*£andbouu)Aromek
FEUILLETON.
HET DERDE SCHOT.
TWEEDE BLAD
Haandag 25 Nor. 1912, no, 279.
Middelburg 23 November.
tan onzin vasten mböbwbrker.
De Perzik.
(Slot).
Wij gaan nu over tot het 2de gedeelte
van de behandeling van den perzikboom,
namelijk tot de wijze, waarop deze boom
als leiboom gesnoeid moet worden. Het goed
snoeien van een perzikboom eiscbt eenige
kennis van de versohillende scheuten, die
zich nagenoeg jaarlijks op zoo'n boom ver
toonen, nl. waterscheuten, houtschenten en
vruchthout.
Waterscheuten ontstaan uit knoppen, die
zich op plaatsen bevinden, die bijzonder
bevorderlijk zijn voor den groeizij verdik
ken al zeer spoedig splitsen zich doorgaans
in verschillende twijgjes en zijn zeer losjes
met den stam verbonden. Zoodra zich deze
voordoen neemt men ze met een goed scherp
mes zoo dicht mogelijk bij den 6tam weg
en besmeert de wonde met wat entwas.
Houtscheuten ontwikkelen zich uit de ge
wone oogen, zij groeien eveneens zeer sterk,
maar zijn vast met den tak waaruit zij
voortkomen verbonden en kunnen gebruikt
worden voor gesteltakken. Heeft men in de
nabijheid van zoo'n houtscheut al een ge-
stelbak, dan snijdt men haar bij tijds weg,
doch niet tot aan den tak, waaruit zij voort
komt maar iets hooger in de hoop, dat zich
daar dan een paar dunnere twijgen zullen
ontwikkelen, die men later voor vrucht
hout kan gebruiken.
Het vruchthout is dun, schiet tamelijk
lang en draagt bijna over z\jne geheele
lengte bloemknoppen, welke zich door haar
ronderen vorm van de blad- en takknoppen
onderscheiden.
Wanneer men nu een- of tweejarige ocu-
latie heeft gekocht om daaruit een perzik
boom aan te kweeken, dan begint men zoodra
het boompje goed vaststaat, beide takken op
8 A 9 oogen in te snjjden om daaruit zoo
mogelijk de gesteltakken te bekomen, waar
van men de twse onderste met de oorspron
kelijke takken nagenoeg horizontaal aanbindt,
de andere zoo opleidt, dat zij het geheele
muurvlak regelmatig vullen en op zooda-
nigen afstand, dat er genoeg ruimte over
blijft om daartusschen de vruchttwijgen aan
te binden.
Het volgend jaar snijdt men de takken,
die men 't vorig jaar bekomen heeft weder
in op 8 oogendanraan zullen zich dan
evenveel takjes ontwikkelen, die men bij
tijds inbindt en waarvan men het bovenste
gebruikt als verlenging van den gesteltak.
Het derde jaar begint men te letten op
vruchthout. Die takjes, welke in hare ge
heele lengte bloemknoppen vertoonen, moet
men nu nog niet bewaren, want dan loopt
men veel gevaar al spoedig kale plekken in
den boom te krijgen, maar men snijdt die
op twee of drie oogen om daaruit twee of
drie nieuwe twijgjes te doen ontwikkelen.
Deze twijgjes worden wederom ingebonden,
daarvan behoudt men het volgend jaar dat,
hetwelk de meeste bloemoogen vertoont en
snijdt de beide andere in op twee oogen,
om daardoor weer vervangingshout te be
komen voor het volgend jaar, want men
Crimineel»
HANS VON WIESA.
(Vertaald met toestemming van den
Duitschen schrijver.)
Wie zou het noodlottige schot hebben ge-
Iots? En hoe kwam het da,t niemand den knal
had gehoord? Nu herinnerde Mylius zich
plotseling het handtaschje dat hij in de hand
der doode had gevonden. Hij had den inhoud
nog niet onderzocht, misschien was hierin
iets te vinden, dat een oplossing kon geven
van het raadsel of ten minste een draad aan
de hand doen, om te weten in welke richting
hij ftioest zoeken I
Ook herinnerde hij zich, dat hij een eigen
aardig geluid liad gehoord, toen hij eir op
drukte het geluid van knetterend papier. Mis
schien Waren er brieven in het taschje, die
eehige opheldering gaven.
Hjj ging de bibliotheek uit en begaf zich
naar ztjn kamer om het taschje te halen.
Hfy draaide den sleutel om en trad binnen,
De lamp op de schrijftafel jn den hoek van
tte kamer brandde. De lamp had eerst op de
Secretaire gestaan, maar hij had het taschje
neergelegd op de schrijftafel. Mylius zocht
efs, hij kon het nergens vinden.
mag niet vergeten, dat een perzik, eei
abrikoos, een ken, een morel slechts een
maal aan hetzelfde takje vruchten dragen.
De hoofdzorg moet dus zijn, dat men de
takjes, die vrucht gedragen hebben in 't
voorjaar kan wegsnijden en toch op dezelfde
plaats weder een vervangingstwijg heeft.
Nu is dat heel gemakkelijk gezegd, maar
niet zoo gemakkelijk gedaan, om vol te
houden omdat de perzik in ons klimaat
niet thuis behoort, en vaak zich zelf snoeit
op plaatsen waar wij hem liever niet
snoeid zouden zien.
Van daar, dat wij ten sterkste moeten
ontraden den perzikboom vóór den winter
te snoeien, omdat men dan groot gevaar
loopt juist de twijgen weg te nemen, die
den winter hadden kunnen verdragen en
twijgen laten staan, die in den winter be
zwijken.
Van daar ook, dat wij niet kunnen aan
raden den leiboom perzik in een bepaalden
vorm aan te kweeken, anders dan den onre-
gelmatigen waaiervorm, bij welke men het
vrachthout spaart, waar men het bekomen
kan. Sierlijke vormen behouden onze per-
zikboomen niet.
De snoeiwijze, die wij zoo even beschre
ven, is bekend onder den naam van h a a k-
8 n o e i en o. i. de eenige Bnoeiwijze, die in
ons klimaat aanbeveling verdient, omdat
daarbij voortdurend getracht wordt vervan
gingsscheuten te verkrijgen en te behouden.
Aangaande die vervangingsscheuten mer
ken wij nog op, dat men moet trachten het
hont zoo spoedig mogelijk te doen rijpen
hoe rijper het is, hoe beter het de winter
koude kan verdragen.
Dit rijpen wordt bevorderd door de twijgjes
op het 8ste of 9de.blad in te nijpen, d. i.
den top met den nagel te verwijderen. Een
gevolg daarvan zal zijn, wanneer dit in 't
begin van Augustus plaats heeft, dat zich
de twee bovenBte oogjes ontwikkelen tot
twijgjes, die men, zoo zij den winter door
komen, het volgend voorjaar verwijdert, maar
tevens, dat de lagere knoppen door den
korten stilstand in den saploop, die daar
door ontstaat, beter ontwikkelen en het
hont rijper wordt.
Nog zij men er op bedacht, dat men van
tijd tot tijd zijn perzikboom naziet, of zich
niet te dicht bij elkander vruchttwijgen
ontwikkelengebeurt dit, dan moet men
bij tijds de zwakste, die te dicht staan
wegnemen. D* vruchttwijgjes toch dienen
ingebonden te worden op een afstand van
minstens 12 liefst 15 cM.
Eene andere vraag i6, hoe moeten de
geleide takken van den perzikboom bevestigd
worden De beantwoording van deze vraag
is van zeer groot gewicht, omdat de perzik
gevoelig is voor verwonding welke het
afsterven van geheele gesteltakken ten gevolge
kan hebben.
Naar onze meening verdienen geschaafde,
goed gecarboliseerde horizontaal aangebrachte
tuinlatten alle aanbeveling. Wij zijn-geen
voorstanders van gegalvaniseerd ijzerdraad,
eerstens omdat het niet strak blijft staan
en tweedons. omdat het na een paar jaar roest.
Beter nog dan gecarboliseerde latten zijn
misschien tonkingstokken, die tot eene lengte
van 3 meter te bekomen zijn. Het vastbin
den der takken aan spijkers, die men in
den muur of de schutting bevestigt, ver
dient onvoorwaardelijk afkeuring.
Het aanbinden der takken met teenen
verdient de voorkeur, wanneer men ze maar
dun genoeg neemt voor de dunnere twijgen
en daarbij in 'toog houdt, dat zij aan het
twijgje rnimte genoeg latea om te verdikken,
wat zeer gemakkelijk is, wanneer men de
teen strak aanhoudt achter de lat en Met
duim daaraan een wrong weet te geven,
waar door zij niet meer terugdraait. Yoor
zeer dunne twqgen kan men ook raffia of
biezen gebruiken.
De perzikboomen moeten in het voorjaar
geheel wordeH losgemaakt en op nieuw aan
gebonden. In het najaar wanneer de bla
deren gevallen zijn doet men goed ze geheel
te bespuiten met kalkmelk en dat niet
alleen den boom, maar ook den muur of de
schutting, waarvoor hi(j geplant is.
Dit witten van den boom herhaalt men,
zoodra hij geheel aangebonden is, daardoor
wordt de bloeitijd aanzienlijk vertraagd.
De perzikboom, die in ons land al een
hevigen strijd heeft te voeren tegen het
Behalve een open vloeiboek, postpapier en
couverten en andere schrijfbenoodigdheden, zag!
hij niets anders dan enkele ornamentjes, op
dein rand van het schrijfbureau.
Zou hij plan gehad hebben het taschje daar
neer te leggen en het toch hebben vergeten?
Met klemmende onrust liep hjj naar de
kleerkast pm te zien of het nog in zijn
jachtbuis zat. Maar de knecht had het klee-
dingstuk zeker meegenomen daar het door
t door nat was geworden door den regen.
Hij schelde.
Terwijl hij op den knecht Wachtte, begon
j' van voren af aan te zoeken en in dien
lusschentijd herinnerde hij zich allerlei klei
nigheden, waardoor hij zeker wist, dat hij
het op do schrijftafel had gelegd. Hij wist,
nog precies, dat hij het kleine sleuteltje uit
het slot had genomen en daar onder het vakje
geschoven, Waar dat mooie, bronzen beeldje
op stond.
Maar hij had het sleuteltje daarna weer uit
het vakje te voorschijn gehaald otó even
een blik te slaan in het taschje om! te zien
wat er in zat. Het slotje ging niet dadelijk
open en daar hij geen tjjd meer had stelde hij
verdere onderzoek tot later uit en liet
het sleuteltje op het weerspannige slot zit
ten. Hij had het taschje een weinig achter
uit geschoven ihet ketlïnkfje bleef nog
even haken aan de punt van een blaadje post
papier dat uit het vloeiboek stak.
Daar Werd hard geklopt.
„Binnen
„Heeft mijnheer gescheld?" vroeg de fcneteht.
„Ja, wil je mjjn jachtbuis even brengen."
klimaat heeft hoofdzakelijk te kampen met
drie ziekten en twee soorten van insecten.
De ziekten zijn de krul, die zich open
baart door verdikking eu oprollen der bla
deren het w i t dat de bladeren met een
wit vilt overdekt en de g o m z i e k t e.
De krul en het w i t worden veroor
zaakt door schimmelstegen de eerste
ziekte kan men in 'tnajvar en voor men
tot de tweede kalkbespuiting overgaat, eene
bespuiting toepassen van 1J °/0 Bordeleesche
pap. Men kan ook bij de 1£ Bordelee
sche pap, zooveel kalk voegen, dat men
daardoor een dubbel doel bereikt. Alleen
houde men in 't oog, dat men geen Borde
leesche pap meer mag gebruiken, wanneer
de knoppen zich beginnen te ontwikkelen.
Tegen 'twit achten wij eene besproeiing
van de takken en ook van den grond met
vitiphiline zeer aanbevelenswaardig.
Zwavelbestuivingen buiten helpen zeer
weinig tegen 't wit op de perziken evenmin
als tegen 't wit op de rozen. In kassen werkt
zoo'n bestuiving zeer goed.
""^Bladluizen verdrijft men door herhaalde
bespuitingen met phytophiline, waarmede
men begint, zoodra de knopontwikkeling
een aanvang maakt en die men herhaalt
telkens wanneer men aan de loopende mie
ren kan zien, dat zij hare melkkoetjes op
den boom gaan bezoeken.
Tegen de gomziekte is geen middel be
kend, maar men weet ook nog de oorzaak
niet, waaraan zij, is toe te schrijven. Eeni-
gen zoeken de oorzaken in een schimmel
plant, anderen in de gesteldheid van den
grond weer derden in verwondingen maar
wat dan ook de oorzaak zij het afsterven
van takken die aan deze ziekte lijden is
daarvan een gewoon gevolg zoowel bij den
perzik als bij den morelleboom.
VARIA.
Een 16e eeuwsche school
te Hiddelbnrg.
Men schrijft ons:
In een artikel uit jaar 1849 dateerende
over de eerste armenschool in Zeeland,
vonden wij als bijzonderheid vermeld, dat
men toen te Middelburg in den Langendelft
op een open binnenplein van een gebouw
een'steen in den muur gemetseld vond, met
het opschrift:
Anno vijftig hondert een en 't sestich claer
Jacob Heyndryc van grijpskereke lofbaer
met JannekeHeyndryc zijn huysvr. fondeerde
dees school om daerme kynders te leere waer
dry jaer om niet lesen, schrijve een paer
Volcht dit naer ghy rijck gheestimeerde.
In verband hiermede staat eene schilderij
op paneel in olieverf, welke op het stadhuis
bewaard wordt en waarop die school
is afgebeeld met het volgende onderschrift:
Borgers ende inwoonders cleyn van ver-
Wilt niet negligent wesen maar naerstich
[poghen
Hier uwe kinderen om niet te laten leeren.
Vroegt Diakens consent ende die 't gasthuys
Welke den fondatenr tot opsienders heeft
fghestelt.
Dese loffwaerdige deuoht groot sy elk een
[vermeit.
1561.
Erfeiykheid vu verworven
eigenschappen.
Bedoeld is de overdraagbaarheid (als dit
woord ons vergund is) van die veranderingen,
welke de ouders in den loop van hun leven
hebben ondergaan, op de nakomelingen. On-
dark8 talrijke onderzoekingen is deze kwestie
uog niet voldoende opgelost. We moeten
hierbij niet in de eerste plaats aan lichame
lijke verminkingen der ouders denken, of
schoon juist op dat gebied omvangrijke
proefnemingen zijn gedaan, maar aan de
vraag, of de eigenschappen, die in het indi-
vidueele leven der ouders als terugwerkingen
op verschijnselen uit de buitenwereld optre
den, op de kinderen kunnen worden overge
dragen.
De vraag geldt dus de geschiktheid van 't
organisme, om zich aan zijn omgeving aan
„Het is nog niet
"Doe wat ik je zeg I" bevaj Mylius met
eenig ongeduld.
De deur werd dicht gedaan.
Nu begon, hij op nieuw zenuwachtig overal
te Zopken. Alles te vergeefs.
Zou er iemand ach, maar dat was toch
niet te denken I Weer ging hij aan hel zoeken.
Zou iemand het weggenomen hebben I Och
kom I dwaasheid 1 Wie wist nu iets van dat
taschje taf
En welk belang kon iemand daar in stellen?
Wat had men er aan?
Een dief had wel iets van meer waarde
kunnen meenemen I Daar lag zijn beurs naast
den ring onaangeroerd.
Het moest iemand zijn, die belang had, bij
den. jnhoud van het taschje.
Eerst zachtjes toen steeds luider kwami
©en verdenking op in het hart van den man
die nog steeds met ongeduld naar het verlo
rene zocht. Hij wou die gedachte terugdringen,
verbannen uit zijn hart reeds daarom, omdat
het een dwaasheid geweest zou zijn en de
geheel© zaak voor Behringer maar bezwa-
render zou worden. 1
Ja Behringer 1 Hjj was de eenige die iets
van dit taschje af wist, de houtvesters-
leerling kon niet in aanmerking kennen. Beh
ringer i Zou hij zoo verblind rijn geweest, dat
hij zich tot zulk een noodlottige daad had
laten verleiden? Misschien had hij het alleen
gedaan om de compromi tteerende brieven die
er misschien in zaten, niet openbaar te
maken?
te pissen, een verschijnsel, dat noch in
wezen noch in ooreakelijken samenhang ons
zeer helder is.
Voor beide soorten van aldus verworven
eigenschappen zijn beschouwingen voor-
hande, welke de erfelijkheid bewijzen.
Langs knnstmatigen weg bij dolfijnen
verwekte vallende ziekte trad ook bij een
groot aantal jongen weder op, verminkingen
van de menschelijke hand deden zich bij de
nakomelingen opnieuw voor en dergelijke,
vaststaande feiten werden herhaaldelijk be
richt. Toch schijnen deze gevallen als uit
zonderingen te moeten worden beschouwd,
want de meeste, in deze riohting onderno
men onderzoekingen vielen negatief uit.
Zoo heeft de dierkundige uit Freiburg
Weismann talrijken muizengeslachten den
staart afgesneden, maar telkens weer werden
de jonge muisjes met een ongeschonden
staart geboren. Ook de omstandigheid, dat
opzettelijke verminkingen van verschillende
volkeren, als naar ieder bekend is, bij de
Israëlieten, doch ook bij de Chineezen,
de bewoners van Nieuw-Zeeland en bij
Afrikaansche stammen voorkomen steeds weer
bij de kinderen opnieuw bewerkt moeten
worden, pleit tegen de erfelijkheid van der
gelijke, nieuwe verschijnselen of verliezen.
Het schijnt en ieder, die eveD nadenkt,
zal deze gevolgtrekking reeds bij zich zeli
hebben gemaakt, dat daarbij de voortplan-
tings-cellen moeten worden aangetast, zal
het verlies erfelijk worden vastgelegd, doch
daarbij komen we w<eer op »terra incognita"
want noch over het feit zelf noch over de
wijze waarop zich dat openbaart, bestaat
volledige zekerheid.
Meer eensgezind zijn de deikundigen be
treffende de vraag naar de erfelijkheid van
eigenschappen, verworven onder invloed van
gewijzigde milieu-factoren. Het meest be
kend zijn de navorschingen van de Zwit
sers StandfuBz en Fischer en hun navol
gers ten opzichte van vlinders, vooral van
wat de inzender in de «Kölnische Ztg»,
waaraan we deze bizonderheden ontleenen,
«Bkrenspinner» noemt. Deze veranderen van
kleur en teekening als za in de koude wor
den opgekweekt. Deze wijzigingen worden
door de nakomelingen geërfd zoodra ze on
der gelijke omstandigheden opgroeien.
Zoodra echter de volgende geslachten
weer in normale omstandigheden worden
geteeld, verliezen ze de door de ouders ver
worven eigenschappen weer. Ditzelfde heeft
men bemerkt bij Alpen-planten, die, in ons
klimaat overgeplaatst, spoedig ontaarden,
en deze ontaarding ook aan hun telgen
meedeelen, als ze weer in hun ouden grond
zijn overgeplant. Ditzelfde geldt ook voor
3 naar de tropen verplaatste en vandaar
weer naar de „lauwe westerstranden" terug
gekeerde ooftboomen.
Deze en dergelijke verschijnselen schijnen
,n te duiden, dat twee voorwaarden ver
vuld moiten worden, zal deze overerving
intreden. Ten eerste moet de veranderende
factor van de buitenwereld zoo krachtig
optreden, dat deze ook de voortplantings-
eellen beïnvloedtten tweede moet deze
inwerking op de geslachten lang genoeg
duren. Over beide voorwaarden beschikt
de atuur, voornamelijk wel over den tijds
duur, want duizenden jaren reeds neemt zij
proeven, geeft wat onbruikbaar is zonder
erbarmen aan den ondergang prijs en laat
het bruikbare zich verder ontwikkelen.
Iu ieder geval staat dus vast dat een
beïnvloeding dier voortplantings-cellen door
de buitenwereld plaats heeft, al verkeert
men over het »hoe" nog in onzekerheid.
Het vraagstuk is echter zooals van zeli
spreekt niet slechts voor de dieren- en
planten-kweekers, maar ook voor de ontwik
keling van de menschen-maatschappij en van
de menschheid in 't algemeen van zoo ver
strekkende beteekenis, dat ieder met de
grootste belangstelling op de verdere op
lossing wacht.
Onze dampkring.
Bepaalde lichtverschijnsels bij sterren en
die verschijnselen, welke bepaalde Noorder-
lichten opleveren, bewijzei, dat de hoogte
van onze atmosfeer op haar minst 200 K.M.
boven het oppervlak der aarde bedraagt.
Op die hoogte is echter de lucht zoo dun
fijn, dat haar dichtheid veel geringer
Hij tooesl dadelijk naar hem toe en met helm
spreken. I
Een oogenblik daarna klopte hij aan bij zftn
vriend.
„Binnen I"1
Behringer sprong van zijn stoel en ijlde
den, binnentredende met zichtbare vreugde te-
Goddank, Mylius, dat je eindelijk tijd hebt
pmi bij mij te komen I Maar wat is er?"
,Geên wonder, dal je wat bijzonders aam
mij ziet I Wat duivelde verrassingen ]zijn
zelfs voor mijn zenuwgestel te veel. Herinner
je je het kleine handtaschje nog wel, dat
ik (de doode uit do hand nam 7"
„Ja zeker."
,,Het is weg, verdwenen I-
Behringer staarde zijn vriend met groote
pogen aan.
„Je hebt het' in den zak van je jachtbuis
stoken ik weet het zeker."
„Ik weet het ook absoluut zeker."
Nu herinnerde hij zich het bevel, dat hij aan
den knecht gegeven had en liep haastig naar
de deux, deed die open en zag den knecht
reeds ia de gang aankomen met liet kleeding-
stuk over den arm.
Mylius nam het hem haastig af. Zenuwach
tig zocht lirj in alle zakken.
.Heb je niets in een van de zakken gevon
den?" vroeg hij aan den knecht.
„Alles wat ik gevonden heb, heb ik neerge
legd op de ronde tafel op de kamer van
mijnheer."
Dat was zoo. Mylius had het reeds nage
keken.
moet zijn dai de zgn. luchtledige ruimt*,
die wij met onze beste luchtpompen kunmea
verkrijgei. Maar ook de samenstelling van
de lucht is op die hoogte in wezen ver
schillend van die, welke wij op aarde in
ademen.
Volgens onderzoekingen van den hoog
leeraar Humphreys bestaat de lucht op 150
K.M. hoogte uit 99.73 volnmen-procent
waterstof en 0.27 procent helium bij een
druk, die 0.0043 m.M. bedraagt. De nieuwste
onderzoekingen vanM. A. Wegener brachten
hem tot de ervaring, dat zelfs nog op een
hoogte van 500 K.M. sporen van een atmo
sfeer te vinden zijn en dat in die hoogste
lagen een gas voorkomt, dat veel lichter
dan waterstof is.
Hij heelt dit gas >gecoronium" gedoopt,
omdat het een bepaalde overeenkomst met
een gasvormig bestanddeel moet bezitteq,
dat zich in de atmosfeer der zon bevindt
en den naam „coronium" heelt gekregen.
Hoever het luoht-omhulsel nog boven dez*
hoogten uitgaat, is onbekenddaarentegen
laat zich bewijzen, dat onder alle omstan
digheden de uiterste grens van de bij de
aarde behoorende atmosfeer daar moet zijn,
waur de middelpunt-vliedende kracht ten
gevolge van de wenteling der aarde eve:,
groot is als de zwaartekracht. Dit vindt bij
den evenaar plaats op een hoogte vai on
geveer 42.000 K.M.
Aldus lezen we in de «Kölnische Zeitung*.
DE HERSENEN DER VROUW
De nu overleden anatoom Phster, te Straats
burg, en do patholoog Marc-hand, to Leipzig,
hebben reeds aangetoond, dat de schedel en
hersenen van de vrouw niet alleen absoluut,
doch ook relatief kleinen zijn dim die van den.
man Nu kan men natuurlijk tegen deze bewe
ring inbrengen dat zij slechts berust op onder
zoekingen, ©enig© duizenden, onderling zeer
verschillende lijken der wetenschappelijke in
stellingen betreffende, en dus niet onfeilbaar*
is Om deze stelling dus volkomen te bewijzen,
3S het. van belang, dat onlangs het resultaat van
andere onderzoekingen is bekend gemaakt
Dr Röse heeft nu van 70.000 personen den
schedel en het gelaat gemeten Daaronder be
vonden rich 45.000 schoolkinderen, zoowel
jongens als meisjes leerlingen van 135 Duit-
sche, Zweedsche, Deensche, Ilollandsche, Bel
gische, Bohcemsclie en Zwitsersche scholen.
Overal hadden de jongens grooteren schedel dan
de meisjes van gelijken leeftijd Nu kan Inen
nog tegenwerpen, dat de igrootere omvang van
hoofd bij jongens zich misschien laat vorklaren
door grootoren lichaamsbouw en betere, alge
meen© pntwikkeling. Daarom heeft dr Ros©
ook in verschillende scholen de licbaamsgrootto
en bet gewicht der kinderen gemeten Daarbij
bleek, hetgeen door andere onderzoekers meer
malen is bevestigd, dat de meisjes van hun 9e
jaar tot aan het eind barer schooljaren do
jongens in gewicht en grootte overtreffen, en
toch is hun hoofd kleiner dan bij de minder
lichamelijk ontwikkelde jongens Hoofd, her
senen en aangezicht blijven bij de vrouw op
een meer kinderlijke ontwikkehngstrap staan.
Daarbij komt, dat de meisjes veel eer tot licha
melijke en geestelijke rijpheid komen dan jon
gens In den regel zijn daardoor de meisjes in
de volksscholen, op liet gymnasium, en zelfs
aan de Hoogeschool veel ernstiger en vlijtiger dan
htur mannelijke Collega's En omdat, zij vlijtiger
zijn, doen zij betere examens, en verkrijgen
betere rapporten. Later, wanneer van zijn 23e
of 25e jaar de man zijn volle ontwikkeling
bereikt heeft, verandert de toestand, en wordt
de vrouw overschaduwd. Dus afgezien van
enkele uitverkoren vrouwen, zal in doorsnede
d© man geestelijk m lichamelijk boven de
vrouw staan. Daar er echter aan de vrouw hij
de voortplanting van het geslacht (grootere
eischen worden gesteld, kan de natuur zich
de weelde niet veroorloven, haar ook nog meer
lichamelijke kracht te geven. Toen Möbius
sprak van de „psychologische minderwaardig
heid der vrouw" was dit een ongelukkig ge
kozen uitdrukking, die veel onnoodige ergernis
verwekte. De hersenen der vrouw zijn niet
minderwaardig, doch alleen niet ten volle ont
wikkeld. („Moleschott")
„Heeft, mijnheer nog iets anders te bevelen?"-
„Neen."
Met somber gelaat, bleek van angst, wendde
Mylius zich nu tot Behringer, die zwijgend
van dit alles getuige was geweest, en verzocht
hem de deur dicht te doen.
„Is het taschje nergens te vinden?" vroeg
Behringer.
Neen 1" En naderbij tredende, stiet hij er
letterlijk deze woorden uit: „Behringer, nu
begint het geval ernstig te worden,"-
„Hoe meen je dat?"
„Behalve ik is er nog slechts één persoon^
die belang beeft bij dat taschje en dat ben
jïj I"
Als door een vuistslag getroffen deinsde
Behringer eenige schreden terug. Alle kleur
was uit zijn gezicht geweken, de aderen aan
izijh voorhoofd zwollen.
„Mylius, kermde hij, alsof hij stikte van in
wendige ontroering, „in Gods naam, geen
woord meer 1 Je bent mijn gastmaar ik
ben ook een mensch."
De jurist, gewend aan uitbarstingen van
taensehelijken hartstocht, vertrok geen spier
van zijn gezicht. Hij wachtte slechts tot
Behringer een weinig tot kalmte gekomen
was en antwoordde toen „Ik zie, dat je
"uitstekend begrepen hebt, wat ik bedoel. Dat
bespaart mij de onaangename verklaring van
den toestand, waarin ik mij bevind." En na
eenig stilzwijgen ging hjjj voort„Verplaats
je even in mijn geval. Wat zou jij in mijn
plaats doen?"
(Wordt vervolgjd.)