TVIEDE BLAD Middelburg 7 December. *£andbouu)kroniek FEUILLETON. HET DERDE SCHOT. VARIA. tas oz TAS Maandag 9 Dec. 1912, no. 291. TAN ONZIN TASTES UEDEWERKEK. Een drietal aardigheden. (Slot). Hst derde punt, dat wy in bespreking willen brengen, is bet vruchtbaar maken ran «en boom, liefst lagen vorm, die te weinig of geene vruchten voortbrengt. Voor de onvruchtbaarheid van zoo'n boom kunnen verschillende redenen bestaan redenen die wij kunnen opsporen en ook de zoodanige, die voor ons verborgen blijven. Sommige boomen wij spreken hier meer in 't bijzonder van appel- en pere- boomen willen lang, andere daarentegen kort goBnoeid worden om vruchthout te vormenweer andere, daaronder de jutte- peer, worden liefst in 't geheel niet ge snoeid. Er zijn soorten, die als pyramide of snoer weinig of geene vruchten geven doch als waaiboomjaar op jaar een rijken oogst opleveren. Weder andere soorten verlangen eene ocu- latie op kwee om spoedig vrucht te dragen terwijl daartegenover soorten staan, die de voorkeur geven aan eene enting of oculatie op wildeling. Verier kan 't gebeuren, dat de vrucht- boomen op eene ongunstige plaats staan dat de grond, waarin zij geplant zijn, te onvruchtbaar iedat die grond het water niet voldoende doorlaatook dat de boomen in een al te vruchtbaren grond staan, waar door ie onvruchtbaarheid een gevolg is van te weligen groei. 't Kan zich ook voordoen, dat men, wat bij enten op wildeling vaak voorkomt, den boom te diep heelt geplantdat ie ondergroni totaal is nitgepnt enz. enz. Wanneer ins een boem geen vruchten voortbrengt, kunnen daarvoor tal van oor zaken bestaan en het komt er nu maar op aan, dat »en er in slaagt de war» oorzaak te vinden, wat, gelijk wij reeds vroeger op merkten, voor alle niet even gemakkelijk is. Te welig groeien en te weinig groeien, dat zijn twee gevallen, die gemakkelijk zijn waar te Bemen. Besluiten wij uit een te weligen groei, dat de grond al te vruchtbaar is, dat hij hoogst- waarachijnlijk te veel stikitof bevat, dan kan men beginnen met in de nabijheid van den boom wat groenten te verbouwen, die aan den grond veel voedsel onttrekken bijv. rapen of selderij helpt dit niet, dan kan men het wortelgestel, dat zich wel waar schijnlijk te ver uititrekt, wat inkorten, door op eenigeD ufstand van den stam eerst een diepe voor te graven en dan met de spade de zioh lager bevindende wortelt loodrecht af te steken. Groeit de beom al te traag, maakt hij nagenoeg geene seheuten, is men oveitnigd, dat de bovengrond voldoende gemest is, dan kan men trachten den ondergrond vrucht baarder te maken. Zulks gesehiedt het best in de maanden Juni en Juli. Men slaat dan zes tot tien gaten in de omgeving van den stam tot op een grootrien afstand van 1 M, ongeveer 40 a 50 oM diep. Men doet zulks met een puntigen stok, dien men voort durend heen en weer beweegt en waardoor Crimineels Roman 30 van HANS VON WIE8A. (Vertaald met toestemming van den üniAscben eefcrifrwr.') Mylius keek achter zich en zag weTkelijk het blaadje dadelijk liggen, ofschoon hij het tot nu toe niet had opgemerkt op den Ipoper, die bijna van dezelfde kleur was. „Toen is de moedige man uw kamer binnen gegaan, mijnheer Mylius, en heeft snel zijn voornemen ten uitvoer gebracht. Op zijn haas tigen terugtocht is hjj bij ongeluk even tegen een stoel aangestooten, waardoor het sleutel tje uit het taschje gevallen is. De man. heeft het zeker Wel gemerktniettegenstaande den kritieken toestand keert hij nog eens terug om den sleutel te zoeken. Het ding heeft zeker in de schaduw van den stoel gelegen, waardoor hij het niet zien kon eenige voetstappen door elkaar, wijzen aan dat hij gebukt heeft jom het te zoeken. Hjj heeft het echter opge geven. en is de kamer uitgegaan langs demzelf den weg als hij gekomen was. Ziezoo hecren, dat is het wat ik gevonden heb." Toen hukte hij, streek met zijn mes eenige eandkojrreltjes op een blad papier, vouwde dat dus geen wortels ernstig gekwetst worden. In die gaten giet men vloeibaren mestam- moniak-superphosphiat, kali en kalk ii water opgelost, of ook verdunden secreetmest met beendermeel. Wanneer die mest bezonken is, herhaalt men de bewerkiag den volgenden dag en sluit daarna de openingen. Groeit de boom goed, niet al te weelderig, en draagt hij toch geen vrucht, dan kan 't daaraan liggen, dat er geen kali genoeg in den grond aanwezig is. Eene ruime bemesting met pateutkali, die nouit kwaad kan doen, brengt dan misschien de verlangde verbetering. Helpt nu geen enkel vun die mildelen, dan moet het boompje verplant worden. Om zulks te kunnen doen, mag het boompje natuurlijk niet te oud zijn, hoog stens mag het 6 tot 8 jaar op dezelfde plaats hebben gestaan. Wanneer men tot de ver planting zijn toevlucht wil nemen, dan be gint men op een behoorlijken afstand van den «tam in de rondte een diepe voor te gravenvervolgens neemt men met een drie- of viertaodigen krabber den grond tu6schen de fijne wortels weg, welken gcpp.d men naar de voor trekt, terwijl die fijnere wortel ongeschonden blijven; de zwaardere wortels snijdt men op eene bepaalde lengte in. Hoeft men ten slotte den grond tusschen de wortels zoo ver verwijderd, dat men het boompje verder met de klnit kan vervoeren, dan graaft men de kuil, waarin het moet komen, brengt bet daarin voorzichtig over en vooral niet dieper dan het oorspronkelijk stondlegt dp vrij geworden worteltjes in dezelfde richting, waarin zij gegroeid zijn vult de tusschenmimten der wortels aan met vruchtbare goed verkruimelde aarde en giet daarop, maar niet te forscb, wat water om den grond tusschen die wortels goed le doen aansluiten. Dat gieten herhaalt men twei of driemaal, telkens met kleine hoe veelheden. Is de grond, waarin men den boom overbrengt zeer los, dan moet men bij 't verplanten zorgen, dat de boom zóóveel hooger komt, dat hij na de inzakking, die een gevolg kan zijn van 't gieten, zeker niet dieper kont te staan dan hij oorspronkelijk stond. Verricht men deze bewerking nauwkeurig, dan kan het gevolg daarvan zijn, dat men reeds het volgende jaar talrijke bloemknop pen ziet ontstaan. Een ander middel om tot vruchtbaarheid te dwingen, bestaat bij goed, maar niet te weelderig groeiende boompjes in het om buigen of meer horizontaal leggen der takken. De sapomloop wordt daardoor ge stremd en het zetten van bloemknoppen bevorderd. Ook bij het snoeien van lage vormen kan het vormen van vruchthout aanzienlijk be vorderd worden door de jaarlij kscbe seheuten bij den zomersnoei boven het zesde oog over den rug van het mes weg te breken, het zesde en vijfde oog te laten staan en het vierde en derde oog met het blad weg te snyden daardoor worden de beide onderste oogen bevoordeeld na eenigen tijd schieten de bovenste twee nit, een daarvan kan men later wegbreken en het hoogst groeiende op vier of vijf oogen inknijpen. Bij den najaars- snoei snijdt men dan het geheele takje boven de onderste twee oogen af. We hebben nu een groot aantal ziekte gevallen en tevens een nagenoeg even groot aantal geneesmiddelen behandeld, 't Zal er nu maar op aan komen, dat de eigenaar of de persoon, die hem vervangt, eene goede diagnose weet te maken en daarna het juiste geneesmiddel weet te kieien. Een afdoend middel om een minder vrucht baren boom, die overigens volkomen gezond ie, het volgend jaar vruchten ta laten voort brengen, bestaat daarin, dat men op goede gezonde takken vruehtoogen inzet en dat is onze derde aardigheid, die bij pereboomen in den regel goed slaagt. Wij namen deze proef herhaaldelijk en steeds met den besten uitslag. Men zij daartoe voorzisD van een volko men zuiver, vlijmscherp mes, waarmede men een vruchtoog met het takje, waarop het staat, en het. hout uit den hoofdtak tar grootte en ook nagenoeg ter dikte van een schild, waarmede men oculeert, afsnijdt. Men opent nu van den onvruehtbaren tak den bast op dezelfde wijze als bij 't oculseren, schuift het houtschild met den bloeiknop samen en stak het in zijn portefeuille. „Ik steek ex een klein be wijsje van bij mij", zeide hij tot opheldering. „Ein nu ben ik u nog het bewijs verschuldigd, mijnheer Mylius, van mijn bewering van zoo straks." Hjj raapte de beide bladeren van den grond pp. „Toen ik zoo straks vlak langs het tapijt liep zag ik op dit. blad het half cirkelvor-, mig afdruksel van sterke spijkers. Kijkt u zelf maar. Eenige van de koppen staan een beetje naapr voren, zij boorden door het voch tige blad en hielden het vast. Kijk, daar doe ik nog een nieuwe ontdekking I Hier is een open plekje er schijnt een spijker te man- keerem, do derde.... deze kleine opmerking kan ons bij nader onderzoek groote dien sten bewijzen." „De bladeren kunnen reeds vóór dien tijd die kenteekenen gehad hebben, de tuinman of een arbeider „Dat zal gemakkelijk bewezen kunnen wor den", antwoordde Volk, terwijl hij het blaadje wegborg. „En nu?" vroeg Mylius. „Nu stel ik voor te gaan zittenmisschien kan mijnheer Behringer ons verder helpen." „Ik?" vxoeg Behringer op somheren toon, „u kunt niet gelooven mijnheer Volk hoe die zaak mij tegenstaat I Ik ben nu zoover heen, dat ik er mij niets meer van. aantrek, wanneer u mij zoo aanstonds arresteert en in boeien wilt slaan als ik maar weg kan, weg ver van hier uit deze atmosfeer, die mjj drukt en vervolgt als een nachtmerrie en die dreigt mij te doen stikken." daar tuischen, omwint de plaats gewoon weg met raffia en overdekt alles met ent- was. Daarvoor gebruiken wij een entwas, dat samengesteld is uit 2/3 hars en 1/3 ongezouten reuzel. Dit entwa» smelt, wan neer men het potje, waarin de was zich bevindt, in kokend water plaatsthet ver hardt na het gebruik, doch blijft bij de gewone temperatuur men verricht deze oculatie in 't laatst van Juli of half Augustus lenig en mocht het door de groote warmte willen afdruipen, dan plakt men er eenvoudig een wit papiertje voor, dat de zonnestralen terugkaatst. Op de soort, die men aldus overbrengt, behoeft men niet zoo bijzonder te letten nl. of oogen en stam van dezelfde soort zijn of verschillenvan meer gewicht is groote vruchtbaarheid van den boom, waaraan men de vruehtoogen ontleent. Wij zelf pasten deze methode al vele jaren toe en steeds met de meest verrassende uitkomsten. Vooral hebbe men in 't oog te houden dat het afsnijden van het houtschild plaats heeft met een volkomen zuiver mes, dat men na elke snede met een lapje zorgvuldig afvegen moetook nemtn wij daarmee de fijne vliezige opperhuid vun het schildje weg. Volkomen reinheid is hierbij onmis baar, want komt er vuil tusschen schild, tak en bast, dan is aaen niet zeker van slagen. In den afgeloopen zomer hadden wij aan een zoo'n geoculeerd schild vier peren, die tot volkomen wasdom kwamen. EEN STANDBEELD IN MIDDELBURG VOOR WILLEM III. Men schrijft ons In het prospectus ter aankondiging van »het leven van Willem IH door A. N. J. Fabius las ik: »Reeds jaar en dag heeft Nederland gewacht op het standbeeld van Willem III, den Stadhouder. Te vergeefs werd daarbij ten onzent gevraagd naar een levensbeschrijving van dezen Oranjetelg». Aangehaald werden daarbij dan verder de woorden van een Duitsch geleerde»Het groote publiek weet zoo goed als niets van dien vorst.» Nu is het zeker na de ver schijning van de drie boeken doorMarjorie Bowen over den Koning-Stadhouder, wel aan te nemen, dat deze onbekendheid eenigs- zins verminderd zal zijn. Zoo niet, dan iB het toch waarlijk te hopen, dat «het leven van Willem III» hem wat meer bekend make, immers zou anders de oprichting van het standbeeld nog ontijdig moeten hee>en er verrijzen toch geen standbeelden voor zoo slecht bekenden. De herinnering aan de oprichting van het standbeeld te Breda geeft mij evenwel ook aanleiding tot de mededeeling, dat reeds in 1699 door de Staten van Zeeland tot de oprichting van een standbeeld van Willem UI werd besloten. Immers de notulen der Staten van 2 Mei 1699 luiden „De Eerste Edele" heeft ter vergadering voorgedragen de goede gele- gentheyt, die Syn Hoogh Edelheyt by occasie van de Ambassade in Vranckrijk, hadde gevonden, om een Metale Statue voor 8yn Mejesteyt van Groot-Brittan giën te doe», maecken, gevende aen de Leden in bedencken, of men, in consideratie van de hooge en onwaerdeerlycke diens'en van Syn Majesteyt, soo aen hel lieve Vaderlant, in 't generael, als dese Provincie in 't particulier, succes- sivelijk en onophoudelyck bewesen, niet be hoorde deze occarie, waer te nemen, en alhier in 't HofF een Metale Statue, ter eeuwige glorieus# memorie van Syn Majeiteyt, op te richten, waer op, naer deliberatie, alle de Leden eenparighlyck betuygende, dese occasie haer seer aengenaem te wesen, voor gekomen, hebben in 't oprechten van de geconcipieerde Metale Statue van Syn Majes teyt, in 't Hoff alhier, geconienteert, om tot een eeuwigh teyeken van schuldige erken- tenisse te konnen dienen, voor alle de wel daden en groote diensten, aen de Provincie soo menighvuldigh, doer Hoogstgedachte Syne Majesteyt, en desselfs Doorluchtighste Voor-Vaderen, Hooghloffelijcker memorie, toegebracht; sullende deselve Statue, naer t) de heer van Odijk, de Abdij. De herculische gestalte van den man beefde bij deze toet woede uitgesproken woorden; hij balde de vuisten. „Zeg maar ronduit of u mij voor den moordenaar aanziet I De dief kan Sk naar uw conclusie niet wezen, ik hoefde het raam niet in te klimmen 1' Völk ging op de teenen staan en legde zijn hand op den breeden schouder van den op- gewonden man. „Houd u bedaard mijnheer Behringerook in zwijgen en dulden toont een man zijn kracht. U vraagt of ik u voor den dader houd Van. een moord kan in strafrechterlijken zin geen sprake zijn. Neen, ik ben overtuigd, dat u zoover ik weet niet9 met de misdaad te maken hebt. Maar het is daarom niet minder van belang licht te verspreiden over de zaak. En daaxbjj reken ik op u. Mag ik gaan zitten Völk en dr. Mylius trokken ieder een stoel bijBehringer Weef staan. „U wou mij iets vragen?" vroeg hij eenigs- zins ongeduldig. „Sedert vanmorgen heb ik mij waarlijk wel kunnen oefenen in het beant woorden van vragen." Völk nam geen notitie van de verstoordheid van den jongen man en vroeg met kalmen stem „Kent u Rott, den houtvester hier?" Behringer wierp een verbaasden blik op den spreker. „Rott? Hoe komt u op dien man?" „Dat later. Wilt u zoo goed zijn mjjn vraag te beantwoorden. „Ik ken Rott zeer goed. Wij kamen beiden uit dezelfde plants vandaan, wij waren speel - gissing*, bedragen omtrent 2000 Vlaems, mits daer toe mede geëmployeert werdende eenigh onbruykbaer Metael Canon, werdende tot het uytvoeren en voltreekeu deser reso lutie. gecommittcert de Heeren van Odijck, Godin en Nuchtegael." Door den dood van Willem III en daarop gevolgde veranderingen in de stedelijke regeeringen is dit plan nooit tot uitvoering HET LICHTVERMOGEN VAN INSECTEN. Door de onderzoekingen van Gadeau de Kerrille was reeds gebleken, dat insecten niet ■oo talrijk het vermogen van licht nit to stra len bezitten als oudere mededeelingen deden vermoeden. Van de 13 orden waarin men deze zoo verscheiden dierenklaete indeelt, sjjn zekere gegevens nopens het bovengenoemde vermogen Blechts bp de kevers, vliegen en nog een orde bekend, die in de »Kölnische Zeitung", waar aan we deze beschouwing on'leenen, »Spring- schwanze" heeten. Deze laatste zjjn kleine, zeer eenvoudig gebouwde mseoten, die men menigmaal als witte, huppelende diertjes op bloemkelken of op rottend water kan vinden. Zelfs do mededeelingen over het liobtgeven der sgn. lantaiendrageri in Brazilië en Zuid- China zjjn niet etellig bewezen Meer dan tweehonderd jaar geleden heeft een dichteres eu natuuronderzoekster, Marie Sybille Mcrian, het eerst over dit verschijnsel mededeelingen gedaan. Ze vertelde dat het licht, hetwelk van het kop-aanbaugsel dier dieren uitstraalde, de zgo. lantaren, zoo sterk was geweest dat men daar een krant by had kunnen lezen Volgende onderzoekers meenen dergelijke lichtverschijn selen aan die »lantarens" bemerkt te hebben. Andere echter, en dio vormen juist het mee- rendeel der moderne navorschers, looohenen eenvoudig dat dit lichtvermogen bestaat. Ook het lichten of glinsteren van rupsen, dat wel opgemerkt werd, kan bestroden worden. Waarschijnlijk had men in deze en dergelijke gevallen met lioht-bacteriön te doen, welker werkzaamheid Moliseb in de laatste jaren heeft onderzocht. Het meest bekend is by insecten licht- uitstraling bjj kevers en kever-poppen. Zelfs de eitjes van een bepaalde keversoort geven licht af. Reeds sinds langen tijd stond het vast, dat men tusschen twee verschillende wjjzen van liohtvcortbrengiug in het dieren- en planten- ryk heeft te onderscheiden. Het handelt nl. öt om een eenvoudige terug draling van een ergens anders voortgebracht licht met behnlp van bgzondere stoffen of liohtklenren, óf (en dit geschiedt m de meeBte gevallen) om een lioht, dat te voorsohyn ia geroepen door de verbranding ol oxydatie van bepaalde stoffen tjjdeai de ademhaling. Als zulke stoffen, die net de zuurstof in verbinding treden, gelden vo namelyk fosfo- rus en koolstof. Eon geleerde an dezen tyd, Weilauer, heeft nu aangetoonS, dat de humus- zuren, die zioh in een rollenden akkerbodem vormen, bg de licht-voortbrenging in het lichaam van het insect en bg de duizendpoo. ten, waar dit vermogen evengoed ontwikkeld is, een hoofdrol spelen. Alle genoemde dieren evenals hun poppen, leven in de humus- lagen, nemen de daar gevormde zaren of de zouten daarvan met de voeding in aioh op en bewerken door hun ademhaling de oxyda tie daarvan, le deze oxydatie sterk, dan kan ie door lichtuitstraling vergezeld zgn. Het laatste kan echter ook buiten het li chaam van het dier optreden. Weitlauer heeft opgemerkt, dat een humns-brei of een hoe veelheid rottend hout begon te lichten, zoo- dra deze in bepaalde omstandigheden aan een sterken ïuurBtof-toevoer en een daardoor beweikte krachtige oxydatie of verbranding werden blootgesteld. VERVALSCHING VAN NOTEN. In den winter eet men noten. Het kan dnt den lezers belang inboezemen te vernemen, wat de »T#mps« meedeelt over vervalschingen, die de Franzohe dienst tot beteugeling van bedrie geryen in den landbouw heeft vastgesteld. 8ommige kooplieden in het groot van noten hebben in dat land de onaangename (om geen makkers toen wij -kinderen waren." „Dat is merkwaardig", knikte Völk. „Uw loven is later zeker uitcengeloojpen „Ja. Maar het toeval heeft ons toch vaak bijeengebracht „Waar, (bijvoorbeeld?" „Ik studeerde in de landbouwkunde en Rott moest houtvester Worden. Toen ik student was diende Rott by de jagers in dezelfde stad". „Hebt u elkaar vaak ontmoet?" Behringer fronsde de wenkbrauwen. „Ja, maar omgang hadden wij toch niet met el kaar onze belangen liepen uiteen, zooalq dat gaat". r „Maar zag u elkaar toch nu en. dan?" „Ja, dat wel." „Er bestond toch één gemjeensdhap'pelijh belang." Völk hief langzaam het hoofd omhoog hij was op dal oogenblik precies een jachthond, di© een spoor ruikt. Behringer had pp deze laatste vraag een afwijzend gebaar gemaakt. „U schijnt aan die ontmoetingen niet met heel veel genoegen terug te denken?" „Ach I dwaasheden uit de jeugd I maar ik vraag u nog eens, wat heeft Rott met mijn lot te maken? U gaf mjj geen antwoord op die vWhg." „Dat zult u wel krijgen. Mapr, mijnheer Behringer, u verzwijgt mij iets I Waarom doet u dat? Geloofde u dat ik hier midden in den nacht met u zit te praten alleen tot tijdver drijf of amusement?" „U heeft gcljjk", antwoordde Behringer» ander woord te gebraikea) gewoonte om deze vruchten, op het oogenblik, dat men ze voor den verkoop geiehikt maakt, gedurende eenige dagen in water te laten weeken, om zoodoende bet gewicht te vermeerderen. Deze bewerking, die op het oogenblik in den Fransehen handel kracht van gewoonte beeft gekregen, heeft in overeenstemmiag daarmee ook een vasten naaui ontvangen en heet »bovochtiging" (trempage). Deze wordt ssdert de eerste dagen van Sep tember toegepast, als de noot begint te rgpen, tegelgk met de »wassching< en de >zwaveling«, andere bewerkingen die daarin bestaan, dat men ze, om ze langer te kannen bewaren, m een oplossing van pekel wasebt en ze daarna laat drogen, op teenen horden uitgelegd in een vertrek, waar zwavel bmndt. Het is nu voor bovengenoemden dienst een kiesche taak, te onderscheiden tusschen al en niet geoorloofde praktyken. Dio der waaeehing en zwavelmg laat hg door, maar de bevoch tiging niet, welke de noot doet zwellen en aldus het gewicht toenemen, terwjjl de vraeht tegeljjkertjjd begint te rotten. Hierdoor bedriegt de verkooper don kooper dus niet alleen om trent het werkeljjke gewicht van de geleverde waar, maar eveneens nopens haar hoedanigheid. Inderdaad is het den Fransohen kooper, sinds de bevochtiging op ruimer schaal wordt toegepast, onmogelgk te weten, wat hg zich aanschaft. Volgens de »Temps« komt het zelfs maar al te vaak voor dat op 50 noten, die de gebrniker zich verwierf, er nauwelfike 15 voor de consumptie geschikt zgn. Geen wonder dus dat die tak van dienst tegen de vervalschingen aan dat meer en meer om ziob heengrgpend misbruik een einde wil maken. Bovendien betaalt men dit jaar in Frankryk tamelgk veel geld voor noten. De prgB voor 100 K.G. droge noten wisselt daar tussohen 40 en 75 frank. Versche noten zgn minder duur. Hiervoor betaalt men 20 tot 27 frank de 100 K.G. Tooh worden veel noten vorkocht wat het jaar 1912 aangaat, zya in decentrale markthallen te Pargs 201.115 K G. versche noten en 176.050 K.G. droge aoten verkocht tot op don dag, dat het artikeltje in het Pargsche blad verscheen, dat is een anderhalve week geleden. Daarbg moet men nog ongeveer 150.000 K.G. tellen, die op de uitstalplaatien buiten de ballea verkocht werden, en 500.000 die rechtstreeks bg de huizen werden bezorgd waar de noten besteld zgn. DE TOREN VAN PISA Had Pisa geen soheeven toren, het stadje zou dezelfde, vage beteekenis voor het gros der menechen hebben als al die steden, waar van men op de sohool hoort en die in 't gun stigste geval een Hauwen landkaart-indrak wekken, als de naam genoemd wordt, maar die overigens m het diepste van ons bewustsjjn rustig slapen. Nu ia het bekend om zyn toren. Deze laatste mag wel tot de moderne wereldwon deren gerekend worden. De merkwaardige stand van dit bonwwerk is het voorwerp van veler onderzoek geweest. Canavari, hoogleeraar te Pisa, stelde vast, dat de grondvesten slechts 3,6 M. in de aarde steken en dat ze nanweiyks dikker zgn dan de muren van den toren zelf. De grond, waarop dese rust, bestaat uit zaad en kleionderaardsobe waterloopen in do nabyheid van de toren zgn de oorzaak dezer afwyking. Als bestrijding daartegen werd in 1573 een ronde gracht in oement om den toren gegraven, en later werden nog verschillende maatregelen voorgesteld. Volgens onderzoekingen nit den jongsten tgd, sohynt de helling tydens den bouw zelf van den toren dat is tuischen 1174 en 1350, begonnen te zyn, ichy'nen de bouw meesters van dien tgd zich van de atwyking volkomen rekenickap te hebben gegeven en oordeelden ae terecht de fundamenten voldoende. Inderdaad bleet de helling dezelfde tot in 1846, op welk tydstip een aardbeving haar deed vermeerderen Thani ia de toren niet minder dan 3.26 M. nit het lood gezakt op een totale hoogte van ongeveer 55 M. en als de ondernomen metingen nauwkeurig zyn, is de helling met 20 c.M. sinds 1829 en met 7 o M. sedert 1859 ver meerderd. Aldus lezen we in de »Temps". „welnu ik heb eau kleine omwigenaatolioid toet Rott gehad." „En Wie was de jonge dame?" „Jonge darnel D&ax heb ik niets van ge zegd." „Botsingen of onaangenaamheden op uw leeftijd ach, daar weel ik alles van. Nu wie was de schoon© dame?" „Een gemeenschappelijke kennis uit opze jeugd." „Is dat het jonge meisje dat nu niemand meer kwaad kan doen?" „Ja". „En is u destijds als kwade vrienden van Rott gescheiden?" „Ach, kwade vrienden I Ik heb aan die heele ziyijc nooit zooveel gewicht gehecht als u er aan hecht, mijnheer Völk." „Wat ons beschaafden menschen een. kleinig heid toeschijnt, wordt dikwijls door kleinere, luidjes als een ramp, een ernstig feit be schouwd pnijnheer Behringer." Behringer zweeg. „U heeft Rott latex nog eens ontmoet, zei u zoojeven..." „Heb ik dat gezegd?" „U sprak van „verscheidene malen „Wij waren op hetzelfde landgoed (aange steld hij was houtvestersleerling en ik toege voegd aan den Landbouwkundige „En hebben die onaangenaamheden ook in vloed gehad op uwe verhouding aldaar?" „Ach neen, wij zijn alleen in dienstzaken met elkaar in aanraking gekomen.'-' fWptéi ▼•Mvwlfé).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1912 | | pagina 5