TWEEDE BLAD
lidw;
Middelburg 14 December.
FEUILLETON,
HET DERDE SCHOT.
*£andbcuu)kroMek
f'ï-
pder
{0t>ü
ICid-
Maandag 16 Dcc. 1912, no. 297.
v~~
Nog eens het hooge water
op Walcheren.
Wij ontvingen het volgende schrijven ter
plaatsing
»In het stukje van II. te B. in uw blad
van Donderdag 1.1. is eindelijk eens zwart
op wit gezet, wat de inzender van dat
stukje vermoedt de oorzaak te zijn van den
tegenwoordigen hooien waterstand in den
Polder, een vermoeden dat door velen vóór
hem reeds werd uitgesproken en werd over
gebracht op anderen en ten slotte als een
soort lfgende rondgaat onder een deel van
de landbouwende bevolking van Walcheren.
„Er moet iets haperen aan de sluizen daar
zit een zandbank voor of er is iets anders
niet in den haak, waardoor die sluizen haar
plicht niet doen."
Maar wanneer ik als belanghebbend ot
desnoods maar als belangstellend landbouwer
nu zoo'n vermoeden bad, dan ging ik toch
eens een enkelen keer kijken naar Vlissingen
om mij te overtuigen of het werkelijk zoo
was als ik dacht, eer ik mijn vermoeden in
de krant liet drukken.
Wanneer H. te B. en anderen, die denken
als hij, in de laatste maanden eens eenige
keeren naar de Westersluis waren getrokken,
een paar uur vóóc laagwater op de Schelde,
zouden zij het al heel slecht moeten getroffen
hebben wanneer zij niet het water met telle
kracht door de beide sluisopeningen hadden
zien atroomen en met vrij groote snelheid
het water in den boezem hadden zien dalen.
Meermalen toch komt het voor en is het
voorgekomen, dat in ongeveer 3 uren bet
peil in den boezem 70 k 80 cM., soms nog
meer, valt, hetgeen wijst op een uitge
stroomde hoeveelheid water van 60.000 a
70.000 M3.
Terwijl de boezem water loost door de
slui9, wordt hij gevoed door den watergang
en natuurlijk des te sterker naarmate het
water in den boezem daalt. Wanneer dus
het boezempeil 70 cM. gedaald is, is niet
alleen een waterschijf van deze hoogte en
ten oppervlakte van 5,5 H.A., de grootte
van den boezem, dus 38.500 M3 uitgestroomd,
maar ook het water dat in die ongeveer
3 uren uit den watergang is toegevloeid.
Zoolang het water in de Schelde lager is
dan in den boezem, blyvea de deuren van
de sluis open en blijft water uit den boezem
stroomen. Kort nadat de deuren open zijn
gegaan is de strooming het sterkst en wordt
ook de snelste daling waargenomen. Na een
uur wordt de snelheid van daling belangrijk
minder, terwijl de snelheid van uitstrooming
niet in dezelfde mate zwskker wordt. Dit is
een gevolg daarvan dat het water ook uit
den boezem stroomt, voor een groot deel
wordt aangevuld uit den watergang. Ge
leidelijk neemt toch de snelheid af en niet
lang nadat de boezem zijn laagsten stand
'bereikt heeft, worden de deuren dichtge-
drukt door het buitenwater, dat hooger is
gekomen dan het boezemwater.
In de laatste periode van snatie komt het
water in den boezem weer op, door dat er
meer water met den watergang wordt toe
gevoerd, dan door de sluisopeningen af
stroomt.
Uit waarnemingen is nu gebleken, dat
wanneer het boezempeil 70 c.M. daalt, in
Crimineele Roman
36. va®
HANS VON WIESA.
(Vertaald met toestemming van den
Duitschen schrijver.)
Nadat Mylius nog eens geroepen had, kwam
de veiligheiasbea®ibto nader en groette onder
danig.
1 „Kent u ojasV'
„Jawel, heeren."
„Hoe komt u hiecr of liever wat komt u hier
doen?" vroeg Mylius.
„Ik hen op hevel va® den commissaris van
politie, den heer Volk, hier gekomen I" luidde
het antwoord„hij Wachtte snij op toen ik van
morgen vroeg naar het dorp wou rijden."
„En wa,t heeft hij u opgedragen?"
Do veldwachter woes naar den kant van het
bopch. „Daar ligt de houtvesterswoning."
„Moet u die bewaken?"
„Ja, mijnheer. Ginds tegen de helling
staat de inspecteur."
„Zoo, zoo, opdat de kreupele houtvester zich
njet uit do voeten maakt", zeide de rechter
vpn instructie lachend. „Nu, ik moet zeggen,
manheer Völk blijft aah zijn opvatting ge-
fcrppw met beklagenswaardige consequentie."
totaal door de sluis te Vlissingen afgevoerd
wordt 61.600 M5uit den watergang en
wat daar achter ligt is dus 61.600 M3
38.500 Ml afgetapt.
Blijkens de dagelijksche aanteekeningen
van den sluismeester i9 in de maaad Sep
tember te Vlissingen de sluis 3 dagen niet
open geweest en dat niet door dat er iets
haperde aan de sluis, maar door dat het
water buiten niet laag genoeg afliep. Van 1
tot 3 September werkte de sluis, op 4, 5 en
6 September, in de z.g. doode getijden,
gingen de deuren niet open. De rest van de
maand werd iederen dag gesueerd.
In October is uit gelijke oorzaak als in
September ook de sluis 3 dagen gesloten
gebleven en in November maar een dag, den
stormdag van 11 November.
En berekent men nu, uit de dagelijkschen
aarnemingen van den sluismeester, de
hoeveelheden die in de maanden September,
October en November zijn afgevoerd dan
verkrijgt men:
voor September 2.400.000 M3
October 2.090.000
November 3.100.000
De sluis te Veere heeft precies met
dezelfde verhouding gewerkt als die te
Vlissingen. Door deze sluis werd afgevoerd in:
September 949.000 M3
October 916.000
November 1.288.000
Mij dunkt dat uit deze cijfers duidelijk
blijkt, dat er niets hapert aan de sluizen en
dat iemand die,' erkent een leek te zijn,
maar toch eens zeggen zal boe bet is, beter
had gedaan bij zijn nederige erkenning te
blijven.
Het is niemand kwalijk te nemen dat bij
leek is op een of ander gebied, dat zijn we
allemaalmaar men moet niet in bet openbaar
praten over dingen die men niet weet,
vooral niet waar het een belangrijke zaak
geldt als bier.
Door onware voorstellingen wordt elke
goede zaak geschaad.
[We hebben dit schrijven hier een plaats
gegeven, omdat het een wetenswaardige
bijdrage is tot de kennis van een der onder-
deelen van de kwestie. Maar natuurlijk
zonder dat we met deze plaatsing te kennen
willen geven de verantwoordelijkheid over
te nemen voor alle in dit schrijven gemaakte
opmerkingen. In het bijzonder lijkt ons bet
aan 't slot tot H. gerichte verwijt onver
diend.
Overigens doet het bovenstaand pleidooi
voor het feilloos werken der sluizen ons,
en waarschijnlijk velen met ons, met des
te meer aandrang vragen waar ligt het dan
aan dat tóch het water niet weg loopt, en nu
al sedert Augustus een plaag voor het
midden-bekken van Walcheren is? Nu het
water zoo hoog staat kan het niet-uitdiepen
der slooten daarvan niet meer de oorzaak
zijn. En zelfs al mocht dat het geval wezen,
dan zou tach de Middelburgsche vest voort
durend water naar de sluizen te Vlissingen
moeten afvoerenwant daarmee staat zij
niet met slooten in verbinding maar door
een directe watergang. R e d.]
Tn het „Hand." kwam gisteravond de
volgende beschouwing roor van den bekenden
Haagschen correspondent van dat blad. Het
stukje had tot opschrift den spoltenden titel
„De Stelling Walcheren":
»Wie dezer dagen het eiland Walcheren
mocht bezoeken, kan er zich van overtuigen
dat daar, in vollen vredestijd, uiterst merk
waardige oorlogBproeven worden genomen.
Een deel van het eiland is namelijk onder
water gezet teneinde na te gaan of men,
met een doeltreffende inundatie, de kosten
van de verdediging niet zou kunnen be
perken. En voor degenen dia niet in de
gelegenheid mochten zijn om deze zeldzame
proefneming in werkelijkheid te gaan aan
schouwen, beeft de „Middelburgsche Cou
rant" een goed werk gedaan door een paar
photo's van de gestelde inundatie in de
courant te sluiten. Men kan zien hoe prach
tig de proef is geslaagd't Is al water wat
men ziet.
»Alle gekheid op een stokjeIndien
het Ministerie van Oorlog ergens in ons
land eens inundatie-proeven ging nemen, zou
„Wjj zijn juist op weg napr den houtvester.
Zou u zoo goed willen wezen met ons mee te
ga<an?" vroeg Mylius.
Hpt rijtuig zette zich opnieuw in beweging
ivolgd door den ma® te pa®rd en eenige
minuten la,ter had)den zij het doel van hun
tpcjht bereikt.
Dp commissaris van politie stond reeds voor
dp poort en na®st hein de jonge man, die
bom den vorigen dag tot gids had gediend.
Do heeren stapten uit.
Völk wendde zich tof den officier va®
justitip.
„Is er wat nieuws to berichten?" vroeg
Mylius.
„Helaas ja I niet iets om Mij op te verheu-
gpn. Ik heb een domheid begaan, die ik
zelf niet vergeven kan."
„Wiat dan?"
„Ik heb gisteren ongelukkig verzuimd aan
dezen jongen man te verbieden vapdoag naar
dp hou'tvestexswoning te gaan voordat wij
pr geweest waren."
„Ja, dat is jammer. Maar daar is niets aan
te doen, u heeft er niet aan gedacht."
„Luister verder. Mijn beide gewichtigste be-
zwapende getuigen zijn dood."
„Wie dan?"
„De beide bloedhonden Flick en Flock."
„En hop komt dat?"
„Zij zijn van morgen vroeg doodgeschoten."
„Door wien?"
„Door dpn jeugdigen houtjviestersleerling."
„Waarom?"
„Op bevel van den houtvester. De lijken lig
gen dapr ginds."
men dan niet moord en brand schreeuwen
Maar mag Waterstaat dan wel dulden
wat Oorlog niet mag doen? De toestand
op Walcheren is-dit jaar buitengewoon on
gunstig maar volkomen goed is die nog
nooit geweest. De waterafvoer is daar zeer
gebrekkig; ook in den herfst van 1910 heb
ben wij een zoodanige inundatie kunnen
waarnemen dat, bij voorbeeld, de wagens
in de landwegen bleven steken en de jagers
wel wisten hoe ze over de slooten, maar
niet hoe ze door de weiden zouden homen.
»Wij kunnen niet beoordeelen in hoeverre
het polderbestuur, zooals door sommigen
beweerd wordt, nalatig is. Maar wel weten
wij dat de toestand dringend voorziening
eischt. En wij hopen dat de Minister van
Waterstaat zijn aandacht er aan zal willen
wijden."
VAN ONZIN VASTEN UEDKWERKBK.
Een praatje bqj den haard.
Men hoort onder de landbouwers thans
gemeen klagen, dat er gebrek i9 aan
werkvolk.
Wij zullen tot de laatsten behooren, die
deze klacht tegensprekende aardappel
oogst, de ajuin-oogst, de bieten-oogst hebben
het in nagenoeg alle deelen van Zeeland
duidelijk gemaakt, dat er te weinig arbeiders
zijn om op een gegeven oogenblik het werk,
dat noodzakelijk gedaan moet worden, bin
nen een bepaalden tijd te verrichten, maar
met klagen komt men doorgaans niet verder
veeleer ligt het voor de hand de redenen
op te sporen, die aanleiding gegeven hebben
tot deze algemeene klacht en daarbij naar
middelen om te zien, om aan deze, werke
lijk thans nog gegronde klacht een einde
te maken.
Wij beginnen met aan te nemen, dat er
bij de zoo even genoemde oogsten een aan
zienlijk te kort is geweest aan werklieden.
Maar dat vastgesteld hebbende, ligt de
vraag voor de hand, waaraan moet dat
tekort aan werkkrachten worden toege
schreven V
En het antwoord op die vraag moet
luiden aan twee hoofdoorzaken
lo. aan groote opeenhooping van werk
zaamheden, die binnen een zeer beperkten
tijd moeten verricht worden
2o. aan vermindering van het aantal
werklieden, tengevolge van verhuizing naar
elders.
Wij willen het eerste punt van naderbij
beschouwen.
Wanneer we een dertigtal jaren terug
gaan, was, bij zeer beperkte veehouderij,
graanbouw hot hoofdbedrijf van den land
bouwer. Wel had men daarnaast het ver-
bonwen van meekrap, van ajuin en aard
appelen in sommige gedeelten van Zeeland,
maar graan was het hoofdproduct en als de
graanoogst geheel in de schuur geborgen
was, bleef er ruim genoeg tijd over om da
overige herfst-producten op 't gemak van
het veld te halen.
Door den nitgebreiden graanbouw kwam
het grootste gedeelte van bet schotbaar land
in Augustas open en kon bewerkt worden
voor den volgenden zaaitijd; de aardappels
werden gestoten, de ajuin werd geoogst;
in October was het werk op het land voor
een groot deel afgeloopenin November
begon de rusttijd voor de paarden en tal
van vaste en losse arbeiders vonden gedu
rende een groot deel va» den winter werk
in de schuur.
Maar in de laatste dertig, vooral in het
laatste tiental jaren, is in dat alles eene
groote verandering gekomen. Tengevolge van
de meer loonende prijzen, die voor de sui
kerbieten bedongen kunnen worden, heeft
zich die cultuur zeer uitgebreid. Daardoor
is de graanbouw aanzlfenlijk ingekrompen
en dientengevolge en ook door het meer en
meer gebruikmaken van dorschmachines, is
het werk gedurende den winter in de schuren
voortdurend verminderd, terwijl nog boven
dien het werk op het land, dat voor jaren
reeds vroeg in het voorjaar begon met
boonen planten, wintervruchten behekken
„Verduiveld I"
„En Biehringer?"
„Is natuurlijk zeer teleurgesteld en vertoornd
heengegaan, nu, hij de honden niet (nee kan ne
men, dat kunt u denken. Hij zal nu zijn gelui
Mylius fronste de wehkbrauen.
„Wij Mogen onzen tijd niet verpraten."
Hij liep naa,r den houtvestersloerlmg, die op
kleinen afstand stond.
„Welke reden heeft houtvester Rott u gege
ven, waarvoor de honden moesten worden
doodgeschoten
„Omdat zij ui (gebroken waren en op buit
waïpn uitgeweest 1"
„Dat is een vreemde reden.'
„Dp houtvester is zeer streng."
enz., thans reel minder banden verlangt en
eerst veel later begint. Volop werk begint
eigenlijk eerst met het kappen e» zetten
dar bieten.
Wanneer men dat eens aandachtig over
weegt en men gaat daarbij nauwkeurig nu,
hoeveel dagen in onze landbouwende streken
de losse werkman geen werk kan vinden,
dan mag men zich, dunkt ons, niet verwon
deren, dat arbeiders, die zulks maar eenigs-
zins kunnen doen, naar elders tijgen om
door onafgebroken arbeid te kunnen voor
zien in de behoeften van zich zelf en van
hun huisgezin.
Het werk in het najaar, zelfs tot het
einde van November, is aanzienlijk ver
meerderd het aantal werklieden is, omdat
velen hunner vast werk gezocht hebben in
fabrieken en in mijnen, eer af- dan toege
nomen.
Men behoeft zich dus niet te verwonderen,
dat men algemeen de klacht hoort, dat er
gebrek aan werkvolk i6, dat van alle kanten
uitgezien wordt naar werktuigen om met
het werk met een kleiner aantal personen
toch op tijd gereed te komen.
Wij voor ons twijfelen er aan of die
werktuigen, welke men zoo hoog noodig
meent te hebben, n.l. bietenrooiers, voor
onze kleistreken zoo spoedig zullen uitge
vonden worden en daarom is het te vreezen,
zoowel voor den landbouwer als voor den
werkman, dat die cultuur zal moeten inge
krompen worden.
Wij vreezen dat voor den landbouwer,
omdat de suikerbiet blijkens de uitkomsten
van droge en natte jaren hem de grootste
.en zekerste inkomsten biedt.
Wij vreezen dat voor den werkman, om
dat de suikerbiet hem tot laat in 't jaar
werk en goede daglooneu bezorgt.
En dat onze vrees bewaarheid zal worden
is nagenoeg zeker, wanneer er geene maat
regelen genomen worden om te zorgen roor
n blijvenden werkmansstand.
Verliezen wij tengevolge van het weinige
werk gedurende den winter en in het voor
jaar nog meer werklieden, dan zal deland-
bouwer in 't najaar, wanneer hy de werk
lieden niet missen lean, dezeD zoo duur
moeten betalen om zijn werk gedaan te
krijgen, dat er bij slot van rekening voor
hem geen winst overblijft en hij van de
voor hem vroeger en thans nog voordeelige
bietencultuur moet afzien.
Een voorbeeld, hoe het dan zal gaan, kan
men al zien op 't gebied van het houden
van melkvee.
Boerenmeiden, de slavinnen van de hof
stede, zijn tegen zeer hooge huren, kwaad-
krijgs. De meisjes van de tegenwoordigen
tijd gaan liever dienen bij burgers, nog
liever in de stad, waar zij voor minder
onaangenaam, minder slavelijk werk, ook
groote huren verdienenwaar zij op ha< r
uitgaansdag in een dames-tenuetje kunnen
verschijnenmeer en meer ziet men dan ook,
uit gebrek aan werkkrachten ook op dit ge
bied, het melkvee verminderen om plaats te
maken voor vetweiderij, die misschien min
der winsten oplevert, maar ook minder uit
gaven, minder zorg, minder hoofdbreken
kost en vrij wat minder onaangenaamheden
met zich voert.
Bleef de werkman in het boerenbedrijf,
voorzag dat behoorlijk in zijn onderbond
en in dat van zijn huisgezin, niet alleen
gedurende de drukke tijden van het jaar,
maar gedurende het geheele jaar, dan zou
bij hem de lust om van woonplaats te ver
anderen niet ontwaken, want de buitenman,
de op het platteland geboren werkman, is
eigen kan de streek, waar hij geboren werd
hij is in de verste verte geen kosmopoliet
en het is alleen de nood die hem naar
elders drijft.
Vond de boerenarbeider in zijn bedrijf
een behoorlijk bestaan voor zich en de zijnen,
dan zou hij zijne kinderen daarin .blijven
opvoeden; zijne zoons zouden zich na het
verlaten der school toeleggen op het land
bouwbedrijf, zijne dochters zouden van
jongsaf, gewend aan de behandeling van
't vee, aan de werkzaamheden in de boeren
huishouding, geschikt dienstboden^ ersoneel
verschaffen, zooals zulks tot voor weinige
jaren Dog altijd het geval is geweest.
Maar om tot dit doel te geraken moet
men, nu het tij verloopen is, nu de land
bouw op geheel andere wijze gedreven
wordt als voor een twintigtal jaren nog het
geval was, de bakens verzetten, voor het
te laat is.
(Wiordt vorvplgii.)
VARIA.
HET HERSEN-AANHANGSEL.
Over dat kleine aanhangsel aan de onder
zijde van de hersenen is reeds veel geschre
ven. Men heeft het steeds tot do vervallen
en voor het levensonderhoud van geen belang
zijnde deelen van het dierlijk lichaam ge--
houden. Maar sedert de geneeskunde zich
dieper met dit aanhangsel beeft bezig ge
houden, blijkt het telkens duidelijker een
orgaan, dat op merkwaardige wijze functi
oneert. Dat zijn taak zoo lang duister is
gebleven, wordt in de eerste plaats verklaard
uit zijn verborgen plaats en wat volgens de
«Kölnische Zeitung» (aan dit blad ontleene*
we de volgende beschouwing) «Türkensattel»
heet. Dit daar te bereiken was wegenst eck-
nische moeilijkheden bijna onmogelijk.
Toch is bet een zekeren onderzoeker 15.
Aschner gelukt, bij jonge honden van bet
verhemelte uit het orgaan te bereiken en
het langs operatieven weg te verwijderen.
Zoo kon hij door vergelijking van geopereerde
dieren met normale jongen van denzelfde»
worp vaststellen, dat degene, die van dat
hersec-aanhang8el beroofd waren, merk
waardige storingen in de ontwikkeling aan
toonden.
Van deze had men tevoren niet geweten,
,t ze met dit verkommerd orgaan in ver
band stonden. Niet alleen dat de licbaams-
grootte van die aldus geopereerde dieren
verre bij die der normale honden ten achter
bleef en dat, bij een sterke vet-aanzetting,
hnn geheele uiterlijk achterlijk bleef, maar
ook de niet-liehamelijke bekwaamheden
hadden door de verwijdering van het orgaan
aanzienlijk schade geleden. De hondeu zaten
stompzinnig en zonder lust tot vroolijk spel
in hun hok.
Het eigenaardigste echter was, dat inzon
derheid de geelaehtsklieren sterk daarbij
geleden hebben en zelfs niet alleen ine
'erhonding tot de mindere ontwikkeling
-an het geheole lichaam, maar zooals mi
croscopisch onderzoek aantoonde, door on
middellijke ontaarding. Ook bij den mensch
kent men reeds sinds jaren ziekte-toestande»,
die met zekerheid op een afwijking van dit
orgaan duiden. Dikwijls zijn de niterlijke
kenteekenen van dit lijden zoo duidelijk,
dat den bekwamen arts een vluchtige blik
voldoende is, om de kwaal te herkennen.
Zoo is vastgesteld, dat de zoogenaamde
akromegalie", die met een dikwijls zeer
aanzienlijke vergrooting van handen en voe
ten, van den schede], de tong en in 't bij
zonder van de onderkaak samengaat, bijna
altijd op een vergrooting en overmatige
werking van bepaalde deelen van dathersen-
aanhangsel kan worden teruggevoerd. Een
aandoening, die met het kropgezwel der
schildklieren vergeleken kan worden. Dat
zulke zieken met bun hoed-nummer 65, hun
handschoen-nummer 9 en met hun plompe
onderkaak zeer opvallend van normale men
sehen afwijken, behoeft niet te worden aan
getoond.
In andere, zeldzaam optredende gevallen
biedt zich den geneesheer een dergelijk
ziektebeeld, als Aschner het omtrent zjjn
honden gegeven heeft, aan. Er vormt zich
dan nl. onder de uiterlijke kenteekenen van
vetzucht een verandering in het karakter,
die bijzonder scherp op het gebied der se-
maliteit optreedt. Bovendien kan de druk
van het vergroote hersen-aanhangsel op de
in noodlottige nabijheid zich bevindende ge
zichtszenuwen tot storingen in het gezichts
vermogen en zelfs tot volslagen blindheid,
leiden.
Al deze verschijnselen bewijzen, dat het
bedoelde aanhangsel tot de klieren behoort,
welker afscheidingsstof in het lichaam een
gewichtige taak te vervullen hebben. Tele
teekenen schijnen daarop te wijzen, dat dit
orgaan met twee andere bloedklieren in een
tot nu toe nog weinig onderzochten, inner-
lijken samenhang staat en dat tot onge
stoorde ontwikkeling van het dierlijk orga
nisme een harmonische verhouding van de
zich aan den ingang van de deur een oude
vtouw invet grijs haar, die echter dadelijk, toen
zij de vreemde heeren zag, in huis verdween.
„Was dat de moeder van den houtvester?"
„Ja mijnheer."
Zy begaven zich dadelijk naar de woonka
mer Er was niemand, maar door do open
staande deur die in de aangrenzende kanier
uitkwam, zag men den houtvester, half ge-
klped, tie bed. liggen.
Hij wilde zich oprichten.
„Liggen blijven I" riep d© dokter. „U heeft
uw vopt verstuikt, niet waar? Mag ik eens
zien 1 Ik ben dokter."
De man njam het compxes van zijn voet af.
De heeren dio achter den dokter aankwa
men, zagen een erg gezwollen en ontstoken
JZoo. Gpbeuxt zoo iets wel "eens meer?" I stake!Do voet zelf was ook gezwollen; ook
,Tot nu top niet; do houtvester heeft een het been tot bijna aan. de knio toe was omt-
vopt gebroken. Nadat u den voet badt ver
stuikt, heeft u zeker nog eau verkeerden stap
stoken en niet bloed beloopen.
De man leed werkelijk aan een ernstige
verwonding en de rechter van instructie zag
met een spoltenden lach den commissaris va®
politie aan..
Do houtvester kreunde van pijn en klemde
de tanden op elkander.
„Doet het pijn?" vroeg de dokteT, die met
ervaren hand den voet onderzocht. „En heeft
u met dien voet gisteren nog kunnen loopen?
„Breng ons bij hem I Gaat u mee, heeren?" j Het is hoost niet to gelooven I"
Toen zij het erf opkwamen, begonnen de! „Het ging ook heel slecht, ik heb woedend©
hoeden alle tegelijk to blaffen. De veldwach- P'ju gehad, doktor."
ter was reeds van zijn paard gesprongen en I „Het is mij een raadsel, hoe het u moge-
bond het aan een paal vast. lijk geweest is om daarmee te looepn.
Topn het groepje heeren het erf schuinheeft uw voet niet verstuikt, zooals u dacht,
overstak en zij het huis naderden, vertoonde hjj is gebroken. Vlak boven den enkel is de
ongehoorzame® hond wel eens een brandmerk
gegeven, maar doodgeschoten nooit
„En hop wist de houtvester dat de honden
op buit woxpn uitgeweest?"
„Ik heb het hem verteld. Ik moest hem alles
ïnpedeelen."
„Dat spreekt van zelf, Komaan, nu het huis
jn 1 Waar is do houtvester
„Hij ligt te bed, mijnheer Myliuszijn voet
dopt hem veel pijn."
„Ja, dat is zoo dokter. fiisterena,Vorf|l
nadat ik mijn leerling had uilgelaten, sleepte
ik mij voort aiaaj huis Daar springt Unkas,
een jcosge, groote, wilde hond tegen mij op,
jk kan hot zwaje dier niet houden, doe een
stap op zij, maar viel tegelijkertijd op den
grond Toen heb ik mij verder op handen en
voeten naar huis gesleept."
„Hoe Iaat was dat ongeveer?" vroeg Völk.
Rott wierp den spieker een blik uit Zqu
donkere oogen toe en antwoordde
„Het was pik donker. De houtvestersleer-J
ling was, zooals ik u zpj, juist bjj mij geweest
om my verslag te geven, van het ongeluk."
J „Nu dat kan later nagegaan worden", sprak
de rechter van instructie.
De dokter doopte het compres nu in een
waschkom, die op een. stoel naast het bed
stond, en wikkelde den zieken vopt weder
jia.
1 „Ik zal een voorloopig verband om den voet
I leggenvóór de Test moet uw eigen dokter
j maar zoigen."
„Wij" vinden het noodig hier een huiszoeking
te; houden, mijnheer Rott, Er zijn eenige zaken,
die opheldering wenschen", zoo wendde zich
|de rechter van instructie tot den. houtvester.
I „Zooals de heeren verlangen," luidde hot
I kalme antwoord, hoewel ik niet weet wat ik
met het ongeluk te maken zou hebbten,.*"
(Wordt vervolgd).