TVIEDE BLAD
Middelburg 7 December.
*£andbouu)kroniek
FEUILLETON.
HET DERDE SCHOT.
VARIA.
tas oz
TAS
Maandag 9 Dec. 1912, no. 291.
TAN ONZIN TASTES UEDEWERKEK.
Een drietal aardigheden.
(Slot).
Hst derde punt, dat wy in bespreking
willen brengen, is bet vruchtbaar maken
ran «en boom, liefst lagen vorm, die te
weinig of geene vruchten voortbrengt.
Voor de onvruchtbaarheid van zoo'n boom
kunnen verschillende redenen bestaan
redenen die wij kunnen opsporen en ook
de zoodanige, die voor ons verborgen blijven.
Sommige boomen wij spreken hier
meer in 't bijzonder van appel- en pere-
boomen willen lang, andere daarentegen
kort goBnoeid worden om vruchthout te
vormenweer andere, daaronder de jutte-
peer, worden liefst in 't geheel niet ge
snoeid.
Er zijn soorten, die als pyramide of snoer
weinig of geene vruchten geven doch als
waaiboomjaar op jaar een rijken oogst
opleveren.
Weder andere soorten verlangen eene ocu-
latie op kwee om spoedig vrucht te dragen
terwijl daartegenover soorten staan, die de
voorkeur geven aan eene enting of oculatie
op wildeling.
Verier kan 't gebeuren, dat de vrucht-
boomen op eene ongunstige plaats staan
dat de grond, waarin zij geplant zijn, te
onvruchtbaar iedat die grond het water
niet voldoende doorlaatook dat de boomen
in een al te vruchtbaren grond staan, waar
door ie onvruchtbaarheid een gevolg is
van te weligen groei.
't Kan zich ook voordoen, dat men, wat bij
enten op wildeling vaak voorkomt, den boom
te diep heelt geplantdat ie ondergroni
totaal is nitgepnt enz. enz.
Wanneer ins een boem geen vruchten
voortbrengt, kunnen daarvoor tal van oor
zaken bestaan en het komt er nu maar op
aan, dat »en er in slaagt de war» oorzaak
te vinden, wat, gelijk wij reeds vroeger op
merkten, voor alle niet even gemakkelijk is.
Te welig groeien en te weinig groeien,
dat zijn twee gevallen, die gemakkelijk zijn
waar te Bemen.
Besluiten wij uit een te weligen groei, dat
de grond al te vruchtbaar is, dat hij hoogst-
waarachijnlijk te veel stikitof bevat, dan kan
men beginnen met in de nabijheid van den
boom wat groenten te verbouwen, die aan
den grond veel voedsel onttrekken bijv.
rapen of selderij helpt dit niet, dan kan
men het wortelgestel, dat zich wel waar
schijnlijk te ver uititrekt, wat inkorten,
door op eenigeD ufstand van den stam eerst
een diepe voor te graven en dan met de
spade de zioh lager bevindende wortelt
loodrecht af te steken.
Groeit de beom al te traag, maakt hij
nagenoeg geene seheuten, is men oveitnigd,
dat de bovengrond voldoende gemest is, dan
kan men trachten den ondergrond vrucht
baarder te maken. Zulks gesehiedt het best
in de maanden Juni en Juli. Men slaat dan
zes tot tien gaten in de omgeving van den
stam tot op een grootrien afstand van 1 M,
ongeveer 40 a 50 oM diep. Men doet zulks
met een puntigen stok, dien men voort
durend heen en weer beweegt en waardoor
Crimineels Roman
30 van
HANS VON WIE8A.
(Vertaald met toestemming van den
üniAscben eefcrifrwr.')
Mylius keek achter zich en zag weTkelijk
het blaadje dadelijk liggen, ofschoon hij het
tot nu toe niet had opgemerkt op den Ipoper,
die bijna van dezelfde kleur was.
„Toen is de moedige man uw kamer binnen
gegaan, mijnheer Mylius, en heeft snel zijn
voornemen ten uitvoer gebracht. Op zijn haas
tigen terugtocht is hjj bij ongeluk even tegen
een stoel aangestooten, waardoor het sleutel
tje uit het taschje gevallen is. De man. heeft
het zeker Wel gemerktniettegenstaande den
kritieken toestand keert hij nog eens terug om
den sleutel te zoeken. Het ding heeft zeker in
de schaduw van den stoel gelegen, waardoor
hij het niet zien kon eenige voetstappen
door elkaar, wijzen aan dat hij gebukt heeft
jom het te zoeken. Hjj heeft het echter opge
geven. en is de kamer uitgegaan langs demzelf
den weg als hij gekomen was. Ziezoo hecren,
dat is het wat ik gevonden heb."
Toen hukte hij, streek met zijn mes eenige
eandkojrreltjes op een blad papier, vouwde dat
dus geen wortels ernstig gekwetst worden.
In die gaten giet men vloeibaren mestam-
moniak-superphosphiat, kali en kalk ii water
opgelost, of ook verdunden secreetmest met
beendermeel. Wanneer die mest bezonken
is, herhaalt men de bewerkiag den volgenden
dag en sluit daarna de openingen.
Groeit de boom goed, niet al te weelderig,
en draagt hij toch geen vrucht, dan kan
't daaraan liggen, dat er geen kali genoeg
in den grond aanwezig is.
Eene ruime bemesting met pateutkali, die
nouit kwaad kan doen, brengt dan misschien
de verlangde verbetering.
Helpt nu geen enkel vun die mildelen,
dan moet het boompje verplant worden.
Om zulks te kunnen doen, mag het
boompje natuurlijk niet te oud zijn, hoog
stens mag het 6 tot 8 jaar op dezelfde plaats
hebben gestaan. Wanneer men tot de ver
planting zijn toevlucht wil nemen, dan be
gint men op een behoorlijken afstand van
den «tam in de rondte een diepe voor te
gravenvervolgens neemt men met een
drie- of viertaodigen krabber den grond
tu6schen de fijne wortels weg, welken gcpp.d
men naar de voor trekt, terwijl die fijnere
wortel ongeschonden blijven; de zwaardere
wortels snijdt men op eene bepaalde lengte
in. Hoeft men ten slotte den grond tusschen
de wortels zoo ver verwijderd, dat men het
boompje verder met de klnit kan vervoeren,
dan graaft men de kuil, waarin het moet
komen, brengt bet daarin voorzichtig over
en vooral niet dieper dan het oorspronkelijk
stondlegt dp vrij geworden worteltjes in
dezelfde richting, waarin zij gegroeid zijn
vult de tusschenmimten der wortels aan
met vruchtbare goed verkruimelde aarde en
giet daarop, maar niet te forscb, wat water
om den grond tusschen die wortels goed le
doen aansluiten. Dat gieten herhaalt men
twei of driemaal, telkens met kleine hoe
veelheden. Is de grond, waarin men den
boom overbrengt zeer los, dan moet men
bij 't verplanten zorgen, dat de boom zóóveel
hooger komt, dat hij na de inzakking, die
een gevolg kan zijn van 't gieten, zeker niet
dieper kont te staan dan hij oorspronkelijk
stond.
Verricht men deze bewerking nauwkeurig,
dan kan het gevolg daarvan zijn, dat men
reeds het volgende jaar talrijke bloemknop
pen ziet ontstaan.
Een ander middel om tot vruchtbaarheid
te dwingen, bestaat bij goed, maar niet te
weelderig groeiende boompjes in het om
buigen of meer horizontaal leggen der
takken. De sapomloop wordt daardoor ge
stremd en het zetten van bloemknoppen
bevorderd.
Ook bij het snoeien van lage vormen kan
het vormen van vruchthout aanzienlijk be
vorderd worden door de jaarlij kscbe seheuten
bij den zomersnoei boven het zesde oog over
den rug van het mes weg te breken, het
zesde en vijfde oog te laten staan en het
vierde en derde oog met het blad weg te
snyden daardoor worden de beide onderste
oogen bevoordeeld na eenigen tijd schieten
de bovenste twee nit, een daarvan kan men
later wegbreken en het hoogst groeiende op
vier of vijf oogen inknijpen. Bij den najaars-
snoei snijdt men dan het geheele takje boven
de onderste twee oogen af.
We hebben nu een groot aantal ziekte
gevallen en tevens een nagenoeg even groot
aantal geneesmiddelen behandeld, 't Zal er
nu maar op aan komen, dat de eigenaar of
de persoon, die hem vervangt, eene goede
diagnose weet te maken en daarna het juiste
geneesmiddel weet te kieien.
Een afdoend middel om een minder vrucht
baren boom, die overigens volkomen gezond
ie, het volgend jaar vruchten ta laten voort
brengen, bestaat daarin, dat men op goede
gezonde takken vruehtoogen inzet en dat is
onze derde aardigheid, die bij pereboomen
in den regel goed slaagt. Wij namen deze
proef herhaaldelijk en steeds met den besten
uitslag.
Men zij daartoe voorzisD van een volko
men zuiver, vlijmscherp mes, waarmede men
een vruchtoog met het takje, waarop het
staat, en het. hout uit den hoofdtak tar
grootte en ook nagenoeg ter dikte van een
schild, waarmede men oculeert, afsnijdt.
Men opent nu van den onvruehtbaren tak
den bast op dezelfde wijze als bij 't oculseren,
schuift het houtschild met den bloeiknop
samen en stak het in zijn portefeuille.
„Ik steek ex een klein be wijsje van bij mij",
zeide hij tot opheldering. „Ein nu ben ik u
nog het bewijs verschuldigd, mijnheer Mylius,
van mijn bewering van zoo straks."
Hjj raapte de beide bladeren van den grond
pp.
„Toen ik zoo straks vlak langs het tapijt
liep zag ik op dit. blad het half cirkelvor-,
mig afdruksel van sterke spijkers. Kijkt u
zelf maar. Eenige van de koppen staan een
beetje naapr voren, zij boorden door het voch
tige blad en hielden het vast. Kijk, daar doe
ik nog een nieuwe ontdekking I Hier is een
open plekje er schijnt een spijker te man-
keerem, do derde.... deze kleine opmerking
kan ons bij nader onderzoek groote dien
sten bewijzen."
„De bladeren kunnen reeds vóór dien tijd
die kenteekenen gehad hebben, de tuinman of
een arbeider
„Dat zal gemakkelijk bewezen kunnen wor
den", antwoordde Volk, terwijl hij het blaadje
wegborg.
„En nu?" vroeg Mylius.
„Nu stel ik voor te gaan zittenmisschien
kan mijnheer Behringer ons verder helpen."
„Ik?" vxoeg Behringer op somheren toon,
„u kunt niet gelooven mijnheer Volk hoe die
zaak mij tegenstaat I Ik ben nu zoover heen,
dat ik er mij niets meer van. aantrek, wanneer
u mij zoo aanstonds arresteert en in boeien
wilt slaan als ik maar weg kan, weg ver
van hier uit deze atmosfeer, die mjj drukt
en vervolgt als een nachtmerrie en die dreigt
mij te doen stikken."
daar tuischen, omwint de plaats gewoon
weg met raffia en overdekt alles met ent-
was. Daarvoor gebruiken wij een entwas,
dat samengesteld is uit 2/3 hars en 1/3
ongezouten reuzel. Dit entwa» smelt, wan
neer men het potje, waarin de was zich
bevindt, in kokend water plaatsthet ver
hardt na het gebruik, doch blijft bij de
gewone temperatuur men verricht deze
oculatie in 't laatst van Juli of half
Augustus lenig en mocht het door de
groote warmte willen afdruipen, dan plakt
men er eenvoudig een wit papiertje voor,
dat de zonnestralen terugkaatst.
Op de soort, die men aldus overbrengt,
behoeft men niet zoo bijzonder te letten
nl. of oogen en stam van dezelfde soort
zijn of verschillenvan meer gewicht is
groote vruchtbaarheid van den boom, waaraan
men de vruehtoogen ontleent. Wij zelf
pasten deze methode al vele jaren toe en
steeds met de meest verrassende uitkomsten.
Vooral hebbe men in 't oog te houden
dat het afsnijden van het houtschild plaats
heeft met een volkomen zuiver mes, dat
men na elke snede met een lapje zorgvuldig
afvegen moetook nemtn wij daarmee de
fijne vliezige opperhuid vun het schildje
weg. Volkomen reinheid is hierbij onmis
baar, want komt er vuil tusschen schild,
tak en bast, dan is aaen niet zeker van
slagen. In den afgeloopen zomer hadden wij
aan een zoo'n geoculeerd schild vier peren,
die tot volkomen wasdom kwamen.
EEN STANDBEELD IN MIDDELBURG VOOR
WILLEM III.
Men schrijft ons
In het prospectus ter aankondiging van
»het leven van Willem IH door A. N. J.
Fabius las ik: »Reeds jaar en dag heeft
Nederland gewacht op het standbeeld van
Willem III, den Stadhouder. Te vergeefs
werd daarbij ten onzent gevraagd naar een
levensbeschrijving van dezen Oranjetelg».
Aangehaald werden daarbij dan verder de
woorden van een Duitsch geleerde»Het
groote publiek weet zoo goed als niets van
dien vorst.» Nu is het zeker na de ver
schijning van de drie boeken doorMarjorie
Bowen over den Koning-Stadhouder, wel
aan te nemen, dat deze onbekendheid eenigs-
zins verminderd zal zijn. Zoo niet, dan iB
het toch waarlijk te hopen, dat «het leven
van Willem III» hem wat meer bekend
make, immers zou anders de oprichting van
het standbeeld nog ontijdig moeten hee>en
er verrijzen toch geen standbeelden voor zoo
slecht bekenden. De herinnering aan de
oprichting van het standbeeld te Breda
geeft mij evenwel ook aanleiding tot de
mededeeling, dat reeds in 1699 door de
Staten van Zeeland tot de oprichting van
een standbeeld van Willem UI werd besloten.
Immers de notulen der Staten van 2 Mei
1699 luiden „De Eerste Edele" heeft ter
vergadering voorgedragen de goede gele-
gentheyt, die Syn Hoogh Edelheyt by occasie
van de Ambassade in Vranckrijk, hadde
gevonden, om een Metale Statue voor 8yn
Mejesteyt van Groot-Brittan giën te doe»,
maecken, gevende aen de Leden in bedencken,
of men, in consideratie van de hooge en
onwaerdeerlycke diens'en van Syn Majesteyt,
soo aen hel lieve Vaderlant, in 't generael,
als dese Provincie in 't particulier, succes-
sivelijk en onophoudelyck bewesen, niet be
hoorde deze occarie, waer te nemen, en
alhier in 't HofF een Metale Statue, ter
eeuwige glorieus# memorie van Syn Majeiteyt,
op te richten, waer op, naer deliberatie, alle
de Leden eenparighlyck betuygende, dese
occasie haer seer aengenaem te wesen, voor
gekomen, hebben in 't oprechten van de
geconcipieerde Metale Statue van Syn Majes
teyt, in 't Hoff alhier, geconienteert, om tot
een eeuwigh teyeken van schuldige erken-
tenisse te konnen dienen, voor alle de wel
daden en groote diensten, aen de Provincie
soo menighvuldigh, doer Hoogstgedachte
Syne Majesteyt, en desselfs Doorluchtighste
Voor-Vaderen, Hooghloffelijcker memorie,
toegebracht; sullende deselve Statue, naer
t) de heer van Odijk,
de Abdij.
De herculische gestalte van den man beefde
bij deze toet woede uitgesproken woorden;
hij balde de vuisten. „Zeg maar ronduit of u
mij voor den moordenaar aanziet I De dief kan
Sk naar uw conclusie niet wezen, ik hoefde
het raam niet in te klimmen 1'
Völk ging op de teenen staan en legde zijn
hand op den breeden schouder van den op-
gewonden man.
„Houd u bedaard mijnheer Behringerook
in zwijgen en dulden toont een man zijn
kracht. U vraagt of ik u voor den dader houd
Van. een moord kan in strafrechterlijken zin
geen sprake zijn. Neen, ik ben overtuigd, dat
u zoover ik weet niet9 met de misdaad te
maken hebt. Maar het is daarom niet minder
van belang licht te verspreiden over de zaak.
En daaxbjj reken ik op u. Mag ik gaan
zitten
Völk en dr. Mylius trokken ieder een stoel
bijBehringer Weef staan.
„U wou mij iets vragen?" vroeg hij eenigs-
zins ongeduldig. „Sedert vanmorgen heb ik
mij waarlijk wel kunnen oefenen in het beant
woorden van vragen."
Völk nam geen notitie van de verstoordheid
van den jongen man en vroeg met kalmen
stem
„Kent u Rott, den houtvester hier?"
Behringer wierp een verbaasden blik op den
spreker.
„Rott? Hoe komt u op dien man?"
„Dat later. Wilt u zoo goed zijn mjjn vraag
te beantwoorden.
„Ik ken Rott zeer goed. Wij kamen beiden
uit dezelfde plants vandaan, wij waren speel -
gissing*, bedragen omtrent 2000 Vlaems,
mits daer toe mede geëmployeert werdende
eenigh onbruykbaer Metael Canon, werdende
tot het uytvoeren en voltreekeu deser reso
lutie. gecommittcert de Heeren van Odijck,
Godin en Nuchtegael."
Door den dood van Willem III en daarop
gevolgde veranderingen in de stedelijke
regeeringen is dit plan nooit tot uitvoering
HET LICHTVERMOGEN VAN INSECTEN.
Door de onderzoekingen van Gadeau de
Kerrille was reeds gebleken, dat insecten niet
■oo talrijk het vermogen van licht nit to stra
len bezitten als oudere mededeelingen deden
vermoeden. Van de 13 orden waarin men deze
zoo verscheiden dierenklaete indeelt, sjjn zekere
gegevens nopens het bovengenoemde vermogen
Blechts bp de kevers, vliegen en nog een orde
bekend, die in de »Kölnische Zeitung", waar
aan we deze beschouwing on'leenen, »Spring-
schwanze" heeten. Deze laatste zjjn kleine,
zeer eenvoudig gebouwde mseoten, die men
menigmaal als witte, huppelende diertjes op
bloemkelken of op rottend water kan vinden.
Zelfs do mededeelingen over het liobtgeven
der sgn. lantaiendrageri in Brazilië en Zuid-
China zjjn niet etellig bewezen Meer dan
tweehonderd jaar geleden heeft een dichteres
eu natuuronderzoekster, Marie Sybille Mcrian,
het eerst over dit verschijnsel mededeelingen
gedaan.
Ze vertelde dat het licht, hetwelk van het
kop-aanbaugsel dier dieren uitstraalde, de
zgo. lantaren, zoo sterk was geweest dat men
daar een krant by had kunnen lezen Volgende
onderzoekers meenen dergelijke lichtverschijn
selen aan die »lantarens" bemerkt te hebben.
Andere echter, en dio vormen juist het mee-
rendeel der moderne navorschers, looohenen
eenvoudig dat dit lichtvermogen bestaat.
Ook het lichten of glinsteren van rupsen,
dat wel opgemerkt werd, kan bestroden worden.
Waarschijnlijk had men in deze en dergelijke
gevallen met lioht-bacteriön te doen, welker
werkzaamheid Moliseb in de laatste jaren
heeft onderzocht.
Het meest bekend is by insecten licht-
uitstraling bjj kevers en kever-poppen. Zelfs
de eitjes van een bepaalde keversoort geven
licht af.
Reeds sinds langen tijd stond het vast, dat
men tusschen twee verschillende wjjzen van
liohtvcortbrengiug in het dieren- en planten-
ryk heeft te onderscheiden. Het handelt nl.
öt om een eenvoudige terug draling van een
ergens anders voortgebracht licht met behnlp
van bgzondere stoffen of liohtklenren, óf (en
dit geschiedt m de meeBte gevallen) om een
lioht, dat te voorsohyn ia geroepen door de
verbranding ol oxydatie van bepaalde stoffen
tjjdeai de ademhaling.
Als zulke stoffen, die net de zuurstof in
verbinding treden, gelden vo namelyk fosfo-
rus en koolstof. Eon geleerde an dezen tyd,
Weilauer, heeft nu aangetoonS, dat de humus-
zuren, die zioh in een rollenden akkerbodem
vormen, bg de licht-voortbrenging in het
lichaam van het insect en bg de duizendpoo.
ten, waar dit vermogen evengoed ontwikkeld
is, een hoofdrol spelen. Alle genoemde dieren
evenals hun poppen, leven in de humus-
lagen, nemen de daar gevormde zaren of de
zouten daarvan met de voeding in aioh op
en bewerken door hun ademhaling de oxyda
tie daarvan, le deze oxydatie sterk, dan kan
ie door lichtuitstraling vergezeld zgn.
Het laatste kan echter ook buiten het li
chaam van het dier optreden. Weitlauer heeft
opgemerkt, dat een humns-brei of een hoe
veelheid rottend hout begon te lichten, zoo-
dra deze in bepaalde omstandigheden aan
een sterken ïuurBtof-toevoer en een daardoor
beweikte krachtige oxydatie of verbranding
werden blootgesteld.
VERVALSCHING VAN NOTEN.
In den winter eet men noten. Het kan dnt
den lezers belang inboezemen te vernemen, wat
de »T#mps« meedeelt over vervalschingen, die
de Franzohe dienst tot beteugeling van bedrie
geryen in den landbouw heeft vastgesteld.
8ommige kooplieden in het groot van noten
hebben in dat land de onaangename (om geen
makkers toen wij -kinderen waren."
„Dat is merkwaardig", knikte Völk. „Uw
loven is later zeker uitcengeloojpen
„Ja. Maar het toeval heeft ons toch vaak
bijeengebracht
„Waar, (bijvoorbeeld?"
„Ik studeerde in de landbouwkunde en Rott
moest houtvester Worden. Toen ik student
was diende Rott by de jagers in dezelfde
stad".
„Hebt u elkaar vaak ontmoet?"
Behringer fronsde de wenkbrauwen. „Ja,
maar omgang hadden wij toch niet met el
kaar onze belangen liepen uiteen, zooalq
dat gaat". r
„Maar zag u elkaar toch nu en. dan?"
„Ja, dat wel."
„Er bestond toch één gemjeensdhap'pelijh
belang."
Völk hief langzaam het hoofd omhoog hij
was op dal oogenblik precies een jachthond,
di© een spoor ruikt.
Behringer had pp deze laatste vraag een
afwijzend gebaar gemaakt.
„U schijnt aan die ontmoetingen niet met
heel veel genoegen terug te denken?"
„Ach I dwaasheden uit de jeugd I maar ik
vraag u nog eens, wat heeft Rott met mijn lot
te maken? U gaf mjj geen antwoord op die
vWhg."
„Dat zult u wel krijgen. Mapr, mijnheer
Behringer, u verzwijgt mij iets I Waarom doet
u dat? Geloofde u dat ik hier midden in den
nacht met u zit te praten alleen tot tijdver
drijf of amusement?"
„U heeft gcljjk", antwoordde Behringer»
ander woord te gebraikea) gewoonte om deze
vruchten, op het oogenblik, dat men ze voor
den verkoop geiehikt maakt, gedurende eenige
dagen in water te laten weeken, om zoodoende
bet gewicht te vermeerderen. Deze bewerking,
die op het oogenblik in den Fransehen handel
kracht van gewoonte beeft gekregen, heeft in
overeenstemmiag daarmee ook een vasten naaui
ontvangen en heet »bovochtiging" (trempage).
Deze wordt ssdert de eerste dagen van Sep
tember toegepast, als de noot begint te rgpen,
tegelgk met de »wassching< en de >zwaveling«,
andere bewerkingen die daarin bestaan, dat
men ze, om ze langer te kannen bewaren, m een
oplossing van pekel wasebt en ze daarna laat
drogen, op teenen horden uitgelegd in een
vertrek, waar zwavel bmndt.
Het is nu voor bovengenoemden dienst een
kiesche taak, te onderscheiden tusschen al en
niet geoorloofde praktyken. Dio der waaeehing
en zwavelmg laat hg door, maar de bevoch
tiging niet, welke de noot doet zwellen en
aldus het gewicht toenemen, terwjjl de vraeht
tegeljjkertjjd begint te rotten. Hierdoor bedriegt
de verkooper don kooper dus niet alleen om
trent het werkeljjke gewicht van de geleverde
waar, maar eveneens nopens haar hoedanigheid.
Inderdaad is het den Fransohen kooper,
sinds de bevochtiging op ruimer schaal wordt
toegepast, onmogelgk te weten, wat hg zich
aanschaft. Volgens de »Temps« komt het zelfs
maar al te vaak voor dat op 50 noten, die de
gebrniker zich verwierf, er nauwelfike 15 voor
de consumptie geschikt zgn. Geen wonder dus
dat die tak van dienst tegen de vervalschingen
aan dat meer en meer om ziob heengrgpend
misbruik een einde wil maken.
Bovendien betaalt men dit jaar in Frankryk
tamelgk veel geld voor noten. De prgB voor
100 K.G. droge noten wisselt daar tussohen
40 en 75 frank. Versche noten zgn minder
duur. Hiervoor betaalt men 20 tot 27 frank de
100 K.G. Tooh worden veel noten vorkocht
wat het jaar 1912 aangaat, zya in decentrale
markthallen te Pargs 201.115 K G. versche
noten en 176.050 K.G. droge aoten verkocht
tot op don dag, dat het artikeltje in het
Pargsche blad verscheen, dat is een anderhalve
week geleden. Daarbg moet men nog ongeveer
150.000 K.G. tellen, die op de uitstalplaatien
buiten de ballea verkocht werden, en 500.000
die rechtstreeks bg de huizen werden bezorgd
waar de noten besteld zgn.
DE TOREN VAN PISA
Had Pisa geen soheeven toren, het stadje
zou dezelfde, vage beteekenis voor het gros
der menechen hebben als al die steden, waar
van men op de sohool hoort en die in 't gun
stigste geval een Hauwen landkaart-indrak
wekken, als de naam genoemd wordt, maar
die overigens m het diepste van ons bewustsjjn
rustig slapen.
Nu ia het bekend om zyn toren. Deze
laatste mag wel tot de moderne wereldwon
deren gerekend worden.
De merkwaardige stand van dit bonwwerk
is het voorwerp van veler onderzoek geweest.
Canavari, hoogleeraar te Pisa, stelde vast, dat
de grondvesten slechts 3,6 M. in de aarde
steken en dat ze nanweiyks dikker zgn dan
de muren van den toren zelf.
De grond, waarop dese rust, bestaat uit zaad
en kleionderaardsobe waterloopen in do
nabyheid van de toren zgn de oorzaak dezer
afwyking.
Als bestrijding daartegen werd in 1573 een
ronde gracht in oement om den toren gegraven,
en later werden nog verschillende maatregelen
voorgesteld. Volgens onderzoekingen nit den
jongsten tgd, sohynt de helling tydens den
bouw zelf van den toren dat is tuischen 1174
en 1350, begonnen te zyn, ichy'nen de bouw
meesters van dien tgd zich van de atwyking
volkomen rekenickap te hebben gegeven en
oordeelden ae terecht de fundamenten voldoende.
Inderdaad bleet de helling dezelfde tot in 1846,
op welk tydstip een aardbeving haar deed
vermeerderen
Thani ia de toren niet minder dan 3.26 M.
nit het lood gezakt op een totale hoogte van
ongeveer 55 M. en als de ondernomen metingen
nauwkeurig zyn, is de helling met 20 c.M.
sinds 1829 en met 7 o M. sedert 1859 ver
meerderd.
Aldus lezen we in de »Temps".
„welnu ik heb eau kleine omwigenaatolioid
toet Rott gehad."
„En Wie was de jonge dame?"
„Jonge darnel D&ax heb ik niets van ge
zegd."
„Botsingen of onaangenaamheden op uw
leeftijd ach, daar weel ik alles van. Nu
wie was de schoon© dame?"
„Een gemeenschappelijke kennis uit opze
jeugd."
„Is dat het jonge meisje dat nu niemand
meer kwaad kan doen?"
„Ja".
„En is u destijds als kwade vrienden van
Rott gescheiden?"
„Ach, kwade vrienden I Ik heb aan die heele
ziyijc nooit zooveel gewicht gehecht als u er
aan hecht, mijnheer Völk."
„Wat ons beschaafden menschen een. kleinig
heid toeschijnt, wordt dikwijls door kleinere,
luidjes als een ramp, een ernstig feit be
schouwd pnijnheer Behringer."
Behringer zweeg.
„U heeft Rott latex nog eens ontmoet, zei u
zoojeven..."
„Heb ik dat gezegd?"
„U sprak van „verscheidene malen
„Wij waren op hetzelfde landgoed (aange
steld hij was houtvestersleerling en ik toege
voegd aan den Landbouwkundige
„En hebben die onaangenaamheden ook in
vloed gehad op uwe verhouding aldaar?"
„Ach neen, wij zijn alleen in dienstzaken
met elkaar in aanraking gekomen.'-'
fWptéi ▼•Mvwlfé).