TWEEDE BLAD lidw; Middelburg 14 December. FEUILLETON, HET DERDE SCHOT. *£andbcuu)kroMek f'ï- pder {0t>ü ICid- Maandag 16 Dcc. 1912, no. 297. v~~ Nog eens het hooge water op Walcheren. Wij ontvingen het volgende schrijven ter plaatsing »In het stukje van II. te B. in uw blad van Donderdag 1.1. is eindelijk eens zwart op wit gezet, wat de inzender van dat stukje vermoedt de oorzaak te zijn van den tegenwoordigen hooien waterstand in den Polder, een vermoeden dat door velen vóór hem reeds werd uitgesproken en werd over gebracht op anderen en ten slotte als een soort lfgende rondgaat onder een deel van de landbouwende bevolking van Walcheren. „Er moet iets haperen aan de sluizen daar zit een zandbank voor of er is iets anders niet in den haak, waardoor die sluizen haar plicht niet doen." Maar wanneer ik als belanghebbend ot desnoods maar als belangstellend landbouwer nu zoo'n vermoeden bad, dan ging ik toch eens een enkelen keer kijken naar Vlissingen om mij te overtuigen of het werkelijk zoo was als ik dacht, eer ik mijn vermoeden in de krant liet drukken. Wanneer H. te B. en anderen, die denken als hij, in de laatste maanden eens eenige keeren naar de Westersluis waren getrokken, een paar uur vóóc laagwater op de Schelde, zouden zij het al heel slecht moeten getroffen hebben wanneer zij niet het water met telle kracht door de beide sluisopeningen hadden zien atroomen en met vrij groote snelheid het water in den boezem hadden zien dalen. Meermalen toch komt het voor en is het voorgekomen, dat in ongeveer 3 uren bet peil in den boezem 70 k 80 cM., soms nog meer, valt, hetgeen wijst op een uitge stroomde hoeveelheid water van 60.000 a 70.000 M3. Terwijl de boezem water loost door de slui9, wordt hij gevoed door den watergang en natuurlijk des te sterker naarmate het water in den boezem daalt. Wanneer dus het boezempeil 70 cM. gedaald is, is niet alleen een waterschijf van deze hoogte en ten oppervlakte van 5,5 H.A., de grootte van den boezem, dus 38.500 M3 uitgestroomd, maar ook het water dat in die ongeveer 3 uren uit den watergang is toegevloeid. Zoolang het water in de Schelde lager is dan in den boezem, blyvea de deuren van de sluis open en blijft water uit den boezem stroomen. Kort nadat de deuren open zijn gegaan is de strooming het sterkst en wordt ook de snelste daling waargenomen. Na een uur wordt de snelheid van daling belangrijk minder, terwijl de snelheid van uitstrooming niet in dezelfde mate zwskker wordt. Dit is een gevolg daarvan dat het water ook uit den boezem stroomt, voor een groot deel wordt aangevuld uit den watergang. Ge leidelijk neemt toch de snelheid af en niet lang nadat de boezem zijn laagsten stand 'bereikt heeft, worden de deuren dichtge- drukt door het buitenwater, dat hooger is gekomen dan het boezemwater. In de laatste periode van snatie komt het water in den boezem weer op, door dat er meer water met den watergang wordt toe gevoerd, dan door de sluisopeningen af stroomt. Uit waarnemingen is nu gebleken, dat wanneer het boezempeil 70 c.M. daalt, in Crimineele Roman 36. va® HANS VON WIESA. (Vertaald met toestemming van den Duitschen schrijver.) Nadat Mylius nog eens geroepen had, kwam de veiligheiasbea®ibto nader en groette onder danig. 1 „Kent u ojasV' „Jawel, heeren." „Hoe komt u hiecr of liever wat komt u hier doen?" vroeg Mylius. „Ik hen op hevel va® den commissaris van politie, den heer Volk, hier gekomen I" luidde het antwoord„hij Wachtte snij op toen ik van morgen vroeg naar het dorp wou rijden." „En wa,t heeft hij u opgedragen?" Do veldwachter woes naar den kant van het bopch. „Daar ligt de houtvesterswoning." „Moet u die bewaken?" „Ja, mijnheer. Ginds tegen de helling staat de inspecteur." „Zoo, zoo, opdat de kreupele houtvester zich njet uit do voeten maakt", zeide de rechter vpn instructie lachend. „Nu, ik moet zeggen, manheer Völk blijft aah zijn opvatting ge- fcrppw met beklagenswaardige consequentie." totaal door de sluis te Vlissingen afgevoerd wordt 61.600 M5uit den watergang en wat daar achter ligt is dus 61.600 M3 38.500 Ml afgetapt. Blijkens de dagelijksche aanteekeningen van den sluismeester i9 in de maaad Sep tember te Vlissingen de sluis 3 dagen niet open geweest en dat niet door dat er iets haperde aan de sluis, maar door dat het water buiten niet laag genoeg afliep. Van 1 tot 3 September werkte de sluis, op 4, 5 en 6 September, in de z.g. doode getijden, gingen de deuren niet open. De rest van de maand werd iederen dag gesueerd. In October is uit gelijke oorzaak als in September ook de sluis 3 dagen gesloten gebleven en in November maar een dag, den stormdag van 11 November. En berekent men nu, uit de dagelijkschen aarnemingen van den sluismeester, de hoeveelheden die in de maanden September, October en November zijn afgevoerd dan verkrijgt men: voor September 2.400.000 M3 October 2.090.000 November 3.100.000 De sluis te Veere heeft precies met dezelfde verhouding gewerkt als die te Vlissingen. Door deze sluis werd afgevoerd in: September 949.000 M3 October 916.000 November 1.288.000 Mij dunkt dat uit deze cijfers duidelijk blijkt, dat er niets hapert aan de sluizen en dat iemand die,' erkent een leek te zijn, maar toch eens zeggen zal boe bet is, beter had gedaan bij zijn nederige erkenning te blijven. Het is niemand kwalijk te nemen dat bij leek is op een of ander gebied, dat zijn we allemaalmaar men moet niet in bet openbaar praten over dingen die men niet weet, vooral niet waar het een belangrijke zaak geldt als bier. Door onware voorstellingen wordt elke goede zaak geschaad. [We hebben dit schrijven hier een plaats gegeven, omdat het een wetenswaardige bijdrage is tot de kennis van een der onder- deelen van de kwestie. Maar natuurlijk zonder dat we met deze plaatsing te kennen willen geven de verantwoordelijkheid over te nemen voor alle in dit schrijven gemaakte opmerkingen. In het bijzonder lijkt ons bet aan 't slot tot H. gerichte verwijt onver diend. Overigens doet het bovenstaand pleidooi voor het feilloos werken der sluizen ons, en waarschijnlijk velen met ons, met des te meer aandrang vragen waar ligt het dan aan dat tóch het water niet weg loopt, en nu al sedert Augustus een plaag voor het midden-bekken van Walcheren is? Nu het water zoo hoog staat kan het niet-uitdiepen der slooten daarvan niet meer de oorzaak zijn. En zelfs al mocht dat het geval wezen, dan zou tach de Middelburgsche vest voort durend water naar de sluizen te Vlissingen moeten afvoerenwant daarmee staat zij niet met slooten in verbinding maar door een directe watergang. R e d.] Tn het „Hand." kwam gisteravond de volgende beschouwing roor van den bekenden Haagschen correspondent van dat blad. Het stukje had tot opschrift den spoltenden titel „De Stelling Walcheren": »Wie dezer dagen het eiland Walcheren mocht bezoeken, kan er zich van overtuigen dat daar, in vollen vredestijd, uiterst merk waardige oorlogBproeven worden genomen. Een deel van het eiland is namelijk onder water gezet teneinde na te gaan of men, met een doeltreffende inundatie, de kosten van de verdediging niet zou kunnen be perken. En voor degenen dia niet in de gelegenheid mochten zijn om deze zeldzame proefneming in werkelijkheid te gaan aan schouwen, beeft de „Middelburgsche Cou rant" een goed werk gedaan door een paar photo's van de gestelde inundatie in de courant te sluiten. Men kan zien hoe prach tig de proef is geslaagd't Is al water wat men ziet. »Alle gekheid op een stokjeIndien het Ministerie van Oorlog ergens in ons land eens inundatie-proeven ging nemen, zou „Wjj zijn juist op weg napr den houtvester. Zou u zoo goed willen wezen met ons mee te ga<an?" vroeg Mylius. Hpt rijtuig zette zich opnieuw in beweging ivolgd door den ma® te pa®rd en eenige minuten la,ter had)den zij het doel van hun tpcjht bereikt. Dp commissaris van politie stond reeds voor dp poort en na®st hein de jonge man, die bom den vorigen dag tot gids had gediend. Do heeren stapten uit. Völk wendde zich tof den officier va® justitip. „Is er wat nieuws to berichten?" vroeg Mylius. „Helaas ja I niet iets om Mij op te verheu- gpn. Ik heb een domheid begaan, die ik zelf niet vergeven kan." „Wiat dan?" „Ik heb gisteren ongelukkig verzuimd aan dezen jongen man te verbieden vapdoag naar dp hou'tvestexswoning te gaan voordat wij pr geweest waren." „Ja, dat is jammer. Maar daar is niets aan te doen, u heeft er niet aan gedacht." „Luister verder. Mijn beide gewichtigste be- zwapende getuigen zijn dood." „Wie dan?" „De beide bloedhonden Flick en Flock." „En hop komt dat?" „Zij zijn van morgen vroeg doodgeschoten." „Door wien?" „Door dpn jeugdigen houtjviestersleerling." „Waarom?" „Op bevel van den houtvester. De lijken lig gen dapr ginds." men dan niet moord en brand schreeuwen Maar mag Waterstaat dan wel dulden wat Oorlog niet mag doen? De toestand op Walcheren is-dit jaar buitengewoon on gunstig maar volkomen goed is die nog nooit geweest. De waterafvoer is daar zeer gebrekkig; ook in den herfst van 1910 heb ben wij een zoodanige inundatie kunnen waarnemen dat, bij voorbeeld, de wagens in de landwegen bleven steken en de jagers wel wisten hoe ze over de slooten, maar niet hoe ze door de weiden zouden homen. »Wij kunnen niet beoordeelen in hoeverre het polderbestuur, zooals door sommigen beweerd wordt, nalatig is. Maar wel weten wij dat de toestand dringend voorziening eischt. En wij hopen dat de Minister van Waterstaat zijn aandacht er aan zal willen wijden." VAN ONZIN VASTEN UEDKWERKBK. Een praatje bqj den haard. Men hoort onder de landbouwers thans gemeen klagen, dat er gebrek i9 aan werkvolk. Wij zullen tot de laatsten behooren, die deze klacht tegensprekende aardappel oogst, de ajuin-oogst, de bieten-oogst hebben het in nagenoeg alle deelen van Zeeland duidelijk gemaakt, dat er te weinig arbeiders zijn om op een gegeven oogenblik het werk, dat noodzakelijk gedaan moet worden, bin nen een bepaalden tijd te verrichten, maar met klagen komt men doorgaans niet verder veeleer ligt het voor de hand de redenen op te sporen, die aanleiding gegeven hebben tot deze algemeene klacht en daarbij naar middelen om te zien, om aan deze, werke lijk thans nog gegronde klacht een einde te maken. Wij beginnen met aan te nemen, dat er bij de zoo even genoemde oogsten een aan zienlijk te kort is geweest aan werklieden. Maar dat vastgesteld hebbende, ligt de vraag voor de hand, waaraan moet dat tekort aan werkkrachten worden toege schreven V En het antwoord op die vraag moet luiden aan twee hoofdoorzaken lo. aan groote opeenhooping van werk zaamheden, die binnen een zeer beperkten tijd moeten verricht worden 2o. aan vermindering van het aantal werklieden, tengevolge van verhuizing naar elders. Wij willen het eerste punt van naderbij beschouwen. Wanneer we een dertigtal jaren terug gaan, was, bij zeer beperkte veehouderij, graanbouw hot hoofdbedrijf van den land bouwer. Wel had men daarnaast het ver- bonwen van meekrap, van ajuin en aard appelen in sommige gedeelten van Zeeland, maar graan was het hoofdproduct en als de graanoogst geheel in de schuur geborgen was, bleef er ruim genoeg tijd over om da overige herfst-producten op 't gemak van het veld te halen. Door den nitgebreiden graanbouw kwam het grootste gedeelte van bet schotbaar land in Augustas open en kon bewerkt worden voor den volgenden zaaitijd; de aardappels werden gestoten, de ajuin werd geoogst; in October was het werk op het land voor een groot deel afgeloopenin November begon de rusttijd voor de paarden en tal van vaste en losse arbeiders vonden gedu rende een groot deel va» den winter werk in de schuur. Maar in de laatste dertig, vooral in het laatste tiental jaren, is in dat alles eene groote verandering gekomen. Tengevolge van de meer loonende prijzen, die voor de sui kerbieten bedongen kunnen worden, heeft zich die cultuur zeer uitgebreid. Daardoor is de graanbouw aanzlfenlijk ingekrompen en dientengevolge en ook door het meer en meer gebruikmaken van dorschmachines, is het werk gedurende den winter in de schuren voortdurend verminderd, terwijl nog boven dien het werk op het land, dat voor jaren reeds vroeg in het voorjaar begon met boonen planten, wintervruchten behekken „Verduiveld I" „En Biehringer?" „Is natuurlijk zeer teleurgesteld en vertoornd heengegaan, nu, hij de honden niet (nee kan ne men, dat kunt u denken. Hij zal nu zijn gelui Mylius fronste de wehkbrauen. „Wij Mogen onzen tijd niet verpraten." Hij liep naa,r den houtvestersloerlmg, die op kleinen afstand stond. „Welke reden heeft houtvester Rott u gege ven, waarvoor de honden moesten worden doodgeschoten „Omdat zij ui (gebroken waren en op buit waïpn uitgeweest 1" „Dat is een vreemde reden.' „Dp houtvester is zeer streng." enz., thans reel minder banden verlangt en eerst veel later begint. Volop werk begint eigenlijk eerst met het kappen e» zetten dar bieten. Wanneer men dat eens aandachtig over weegt en men gaat daarbij nauwkeurig nu, hoeveel dagen in onze landbouwende streken de losse werkman geen werk kan vinden, dan mag men zich, dunkt ons, niet verwon deren, dat arbeiders, die zulks maar eenigs- zins kunnen doen, naar elders tijgen om door onafgebroken arbeid te kunnen voor zien in de behoeften van zich zelf en van hun huisgezin. Het werk in het najaar, zelfs tot het einde van November, is aanzienlijk ver meerderd het aantal werklieden is, omdat velen hunner vast werk gezocht hebben in fabrieken en in mijnen, eer af- dan toege nomen. Men behoeft zich dus niet te verwonderen, dat men algemeen de klacht hoort, dat er gebrek aan werkvolk i6, dat van alle kanten uitgezien wordt naar werktuigen om met het werk met een kleiner aantal personen toch op tijd gereed te komen. Wij voor ons twijfelen er aan of die werktuigen, welke men zoo hoog noodig meent te hebben, n.l. bietenrooiers, voor onze kleistreken zoo spoedig zullen uitge vonden worden en daarom is het te vreezen, zoowel voor den landbouwer als voor den werkman, dat die cultuur zal moeten inge krompen worden. Wij vreezen dat voor den landbouwer, omdat de suikerbiet blijkens de uitkomsten van droge en natte jaren hem de grootste .en zekerste inkomsten biedt. Wij vreezen dat voor den werkman, om dat de suikerbiet hem tot laat in 't jaar werk en goede daglooneu bezorgt. En dat onze vrees bewaarheid zal worden is nagenoeg zeker, wanneer er geene maat regelen genomen worden om te zorgen roor n blijvenden werkmansstand. Verliezen wij tengevolge van het weinige werk gedurende den winter en in het voor jaar nog meer werklieden, dan zal deland- bouwer in 't najaar, wanneer hy de werk lieden niet missen lean, dezeD zoo duur moeten betalen om zijn werk gedaan te krijgen, dat er bij slot van rekening voor hem geen winst overblijft en hij van de voor hem vroeger en thans nog voordeelige bietencultuur moet afzien. Een voorbeeld, hoe het dan zal gaan, kan men al zien op 't gebied van het houden van melkvee. Boerenmeiden, de slavinnen van de hof stede, zijn tegen zeer hooge huren, kwaad- krijgs. De meisjes van de tegenwoordigen tijd gaan liever dienen bij burgers, nog liever in de stad, waar zij voor minder onaangenaam, minder slavelijk werk, ook groote huren verdienenwaar zij op ha< r uitgaansdag in een dames-tenuetje kunnen verschijnenmeer en meer ziet men dan ook, uit gebrek aan werkkrachten ook op dit ge bied, het melkvee verminderen om plaats te maken voor vetweiderij, die misschien min der winsten oplevert, maar ook minder uit gaven, minder zorg, minder hoofdbreken kost en vrij wat minder onaangenaamheden met zich voert. Bleef de werkman in het boerenbedrijf, voorzag dat behoorlijk in zijn onderbond en in dat van zijn huisgezin, niet alleen gedurende de drukke tijden van het jaar, maar gedurende het geheele jaar, dan zou bij hem de lust om van woonplaats te ver anderen niet ontwaken, want de buitenman, de op het platteland geboren werkman, is eigen kan de streek, waar hij geboren werd hij is in de verste verte geen kosmopoliet en het is alleen de nood die hem naar elders drijft. Vond de boerenarbeider in zijn bedrijf een behoorlijk bestaan voor zich en de zijnen, dan zou hij zijne kinderen daarin .blijven opvoeden; zijne zoons zouden zich na het verlaten der school toeleggen op het land bouwbedrijf, zijne dochters zouden van jongsaf, gewend aan de behandeling van 't vee, aan de werkzaamheden in de boeren huishouding, geschikt dienstboden^ ersoneel verschaffen, zooals zulks tot voor weinige jaren Dog altijd het geval is geweest. Maar om tot dit doel te geraken moet men, nu het tij verloopen is, nu de land bouw op geheel andere wijze gedreven wordt als voor een twintigtal jaren nog het geval was, de bakens verzetten, voor het te laat is. (Wiordt vorvplgii.) VARIA. HET HERSEN-AANHANGSEL. Over dat kleine aanhangsel aan de onder zijde van de hersenen is reeds veel geschre ven. Men heeft het steeds tot do vervallen en voor het levensonderhoud van geen belang zijnde deelen van het dierlijk lichaam ge-- houden. Maar sedert de geneeskunde zich dieper met dit aanhangsel beeft bezig ge houden, blijkt het telkens duidelijker een orgaan, dat op merkwaardige wijze functi oneert. Dat zijn taak zoo lang duister is gebleven, wordt in de eerste plaats verklaard uit zijn verborgen plaats en wat volgens de «Kölnische Zeitung» (aan dit blad ontleene* we de volgende beschouwing) «Türkensattel» heet. Dit daar te bereiken was wegenst eck- nische moeilijkheden bijna onmogelijk. Toch is bet een zekeren onderzoeker 15. Aschner gelukt, bij jonge honden van bet verhemelte uit het orgaan te bereiken en het langs operatieven weg te verwijderen. Zoo kon hij door vergelijking van geopereerde dieren met normale jongen van denzelfde» worp vaststellen, dat degene, die van dat hersec-aanhang8el beroofd waren, merk waardige storingen in de ontwikkeling aan toonden. Van deze had men tevoren niet geweten, ,t ze met dit verkommerd orgaan in ver band stonden. Niet alleen dat de licbaams- grootte van die aldus geopereerde dieren verre bij die der normale honden ten achter bleef en dat, bij een sterke vet-aanzetting, hnn geheele uiterlijk achterlijk bleef, maar ook de niet-liehamelijke bekwaamheden hadden door de verwijdering van het orgaan aanzienlijk schade geleden. De hondeu zaten stompzinnig en zonder lust tot vroolijk spel in hun hok. Het eigenaardigste echter was, dat inzon derheid de geelaehtsklieren sterk daarbij geleden hebben en zelfs niet alleen ine 'erhonding tot de mindere ontwikkeling -an het geheole lichaam, maar zooals mi croscopisch onderzoek aantoonde, door on middellijke ontaarding. Ook bij den mensch kent men reeds sinds jaren ziekte-toestande», die met zekerheid op een afwijking van dit orgaan duiden. Dikwijls zijn de niterlijke kenteekenen van dit lijden zoo duidelijk, dat den bekwamen arts een vluchtige blik voldoende is, om de kwaal te herkennen. Zoo is vastgesteld, dat de zoogenaamde akromegalie", die met een dikwijls zeer aanzienlijke vergrooting van handen en voe ten, van den schede], de tong en in 't bij zonder van de onderkaak samengaat, bijna altijd op een vergrooting en overmatige werking van bepaalde deelen van dathersen- aanhangsel kan worden teruggevoerd. Een aandoening, die met het kropgezwel der schildklieren vergeleken kan worden. Dat zulke zieken met bun hoed-nummer 65, hun handschoen-nummer 9 en met hun plompe onderkaak zeer opvallend van normale men sehen afwijken, behoeft niet te worden aan getoond. In andere, zeldzaam optredende gevallen biedt zich den geneesheer een dergelijk ziektebeeld, als Aschner het omtrent zjjn honden gegeven heeft, aan. Er vormt zich dan nl. onder de uiterlijke kenteekenen van vetzucht een verandering in het karakter, die bijzonder scherp op het gebied der se- maliteit optreedt. Bovendien kan de druk van het vergroote hersen-aanhangsel op de in noodlottige nabijheid zich bevindende ge zichtszenuwen tot storingen in het gezichts vermogen en zelfs tot volslagen blindheid, leiden. Al deze verschijnselen bewijzen, dat het bedoelde aanhangsel tot de klieren behoort, welker afscheidingsstof in het lichaam een gewichtige taak te vervullen hebben. Tele teekenen schijnen daarop te wijzen, dat dit orgaan met twee andere bloedklieren in een tot nu toe nog weinig onderzochten, inner- lijken samenhang staat en dat tot onge stoorde ontwikkeling van het dierlijk orga nisme een harmonische verhouding van de zich aan den ingang van de deur een oude vtouw invet grijs haar, die echter dadelijk, toen zij de vreemde heeren zag, in huis verdween. „Was dat de moeder van den houtvester?" „Ja mijnheer." Zy begaven zich dadelijk naar de woonka mer Er was niemand, maar door do open staande deur die in de aangrenzende kanier uitkwam, zag men den houtvester, half ge- klped, tie bed. liggen. Hij wilde zich oprichten. „Liggen blijven I" riep d© dokter. „U heeft uw vopt verstuikt, niet waar? Mag ik eens zien 1 Ik ben dokter." De man njam het compxes van zijn voet af. De heeren dio achter den dokter aankwa men, zagen een erg gezwollen en ontstoken JZoo. Gpbeuxt zoo iets wel "eens meer?" I stake!Do voet zelf was ook gezwollen; ook ,Tot nu top niet; do houtvester heeft een het been tot bijna aan. de knio toe was omt- vopt gebroken. Nadat u den voet badt ver stuikt, heeft u zeker nog eau verkeerden stap stoken en niet bloed beloopen. De man leed werkelijk aan een ernstige verwonding en de rechter van instructie zag met een spoltenden lach den commissaris va® politie aan.. Do houtvester kreunde van pijn en klemde de tanden op elkander. „Doet het pijn?" vroeg de dokteT, die met ervaren hand den voet onderzocht. „En heeft u met dien voet gisteren nog kunnen loopen? „Breng ons bij hem I Gaat u mee, heeren?" j Het is hoost niet to gelooven I" Toen zij het erf opkwamen, begonnen de! „Het ging ook heel slecht, ik heb woedend© hoeden alle tegelijk to blaffen. De veldwach- P'ju gehad, doktor." ter was reeds van zijn paard gesprongen en I „Het is mij een raadsel, hoe het u moge- bond het aan een paal vast. lijk geweest is om daarmee te looepn. Topn het groepje heeren het erf schuinheeft uw voet niet verstuikt, zooals u dacht, overstak en zij het huis naderden, vertoonde hjj is gebroken. Vlak boven den enkel is de ongehoorzame® hond wel eens een brandmerk gegeven, maar doodgeschoten nooit „En hop wist de houtvester dat de honden op buit woxpn uitgeweest?" „Ik heb het hem verteld. Ik moest hem alles ïnpedeelen." „Dat spreekt van zelf, Komaan, nu het huis jn 1 Waar is do houtvester „Hij ligt te bed, mijnheer Myliuszijn voet dopt hem veel pijn." „Ja, dat is zoo dokter. fiisterena,Vorf|l nadat ik mijn leerling had uilgelaten, sleepte ik mij voort aiaaj huis Daar springt Unkas, een jcosge, groote, wilde hond tegen mij op, jk kan hot zwaje dier niet houden, doe een stap op zij, maar viel tegelijkertijd op den grond Toen heb ik mij verder op handen en voeten naar huis gesleept." „Hoe Iaat was dat ongeveer?" vroeg Völk. Rott wierp den spieker een blik uit Zqu donkere oogen toe en antwoordde „Het was pik donker. De houtvestersleer-J ling was, zooals ik u zpj, juist bjj mij geweest om my verslag te geven, van het ongeluk." J „Nu dat kan later nagegaan worden", sprak de rechter van instructie. De dokter doopte het compres nu in een waschkom, die op een. stoel naast het bed stond, en wikkelde den zieken vopt weder jia. 1 „Ik zal een voorloopig verband om den voet I leggenvóór de Test moet uw eigen dokter j maar zoigen." „Wij" vinden het noodig hier een huiszoeking te; houden, mijnheer Rott, Er zijn eenige zaken, die opheldering wenschen", zoo wendde zich |de rechter van instructie tot den. houtvester. I „Zooals de heeren verlangen," luidde hot I kalme antwoord, hoewel ik niet weet wat ik met het ongeluk te maken zou hebbten,.*" (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1912 | | pagina 5