*£andbouu)Aromek FEUILLETON. HET DERDE SCHOT. TWEEDE BLAD Haandag 25 Nor. 1912, no, 279. Middelburg 23 November. tan onzin vasten mböbwbrker. De Perzik. (Slot). Wij gaan nu over tot het 2de gedeelte van de behandeling van den perzikboom, namelijk tot de wijze, waarop deze boom als leiboom gesnoeid moet worden. Het goed snoeien van een perzikboom eiscbt eenige kennis van de versohillende scheuten, die zich nagenoeg jaarlijks op zoo'n boom ver toonen, nl. waterscheuten, houtschenten en vruchthout. Waterscheuten ontstaan uit knoppen, die zich op plaatsen bevinden, die bijzonder bevorderlijk zijn voor den groeizij verdik ken al zeer spoedig splitsen zich doorgaans in verschillende twijgjes en zijn zeer losjes met den stam verbonden. Zoodra zich deze voordoen neemt men ze met een goed scherp mes zoo dicht mogelijk bij den 6tam weg en besmeert de wonde met wat entwas. Houtscheuten ontwikkelen zich uit de ge wone oogen, zij groeien eveneens zeer sterk, maar zijn vast met den tak waaruit zij voortkomen verbonden en kunnen gebruikt worden voor gesteltakken. Heeft men in de nabijheid van zoo'n houtscheut al een ge- stelbak, dan snijdt men haar bij tijds weg, doch niet tot aan den tak, waaruit zij voort komt maar iets hooger in de hoop, dat zich daar dan een paar dunnere twijgen zullen ontwikkelen, die men later voor vrucht hout kan gebruiken. Het vruchthout is dun, schiet tamelijk lang en draagt bijna over z\jne geheele lengte bloemknoppen, welke zich door haar ronderen vorm van de blad- en takknoppen onderscheiden. Wanneer men nu een- of tweejarige ocu- latie heeft gekocht om daaruit een perzik boom aan te kweeken, dan begint men zoodra het boompje goed vaststaat, beide takken op 8 A 9 oogen in te snjjden om daaruit zoo mogelijk de gesteltakken te bekomen, waar van men de twse onderste met de oorspron kelijke takken nagenoeg horizontaal aanbindt, de andere zoo opleidt, dat zij het geheele muurvlak regelmatig vullen en op zooda- nigen afstand, dat er genoeg ruimte over blijft om daartusschen de vruchttwijgen aan te binden. Het volgend jaar snijdt men de takken, die men 't vorig jaar bekomen heeft weder in op 8 oogendanraan zullen zich dan evenveel takjes ontwikkelen, die men bij tijds inbindt en waarvan men het bovenste gebruikt als verlenging van den gesteltak. Het derde jaar begint men te letten op vruchthout. Die takjes, welke in hare ge heele lengte bloemknoppen vertoonen, moet men nu nog niet bewaren, want dan loopt men veel gevaar al spoedig kale plekken in den boom te krijgen, maar men snijdt die op twee of drie oogen om daaruit twee of drie nieuwe twijgjes te doen ontwikkelen. Deze twijgjes worden wederom ingebonden, daarvan behoudt men het volgend jaar dat, hetwelk de meeste bloemoogen vertoont en snijdt de beide andere in op twee oogen, om daardoor weer vervangingshout te be komen voor het volgend jaar, want men Crimineel» HANS VON WIESA. (Vertaald met toestemming van den Duitschen schrijver.) Wie zou het noodlottige schot hebben ge- Iots? En hoe kwam het da,t niemand den knal had gehoord? Nu herinnerde Mylius zich plotseling het handtaschje dat hij in de hand der doode had gevonden. Hij had den inhoud nog niet onderzocht, misschien was hierin iets te vinden, dat een oplossing kon geven van het raadsel of ten minste een draad aan de hand doen, om te weten in welke richting hij ftioest zoeken I Ook herinnerde hij zich, dat hij een eigen aardig geluid liad gehoord, toen hij eir op drukte het geluid van knetterend papier. Mis schien Waren er brieven in het taschje, die eehige opheldering gaven. Hjj ging de bibliotheek uit en begaf zich naar ztjn kamer om het taschje te halen. Hfy draaide den sleutel om en trad binnen, De lamp op de schrijftafel jn den hoek van tte kamer brandde. De lamp had eerst op de Secretaire gestaan, maar hij had het taschje neergelegd op de schrijftafel. Mylius zocht efs, hij kon het nergens vinden. mag niet vergeten, dat een perzik, eei abrikoos, een ken, een morel slechts een maal aan hetzelfde takje vruchten dragen. De hoofdzorg moet dus zijn, dat men de takjes, die vrucht gedragen hebben in 't voorjaar kan wegsnijden en toch op dezelfde plaats weder een vervangingstwijg heeft. Nu is dat heel gemakkelijk gezegd, maar niet zoo gemakkelijk gedaan, om vol te houden omdat de perzik in ons klimaat niet thuis behoort, en vaak zich zelf snoeit op plaatsen waar wij hem liever niet snoeid zouden zien. Van daar, dat wij ten sterkste moeten ontraden den perzikboom vóór den winter te snoeien, omdat men dan groot gevaar loopt juist de twijgen weg te nemen, die den winter hadden kunnen verdragen en twijgen laten staan, die in den winter be zwijken. Van daar ook, dat wij niet kunnen aan raden den leiboom perzik in een bepaalden vorm aan te kweeken, anders dan den onre- gelmatigen waaiervorm, bij welke men het vrachthout spaart, waar men het bekomen kan. Sierlijke vormen behouden onze per- zikboomen niet. De snoeiwijze, die wij zoo even beschre ven, is bekend onder den naam van h a a k- 8 n o e i en o. i. de eenige Bnoeiwijze, die in ons klimaat aanbeveling verdient, omdat daarbij voortdurend getracht wordt vervan gingsscheuten te verkrijgen en te behouden. Aangaande die vervangingsscheuten mer ken wij nog op, dat men moet trachten het hont zoo spoedig mogelijk te doen rijpen hoe rijper het is, hoe beter het de winter koude kan verdragen. Dit rijpen wordt bevorderd door de twijgjes op het 8ste of 9de.blad in te nijpen, d. i. den top met den nagel te verwijderen. Een gevolg daarvan zal zijn, wanneer dit in 't begin van Augustus plaats heeft, dat zich de twee bovenBte oogjes ontwikkelen tot twijgjes, die men, zoo zij den winter door komen, het volgend voorjaar verwijdert, maar tevens, dat de lagere knoppen door den korten stilstand in den saploop, die daar door ontstaat, beter ontwikkelen en het hont rijper wordt. Nog zij men er op bedacht, dat men van tijd tot tijd zijn perzikboom naziet, of zich niet te dicht bij elkander vruchttwijgen ontwikkelengebeurt dit, dan moet men bij tijds de zwakste, die te dicht staan wegnemen. D* vruchttwijgjes toch dienen ingebonden te worden op een afstand van minstens 12 liefst 15 cM. Eene andere vraag i6, hoe moeten de geleide takken van den perzikboom bevestigd worden De beantwoording van deze vraag is van zeer groot gewicht, omdat de perzik gevoelig is voor verwonding welke het afsterven van geheele gesteltakken ten gevolge kan hebben. Naar onze meening verdienen geschaafde, goed gecarboliseerde horizontaal aangebrachte tuinlatten alle aanbeveling. Wij zijn-geen voorstanders van gegalvaniseerd ijzerdraad, eerstens omdat het niet strak blijft staan en tweedons. omdat het na een paar jaar roest. Beter nog dan gecarboliseerde latten zijn misschien tonkingstokken, die tot eene lengte van 3 meter te bekomen zijn. Het vastbin den der takken aan spijkers, die men in den muur of de schutting bevestigt, ver dient onvoorwaardelijk afkeuring. Het aanbinden der takken met teenen verdient de voorkeur, wanneer men ze maar dun genoeg neemt voor de dunnere twijgen en daarbij in 'toog houdt, dat zij aan het twijgje rnimte genoeg latea om te verdikken, wat zeer gemakkelijk is, wanneer men de teen strak aanhoudt achter de lat en Met duim daaraan een wrong weet te geven, waar door zij niet meer terugdraait. Yoor zeer dunne twqgen kan men ook raffia of biezen gebruiken. De perzikboomen moeten in het voorjaar geheel wordeH losgemaakt en op nieuw aan gebonden. In het najaar wanneer de bla deren gevallen zijn doet men goed ze geheel te bespuiten met kalkmelk en dat niet alleen den boom, maar ook den muur of de schutting, waarvoor hi(j geplant is. Dit witten van den boom herhaalt men, zoodra hij geheel aangebonden is, daardoor wordt de bloeitijd aanzienlijk vertraagd. De perzikboom, die in ons land al een hevigen strijd heeft te voeren tegen het Behalve een open vloeiboek, postpapier en couverten en andere schrijfbenoodigdheden, zag! hij niets anders dan enkele ornamentjes, op dein rand van het schrijfbureau. Zou hij plan gehad hebben het taschje daar neer te leggen en het toch hebben vergeten? Met klemmende onrust liep hjj naar de kleerkast pm te zien of het nog in zijn jachtbuis zat. Maar de knecht had het klee- dingstuk zeker meegenomen daar het door t door nat was geworden door den regen. Hij schelde. Terwijl hij op den knecht Wachtte, begon j' van voren af aan te zoeken en in dien lusschentijd herinnerde hij zich allerlei klei nigheden, waardoor hij zeker wist, dat hij het op do schrijftafel had gelegd. Hij wist, nog precies, dat hij het kleine sleuteltje uit het slot had genomen en daar onder het vakje geschoven, Waar dat mooie, bronzen beeldje op stond. Maar hij had het sleuteltje daarna weer uit het vakje te voorschijn gehaald otó even een blik te slaan in het taschje om! te zien wat er in zat. Het slotje ging niet dadelijk open en daar hij geen tjjd meer had stelde hij verdere onderzoek tot later uit en liet het sleuteltje op het weerspannige slot zit ten. Hij had het taschje een weinig achter uit geschoven ihet ketlïnkfje bleef nog even haken aan de punt van een blaadje post papier dat uit het vloeiboek stak. Daar Werd hard geklopt. „Binnen „Heeft mijnheer gescheld?" vroeg de fcneteht. „Ja, wil je mjjn jachtbuis even brengen." klimaat heeft hoofdzakelijk te kampen met drie ziekten en twee soorten van insecten. De ziekten zijn de krul, die zich open baart door verdikking eu oprollen der bla deren het w i t dat de bladeren met een wit vilt overdekt en de g o m z i e k t e. De krul en het w i t worden veroor zaakt door schimmelstegen de eerste ziekte kan men in 'tnajvar en voor men tot de tweede kalkbespuiting overgaat, eene bespuiting toepassen van 1J °/0 Bordeleesche pap. Men kan ook bij de 1£ Bordelee sche pap, zooveel kalk voegen, dat men daardoor een dubbel doel bereikt. Alleen houde men in 't oog, dat men geen Borde leesche pap meer mag gebruiken, wanneer de knoppen zich beginnen te ontwikkelen. Tegen 'twit achten wij eene besproeiing van de takken en ook van den grond met vitiphiline zeer aanbevelenswaardig. Zwavelbestuivingen buiten helpen zeer weinig tegen 't wit op de perziken evenmin als tegen 't wit op de rozen. In kassen werkt zoo'n bestuiving zeer goed. ""^Bladluizen verdrijft men door herhaalde bespuitingen met phytophiline, waarmede men begint, zoodra de knopontwikkeling een aanvang maakt en die men herhaalt telkens wanneer men aan de loopende mie ren kan zien, dat zij hare melkkoetjes op den boom gaan bezoeken. Tegen de gomziekte is geen middel be kend, maar men weet ook nog de oorzaak niet, waaraan zij, is toe te schrijven. Eeni- gen zoeken de oorzaken in een schimmel plant, anderen in de gesteldheid van den grond weer derden in verwondingen maar wat dan ook de oorzaak zij het afsterven van takken die aan deze ziekte lijden is daarvan een gewoon gevolg zoowel bij den perzik als bij den morelleboom. VARIA. Een 16e eeuwsche school te Hiddelbnrg. Men schrijft ons: In een artikel uit jaar 1849 dateerende over de eerste armenschool in Zeeland, vonden wij als bijzonderheid vermeld, dat men toen te Middelburg in den Langendelft op een open binnenplein van een gebouw een'steen in den muur gemetseld vond, met het opschrift: Anno vijftig hondert een en 't sestich claer Jacob Heyndryc van grijpskereke lofbaer met JannekeHeyndryc zijn huysvr. fondeerde dees school om daerme kynders te leere waer dry jaer om niet lesen, schrijve een paer Volcht dit naer ghy rijck gheestimeerde. In verband hiermede staat eene schilderij op paneel in olieverf, welke op het stadhuis bewaard wordt en waarop die school is afgebeeld met het volgende onderschrift: Borgers ende inwoonders cleyn van ver- Wilt niet negligent wesen maar naerstich [poghen Hier uwe kinderen om niet te laten leeren. Vroegt Diakens consent ende die 't gasthuys Welke den fondatenr tot opsienders heeft fghestelt. Dese loffwaerdige deuoht groot sy elk een [vermeit. 1561. Erfeiykheid vu verworven eigenschappen. Bedoeld is de overdraagbaarheid (als dit woord ons vergund is) van die veranderingen, welke de ouders in den loop van hun leven hebben ondergaan, op de nakomelingen. On- dark8 talrijke onderzoekingen is deze kwestie uog niet voldoende opgelost. We moeten hierbij niet in de eerste plaats aan lichame lijke verminkingen der ouders denken, of schoon juist op dat gebied omvangrijke proefnemingen zijn gedaan, maar aan de vraag, of de eigenschappen, die in het indi- vidueele leven der ouders als terugwerkingen op verschijnselen uit de buitenwereld optre den, op de kinderen kunnen worden overge dragen. De vraag geldt dus de geschiktheid van 't organisme, om zich aan zijn omgeving aan „Het is nog niet "Doe wat ik je zeg I" bevaj Mylius met eenig ongeduld. De deur werd dicht gedaan. Nu begon, hij op nieuw zenuwachtig overal te Zopken. Alles te vergeefs. Zou er iemand ach, maar dat was toch niet te denken I Weer ging hij aan hel zoeken. Zou iemand het weggenomen hebben I Och kom I dwaasheid 1 Wie wist nu iets van dat taschje taf En welk belang kon iemand daar in stellen? Wat had men er aan? Een dief had wel iets van meer waarde kunnen meenemen I Daar lag zijn beurs naast den ring onaangeroerd. Het moest iemand zijn, die belang had, bij den. jnhoud van het taschje. Eerst zachtjes toen steeds luider kwami ©en verdenking op in het hart van den man die nog steeds met ongeduld naar het verlo rene zocht. Hij wou die gedachte terugdringen, verbannen uit zijn hart reeds daarom, omdat het een dwaasheid geweest zou zijn en de geheel© zaak voor Behringer maar bezwa- render zou worden. 1 Ja Behringer 1 Hjj was de eenige die iets van dit taschje af wist, de houtvesters- leerling kon niet in aanmerking kennen. Beh ringer i Zou hij zoo verblind rijn geweest, dat hij zich tot zulk een noodlottige daad had laten verleiden? Misschien had hij het alleen gedaan om de compromi tteerende brieven die er misschien in zaten, niet openbaar te maken? te pissen, een verschijnsel, dat noch in wezen noch in ooreakelijken samenhang ons zeer helder is. Voor beide soorten van aldus verworven eigenschappen zijn beschouwingen voor- hande, welke de erfelijkheid bewijzen. Langs knnstmatigen weg bij dolfijnen verwekte vallende ziekte trad ook bij een groot aantal jongen weder op, verminkingen van de menschelijke hand deden zich bij de nakomelingen opnieuw voor en dergelijke, vaststaande feiten werden herhaaldelijk be richt. Toch schijnen deze gevallen als uit zonderingen te moeten worden beschouwd, want de meeste, in deze riohting onderno men onderzoekingen vielen negatief uit. Zoo heeft de dierkundige uit Freiburg Weismann talrijken muizengeslachten den staart afgesneden, maar telkens weer werden de jonge muisjes met een ongeschonden staart geboren. Ook de omstandigheid, dat opzettelijke verminkingen van verschillende volkeren, als naar ieder bekend is, bij de Israëlieten, doch ook bij de Chineezen, de bewoners van Nieuw-Zeeland en bij Afrikaansche stammen voorkomen steeds weer bij de kinderen opnieuw bewerkt moeten worden, pleit tegen de erfelijkheid van der gelijke, nieuwe verschijnselen of verliezen. Het schijnt en ieder, die eveD nadenkt, zal deze gevolgtrekking reeds bij zich zeli hebben gemaakt, dat daarbij de voortplan- tings-cellen moeten worden aangetast, zal het verlies erfelijk worden vastgelegd, doch daarbij komen we w<eer op »terra incognita" want noch over het feit zelf noch over de wijze waarop zich dat openbaart, bestaat volledige zekerheid. Meer eensgezind zijn de deikundigen be treffende de vraag naar de erfelijkheid van eigenschappen, verworven onder invloed van gewijzigde milieu-factoren. Het meest be kend zijn de navorschingen van de Zwit sers StandfuBz en Fischer en hun navol gers ten opzichte van vlinders, vooral van wat de inzender in de «Kölnische Ztg», waaraan we deze bizonderheden ontleenen, «Bkrenspinner» noemt. Deze veranderen van kleur en teekening als za in de koude wor den opgekweekt. Deze wijzigingen worden door de nakomelingen geërfd zoodra ze on der gelijke omstandigheden opgroeien. Zoodra echter de volgende geslachten weer in normale omstandigheden worden geteeld, verliezen ze de door de ouders ver worven eigenschappen weer. Ditzelfde heeft men bemerkt bij Alpen-planten, die, in ons klimaat overgeplaatst, spoedig ontaarden, en deze ontaarding ook aan hun telgen meedeelen, als ze weer in hun ouden grond zijn overgeplant. Ditzelfde geldt ook voor 3 naar de tropen verplaatste en vandaar weer naar de „lauwe westerstranden" terug gekeerde ooftboomen. Deze en dergelijke verschijnselen schijnen ,n te duiden, dat twee voorwaarden ver vuld moiten worden, zal deze overerving intreden. Ten eerste moet de veranderende factor van de buitenwereld zoo krachtig optreden, dat deze ook de voortplantings- eellen beïnvloedtten tweede moet deze inwerking op de geslachten lang genoeg duren. Over beide voorwaarden beschikt de atuur, voornamelijk wel over den tijds duur, want duizenden jaren reeds neemt zij proeven, geeft wat onbruikbaar is zonder erbarmen aan den ondergang prijs en laat het bruikbare zich verder ontwikkelen. Iu ieder geval staat dus vast dat een beïnvloeding dier voortplantings-cellen door de buitenwereld plaats heeft, al verkeert men over het »hoe" nog in onzekerheid. Het vraagstuk is echter zooals van zeli spreekt niet slechts voor de dieren- en planten-kweekers, maar ook voor de ontwik keling van de menschen-maatschappij en van de menschheid in 't algemeen van zoo ver strekkende beteekenis, dat ieder met de grootste belangstelling op de verdere op lossing wacht. Onze dampkring. Bepaalde lichtverschijnsels bij sterren en die verschijnselen, welke bepaalde Noorder- lichten opleveren, bewijzei, dat de hoogte van onze atmosfeer op haar minst 200 K.M. boven het oppervlak der aarde bedraagt. Op die hoogte is echter de lucht zoo dun fijn, dat haar dichtheid veel geringer Hij tooesl dadelijk naar hem toe en met helm spreken. I Een oogenblik daarna klopte hij aan bij zftn vriend. „Binnen I"1 Behringer sprong van zijn stoel en ijlde den, binnentredende met zichtbare vreugde te- Goddank, Mylius, dat je eindelijk tijd hebt pmi bij mij te komen I Maar wat is er?" ,Geên wonder, dal je wat bijzonders aam mij ziet I Wat duivelde verrassingen ]zijn zelfs voor mijn zenuwgestel te veel. Herinner je je het kleine handtaschje nog wel, dat ik (de doode uit do hand nam 7" „Ja zeker." ,,Het is weg, verdwenen I- Behringer staarde zijn vriend met groote pogen aan. „Je hebt het' in den zak van je jachtbuis stoken ik weet het zeker." „Ik weet het ook absoluut zeker." Nu herinnerde hij zich het bevel, dat hij aan den knecht gegeven had en liep haastig naar de deux, deed die open en zag den knecht reeds ia de gang aankomen met liet kleeding- stuk over den arm. Mylius nam het hem haastig af. Zenuwach tig zocht lirj in alle zakken. .Heb je niets in een van de zakken gevon den?" vroeg hij aan den knecht. „Alles wat ik gevonden heb, heb ik neerge legd op de ronde tafel op de kamer van mijnheer." Dat was zoo. Mylius had het reeds nage keken. moet zijn dai de zgn. luchtledige ruimt*, die wij met onze beste luchtpompen kunmea verkrijgei. Maar ook de samenstelling van de lucht is op die hoogte in wezen ver schillend van die, welke wij op aarde in ademen. Volgens onderzoekingen van den hoog leeraar Humphreys bestaat de lucht op 150 K.M. hoogte uit 99.73 volnmen-procent waterstof en 0.27 procent helium bij een druk, die 0.0043 m.M. bedraagt. De nieuwste onderzoekingen vanM. A. Wegener brachten hem tot de ervaring, dat zelfs nog op een hoogte van 500 K.M. sporen van een atmo sfeer te vinden zijn en dat in die hoogste lagen een gas voorkomt, dat veel lichter dan waterstof is. Hij heelt dit gas >gecoronium" gedoopt, omdat het een bepaalde overeenkomst met een gasvormig bestanddeel moet bezitteq, dat zich in de atmosfeer der zon bevindt en den naam „coronium" heelt gekregen. Hoever het luoht-omhulsel nog boven dez* hoogten uitgaat, is onbekenddaarentegen laat zich bewijzen, dat onder alle omstan digheden de uiterste grens van de bij de aarde behoorende atmosfeer daar moet zijn, waur de middelpunt-vliedende kracht ten gevolge van de wenteling der aarde eve:, groot is als de zwaartekracht. Dit vindt bij den evenaar plaats op een hoogte vai on geveer 42.000 K.M. Aldus lezen we in de «Kölnische Zeitung*. DE HERSENEN DER VROUW De nu overleden anatoom Phster, te Straats burg, en do patholoog Marc-hand, to Leipzig, hebben reeds aangetoond, dat de schedel en hersenen van de vrouw niet alleen absoluut, doch ook relatief kleinen zijn dim die van den. man Nu kan men natuurlijk tegen deze bewe ring inbrengen dat zij slechts berust op onder zoekingen, ©enig© duizenden, onderling zeer verschillende lijken der wetenschappelijke in stellingen betreffende, en dus niet onfeilbaar* is Om deze stelling dus volkomen te bewijzen, 3S het. van belang, dat onlangs het resultaat van andere onderzoekingen is bekend gemaakt Dr Röse heeft nu van 70.000 personen den schedel en het gelaat gemeten Daaronder be vonden rich 45.000 schoolkinderen, zoowel jongens als meisjes leerlingen van 135 Duit- sche, Zweedsche, Deensche, Ilollandsche, Bel gische, Bohcemsclie en Zwitsersche scholen. Overal hadden de jongens grooteren schedel dan de meisjes van gelijken leeftijd Nu kan Inen nog tegenwerpen, dat de igrootere omvang van hoofd bij jongens zich misschien laat vorklaren door grootoren lichaamsbouw en betere, alge meen© pntwikkeling. Daarom heeft dr Ros© ook in verschillende scholen de licbaamsgrootto en bet gewicht der kinderen gemeten Daarbij bleek, hetgeen door andere onderzoekers meer malen is bevestigd, dat de meisjes van hun 9e jaar tot aan het eind barer schooljaren do jongens in gewicht en grootte overtreffen, en toch is hun hoofd kleiner dan bij de minder lichamelijk ontwikkelde jongens Hoofd, her senen en aangezicht blijven bij de vrouw op een meer kinderlijke ontwikkehngstrap staan. Daarbij komt, dat de meisjes veel eer tot licha melijke en geestelijke rijpheid komen dan jon gens In den regel zijn daardoor de meisjes in de volksscholen, op liet gymnasium, en zelfs aan de Hoogeschool veel ernstiger en vlijtiger dan htur mannelijke Collega's En omdat, zij vlijtiger zijn, doen zij betere examens, en verkrijgen betere rapporten. Later, wanneer van zijn 23e of 25e jaar de man zijn volle ontwikkeling bereikt heeft, verandert de toestand, en wordt de vrouw overschaduwd. Dus afgezien van enkele uitverkoren vrouwen, zal in doorsnede d© man geestelijk m lichamelijk boven de vrouw staan. Daar er echter aan de vrouw hij de voortplanting van het geslacht (grootere eischen worden gesteld, kan de natuur zich de weelde niet veroorloven, haar ook nog meer lichamelijke kracht te geven. Toen Möbius sprak van de „psychologische minderwaardig heid der vrouw" was dit een ongelukkig ge kozen uitdrukking, die veel onnoodige ergernis verwekte. De hersenen der vrouw zijn niet minderwaardig, doch alleen niet ten volle ont wikkeld. („Moleschott") „Heeft, mijnheer nog iets anders te bevelen?"- „Neen." Met somber gelaat, bleek van angst, wendde Mylius zich nu tot Behringer, die zwijgend van dit alles getuige was geweest, en verzocht hem de deur dicht te doen. „Is het taschje nergens te vinden?" vroeg Behringer. Neen 1" En naderbij tredende, stiet hij er letterlijk deze woorden uit: „Behringer, nu begint het geval ernstig te worden,"- „Hoe meen je dat?" „Behalve ik is er nog slechts één persoon^ die belang beeft bij dat taschje en dat ben jïj I" Als door een vuistslag getroffen deinsde Behringer eenige schreden terug. Alle kleur was uit zijn gezicht geweken, de aderen aan izijh voorhoofd zwollen. „Mylius, kermde hij, alsof hij stikte van in wendige ontroering, „in Gods naam, geen woord meer 1 Je bent mijn gastmaar ik ben ook een mensch." De jurist, gewend aan uitbarstingen van taensehelijken hartstocht, vertrok geen spier van zijn gezicht. Hij wachtte slechts tot Behringer een weinig tot kalmte gekomen was en antwoordde toen „Ik zie, dat je "uitstekend begrepen hebt, wat ik bedoel. Dat bespaart mij de onaangename verklaring van den toestand, waarin ik mij bevind." En na eenig stilzwijgen ging hjjj voort„Verplaats je even in mijn geval. Wat zou jij in mijn plaats doen?" (Wordt vervolgjd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1912 | | pagina 5