VARIA.
Dingen waar men naar
vraagt.
Ter overdenking.
Knnst en Wetenschappen.
BEKENDMAKINGEN.
den en hooge bQomen gebruikt men die,
welke men op den rug kan dragen of die
voorzien van een perspompje rondgereden
ot rondgekrooien worden. In eiken catalogus
vindt men da&rvan eene raime keuze.
Kleine sproeimachines, voor pyramiden en
leiboomen zeer voldoende, zijn demuratori,
de verbeterde acme en nog enkele andere
beide genoemde verdienen aanbeveling.
Heeft men een druivelaar in een koude
serre, een plant dus, die nog niet uitloopt,
dan bevelen wij aan in de eerste plaats alle
losse bastvezels wegtrekken, daarna een
insmeren met carbolineum plantarium ver
dund op 1/20, en zoodra de ontwikkeling
begint eene eerste bestuiving met zwavel-
poeder door middel van een daarvoor inge
richt blaasbalgje. Die bestuiving herhaalt
men even voor de bloemen opengaan, ver
volgens als de bessen alle gezet zijn. Daarna
worden de trossen alle behoorlijk gekreDt
en na de krenting nog eens goed bestoven.
Op deze wijze optredend behoeft men het
oïdium niet te vreezen. In de warme serre,
waarin de wijngaard al begint te bloeien,
moeten vele dezer werkzaamheden reeds
venicht zijn.
Als 't wat verder is moet men de peren,
kruisbessen en zwarte bessen eveneens
nazien en bijtijds besproeien of bestuiven.
Voorts lette men bij de kruisbessen op
den Amerikaanschen meeldauw, die ondanks
de zorgen van enkelen, door de zorgeloos
heid of te veel goed vertrouwen van anderen,
thans over geheel Nederland verspreid is en
zich dan eens hier, dan weer daar open
baart.
Tegen de/e ziekte kennen wij maar éen
bestrijdingsmiddel nl. den aangetasten struik
uitdoen onmiddellijk verbranden en de
aangrenzende struiken goed in 't oog honden
om ze by het minste spoor van meeldauw
op gelijke wijze te behandelen.
Nog een raad ten slotte. In den almanak
van de Zeeuwsche Landbouwmaatscbappij
vindt men op bladz. 73, 74 en 75 eene op
gave van 't geen iedere 14 dagen in den
moestuin gezaaid moet worden. Wanneer
men zich daaraan houdt, zal men gedurende
bet geheele jaar aan groente geen gebrek
hebben.
DILUVIALE JACHTDIEREN.
Al vroeger werd hier gesproken over de
jacht, die de mensch op de reusachtige
diluviale dieren beeft gemaakt, als een der
oorzaken van het afsterven dier soorten.
Hun lot stond met dat onzer voorvaderen
in het nauwste verband. Uit een studie,
door W. Sörgel aan dat vraagstuk gewijd,
ontleent de «Kölnische Zeitung» een en
ander, wat ook onzen lezers belangstelling
kan inboezemen.
Vao de olifanten verschijnt gedurende
het oude ijstijdvak in midden-Europa een
reusachtige soort aan de zijde van den oer-
mensch. Het is duidelijk, dat de laatste
dezen met zijn plompe, steenen wapens door
middel van een rechtstreeksehen aanval
evenmin kon aantasten als hij dat bij andere
dikhuiden vermocht. Sörgel wijst daarop,
dat op de plekken, die voor het voorhisto
risch onderzoek van belang zijn en waar
blykbaar menscheu gewoond hebben, steeds
de jonge dieren in hooge mate de overhand
blijken te hebben gehad, terwijl op die
plekken, waar in een laag, ten opzichte van
den tijd overeenkomend met eerst bedoelde
plaatsen, en waar geen sporen van de aan
wezigheid van menschen aanwezig zijn, de-
beenderen van oudere dieren sterk in de
meerderheid zijn.
De mensch uit den ijstijd heeft dus niet
op kudden jacht gemaakt, daar in dat ge
val oude en jonge dieren in ongeveer gelij
ken getale moesten gevallen zijn, doch hij
trachtte afzonderlijke dieren met behulp van
valkuilen te bemachtigen. Inderdaad gaan
nog tegenwoordig in die streken, waar de
olifanten inheemsch zijn, de moederdieren
steeds met de jongen aan de spits, terwijl
de mannetjes en alle andere dieren de ach
terhoede vormen. De voorhoede bereikte
dus de valkuileD het eerst en het spreekt
van zelf, dat de jeugdige spriug-in-'t-velden
daar eerder in stortten dan de voorzichtige
oudere, wat de boven aangeduide verhpu-
diDg ongedwongen verklaart.
Ditzelfde verschijnsel geldt ook voor den
mammoet, den neushoorn uit den ijstijd en
den Afrikaanscben rhinoceros. Door middel
van valkuilen werden trouwens verscheiden
soorten wilde dieren aangegrepen, die men
niet rechtstreeks waagde aan te vallen.
Natuurlijk was het gebruik van dit ver
raderlijk jachtmiddel afhankelijk van de
meer of mindere volmaaktheid der wapens.
In dit opzicht vormt bet einde van den
ijstijd een keerpunt. Niet alleen, dat de
steenen wapens zeer verbeterd werden, maar
ook begonnen de menschen uit hoorn, been
deren en ivoor uitstekende wapenen als
speren, pijlspitsen en harpoenen te vervaar
digen, wat hen in staat stelde, ban jacht
uit te breiden. Met de ver drag-ude werp
en stootwapens ging men op grootscheepsche
wijze de voordeeliger en sneller dieren te
lijf. Het kleine, slanke wild verving de groole
en zware beesten.
Oude, volwassen exemplaren werden van
nn af aan evenzeer als jouge aangegrepen.
Dat blijkt duidelijk uit de gevODden been
deren en de overblijfselen van kodden.
Drijfjachten werden georganiseerd, waaraan
vooral verbazingwekkende menigten rendie
ren ten offer vielen, waarvan het vleesch,
de huid, de beenderen en de geweien voor
de jagers van de jongere ijstijd-perioden
een onschatbare waarde vertegenwoordigden.
Tocb zou men den oermenschen onrecht
doen met te gelooven, dat deze daarbij door
een drang naar vernieling gedreven werden.
Zij maakten slechts jacbt op de dieren, in
zoo ver ze deze voor het oogenblik en met
het oog op hun persoonlijke behoefte noodig
hadden. Ditzelfde verschijnsel nemen we
nog tegenwoordig bij natuurvolkeren waar.
In die jachten schuilt dus niet de oor
zaak van het uitsterven van dieren uit den
ystyd. Sörgel toont aan, dat we deze elders
moeten zoeken. Een bepaald soort olifanten
en de neushoorn gingen te gronde door
het koude klimaat van den laatsten ijstijd.
Het reuzenhert werd een offer van de on
doelmatig sterke ontwikkeling van zijn gewei
en de holenbeer van het vochtige klimaat,
dat zijn tevoren aangename woonwijze nood
lottig deed worden. Andere soorten hebben
sindsdien andere streken opgezooht, zooals
de leeuw en de hyena, het rendier en
andere, terwijl de oeros nog tot in de mid
deleeuwen hier leefde en de bison nog
tegenwoordig genadebrood in enkele dieren
parken aan de West-Russische grens geniet.
DE ONDERZEESCHE TELEGRAAFKABELS.
We herinnerden onlangs aan de schade,
die boorwormen aan de onderzeesche kabels
kunnen berokkenen. Van een lezing over dit
soort van telegraafkabels doet nu de <Köl-
nische Zeitung» verslag.
Als een ontzaglijke zeeslang loopen die
kabels over den bodem van den Oceaan.
Een rijk dierenleven ontplooit zich daar in
de diepte, die het dieplood slechts bereiken
kan. Het spreekt van zelf, dat geen duiker
wegens den geweldigen druk van het water
tot die diepte kan afdalen.
Het eerst werden Frankrijk en Engeland
verbonden door een onderzee-kabel, die door
het Kanaal werd gelegd. De eerste geslaagde
poging om een kabel te leggen van Ierland
naar Canada in 1858 spoorde de Engelschen
aan, hun net overeenkomstig een vast plan
uit te breiden. Vandaar kwam spreker de
vervaardiging der kabels te bespreken.
Sedert 1899 worden ook in Duitschland
kabels gemaakt. Naar men weet, moet de
geleidende koperdraad luchtdicht door een
hulsel van guttapercha omsloten worden,
welke laatste stof zorgvuldig bereid moet
zijn. Daaromheen worden nog ter be
scherming staaltrossen gelegd, want het
aantal storingen, waaraan de kabels bloot
staan, is groot. Zeebevingen, ja zelfs ijs»
bergen kunnen de draden stuk scheureD,
eeris jjvond men zelfs als oorzaak van een
storing een walvisch, die zich volkomen in
de draden had verward.
De kabel moet zich vooral naar den
bodem voegenwordt hij b. v. over den
rand van een onderzee-dal gelegd, dan kan
hij ten gevolge van de zwaarte scheuren of
zich kapot schuren. Daarom gaat aan de
ligging een zorgvuldige peiling vooraf. Is de
route bepaald, dan begint de kabel-stoom
boot het leggen, wat moeilijk wordt, als een
storm opBteekt.
In dat geval staat de leider van het werk
voor de beslissing, den arbeid voort te zetten
of den kabel te kappen en bet einde aan
een boei te verankeren. Tegenwoordig bestaat
er een heele flottielje van dergelijke stoom-
booten. Even bezwaarlijk is het herstellen,
het vindeD van beschadigde plaatsen ot het
opvisschen van een stuk gescheurde streng.
Aanvankelijk hadden de Engelschen het
monopolie in het kabelwezen. De politieke
beteekenis van de telegraafkabels is tijdens
den Boerenoorlog duidelijk aan het licht
gekomen. De Spaansch-Amerikaansche oor
log heeft getoond, hoe beslissend ze ook uit
strategisch oogpunt kannen werken. De
beide gewichtige bevelen der Spaansche
regeering, om de vloot zoo spoedig moge
lijk naar de Spaansche wateren terug te
voeren, zijn, daar ze over den Engelschen
kabel moesten gaan, den bevelvoerenden
admiraal niet in handen gekomen. Aldns
was de ondergang der Spaansche vloot be
zegeld.
DE PSYCHOLOGIE VAN DEN LANDLOOPER.
Aldus luidde de titel van een rede, door
den heer dr. S. Mesdag uit Groningen Don
derdagavond uitgesproken voor de leden der
Vereeniging voor psychiatriscben bijstand
aan strafrechtelijk vervolgden* in Den Haag,
waarvan het »Vad.« het volgende verslag gaf:
De heer Mesdag heeft waargenomen, dat
de psyche van den landlooper in veel op
zichten overeenkomt met die van den gewonen
mensch in de puberteitsjarenzij vertoont
hetzelfde ongedurige, fantastische met het
snel daarop volgende ter neergeslagene.
Statistieken spreken van 96 a 98 pCt.
personen van de onderste lagen der maat
schappij onder de landloopers. Men vindt
99 pCt. alcoholisten onder hen.
Tal van oorzaken, als teleurstelling in
liefde of zaken, ziekte, werkloosheid, alco
holisme, hooge leeftijd, arbeidsschuwheid,
enz. enz. voeren tot vagebondage.
De redenaar meent echter, dat juist eenige
van die oorzaken op haar beurt weer
psychologische oorzaken hebben.
In de gevangenissen en gestichten erkent
de ingewijde spoedig het landlooperstype
uit de andere. Door de misdadigers worden
zij met den nek nagezien.
Zoowel sociale, als psychologische oorzaken
mp.ken iemand tot landlooper. Eenigszins
verwant aau den dichter is hij steeds. Hier
en daar geven zij zei ven zich prachtige
namen en zeggen zij, dat het werken hun
te min is, het werken slechts werd uitge
vonden voor stommelingen.
Van den abnormalen afschuw van arbeid
bij de vagabonden, geeft de heer Mesdag de
ongeloofelijkste voorbeelden.
Geheel daarmee samenhangt de drang naar
zich verplaatsen, die ook bij proslitaóes zou
bestaan.
In het algemeen leven vagebonden slechts
hoogst zelden met vrouwen. Ze zijn er te
ongedurig voor of schamen zich.
De redenaar zelf trof meermalen eenige
goede eigenschappen aan bij de landloopers
Zoo zijn ze vaak zeer goed voor kinderen
en dieren en kennen zij ook de ondeilinge
solidariteit en die met andere armen.
Er zijn er die zelfs hun arbeidsschuwbeid
wijsgeerig trachten te beredeneeren en ver
klaren.
De redenaar stelt zich aan de zijde van
die schrijvers over de zaak, die de buiten
gewone vrees voor arbeid toeschrijven aan
neurasthenie. Hij heeft die te Veenhuizen
vaak geconstateerd.
Die neurasthenie openbaart zich dan eerst
in verschillende vormen. Zoo handelt de
lijder onder den invloed van obsessies, die
hem dringen tot zich verplaatsen, maar ook
kan de neurasthenie voeren tot wilszwakte,
die alweer de ongedurigheid meebrengt, of
tot claustrophrobie, die den lijder doet
vreezen in een kamer te zijn.
De overigens normale mensch, die neu
rasthenisch is, voelt een niet kannen werken,
de vagabond een niet willen, de normale
mensch voelt zich onder die omstandigheden
onbehagelijk, de vagebond juist behagelijk.
De zon komt morgen op te 6.14 uur
en gaat onder te 6.03 uur.
De maan komt morgen op 9.39 v.m.
en gaat onder te 3.18 n.m.
Zaterdag is bet volle maan.
Anto- en fietsrijders hebben de volgende
week hun lantaarns aan te steken te
6.39 uur.
Wagenbestuurders te 7.09.
De peilschaal in de Vest nabij de Noord-
poortbrug wees Vrijdagmiddag aan 1.7.
Trap het koren niet plat om een klap
roos te plukken.
De kwaadspreekster zoekt nieuws, maar
raapt alleen het leelijke op.
Niets schaadt meer de Zondagslust, dan
zes dagen niet te werken.
Wees bij den kwaadspreker doof en bij
den twistzieke dom.
GRIJS M[AAR WIJS.
Neen! al stond het vrij, ik deed
Niet graag over 't leven
Juist genoeg, zoo lust als leed,
Heeft het mij gegeven.
Vang' het nu een ander aan,
't Lied door mij gezongen.
Wèl mij, dat ik heb gedaan
Met die dwaze sprongen.
Laten and'ren verder gaan,
Waar wij, oud'ren bleven,
En de wereld op haar baan
Zal steeds voorwaarts streven
(RUckert).
Voordracht
dr. Frederik van Eeden.
Voor de Geschied- en Letterkundige vereeni
ging heeft dr. Fredenk van. Eeden gisteravond
in de „Kleine concertzaal" alhier over „De
Dichter en de Vrijheid" het woord gevoerd.
Omtrent het dichterschap aldus begon de
spreker, bestaat veel misverstand. Hij hoopte
de aanwezigen, die daarover waarschijnlijk al
meer hadden nagedacht, opnieuw aan 't den
ken te brengen, door op dit vraagstuk nieuw
licht te werpen
Op het oogenblik is er veel beweging zoo
wel in het maatschappelijk als bet geestelijk
leven. De laatste tien tot twintig jaar zijn
we ontzaglijk vooruitgegaan. Frederik van
Eeden noemde dit den meest belangwekken-
den tijd die nog is doorleefd. Overal begin
nen oude vooroordeelen te wankelen.
Vandaar kwam hij op het dichterschap. Ook
omtrent den dichter bestaat een vooroordeel,
een misverstand. Men beschouwt hem nog als
een sieraad in de maatschappij, slechts dienend,
om do menschen aangenaam bezig te houden.
Tegen deze avenechlsche opvatting was do
geheele rede een welsprekend protest, dat met
redenen werd omkleed.
Als, een voorbeeld van een dichter noemde
do spreker Multatuli ondanks zijn fouten. Dou-
wes Dekker had een dichterlijk karakter. Dat
is hoofdzaak. Toch sprak hij soms scham
per óver de dichters. Van Eeden zelf heeft met
den irooten schrjjver over dat onderwerp ge
sproken. Leugenaars, noemde Multatuli de
dichters, die moeten jokken, omdat ze aan hel
rijm gebonden zijn.
Van Eeden begrijpt dit misverstand van
Multatulihij dacht daarbij -onwillekeurig aan
de letterkundigen om zich hoen. Vandaar kwam
hij ertoe, den dichter te omschrijven als
iemand, die verhaaltjes bedenkt, welke niet
waar zijn. En juist voor Multatuli was de
waarheid hoofdzaak. Douwes Dekker raadde
den toen nog jeugdigen Van Eeden aan, te stu-
decrcn en als dichter te handelen.
Van Eeden erkende, dat in die stelling een
diepe waariieid school. De gangbare opvatting
gaf daartoe aanleiding.
Van Eedesi's doel is het echter, het dich
terschap weer in eere te brengen. D© maat
schappij heeft dit noodig Wel zegt „men"
de wetenschap geeft werkelijkheid, de poëzie
slechts mooien schijn, maar do spreker zocht
een antwoord op de vraag, die toch allereerst
dient beantwoord: wat is poëzie?
Hij herinnerde daarbij aan de Genestet's uit
lating, flat poëzie overal is, en beschreef baar
als iets, dat sommigen menschen heerlijke ge
waarwordingen. geeft, en die b. v. in een ster
renhemel, een zee, zonsondergang, enz. te vin
den is. Voor Van Eeden is dat alles werke-
Ijjk leven, d. w. z. begaafd met verstand, go-
voel enz., maar op voor ons onbegrijpelijke
wijze. Dit onbekende leven, achter het zintuig.
Ijjk ■waarneembare, spreekt tot ons in een ster
renhemel enz. Dichterlijk nu is hij, die dat
woord verstaat.
Het is een dwaling, waarin we nochtans
bijna alle zijn opgevoed, dat de stof het
eenig werkelijke is. liet bestaan van de stof
onderstelt den goest, die ha^r waarneemt,
waaruit blijkt, dat de geest iets werkelijker»
is dan do stof.
Het gevoel is het clement, waaruit de we
reld -is opgebouwd. De gevoelens zijn het
eenige, dat werkelijk bestaat. Daartoe komen
do geleerden van tegenwoordig terug- Despre
ker liaajdc in dit verband een woord van den
onlangs overleden, Franschen wiskundige Poin-
earc aan, dien hij' echter ten onrechte een
broeder van den tegenwoordigen president
noemde. De geleerde was diens oom-
Geestig stelde van Boden de verhouding
tusschen wetenschap en gevoel door te be-
toogen, dat de wetenschap de kaart maakt
van het land dejr werkelijkheid, terwijl dit
land zelf gevoel, geestestoestand, emotie, harts
tocht of hoe men 't noeme, is.
Als kras voorbeeld vpn do ontoereikend
heid der wetcnscliap noemde de spreker de
definitie, die do wetenschap vian een wee
moedige melodie zou geven. Ze zou gewagen
van luchttrillingen, slingerbeweging, snelheid,
gehoorzenuw, hersenenom den daardoor
gewekte» indruk te verklaren. Toch wordt
ons daa,rd°or het wezen der melodie niet
duidelijk, tot een kunstenaar ze ons voor-
sj>eelt
Do dichter is de pionier in het land der
werkelijkheid. Hij voelt fijner dan een ander.
Toch erkent v,an Eeden, da,t do geleerde on
ontbeerlijk is. Hij meet ajs het ware do wer
kelijkheid Het is nu tocli duidelijk, dat wat
gemeten wordt (het gevoelbelangrijker is
dan liet nieten zeff. De functies van den
dichter en den geleerde vullen elkaar aan.
Het gevoel heeft zich verdiept met behulp van
de wetenschap. Met een gelukkig voorbeeld
Werd er ons aan hemmerd, li|oe de |astro-
nomie, onzen indruk v^n den sterrenhemel
heeft beïnvloed
Het men sch el ijk leven verandert bij den
dag. Van ruwe bellaren zijn wc „betrek-"
kelijk" beschaafde menschen geworden. Dit
liet feit, dat we onze beschaving nog als be-
trekkclijk voelen, blijkt, dat ons een veel hoo-
ger beschaving voor den geest staat.
Terloops herinnerde dr. van Eeden er aan,
dat honderd duizend jaar geleden liier al men
schen woonden, die onze voorvaderen zijn,
daarmee de stelling bestrijdend, dat ons ras
uit Azie afkomstig jzou zijn, D© fweg, die achber
ons ligl, is echter pas een klein deel van
den weg, dien we hebben te gaan- Dien weg
zoeken de dichters.
Onder dichter verstaat va» Eeden het dich
terlijke in ieder mensch. Deze functie richt
ons leven. Er zijn wel nog andere functies als
godsdienst, ethiek enz., maar deze zijn in liet
dichterlijke opgesloten.
Men hoede zicli bij het woord dichter al
leen aan taalvermogen to denken. Spreker
Omschreef het dichterlijke als groote vat
baarheid voor waarneming en gewaarwording
en het vermogen, die uit te drukken.
De dichter doet rechtstreeks zijn eigen ge
voelens aan anderen, meevoelen. Hij bereikt
dit door de muziek zijner taal en door beel
den van figuren, die nooit bestaan hebben.
Als em type van deai dichter uit don ouden
tijd noemde hij Jezus. Als een dichtkunst,
zooaJs de tweed© definitie bedoelt Zijn ge
lijkenissen. Dezo worden door ieder, van welke
nationaliteit ook, verstaan.
Toch kan men niet spreken van het bankroet
der wetenschap. Ze moet slechts haar func
tie kennen en den dichter in zijn functie
laten. De geleerde staat tot den dichter als
de machinist tot den stuurman of den ka
pitein. De wetenschap ïnoet obzijdig zijn .-
zij constateert.
De spreker ontkende, dat tusschen geloof
en wetenschap een lelie tegenstelling bestaat.
Ook de wetenschappelijke mensch moet som
mige onbewijsbare dingen aannemen. En naast
het geloof hgfc de wil. Wie vast gelooft, wil
wat De dichter is thans, wat de priester
en de wijsgeer vroeger waren. Die waardig
heid verlangt van Eeden voor den flicliter
opnieuw.
Spreker vroeg zich thans af, wat vrij
heid eigenlijk is. Ieder is afhankelijk van
iets of iemand anders. „Als ik mijn hand
beweeg, beweeg ik de zon Alles staat met
elkander ia verband.
Vrij is, wat van zich zelf afhangt. Dit
bestaat- niet, maar is te benaderen.
Dr. van Eeden onderscheidt drie soorten,
van vrijneidde esthetische, de moreele en
de sociale vrijheid.
Wat de eerste soort betreftde mensch be
hoort tot een groep. De meeste meeningen
neemt men van die groep over.
De zelfstandigheid, waar ieder prat op gaat,
is meestal een illuzie. Al is het goed, dat
men deze meeuingen van een groep overneemt,,
toch ergeren de dichters zich daaraan. B.v.
Multatuli met zijn „Publick, ik veracht u"
en Nietzsche. Ondanks die. onoorspronkelijk-
heid heeft dr. van Eeden honderden dichter
lijk voelenden ontmoet, die zich in hun om
geving verpletterd voelden
Tot de tweede, de moreele vrijheid komend,
herinnerde do spreker aan God's stem, die
in ons spreekt. De moreele is de religieuse
vrijheid.
In den godsdienst speelt de suggestie een
groote rol. De kinderen nemen meest het ge
loof hunner ouders over. Do dichters zijn
altijd heftig gekant geweest tegou het ker
kelijk en priesterlijk geloof. Immers, de
priester houdt de dingen zooals ze zijn, ter
wijl do dichter verder wil, wil scheppen.
Do moreele vrijheid is alleen mogelijk voor
wie niet van zjjn hartstochten afhankelijk is.
Veel dichters zijn niet in don vollen zin des
woords zelfstandig. Ia dat geval gaan ze on
der- als Oscar Wilde, dien zijn Godsvertrou-
won [gered heeft.
Ten derde: de sociale vTjjhesd treedt dan in
als de mensch de zwakheid van zijn mede'
mensch niet meer misbruikt. Dit zal geschie
den in het communistisch gemeenehest. Het
eigendom is in dit opzicht het wreedste wapen.
Wij allen (Van Eeden sloot zich nadrukkelijk
hierbij in) maken misbruik van ons eigendom
om anderen te knauwen. I)e eigenaars mee
nen aan de gemeenschap kapitaal dien sten t©
bewijzen, doch dit zijn ondiensten, want daar.
door worden anderen van ons eigendom af
gehouden Ook de arme brengt dit in too
passing.
Do meeste «lichters uit ouden en nieuwen
tijd hebben het onrechtvaardige hiervan ui
gezien.
De spreker eindigde met de hoop uit te spre
ken, dat een betere tijd zou aanbreken. U
neemt de stoffelijke welvaart toe, er blijft
nog veel te wenschen. Hij herinnerde er
daarbij aan, hoe in Amerika en Zwitserland
hot onderwijs kosteloos, onzijdig en verplicht
is, terwijl toch vooral do laatste natie zeer
godsdienstig is Ook is dr. Van Eeden ertegen,
om het kind den bijbel te geven Deze is te
moeilijk voor het kind. Het (gevolg zal zijn, dat
het er later mee zal spotten. Het allerfijnste
allerheiligste, aan kinderhanden toevertrouwd,
kweekt materialisme. De spieker vreest, dat ze
daarmee in de „hel van het atheïsme" tercchi
komen. 4St
Daai' na do pauze aan den spreker geen
schriftelijke vragjen bleken te zijn gesteld, droeg
do beminde dichter terstond enkele verzen m'
den bundel „Van de Passielooze Lelie" voor en
ook een, dat nog niet in druk is verschenen,
waarna het talrijk opgekomen publiek den
redenaar inet krachtig handgeklap voor zijn
boeiende voordracht dankte
STUKKEN VOOR DEN GEMEENTERAAD VAN
MIDDELBURG.
Subsidie Nohaleunia.
Naai- aanleiding van het in de vergadering
van 19 Febr. j.l. ingekomen adres van „Ne
halennia", waarvan wij toon gewag mankten,
adviseert het dagelijksch bestuur geen sub
sidie te verleenen.
Met erkenning van de belangrijkheid van het
door adressant© beoogde doel en van de ver
diensten der vereeniging, -waarvan de bij, het
adres gevoegde bijlagen getuigen, kunnen B.
en W. geen vrijheid vinden, met het oog op
de gemeentefinanciën, om den raad voor te
stellen aan Nehalennia een subsidie te ver
leenen.
Bovendien mag met worden vergeten, dat
de (gemeente zicli reeds thans zoo veel haar
mogelijk is beijvert om te handelen in den
zelfden geest als adressante.
De zorg voor plantsoenen en aanplantingeu,
het herstel van het raadhuis en da stads-
scliuur en do bemoeiingen voor het behoud
van in de gemeente bestaande belangrijke ge
bouwen, leveren voldoende bewijzen, dat de
gemeente in dien geest medewerkt zondier
daarbij den in financieelen zin gevaarlijken
stap te behoeven te doen op een weg, welke
leidt tot het geven van subsidiën aan meer
dere particuliere vereenigingen op dit gebied
De mindeihead van de commissie van finan
ciën vereenigt zich met dit voorstel. De meer
derheid is voor het verleenen van een kleine
subsidie b.v. f25 per jaar, als bljjk van
belangstelling in het streven der vereenigjng,
die zich ook voor onze stad verdienstelijk
maakt
GEMEENTERAAD VAN MIDDELBURG.
Vergadering van den Raad der gemeente
Middelburg, op Woensdag den 19 Maart 1913,
des namiddags te 2 uur, ter behandeling van
de onderstaande zaken
Notulen vorige vergadering.
Ingekomen stukken.
Voorstel benoeming 2e onderwijzeres uut
tige handwerken school A, Voordracht 1
inej II. van der Does; 2. me}. J. A. Oldeman,
3. mej. M. van Houle.
Ontslag mr. li. Doorenbos als Ambteni*u
van den Burgerlijken Stand.
Onlslag dr. A. G. van ILajnel als leer Gym
nasium.
Ontslag mej. A. E. Bourdrez, wed. N. Min-
derhoud, ais onderwijzeres school A.
Wjjzigmg begrooting Burgerlijk Armbestuur
Af- en overschrijving in idem.
Rekening en verantwoording W,crkloozeu-
fonds.
Wijziging Huishoudelijk Reglement Gem
W ©rkloozenfonds.
Subsidie-aanvraag Vereeniging „Nehalennia"-
Voorstel splitsing Directie der Gemeocnte-
bedrijven.
Verzoek mr. II. Doorenbos om Iegelijk met
de betrekking van Gemeente-ontvanger die
van Secretaris der Kamer van Koophandel
eu Fabrieken te mogen waarnemen.
Idem van mr. II. Doorenbos terzake zjjner
zekerheidsstelling als Gemeente-ontvanger.
Beëediging van den Gemecnte-ontvajiger.
Middelburg, den 14 Maart 1913-
De Burgemeester voornoemd,
M. VAN DEN BRANDELER-
BRANDWEER.
Burgemeester en Wethouders van Middel-
burg' u A
gelet op de verordening betreffende de brand
weer van deze gemeente, maken bekend:
le. dat het contingent van bet voor dit
jaar te .benoemen personeel bij de brandweer
zal bestaan uit 57 personen;
2e. dat de loting van hen, die dit jaar
dienstplichtig bij de brandweer worden, als
mede de nalotmg voor hen, die, vallende m
de termen van dienstplichtigheid bij de bran
weer, sedert do laatste inschrijving van et-
dera in deze gemeente zjjn komen, wonen.