met wilgen
beplant ten onzent.
Alleen de bont gekleede bevolking, die in een
pontje over en weer vaarde, bracht er eenige
afwisseling in.
De vrouwen waren, op enkele uitzondering
na, gesluierdze droegen groote, Zwarte doe
loo moest hij heetem; hij begeleidde den
assistent-resident. Wacht eens, dacht ik. Dat
zal misschien van Limteloo wezen, de man
met den rok aan en den hoogen hoed waarin
mijn Smeedes gestoken was. Dat is juist iets
voor hem, hij hadl mij zelf gezegd dat hij wel
twaalf Indische talen kon spreken; en een
vluggen kop had hij. Als ik dien van Linte-
loo niet vergeten kon, do diamanten van den
Radja nog veel minder. Verduiveld! Indien
ik dia eens krijgen konl Ik begjon met rond
sluipen iondom het lluis ten Bosch; in een
zijvleugel op do eersto verdieping hadden zij
zijn Hoogheid ingekwartierd. Natuurlijk zag
men overal de groen en gele uniformen van
do jagers, waarvan hier een afdeeling dienst
deed. Mijn hemel, dacht ik, die Lombok-
majesteit en zijn diamanten worden niet kwaad
bewaakt."
„En toch stelde je dat plan niet uit je
hoofd
„Er zijn wel moeilijker dingen gebeurd dan
doordringen in oen landelijk kasteel door
wachtposten en patrouilles bewaakt. En van
do plaatselijke gesteldheid ben ik geheel op
do hoogte; ik heb er vroeger menigmaal Zon
dags, wanneer het park van het paleis voor
het pubhek geopend is, met een aardig
Haagsch meisje in rondgewandeld. Ik heb er
ook reeds een heel goed plekje gevonden
om mij te verstoppen In de nabijheid van
het groote hek staat een zware, oude beuk,
die meer dan op manshoogte van onder af aan
hol is. Die boom staat midden in eenboschje,
onder aaji) is een (holle die zoo diep is, dat men
er best op handen en voeten in kan kruipen,
Toen ik er eens in kroop voelde ik iets le
vends en week achteruit; het waren echter
ken over li^ax hoofd en schoudersin 't
midden vjw 't voorhoofd hing een soort van
houten kokertje, d*t tot haar neus reikte.
Daarin bevestigden zij een slip van haar doek
of sluier, zoodat deze den mond bedekte,
doch de oogen rrij liet.
Na den Nijl bezochten wij den tuin van den
Khedive, een fraai lapje grond met weel?
derigen plantengroei, doch slecht onderhouden.
Een half dozijn bijna naakte inlanders waren
er bezig de paden aan te vegen met lange
palmtakken
Op verschillende- plaatsen waren opschriften
in "t Fransch, Emgelsch en Arabisch te lezen
om het bloemen plukken ten strengste te ver
bieden de tuinjongens schenen dat verbod
aan zich zelf, ten opzichte der vreemden, niet
zeer nauw te nemen, want vóór wij den tuin
verlieten, gaven ze ons groote bouquetitm
oranjebloesem Nergens, zelfs niet te Nizza of
Mentpne, zag ik die geurige bloemen in zulk
een overvloedde parfum was haast te sterk.
Toevallig liep ik den tum door naast Eugé
nie, die, evenals ik, zij 't dan ook om andere
redenen teleurgesteld wasze kon niet ge-
looven, dat het eenvoudig uitziend gebouw van
één verdieping ejen paleis was. De Route de la
Corniche buiten Marseille vond zij veel mooier
dan het Park, waarin Wij wandelden.
„Maai' de oman je-bloesems'" vroeg ik, „wat
zeg-je daarvan?" Nu, die vond ze mooi. En
toen poogde ik haar uit te leggen, hoe, even
als die fijne, fraaie bloemen een gewonen tuin
een zeker cachet geven, ook het leven der
vrouw er door wordt gestempeld Ik vertelde
haar dat alleen reine meisjes, bij haar hu
welijk, oranje-bloesem, het teeken der maag
delijkheid, mochten dragen en dat dezulken
verre stonden boven de lichtzinnige deerntjes,
die het recht verbeurden zich met do bloem
der onschuld te tooien.
Zo keek mij verwonderd aan en zei naïef,
dat ik heel anders redeneerde daja: „Papa
Chinois".
En toen poogde ik haar uit te leggen, dat
ik het veel beter met haar meende dan
Monsieur Hoan Si To en dat hij een demora
liseerenden invloed op haar had.
Zo lacht» |en zei„O I 'ja, u zult >'t wel goed
jniot my meenen en de andere dames aan boord
ook. Mjais, que voulcz-vous? U kunt mij toch
niet geven wat Papa Chinois mij belooft
„Een fatsoenlijk meisje te zijn is meer dan
rijkdom," betoogde ik.
„Maar in China kan men toch ook wel fat
soenlijk zijn," hield zij vol. Blijkbaar had die
oude staart, zooals wij liaar geleider noemden,
haar een huwelijk voorgespiegeld met den
Mandarijn, voor wien zc bestemd was.
Dicht bij Port Said gekomen, bielden de da
mes aan boord een soort van krijgsraad over
haar jongere zuster. Wjj hadden jverkelijk allen,
diep medelijden met haar.
Dat de dochter van een vrouw, die voor ma
trozen waschte, uit een zedelijk oogpunt, nu
juist geen schitterende toekomst had en dat
zij, npar allo waarschijnlijkheid, niet altijd
op het rechte pad zou blijven, doch wel feens
een zijsprongetje zou maken, lag voor de hand.
VVÜj, vrouwen en meisjes uit den beschaaf
den stand, hebben niet het recht zulke wezen
tjes met dezelfde maat te meten, als wij het
ons zelf doen. De verleiding is voor haar zoo
oneindig veel grooter en het kwaad zelf niet
zoo ergzij kun non het nog goed maken en
de mannen uit haar omgeving vinden het
geen onoverkomelijk leed, als zulke meisjes,
in 'plaats ivagi «en ongerepte®) giaam en maagde
lijke schuchterheideen verleden en een
kind mee ten huwelijk brengen. Maar.... het
lot, dat Eugénie wachtte, vonden wij allen
even treurig. Ten eerste zou de verveling
komen, dat kon niet anders. Waar zou 't arme
kind zich den geheolen dag mee bezig houden
in een land, waar vrouwen zich niet op straat
mogen vertoonen en niet aan het publieke le
ven kunnen deelnemen? Zij stond van zelf niet
hoog genoeg om zich, door lectuur, schadeloos
te stellen voor hetgeen ze miste en ze hield
ook niet erg van lezen, zooals ze ons vertelde.
Voor een dik boek had ze geen geduld
een feuilleton en de gemengde berichten in
courant vond ze wel aardig, maar meer ook
niet.
Ze hield vol, wat ze in het begin* had ge
zegd, dat ze het heerlijk zou vinden om een
lui damesieventje te leddenverder gingen
haar aspiraties niet.
maar een paar wilde konijntjes, die fluks
maakten dat zij weg kwamen toen zij merk
ten dat ik lust had hun woonplaats van ha
derbij te bekijken 1"
„En Smeedes wat gebeurde er met Smee
des?" riep Potter vol ongeduld.
„Twee dagen lang heb ik daar zoo rond
geloopen en ik weet zeker, dat ex geen kat
Sn het Huis ten Bosch in of uit gegaan is,
die iik niet gezien heb. Den man met den
hoogen hoed heb ik niet te zien gekregen,
lk dacht al dat ik mij vergist had. en dat de
duivel mij een droombeeld voor oogen go-
tooverd had. Op den avond van den tweeden
dag, het begon al donker te worden, slenter
ik moedeloos naar het eindstation van de
paardentram, bij do laan van Nieuw Oost-
Indië, om weer naar mijn kamers in de stad
terug te keeren. En juist op dat oogpnblik,
wien zie ik daar op drie schreden afstand
voor mij? Den man in rok en hoogén hoed.
Op vijftig schreden in den omtrek was geen
mensch to zien. Nu, en ik zag er heel netjes
uit. Zoo stap ik dan met een paar rasscho
schreden naar Smeedes too, ik klop hem op
den schouder en roep: „Hallo, ouwe jongen,
hoe gaat het".
Hij keek mij aan en ging een stap achter
uit. „U vergist u zeker, ik keu u niet."
,0 ja?" zeide ik heel beleefd, want ik was
zeer blrj, dat ik den man beet had, „ik dacht
dak ik u vroeger in New-York wel meer
ontmoet hadl" Toen trilden zijn oogleden
eventjes en zeido hij: „Ik herhaal het nog
maals, u vergist u. Mijn naam is van Lrn-
teloo, ik ben tolk van den assistent-resident
van Lombok en ben hier in het gevolg van
den Radja van Mataram" Hij wildo zijn hoed
Waarschijnlijk zou dat een poos lang wel
zoo iyii, iiri&aj dan
Vooral a's do Mandarijn genoeg van haar
zou krijgen, of zij v*n hem
Aanleg om een groote rol iu haar nieuw j
Vaderland te spelen, 't zij in do galante of
in do politiek© wereld, miste zij ten ©enenma
le; daarvoor wa3 zij te dom. Ze was zoo'a heel
gewoon, zoo'n onwetend kind Zo begreep ons
dan ook niet en bleef koppig haar ééne ideaal
vasthouden.
De reis verliep kalm, alleen in do Roode
Zee spookte het geducht, alle dames waren
zeeziek en toen wij in Aden stil lagen en even
aan land konden gaan, waren wij allen even
dankbaai.
Eugénie vertelde mij, dat ze een zeereis iets
heel naars begon te vinden en spijt begon
to iföjgen. Ik was verwaand genoeg om de
gedachte te koestejvm dat mijn argumenten,
en die detr andere dameS-passagierS, ook wel
een klein beetje tot dat spijtvoelen hadden
bijgedragen.
Van Aden tot Colombo was 't verrukkelijk,
vooral do avonden waren genotvolover dag
toch werd 't a1 knapjes heotMaar 's avonds,
als de maan scheen en de boot door vloeiend
zilver scheen te glijden, waarover de vlie
gende vïsschen dartel heen en weer sprongen,
dan was 't werkelijk zalig. Dan vergat men 't
doorgestane leed en genoot een ieder van de
rust Eugénio was ernstiger dan anders en,
eens op een avond vertrouwde ze mij toe, dat
Papa Chinois 't haar lastig maakte en zijn
omgang hoe langer hoe minder vaderlijk werd
En 't was nog pas T begin van de reis als
hij op die manier voortging, zou ze iang, voor
ze op haar bestemming in 't hartje van China,
waren, genoeg reden tot klagen kunnen hebben.
Op don lGden dag, na ons vertrek uit Mar
seille, waren wij in Colombo. Wij kwamen er
's nachts aan en mochten eerst den volgenden
ochtend vroeg van boord. Ik nam een rijtuig
en vroeg mijn klein vriendinnetje of zij met
mij mee wilde gaan, eerst een ritje door de
stad en omstreken, dan naar de kaneeltuinen
en daarna naar Mount Lavinia, een der fraai
ste plekjes van Ceylon. De beroemde kaneel
tuinen vielen ook al tegen: ze waren erg
verwilderd en 't onkruid tierde er welig. Tus-
schen de hoornen in graasden wilde koeien,
terwijl ér volop hagedissen en vrij wat adders
waren. Do kaneelboom zelf is oen onaanzien
lijke, lage boom; er tusschen groeiden strui
ken met kleine rosé bloemen ex aan; het
groen deed aan dat van den acacia denken,
alleen fijiner.
Onwillekeurig strekte ik de Jiand ea* naar
uit om een paar takjes te plukken. Doch Zoo
dra ik ze beroerde, krompen de blaadjes in
één. Ze gingen als uit één beweging stijf
tegen het takje aanliggen, als kinderen, die
bij naderend gevaar steun bij hun moeder
trachten te vinden.
Op 't zelfde oogenblik riep Eugénie: „Mais
voyez-donc 1"
't Wonderlijke verschijnsel had zich ook aan
haar geopenbaard, n.L: dat van het kruidje-
roer-mij-niet, do mimosa pudica l
Wij namen onze takjes mee, zetten ze in
water, doch, hoewel de fijne blaadjes zich!
een weinig ontplooiden, herleefden ze toch
niet.
Texwijl wij in 't witte hotel te Mount La
vinia dójeuneerden, maakte ik Eugénie hierop
attent en vertelde ik haar dat het kruidje-
roer-mij-niet het .embleem der kuiscbheid is.
Ik sprak ernstig en lang met haar, wees
haar op de overeenkomst tusschen een jong
meisje en de mimosa pudica en trachtte haar
het hoogreine der ongerepte vrouw te doen
begrijpen.
En toen plotseling barstte ze in tranen uit
en zei ze: „lk wil Bever in een klooster
.gaan!"
Zoover kwam het niet. Ik bracht haar naar
deur Franschec consul en legde hem 't geval
uit. In 't eerst zag hij geen uitweg; toen bleek
het, dat er wel iets aan te doen was. Papa
Chinois vertrok alleen en Eugénie bleef achter.
Niet lang daarna schreef ze mij, dat ze met
een kapper in Colombo was getrouwd, 't heel
goed had en. dikwijls naar de kaneeltuinen
ging. „Maar ik pluk de mimosa pudica niet,
u heeft mij geleerd die to respecteeren", ein
digde ze.
afnemen en heengaan. Maai' daar wij juist
onder een lantaren stonden greep ik hem even
bij den arm en zei op vertrouwelijken toon:
„Kom, leg dat masker nu maar eens af,
Smeedes. Tegenover een. ouden vriend vertoont
men zijn ware gezicht. Kijk mij eens aan;
ken jo Wapstra niet meer?"
Hrj staarde mij aan alsof ik een spook was.
Geen druppel bloed was er meer in zijn ge
zicht te bespeuren, lk dacht: hij valt nog
dood aan mijn voeten neer van den schrik.
Hij kon geen woord uitbrengen, hoe hij er zijn
best ook too deed. Eindelijk begon hij zoo te
trillen dat dat ik medelijden met hem kreeg.
„Smeedes", zei ik, „bij alle stukjes die je
uitgehaald hebt, wees een man 1"
„Wat wou je van mij hebben?" vroeg hij
eindelijk. „Heb je geld noodig? Hier, neem
alles wat ik bezit". Dit zeggende reikte lvij
mij zijn portefeuille over en ik moot je zeg
gen Potter, er zat een heele hoop bankbrief
jes in.
„Steek jo geld gerust in j© zak", zei ik.
„Daar is het mij' niet om te doenl" En daar
begint do vent warempel t© huilen als een
oud wijf en smeekt mij bij hoog en bij laag
hoen. te gaan. Het verleden. i3 dood vooc
hem, hij is een ander mensch geworden en al
zulke onzin meer. Ik stelde hom echter voor
de keus tusschen twee dingen: óf een gezel
lig praatje bij mij op mijn kamer in een
klein hotel in de Bankastraat, óf een for-
meelo aanklacht bij de politie omtrent do
zonderlinge levensgeschiedenis van een zeke
ren van Linteloo, op dit oogenblik in het
Huis ten Bosch do gast van het Nederland-
sche gouvernement".
fffflvOGEL-EM PlUIMVEEVDEDERf-^y
van onzen vasten medewerker.
Zaaizaad en Poters.
(Slot).
Nu heeft men onder do kooplieden evenals
onder do zaaigranen en poters tal van ver
scheidenbeden.
Do eerste verscheidenheid drijft handelom
winst te behalen, zonder meer. Deze koop
lieden gaan uit van 't beginsel; wat men
koopt, kan men van alle kanten bekijken en
onderzoekon vóór men den koop sluit on valt
deze dan tegen, dan is dat de schuld van kien
kooper zelf, waarvan wij ons niets aantrek
ken.
Een ander, die het eerste beginsel mot
no. 1 volkomen deelt, verontschuldigt zich
met te zeggen: „ik heb hel voor goed gekocht
en verkoop het zooals ik het kocht; valt het
legen, 't is mijn schuld niet".
Hij vergeet daarbij, dat een verkooper zijn
waar altijd goed noemt en dat hij den verkoo
per volgens zijn stelsel zijn vertrouwen
schonk, omdat zijn pnjs niet te hoog was
en hij dientengevolge er op rekende een aardig
duitje te verdienen.
Een derde stelt, er zijn er velen van die
soort en tracht ook aan zijne koopers te
doen gelooven, dat de heele zaadcontrólc uit
den booze is dat de hoeren, die daarover een
hoog woord voeren, misschien theoretisch heel
mooi daar over komen praten, maar dat ze van
de practijk weinig of niets weten. Een boer,
zoo beweren zij, die bij 't winnen van zaai
graan is .opgevoed die van kindsbeen af
heeft zien dorschen en schoonmakendie
met zijn monsters naar de markt is geweest,
zelf heeft gezaaid en doon zaaien, kan zelf
zijn zaad bovenst best bcoordcelen en aan.
zoo een degohjken kenner laat hij do beoor
deeling van het zaad, dat hij aanbiedt met
volle gerustheid over. Gewoonlijk wil zoo'n
praatje er bij zijne afnemers nog al in en is
het voor den zaadkooper zoo iets als het spek
voor een rat, dat haar in de val lokt.
't Zou ona weinig moeite kosten nog een
vijf en twintig tal verscheidenheden van koop
lieden te beschrijven, die bij groote over
eenkomst op sommige punten, op andere pun
ten eenigszins nuanceeren en daardoor de
verscheidenheden in 't leven roepenmen
kaa zich in tusschen die verschillen denken,
en wij behoeven er dus iniet bij' stil te staan
maar wij Wijzen nog alteen. op den waarlijk!
goeden koopman, die natuurlijk ook handel
drijft can to winnen daarvoor is hij koop
man, daarop hoeft hij recht maar die daar
naast ais tweede beginsel stelt, dat hij eer
van zijn werk wil halen.
Hij heeft dientengevolge geduchte concur
renten in. (hen, die zich om die eer weinig be
kommeren en die daarom klanten lokken door
goedkooper to leveren, waarvan de meeste af
nemers, ofschoon ze wel weten, dat tegoed
koop altijd duurkoop is, door eigen schuld
zeer v^ak de slachtoffers zijn.
Nu die goede koopman zal de contróle
aanraden, want zij is geheel in zijn belang,
aangezien zij bij koopers, die hun gewoon
menschenversland gebruiken, alle onverschil
ligen, olie lonbedachtzamen, alle kwakzal
vers en bedriegers uitsluit. Wij krijgen bij
dezen uitsluitend eene mededinging in den
prijs, eigenlijk de eenige, die brj gelijke hoe
danigheid bestaan kan. Wie met de kleinste
winst tevreden is, zal doorgans het meest
verknopen en een kleine winst wordt daar
door ©en zoete winst.
Na deze opmerkingen wijzen wij de koo
pers van zaaigranen en ook van poters er
op, dat zij doorgaans met de karakters van
hen, van wien. zij wat koopen, óf zeer on
volledig'; in 't geheel niet bekend zijn.
Dat zij daarom, tegenover zich zelf en te-
„En hij ging; mee vroeg Potter in de groot
ste spanning.
„Ja, meegaan was een heel bezwaar voor
hem", zeide Wapstra met een gemeen lachje.
„Het genoegen van deze onverwachte ontmoe
ting was hem zoozeer in de beenen geslagen,
dat hij haast niet loopen kon. Gelukkig kwam
er juist een vigilante aan e>n ik hielp er mijn
vriend in. Op den tocht naar mijn kamer
bood hij mij weder al het geld aan dat hij
bezat. Ik lachte hem uit. „Ik wil meer".
„Wat?" vïoeg hij bevend. En ik trok zijn
hoofd naar mij toe ea fluisterde hem in
't oor: „Do diamanten van je Radja."
Potter hijgde. De spottende onverschilligheid'
waarmede hij in 't begin had geluisterd naar
het verhaal van zijn kameraad, had plaats
gemaakt voor een groote opgewondenheid.
„En wat zei hij?"
„Hij dacht zeker dat ik krankzinnig was
geworden, zoo keek hrj mij ten minste aan.
Hij greep naar den knop van het portier nro
er uit le springen. Daar paste ik echter wel
op. Do man zakte meen; ik dacht dadelijk: hij
denkt er over na, de kwestie heeft zeker
eeni"en indruk op hem gemaakt. Ik liet hem
aan zijn lot over om hem eerst een beetjo
aan het denkbeeld te laten gewennen. Hij
was totaal absent toen hij de trap naar mijn
kamer mot mij opstrompelde. De menschen
bij mij aan huis hebben hem zeker voor een
dronkcnlap aangezien Dat was volkomen haar
mijn zin; ik liet dadelijk een flesch wijn
boven brengen. Toen schudde ik hem eens
goed wakker. En eindelijk was het hem dui-
delijk dat hij naar mijn pijpen moest dansen.
(VE.ordt vervolgd).