VARIA. Dingen waar men naar vraagt. Ter overdenking. Knnst en Wetenschappen. BEKENDMAKINGEN. den en hooge bQomen gebruikt men die, welke men op den rug kan dragen of die voorzien van een perspompje rondgereden ot rondgekrooien worden. In eiken catalogus vindt men da&rvan eene raime keuze. Kleine sproeimachines, voor pyramiden en leiboomen zeer voldoende, zijn demuratori, de verbeterde acme en nog enkele andere beide genoemde verdienen aanbeveling. Heeft men een druivelaar in een koude serre, een plant dus, die nog niet uitloopt, dan bevelen wij aan in de eerste plaats alle losse bastvezels wegtrekken, daarna een insmeren met carbolineum plantarium ver dund op 1/20, en zoodra de ontwikkeling begint eene eerste bestuiving met zwavel- poeder door middel van een daarvoor inge richt blaasbalgje. Die bestuiving herhaalt men even voor de bloemen opengaan, ver volgens als de bessen alle gezet zijn. Daarna worden de trossen alle behoorlijk gekreDt en na de krenting nog eens goed bestoven. Op deze wijze optredend behoeft men het oïdium niet te vreezen. In de warme serre, waarin de wijngaard al begint te bloeien, moeten vele dezer werkzaamheden reeds venicht zijn. Als 't wat verder is moet men de peren, kruisbessen en zwarte bessen eveneens nazien en bijtijds besproeien of bestuiven. Voorts lette men bij de kruisbessen op den Amerikaanschen meeldauw, die ondanks de zorgen van enkelen, door de zorgeloos heid of te veel goed vertrouwen van anderen, thans over geheel Nederland verspreid is en zich dan eens hier, dan weer daar open baart. Tegen de/e ziekte kennen wij maar éen bestrijdingsmiddel nl. den aangetasten struik uitdoen onmiddellijk verbranden en de aangrenzende struiken goed in 't oog honden om ze by het minste spoor van meeldauw op gelijke wijze te behandelen. Nog een raad ten slotte. In den almanak van de Zeeuwsche Landbouwmaatscbappij vindt men op bladz. 73, 74 en 75 eene op gave van 't geen iedere 14 dagen in den moestuin gezaaid moet worden. Wanneer men zich daaraan houdt, zal men gedurende bet geheele jaar aan groente geen gebrek hebben. DILUVIALE JACHTDIEREN. Al vroeger werd hier gesproken over de jacht, die de mensch op de reusachtige diluviale dieren beeft gemaakt, als een der oorzaken van het afsterven dier soorten. Hun lot stond met dat onzer voorvaderen in het nauwste verband. Uit een studie, door W. Sörgel aan dat vraagstuk gewijd, ontleent de «Kölnische Zeitung» een en ander, wat ook onzen lezers belangstelling kan inboezemen. Vao de olifanten verschijnt gedurende het oude ijstijdvak in midden-Europa een reusachtige soort aan de zijde van den oer- mensch. Het is duidelijk, dat de laatste dezen met zijn plompe, steenen wapens door middel van een rechtstreeksehen aanval evenmin kon aantasten als hij dat bij andere dikhuiden vermocht. Sörgel wijst daarop, dat op de plekken, die voor het voorhisto risch onderzoek van belang zijn en waar blykbaar menscheu gewoond hebben, steeds de jonge dieren in hooge mate de overhand blijken te hebben gehad, terwijl op die plekken, waar in een laag, ten opzichte van den tijd overeenkomend met eerst bedoelde plaatsen, en waar geen sporen van de aan wezigheid van menschen aanwezig zijn, de- beenderen van oudere dieren sterk in de meerderheid zijn. De mensch uit den ijstijd heeft dus niet op kudden jacht gemaakt, daar in dat ge val oude en jonge dieren in ongeveer gelij ken getale moesten gevallen zijn, doch hij trachtte afzonderlijke dieren met behulp van valkuilen te bemachtigen. Inderdaad gaan nog tegenwoordig in die streken, waar de olifanten inheemsch zijn, de moederdieren steeds met de jongen aan de spits, terwijl de mannetjes en alle andere dieren de ach terhoede vormen. De voorhoede bereikte dus de valkuileD het eerst en het spreekt van zelf, dat de jeugdige spriug-in-'t-velden daar eerder in stortten dan de voorzichtige oudere, wat de boven aangeduide verhpu- diDg ongedwongen verklaart. Ditzelfde verschijnsel geldt ook voor den mammoet, den neushoorn uit den ijstijd en den Afrikaanscben rhinoceros. Door middel van valkuilen werden trouwens verscheiden soorten wilde dieren aangegrepen, die men niet rechtstreeks waagde aan te vallen. Natuurlijk was het gebruik van dit ver raderlijk jachtmiddel afhankelijk van de meer of mindere volmaaktheid der wapens. In dit opzicht vormt bet einde van den ijstijd een keerpunt. Niet alleen, dat de steenen wapens zeer verbeterd werden, maar ook begonnen de menschen uit hoorn, been deren en ivoor uitstekende wapenen als speren, pijlspitsen en harpoenen te vervaar digen, wat hen in staat stelde, ban jacht uit te breiden. Met de ver drag-ude werp en stootwapens ging men op grootscheepsche wijze de voordeeliger en sneller dieren te lijf. Het kleine, slanke wild verving de groole en zware beesten. Oude, volwassen exemplaren werden van nn af aan evenzeer als jouge aangegrepen. Dat blijkt duidelijk uit de gevODden been deren en de overblijfselen van kodden. Drijfjachten werden georganiseerd, waaraan vooral verbazingwekkende menigten rendie ren ten offer vielen, waarvan het vleesch, de huid, de beenderen en de geweien voor de jagers van de jongere ijstijd-perioden een onschatbare waarde vertegenwoordigden. Tocb zou men den oermenschen onrecht doen met te gelooven, dat deze daarbij door een drang naar vernieling gedreven werden. Zij maakten slechts jacbt op de dieren, in zoo ver ze deze voor het oogenblik en met het oog op hun persoonlijke behoefte noodig hadden. Ditzelfde verschijnsel nemen we nog tegenwoordig bij natuurvolkeren waar. In die jachten schuilt dus niet de oor zaak van het uitsterven van dieren uit den ystyd. Sörgel toont aan, dat we deze elders moeten zoeken. Een bepaald soort olifanten en de neushoorn gingen te gronde door het koude klimaat van den laatsten ijstijd. Het reuzenhert werd een offer van de on doelmatig sterke ontwikkeling van zijn gewei en de holenbeer van het vochtige klimaat, dat zijn tevoren aangename woonwijze nood lottig deed worden. Andere soorten hebben sindsdien andere streken opgezooht, zooals de leeuw en de hyena, het rendier en andere, terwijl de oeros nog tot in de mid deleeuwen hier leefde en de bison nog tegenwoordig genadebrood in enkele dieren parken aan de West-Russische grens geniet. DE ONDERZEESCHE TELEGRAAFKABELS. We herinnerden onlangs aan de schade, die boorwormen aan de onderzeesche kabels kunnen berokkenen. Van een lezing over dit soort van telegraafkabels doet nu de <Köl- nische Zeitung» verslag. Als een ontzaglijke zeeslang loopen die kabels over den bodem van den Oceaan. Een rijk dierenleven ontplooit zich daar in de diepte, die het dieplood slechts bereiken kan. Het spreekt van zelf, dat geen duiker wegens den geweldigen druk van het water tot die diepte kan afdalen. Het eerst werden Frankrijk en Engeland verbonden door een onderzee-kabel, die door het Kanaal werd gelegd. De eerste geslaagde poging om een kabel te leggen van Ierland naar Canada in 1858 spoorde de Engelschen aan, hun net overeenkomstig een vast plan uit te breiden. Vandaar kwam spreker de vervaardiging der kabels te bespreken. Sedert 1899 worden ook in Duitschland kabels gemaakt. Naar men weet, moet de geleidende koperdraad luchtdicht door een hulsel van guttapercha omsloten worden, welke laatste stof zorgvuldig bereid moet zijn. Daaromheen worden nog ter be scherming staaltrossen gelegd, want het aantal storingen, waaraan de kabels bloot staan, is groot. Zeebevingen, ja zelfs ijs» bergen kunnen de draden stuk scheureD, eeris jjvond men zelfs als oorzaak van een storing een walvisch, die zich volkomen in de draden had verward. De kabel moet zich vooral naar den bodem voegenwordt hij b. v. over den rand van een onderzee-dal gelegd, dan kan hij ten gevolge van de zwaarte scheuren of zich kapot schuren. Daarom gaat aan de ligging een zorgvuldige peiling vooraf. Is de route bepaald, dan begint de kabel-stoom boot het leggen, wat moeilijk wordt, als een storm opBteekt. In dat geval staat de leider van het werk voor de beslissing, den arbeid voort te zetten of den kabel te kappen en bet einde aan een boei te verankeren. Tegenwoordig bestaat er een heele flottielje van dergelijke stoom- booten. Even bezwaarlijk is het herstellen, het vindeD van beschadigde plaatsen ot het opvisschen van een stuk gescheurde streng. Aanvankelijk hadden de Engelschen het monopolie in het kabelwezen. De politieke beteekenis van de telegraafkabels is tijdens den Boerenoorlog duidelijk aan het licht gekomen. De Spaansch-Amerikaansche oor log heeft getoond, hoe beslissend ze ook uit strategisch oogpunt kannen werken. De beide gewichtige bevelen der Spaansche regeering, om de vloot zoo spoedig moge lijk naar de Spaansche wateren terug te voeren, zijn, daar ze over den Engelschen kabel moesten gaan, den bevelvoerenden admiraal niet in handen gekomen. Aldns was de ondergang der Spaansche vloot be zegeld. DE PSYCHOLOGIE VAN DEN LANDLOOPER. Aldus luidde de titel van een rede, door den heer dr. S. Mesdag uit Groningen Don derdagavond uitgesproken voor de leden der Vereeniging voor psychiatriscben bijstand aan strafrechtelijk vervolgden* in Den Haag, waarvan het »Vad.« het volgende verslag gaf: De heer Mesdag heeft waargenomen, dat de psyche van den landlooper in veel op zichten overeenkomt met die van den gewonen mensch in de puberteitsjarenzij vertoont hetzelfde ongedurige, fantastische met het snel daarop volgende ter neergeslagene. Statistieken spreken van 96 a 98 pCt. personen van de onderste lagen der maat schappij onder de landloopers. Men vindt 99 pCt. alcoholisten onder hen. Tal van oorzaken, als teleurstelling in liefde of zaken, ziekte, werkloosheid, alco holisme, hooge leeftijd, arbeidsschuwheid, enz. enz. voeren tot vagebondage. De redenaar meent echter, dat juist eenige van die oorzaken op haar beurt weer psychologische oorzaken hebben. In de gevangenissen en gestichten erkent de ingewijde spoedig het landlooperstype uit de andere. Door de misdadigers worden zij met den nek nagezien. Zoowel sociale, als psychologische oorzaken mp.ken iemand tot landlooper. Eenigszins verwant aau den dichter is hij steeds. Hier en daar geven zij zei ven zich prachtige namen en zeggen zij, dat het werken hun te min is, het werken slechts werd uitge vonden voor stommelingen. Van den abnormalen afschuw van arbeid bij de vagabonden, geeft de heer Mesdag de ongeloofelijkste voorbeelden. Geheel daarmee samenhangt de drang naar zich verplaatsen, die ook bij proslitaóes zou bestaan. In het algemeen leven vagebonden slechts hoogst zelden met vrouwen. Ze zijn er te ongedurig voor of schamen zich. De redenaar zelf trof meermalen eenige goede eigenschappen aan bij de landloopers Zoo zijn ze vaak zeer goed voor kinderen en dieren en kennen zij ook de ondeilinge solidariteit en die met andere armen. Er zijn er die zelfs hun arbeidsschuwbeid wijsgeerig trachten te beredeneeren en ver klaren. De redenaar stelt zich aan de zijde van die schrijvers over de zaak, die de buiten gewone vrees voor arbeid toeschrijven aan neurasthenie. Hij heeft die te Veenhuizen vaak geconstateerd. Die neurasthenie openbaart zich dan eerst in verschillende vormen. Zoo handelt de lijder onder den invloed van obsessies, die hem dringen tot zich verplaatsen, maar ook kan de neurasthenie voeren tot wilszwakte, die alweer de ongedurigheid meebrengt, of tot claustrophrobie, die den lijder doet vreezen in een kamer te zijn. De overigens normale mensch, die neu rasthenisch is, voelt een niet kannen werken, de vagabond een niet willen, de normale mensch voelt zich onder die omstandigheden onbehagelijk, de vagebond juist behagelijk. De zon komt morgen op te 6.14 uur en gaat onder te 6.03 uur. De maan komt morgen op 9.39 v.m. en gaat onder te 3.18 n.m. Zaterdag is bet volle maan. Anto- en fietsrijders hebben de volgende week hun lantaarns aan te steken te 6.39 uur. Wagenbestuurders te 7.09. De peilschaal in de Vest nabij de Noord- poortbrug wees Vrijdagmiddag aan 1.7. Trap het koren niet plat om een klap roos te plukken. De kwaadspreekster zoekt nieuws, maar raapt alleen het leelijke op. Niets schaadt meer de Zondagslust, dan zes dagen niet te werken. Wees bij den kwaadspreker doof en bij den twistzieke dom. GRIJS M[AAR WIJS. Neen! al stond het vrij, ik deed Niet graag over 't leven Juist genoeg, zoo lust als leed, Heeft het mij gegeven. Vang' het nu een ander aan, 't Lied door mij gezongen. Wèl mij, dat ik heb gedaan Met die dwaze sprongen. Laten and'ren verder gaan, Waar wij, oud'ren bleven, En de wereld op haar baan Zal steeds voorwaarts streven (RUckert). Voordracht dr. Frederik van Eeden. Voor de Geschied- en Letterkundige vereeni ging heeft dr. Fredenk van. Eeden gisteravond in de „Kleine concertzaal" alhier over „De Dichter en de Vrijheid" het woord gevoerd. Omtrent het dichterschap aldus begon de spreker, bestaat veel misverstand. Hij hoopte de aanwezigen, die daarover waarschijnlijk al meer hadden nagedacht, opnieuw aan 't den ken te brengen, door op dit vraagstuk nieuw licht te werpen Op het oogenblik is er veel beweging zoo wel in het maatschappelijk als bet geestelijk leven. De laatste tien tot twintig jaar zijn we ontzaglijk vooruitgegaan. Frederik van Eeden noemde dit den meest belangwekken- den tijd die nog is doorleefd. Overal begin nen oude vooroordeelen te wankelen. Vandaar kwam hij op het dichterschap. Ook omtrent den dichter bestaat een vooroordeel, een misverstand. Men beschouwt hem nog als een sieraad in de maatschappij, slechts dienend, om do menschen aangenaam bezig te houden. Tegen deze avenechlsche opvatting was do geheele rede een welsprekend protest, dat met redenen werd omkleed. Als, een voorbeeld van een dichter noemde do spreker Multatuli ondanks zijn fouten. Dou- wes Dekker had een dichterlijk karakter. Dat is hoofdzaak. Toch sprak hij soms scham per óver de dichters. Van Eeden zelf heeft met den irooten schrjjver over dat onderwerp ge sproken. Leugenaars, noemde Multatuli de dichters, die moeten jokken, omdat ze aan hel rijm gebonden zijn. Van Eeden begrijpt dit misverstand van Multatulihij dacht daarbij -onwillekeurig aan de letterkundigen om zich hoen. Vandaar kwam hij ertoe, den dichter te omschrijven als iemand, die verhaaltjes bedenkt, welke niet waar zijn. En juist voor Multatuli was de waarheid hoofdzaak. Douwes Dekker raadde den toen nog jeugdigen Van Eeden aan, te stu- decrcn en als dichter te handelen. Van Eeden erkende, dat in die stelling een diepe waariieid school. De gangbare opvatting gaf daartoe aanleiding. Van Eedesi's doel is het echter, het dich terschap weer in eere te brengen. D© maat schappij heeft dit noodig Wel zegt „men" de wetenschap geeft werkelijkheid, de poëzie slechts mooien schijn, maar do spreker zocht een antwoord op de vraag, die toch allereerst dient beantwoord: wat is poëzie? Hij herinnerde daarbij aan de Genestet's uit lating, flat poëzie overal is, en beschreef baar als iets, dat sommigen menschen heerlijke ge waarwordingen. geeft, en die b. v. in een ster renhemel, een zee, zonsondergang, enz. te vin den is. Voor Van Eeden is dat alles werke- Ijjk leven, d. w. z. begaafd met verstand, go- voel enz., maar op voor ons onbegrijpelijke wijze. Dit onbekende leven, achter het zintuig. Ijjk ■waarneembare, spreekt tot ons in een ster renhemel enz. Dichterlijk nu is hij, die dat woord verstaat. Het is een dwaling, waarin we nochtans bijna alle zijn opgevoed, dat de stof het eenig werkelijke is. liet bestaan van de stof onderstelt den goest, die ha^r waarneemt, waaruit blijkt, dat de geest iets werkelijker» is dan do stof. Het gevoel is het clement, waaruit de we reld -is opgebouwd. De gevoelens zijn het eenige, dat werkelijk bestaat. Daartoe komen do geleerden van tegenwoordig terug- Despre ker liaajdc in dit verband een woord van den onlangs overleden, Franschen wiskundige Poin- earc aan, dien hij' echter ten onrechte een broeder van den tegenwoordigen president noemde. De geleerde was diens oom- Geestig stelde van Boden de verhouding tusschen wetenschap en gevoel door te be- toogen, dat de wetenschap de kaart maakt van het land dejr werkelijkheid, terwijl dit land zelf gevoel, geestestoestand, emotie, harts tocht of hoe men 't noeme, is. Als kras voorbeeld vpn do ontoereikend heid der wetcnscliap noemde de spreker de definitie, die do wetenschap vian een wee moedige melodie zou geven. Ze zou gewagen van luchttrillingen, slingerbeweging, snelheid, gehoorzenuw, hersenenom den daardoor gewekte» indruk te verklaren. Toch wordt ons daa,rd°or het wezen der melodie niet duidelijk, tot een kunstenaar ze ons voor- sj>eelt Do dichter is de pionier in het land der werkelijkheid. Hij voelt fijner dan een ander. Toch erkent v,an Eeden, da,t do geleerde on ontbeerlijk is. Hij meet ajs het ware do wer kelijkheid Het is nu tocli duidelijk, dat wat gemeten wordt (het gevoelbelangrijker is dan liet nieten zeff. De functies van den dichter en den geleerde vullen elkaar aan. Het gevoel heeft zich verdiept met behulp van de wetenschap. Met een gelukkig voorbeeld Werd er ons aan hemmerd, li|oe de |astro- nomie, onzen indruk v^n den sterrenhemel heeft beïnvloed Het men sch el ijk leven verandert bij den dag. Van ruwe bellaren zijn wc „betrek-" kelijk" beschaafde menschen geworden. Dit liet feit, dat we onze beschaving nog als be- trekkclijk voelen, blijkt, dat ons een veel hoo- ger beschaving voor den geest staat. Terloops herinnerde dr. van Eeden er aan, dat honderd duizend jaar geleden liier al men schen woonden, die onze voorvaderen zijn, daarmee de stelling bestrijdend, dat ons ras uit Azie afkomstig jzou zijn, D© fweg, die achber ons ligl, is echter pas een klein deel van den weg, dien we hebben te gaan- Dien weg zoeken de dichters. Onder dichter verstaat va» Eeden het dich terlijke in ieder mensch. Deze functie richt ons leven. Er zijn wel nog andere functies als godsdienst, ethiek enz., maar deze zijn in liet dichterlijke opgesloten. Men hoede zicli bij het woord dichter al leen aan taalvermogen to denken. Spreker Omschreef het dichterlijke als groote vat baarheid voor waarneming en gewaarwording en het vermogen, die uit te drukken. De dichter doet rechtstreeks zijn eigen ge voelens aan anderen, meevoelen. Hij bereikt dit door de muziek zijner taal en door beel den van figuren, die nooit bestaan hebben. Als em type van deai dichter uit don ouden tijd noemde hij Jezus. Als een dichtkunst, zooaJs de tweed© definitie bedoelt Zijn ge lijkenissen. Dezo worden door ieder, van welke nationaliteit ook, verstaan. Toch kan men niet spreken van het bankroet der wetenschap. Ze moet slechts haar func tie kennen en den dichter in zijn functie laten. De geleerde staat tot den dichter als de machinist tot den stuurman of den ka pitein. De wetenschap ïnoet obzijdig zijn .- zij constateert. De spreker ontkende, dat tusschen geloof en wetenschap een lelie tegenstelling bestaat. Ook de wetenschappelijke mensch moet som mige onbewijsbare dingen aannemen. En naast het geloof hgfc de wil. Wie vast gelooft, wil wat De dichter is thans, wat de priester en de wijsgeer vroeger waren. Die waardig heid verlangt van Eeden voor den flicliter opnieuw. Spreker vroeg zich thans af, wat vrij heid eigenlijk is. Ieder is afhankelijk van iets of iemand anders. „Als ik mijn hand beweeg, beweeg ik de zon Alles staat met elkander ia verband. Vrij is, wat van zich zelf afhangt. Dit bestaat- niet, maar is te benaderen. Dr. van Eeden onderscheidt drie soorten, van vrijneidde esthetische, de moreele en de sociale vrijheid. Wat de eerste soort betreftde mensch be hoort tot een groep. De meeste meeningen neemt men van die groep over. De zelfstandigheid, waar ieder prat op gaat, is meestal een illuzie. Al is het goed, dat men deze meeuingen van een groep overneemt,, toch ergeren de dichters zich daaraan. B.v. Multatuli met zijn „Publick, ik veracht u" en Nietzsche. Ondanks die. onoorspronkelijk- heid heeft dr. van Eeden honderden dichter lijk voelenden ontmoet, die zich in hun om geving verpletterd voelden Tot de tweede, de moreele vrijheid komend, herinnerde do spreker aan God's stem, die in ons spreekt. De moreele is de religieuse vrijheid. In den godsdienst speelt de suggestie een groote rol. De kinderen nemen meest het ge loof hunner ouders over. Do dichters zijn altijd heftig gekant geweest tegou het ker kelijk en priesterlijk geloof. Immers, de priester houdt de dingen zooals ze zijn, ter wijl do dichter verder wil, wil scheppen. Do moreele vrijheid is alleen mogelijk voor wie niet van zjjn hartstochten afhankelijk is. Veel dichters zijn niet in don vollen zin des woords zelfstandig. Ia dat geval gaan ze on der- als Oscar Wilde, dien zijn Godsvertrou- won [gered heeft. Ten derde: de sociale vTjjhesd treedt dan in als de mensch de zwakheid van zijn mede' mensch niet meer misbruikt. Dit zal geschie den in het communistisch gemeenehest. Het eigendom is in dit opzicht het wreedste wapen. Wij allen (Van Eeden sloot zich nadrukkelijk hierbij in) maken misbruik van ons eigendom om anderen te knauwen. I)e eigenaars mee nen aan de gemeenschap kapitaal dien sten t© bewijzen, doch dit zijn ondiensten, want daar. door worden anderen van ons eigendom af gehouden Ook de arme brengt dit in too passing. Do meeste «lichters uit ouden en nieuwen tijd hebben het onrechtvaardige hiervan ui gezien. De spreker eindigde met de hoop uit te spre ken, dat een betere tijd zou aanbreken. U neemt de stoffelijke welvaart toe, er blijft nog veel te wenschen. Hij herinnerde er daarbij aan, hoe in Amerika en Zwitserland hot onderwijs kosteloos, onzijdig en verplicht is, terwijl toch vooral do laatste natie zeer godsdienstig is Ook is dr. Van Eeden ertegen, om het kind den bijbel te geven Deze is te moeilijk voor het kind. Het (gevolg zal zijn, dat het er later mee zal spotten. Het allerfijnste allerheiligste, aan kinderhanden toevertrouwd, kweekt materialisme. De spieker vreest, dat ze daarmee in de „hel van het atheïsme" tercchi komen. 4St Daai' na do pauze aan den spreker geen schriftelijke vragjen bleken te zijn gesteld, droeg do beminde dichter terstond enkele verzen m' den bundel „Van de Passielooze Lelie" voor en ook een, dat nog niet in druk is verschenen, waarna het talrijk opgekomen publiek den redenaar inet krachtig handgeklap voor zijn boeiende voordracht dankte STUKKEN VOOR DEN GEMEENTERAAD VAN MIDDELBURG. Subsidie Nohaleunia. Naai- aanleiding van het in de vergadering van 19 Febr. j.l. ingekomen adres van „Ne halennia", waarvan wij toon gewag mankten, adviseert het dagelijksch bestuur geen sub sidie te verleenen. Met erkenning van de belangrijkheid van het door adressant© beoogde doel en van de ver diensten der vereeniging, -waarvan de bij, het adres gevoegde bijlagen getuigen, kunnen B. en W. geen vrijheid vinden, met het oog op de gemeentefinanciën, om den raad voor te stellen aan Nehalennia een subsidie te ver leenen. Bovendien mag met worden vergeten, dat de (gemeente zicli reeds thans zoo veel haar mogelijk is beijvert om te handelen in den zelfden geest als adressante. De zorg voor plantsoenen en aanplantingeu, het herstel van het raadhuis en da stads- scliuur en do bemoeiingen voor het behoud van in de gemeente bestaande belangrijke ge bouwen, leveren voldoende bewijzen, dat de gemeente in dien geest medewerkt zondier daarbij den in financieelen zin gevaarlijken stap te behoeven te doen op een weg, welke leidt tot het geven van subsidiën aan meer dere particuliere vereenigingen op dit gebied De mindeihead van de commissie van finan ciën vereenigt zich met dit voorstel. De meer derheid is voor het verleenen van een kleine subsidie b.v. f25 per jaar, als bljjk van belangstelling in het streven der vereenigjng, die zich ook voor onze stad verdienstelijk maakt GEMEENTERAAD VAN MIDDELBURG. Vergadering van den Raad der gemeente Middelburg, op Woensdag den 19 Maart 1913, des namiddags te 2 uur, ter behandeling van de onderstaande zaken Notulen vorige vergadering. Ingekomen stukken. Voorstel benoeming 2e onderwijzeres uut tige handwerken school A, Voordracht 1 inej II. van der Does; 2. me}. J. A. Oldeman, 3. mej. M. van Houle. Ontslag mr. li. Doorenbos als Ambteni*u van den Burgerlijken Stand. Onlslag dr. A. G. van ILajnel als leer Gym nasium. Ontslag mej. A. E. Bourdrez, wed. N. Min- derhoud, ais onderwijzeres school A. Wjjzigmg begrooting Burgerlijk Armbestuur Af- en overschrijving in idem. Rekening en verantwoording W,crkloozeu- fonds. Wijziging Huishoudelijk Reglement Gem W ©rkloozenfonds. Subsidie-aanvraag Vereeniging „Nehalennia"- Voorstel splitsing Directie der Gemeocnte- bedrijven. Verzoek mr. II. Doorenbos om Iegelijk met de betrekking van Gemeente-ontvanger die van Secretaris der Kamer van Koophandel eu Fabrieken te mogen waarnemen. Idem van mr. II. Doorenbos terzake zjjner zekerheidsstelling als Gemeente-ontvanger. Beëediging van den Gemecnte-ontvajiger. Middelburg, den 14 Maart 1913- De Burgemeester voornoemd, M. VAN DEN BRANDELER- BRANDWEER. Burgemeester en Wethouders van Middel- burg' u A gelet op de verordening betreffende de brand weer van deze gemeente, maken bekend: le. dat het contingent van bet voor dit jaar te .benoemen personeel bij de brandweer zal bestaan uit 57 personen; 2e. dat de loting van hen, die dit jaar dienstplichtig bij de brandweer worden, als mede de nalotmg voor hen, die, vallende m de termen van dienstplichtigheid bij de bran weer, sedert do laatste inschrijving van et- dera in deze gemeente zjjn komen, wonen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1913 | | pagina 8