idiurgsÉ taraal TVEEDË BLAD HlddeUnrg 9 November. *£andbouu)kromek feuilletotT HET DERDE SCH0T._ VAH DB VA5 Haandag 11 Nor. 1912, no. 267. TAN OSZRN TASTIN MED1WHRKBK. Met mesten van vee. In ons vorig artikel zeiden wij terug te willen komen op het mesten van vee. Wij doen dit thans om te trachten aan eenige verkeerde begrippen, die daaromtrent bestaan, door ons schrijven een einde te maken. Bij het mesten van dieren onderscheide men al aanstond twee gevallennamelijk het mesten van dieren, die reeds volgroeid zijn, dus oudere ossen (in Zeeland worden ook op vele plaatsen oudere stieren ve* ge maakt) en droogstaande melkkoeien en het mesten van dieren, die hun volle wasdom nog niet bereikt hebben. Bij oudere dieren beeft men geene ver meerdering meer van hot spierweefsel (vleesch), maar er is feitelijk slechts sprake van een doordringen der spiervezels met vleaschsap, verder van het afzetten van vet in het be staande of tijdens het mesten nieuw ge vormde bindweefsel. Het vleesch der oudere dieren wordt dien tengevolge in bet tijdperk van mesten rijker aan vet en vleesehsap en armar aan water. Als bewijs diene hiar bet door Reinders in het «Handboek voor den Nederlandschen Landbouw en Veeteelt* medegedeelde resul taat van een onderzoek van vet en mager vleesch van oudere dieren ingesteld door Brenalin In 1000 KG vleesch van vette en van magere oudere ossan, ossen die tot 5 h 6 jarigen leeftijd gewerkt hadden, werd ge vonden in kilogrammen. Spiervleesch vet water. Vette ossen 356 239 200 Magere 308 81 597 gevend* dus een verschil van 207 KG water meer voor magere beesten en 206 KG vaste stoffen meer voor vette dieren. Volgens prof. dr Fischer en anderen, dia dit onderwerp behandelden, zet zich dat vet al behalve in en tussehen het spierweefsel, in het onderhuidsch bindweefsel en in de inwendige lichaamsroimten ais nier-, darm en buikvet. Derhalve, zoo gaat de zoo even genoemde hoogleeraar voort, moet het meBtingsvoeder voor zoodanige oudere dieren zóó samenge steld zijn, dat in hoofdzaak veel vet gevormd wordt en dit zooveel mogelijk uit koolhy draten afkomstig is. Bij het mesten onderscheidt men verschil lende tijdperken; wij willen die terugbren gen tot driehet voorbereidingstijdperk, het tijdperk van het eigenlijk mesten, door prof. Fischer «Volmast" geheeten en ten slotte het laatste tijdperk, door hem »Ausmast" genoemd. Het eerste tijdperk, dat volgens hem on geveer drie weken moet duren, dient in de eerste plaats om het spierweefsel met vleeseh sap (circulatie-eiwit) te doortrekken en zal daardoor de latere vetvorming aan den gang brengen. Per 1000 KG levend gewicht beeft men daarvoor te voederen 2 tot 2| KG verteerbaar eiwit, 0.8 KG verteerbaar vet en 1215 KG verteerbare koolhydraten. In de volgende periode, die in den regel 9—12 weken duurt, moet men de licht verteerbare koolhydraten, voornamelijk sma- Crimtneole Roman 6- van HANS VON WIESA. (Vertaald met toestemming van den Duitschen schrijver.) De stilt© van het woud wordt plotseling ver stoord door het weerklinken van ©en scherpen knal, gevolgd door het neerplof Een van een kogel. Met een paar sprongen is de ree in het kreu- pelbosch verdwenen. Do hok vlucht, loopt wat hij Ioopen kan, regelrecht voort, daarna zakt hij ineen. Men hoort aan zijn gang dat hij niet meer kan, zijn einde nadert, want de kogel heeft hem in het schouderblad getroffen. Dan dreunt een tweede schot door het boscih, door do echo flauw weerkaatst. Mylius knikt vol zelfvoldoening. Dus ook zijn vriend is gelukkig geweest op d© jacht. Hij ver heugt zich op den tocht naar huis en op den gezelligcn avond die hem wacht op het kasteel. De jagersjongen is intusschen glimlachend naderbij gekomen en nadat de rechtsgeleerde volgens jagersgebruik 'n nieuw© patroon op den leeggeschoten loop heeft gedaan, steekt hij, door den jongen vergezeld, de weide schuin over-ien begeeft zich naar de plaats waar het'.schot go- vallen js. kelijke meelrijke voedingsmiddelen nog ver meerderen, zoodat de waarde daarvan stggt tot 16 KG, terwijl men in het derde tijd perk, dat 3 of 4 weken duurt, het eiwit gehalte langzamerhand kan terugbrengen tot 2 KG en wel zoo, dat het rantsoen hoofd zakelijk bestaat uit de smakelijkste meel rijke voedingsmiddelen om duardoor den eetlust der dieren gaande te houden. In de laatste periode is het hoofddoel voortdurende toeneming van vet, zoodat daardoor overeenkomstige hoeveelheden wa ter worden uitgescheiden. In dit tijdperk neemt de lichaamszwaarte nagenoeg niet meer toe, maar de qualiteit van het ge slachte vleesch verbetert. Wordt die ver betering door den slachter niet betaald, dan doen de veehouders het best hunne vette dieren, wanneer zij niet noemenswaard in gewicht meer toenemen, te verkoopen. Het toenemen aan gewicht heeft dus plaats in de eerste twee tijdperken. Bij voldoend voeder mag dagelijks gemiddeld op eene vermeerdering aan gewicht van 2 KG ge rekend worden. Rekent men dus voor die twee tijdperken 14 weken, dan moei nadien tijd het gemeste dier 200 KG in gewicht ziju toegenomen. A'Ugeuomen, dat dit einddoel bereikt kan worden, nl. eene ver meerdering van 2 KG per dag, ongeveer 100 dagen lang, dan dient de veehouder te berekenen, of de te verkrijgen waarde voor het dier eene billijke vergoeding levert voor de te gebruiken voedermiddelen en voor de werkzaamheden, die aan het vetmesten ver bonden zijn.' Men moet natuurlijk de uit gaven kennen, om te weten of er mogelijk heid bestaat om winst te behalen. Over 't algemeen kan men zeggea, dat bet vetmaken van oudere dieren geen winst oplevert en hoogstens dient om de dieren te maken tot meer geschikt vee voor de slachtbank, zonder dat hij, die ze daarvoor vestmest, daarvan eenig voordeel heeft. Iets anders is het bij vee, dat nog niet volwassen is. Deze dieren zetten ook nog vleesch aan en nemen daardoor ook sterkjr toe in levend gewicht. Daarom kunnen die ren van Ij3 jaar met voordeel rijkelijker gevoed worden dan de oudere en kan men het verteerbaar eiwit opvoeren tot 3 3J KG per 1000 KG levend gewicht. Bij kal veren kan men nog hooger gaan en kan de verteerbare hoeveelheid koolhydraten nog vermeerderd worden van 16 tot 18 KG; melk en meel, eventueel ook eieren, spelen hierbij een bijzondere rol. Natuurlijk zijn de eijfers voor de boven staande mesttijdperken, gelijk wij vroeger bij de voeding in 't algemeen hebben opge merkt, slechts gemiddelde, waaraan men zich niet al te angstig hjuden moet, wan neer men slechts zorg draagt, daar niet te ver beneden te blijven; iets daarboven gaan kan geen kwaad, als men zich dun ook daarbij maar wacht voor overdrijving. Over 't algemeen stelt men zich te groote voordeelen voor van de vetmesterij, zoowel in 'i groot als in 't klein en dat komt, omdat men te veel let op het geldelijk resultaat, zonder zich nauwkeurig reken schap te geven, hoe men tot dat resultaat gekomen is. Wanneer men een koe, die droog blijft, gaat mesten, dan geeft men haar eene zekere waarde. Men schat voor hoeveel men haar zou kunnen verkoopendie som vindt men te laag en men besluit haar te mesten. Op een gegeven oogenblik acht men baar zwaar genoeg en men verkoopt haar aan een koopman of aan een slachter, 't zij voor een overeengekomen prijs pa< kilogram levend gewicht, 'tzij voor het dier in eens. Het geheele bedrag overtreft natuurlijk de geschatte waarde van voor eenige weken aanzienlijk en doorgaans stemt die grootere ontvangst tot tevredenheid, maar zelden wordt daarbij overwogen, welk gedeelte van die ontvangst nu feitelijk winst genoemd mag worden. Als men geen koek of ander kracht* ieder heeft moeten koopen om het dier te mesten, dan wordt het ander voedsel dat het dier ontving, voor niets in rekening gebracht. Men had het aan zich zelf en 't kost dua niets zoo wordt wel eens geredeneerd, maar die redeneering is onjuist. Het voedsel, dat men aaD zich zelf heeft, kost zooveel als de som bedraagt, waarvoor men het had kunnen verkoopen. De kogel zat midden in lliet schouderbladhot bravo dier is dus een eervollen, snellen dood .gestorven. Do gelukkige jager buigt zich over het groo te, forsche dier neer; met stille vreugde betast hij do prachtige takken van het gewei en de sterke knobbels tracht hij te omspannen. Reeds denkt hij er over na welk plaatsje hij in zijn. studeerkamer bestemmen zal om deze prachti ge jachttrofée op te hangen. Daar komt de jongen uit het bosch te voor schijn en reikt den gelukkigen jager de groe ne tak toe waarmee hij zijn hoed moet versie ren. Spoedig is men gereed om den bok to trans porteeren, hij wordt in den zak gedaan, dien de jongen op zijn rug droeg en zoo begeven zij zich op weg naar do plaats waar het jachtwagentje staat te wachten. Cora,do jachthond, begroeide terugkeerendo jagers jankend van opgewondenheidsedert het oogenblik dat het schot is gevallen, was de hond niet l© houden, hij trok steeds uit alle macht aan den riem, waarmee hij was vastgebonden. En Mylius klopt liet dier op zijnfraaien kop. „Bedaard wat, Cora, bedaard Er is niets voor jou, te doen vandaag, beste hondl" Do buit wordt intusschen geborgen in het kastje achter aan het jachtwagentje; vlug springt die jongen op |dcn hok en zoo koeren zij op een draf door het stille bosch terug. Weldra glinsteren de vensters van de liout- vesterswoning hen door de duisternis van. het bosch tegemoet. Zij laten de woning echter links liggen, want er is een nadere weg naar het punt waar zij Behringer zouden ontmoeten. Dien weg slaat do koetsier in. Wanneer men dieren mest, hetzij dan dat het oudere zijn of jongere, moet men ze minstens iedere week eenmaal wegen en daarna berekenen, of zij het voedsel betalen en tevens eenige hoop op winst geven. Geeft de berekening tot uitkomst, dat het ont vangen voedsel niet betaald wordt, dan dient men de dieren zoo spoedig mogelijk van de hand te doen, Yoor den arbeider en den kleinen burger, en met deze opmerking sluiten wij ona op stel, kan het mesten van een varken, zooals dat te plattelande gebruikelijk is, een spaar potje zijn en verdient daarom, al zou het geen dadelijk voordeel opleveren, toch alle aanbeveling. Geld om vleesch, spek en reuzel te koopen ontbreekt daar in den winter nog al eenswordt nu een varken gemest, dan heeft men daarvoor wekelijks wel eenige uitgaven te doen, om ze van bet noodige voedsel te voorzien, maar die uitgaven vallen in de dagen van goede verdiensten en zijn betrekkelijk gering; zij zijn betaalbaar; de menscben hebben daarvoor in 't najaar een varken in de kuip, geruimen tijd smeersel voor de boterham en is dan daarbij de aardappeloogst niet tegengevallen, dan gaan ze met minder zorg den winter tegemoet dan zoo menig werkman in de stad, die veel grooter loon ontvangt. Te betreuren is het, dat deze menschen bij den aankoop van bet voeder nog wel eens het slachtoffer zijn van listige vervalschers van voedermiddelen. Daarover willen wij bet later nog eens hebben. VARIA. VLOEIBARE KRISTALLEN. Het woord kriBtal komt, aldus de aanvang van een lezenswaardig artikel in de «Temps», dat we onzen lezers niet wilden onthouden van een Grieksch woord, dat «gs> be- teekent. Toch weet men reeds sedert lang dat een menigte andere voorwerpen, evenals het jjs, de eigenaardigheid bezitten, zioh in meet kundige vormen te verdichten. Aan die vaste lichamen heeft men den naam «kristallen» gegeven. De klassieke omschrijving van het kristal is de volgendeeen kristal is een hard lichaam, dat overal srelgk vas hoedanigheid en >aniso- troop» is Onder de laatste omschrijving verstaat men een lichaam, waarvan de eigenschappen betreffende de uitzetting, weerstand bjj het breken, die welke ziob voor het gezioht voor doen enz. niet in alle richtingen dezelfde zjjn. A's men kristallen laat aangroeien, ontwikkelen zg zich ongelijk in de verschillende richtingen, maar steeds zjjn hnn vlakken werkelgk vlak, nooit plathol (concaaf) of platbol (convex) Zelfs als men een diamant bolvormig sngdt, in een verzadigde oplossing gelegde, zal hg toch weer aangroeien, terwgl hg een vast lichaam met platte vlakken vormt. Lehmann en verschillende andere natuur kundigen hebben lichamen bestudeerd, die optisohe eigenschappen vertoonen, welke gelgk zgn aan die der harde kristallen, maar de be doelde lichamen hebben met de andere kristal len niet de bardheid gemeen (Onder «optisch» verstaat men, naar de lezer weet, alleB, w»t met het gezichtsvermogen of de oogen in ver band staat. Yandaar dat de brillenmaker of •koopman zioh «opticien» noemt, zoo iets dua al* oogknndige). De bedoelde lichamen zgn min of meer week, hetzg geheel vloeibaar, hetzg van anderen aard, zoodoende begrgpt men den titel «vloeibaar kristal», die op bet eerste gezicht paradoxaal klinkt. Wat zgn nu de voornaamste eigenschappen van deze lichamen Nemen wg een daarvan als voorbeeld, dat wg in het groote Fransche blad als «oleaat van ammonium» vinden aan» geduid, en waarvan microscopisohe kristallen afkomstig zgn, die den vorm van een dubbele en zeer lange pyramide hebben- Deze kristallen ign week en gemakkelgk kneedbaar. Als een bewoging in de vloeistof se met een belem mering in aanraking brengt, wat zelfs een luchtblaas kan zgn, vervormen zg zich, om de belemmering te octloopen en hernemen daarna hun gewonen vorm. Als men een daarvan breekt verandert ieder gedeelte van vorm en wordt weer een volledig kristal. Als twee kristallen met elkaar inver- Daar bespeuren zij een klein gloeiend puntje in do duisternis. Aha, het is zeker Behringer, die behagelrjk een sigaartje zit te rooken; stel lig een toeken dat hij goed in zijn humeur ïs. En de koetsier rijdt goed door, de frisscbe avondlucht vuurt do paarden aan ear het duurt niet lang of de liooge (gestalte van Behringer vertoont zich op den weg. De koetsier trekt de teugels aau en Frits springt van de hooge bank. „Klim er maar kalm weer op", zei Behrin ger, „de bok is niet dood. Hij is zwaar gekwetst gevlucht 1" „Zwaar gekwetst?" vroeg Mylius. „Ja, aangeschoten en zwaar gewond I Morgen vinden wij hem wel." De hond is reeds los, hij springt haastig Uit het jachtwagentje en begroet zijn meester met uitgelaten vreugde. „Hartelijk gefeliciteerd I" zei Behringer, toen hij naderbij was getreden en het takje dennc- groen op den hoed van zijn vriend opmerkte; „Dank je wel Maur zouden wij niet nog even probecren de bok kan toch nog niet ver zijn „Neen, laten wij daarmee maar tot toot gen wachten 1" antwoordde Behringer, terwijl hij zijn buks reeds in. het wagentje legde. „Het arme dier moet maar rustig aan zijn wond sterven. Ik had. hel ihem gaarne bespaard!, traaar waartoe zou het dienen hem nu nog te ver schrikken en op to jagen door een schot." Hij nam plaats naast zijn vriend. Toen keken zij waar de hond gebleven was. Maar zij' zagen hem nergens. Door ijver voor de jacht gedre ven, was het beest in het bosch verdwenen. binding treden, smelten tg samen om één kristal te worden. Als ze elkander hebben aangeklampt in"een hoek, die ongeveer 90 graden telt, versmelten zg tot één kristal, dat den vorm van een kruis heeft Andore lichamen als de «paraazexyphenetol» geven volkomen vloeibare druppels af, die rond zgn, maar waarin een nauwlettend onderzoek onder den microscoop eigenschappen ontdekt, die overeenkomst bieden met die der kristal len. Andere stoffen geven daarentegen afge platte vollen. Als die elkaar ontmoeten, vormen ze een soort kruisvormig kriBtal in dubbele bollen, die zich gemakkelgk opnieuw laten deelen en zieb verlengen tot een wormvormig stokje, dat de gedaante van een lang slangetje aanneemt. Dergelgke foraa'ies verplaatsen zich in de vloeistof, gaan en komen nlsof ze krimpen, verlengen zich, botten als het ware uit en verdeelen zich op die wgze, dat m°n onder den microscoop niet een eoheikundig preparaat ureent te onderzoeken, maar laag staande organismen, waarmee die kristallen een uiterst merkwaardige gelgkenis vertoonen- Naast het belang dat deze samenstellingen op «ich zelf vertegenwoordigen heeft de be- stndeering daarvan bovendien op een belang- rgke wgze onze kennis betreffende de zgn. fysieke toestanden der lichamen vermeerderd Men nam tevoren ann. dat een kristal is samen gesteld uit deeltjes, die gelgk gevormd zgn en alle dezelfde plaats hebben ton opzichte van de omgeving, terwgl elk als het ware dc-n knoop van een net vormt, d. w. z. een der punten, waar zioh drie reeksen van ovenwgdige en op gelgken afstand zioh bevindendo vlakken sngden. Do kennis van het kristal evenals die in het algemeen omtrent den fysieben toestand moet uitgebreid worden. De eigenschappen van hardheid en regelmatige anisotropic der kristallen kunnen verzwakken en wg behoeven ons niet meer te verwonderen, als we van weeke en zcüb vloeibare kristallen booren. De nieuwere wetenschap heeft zioh aldus op het veld der zgn. «kristallografie» verrgkt met nieuwe bevindingen. Hetzelfde is het ge val in alle takken der natuurkunde. HET RICHTING-INSTINCT BIJ KREEFTEN. Er bestaan verhalen over de vronderbaaTlgke instincten bg de kreeften van Norfolk en Yorkshire, waardoor ze de plek weten terug te vinden, waar ze huizen, terwgl eenige van die dieren zelfs meer dan 70 mglen hebben moeten gaan. om die plaats te bereiken, nadat ze naar andere punten op de knst waren over gebracht. Deze verhalen zgn niet lang geleden aan de werkelgkheid getoetst te Spalding. Aan de «Westminster Gazette" ontleenen we daaromtrent het volgende: Voor dnze proeven gebruikte de inspecteur van Eogeland'B oostkust ongeveer 20C0 kreeften, leder dier was, toon het weer in zee werd gebracht, van een genummerde strook papier voorzien, en zoowel het punt, waar de kreeft oorspronkelgk werd gevangen als waar hg los werd gelaten, werd nauwkeurig opgeteekend. Belooningen werden vervolgens uitgeloofd voor de vissohers, die de dieren zouden vangen. Toen trad het volgende, eigenaardige ver- scbgnsel op. Kreeften, die werden losgelaten op de gronden, waar ze waien gepakt, bleven inderdaad waar ze vertoefden, maar degenen, die vandaar vervoerd waren geworden, begon nen terag te koeren naar hnn oorspronkelgke verblijfplaats. Toen bleek, dat Yorkshire-kreeften, die op de knst van Lincolnshire werden vrggelaten, naar het Noorden trokken en dat ook kreeften, die zioh als bewoners van Norfolk moesten beschouwen, naar het Zuiden marcheerden, als ze in een van de bovengenoemdo gebieden werden losgelaten. Wat de dieren nit Yorkshire aangaat, eenige daarvan werden betrapt op een afstand van 18 Engelsche mg le» van de plaats waar men de trage beesten in vrgheid bad gesteld, terwgl ie hun oude «haardsteden» weor opzoohtee. Andere werden daar werke'gk teruggevonden, waaruit bleek, dat ze 12 tot 35 Engeliohe mglen (hemelsbreedte) hadden af gelegd. Zeven kreeften hadden zelfs een nog grooteren afstand geloopen om hun woonplaats terug te vinden. Eén sloeg zelfs het record met een marsch over 75 mglen, door de lucht gemeten. Bovendien heeft men ia het oog te Het hielp niets of er herhaaldelijk gefloten werd; het dier bleef weg. „Is het ver hier van daan, dat het wild Ss aangeschoten?" vroeg Mylius. „Neen, nauwelijks drie honderd schreden, denk, ik!" Weder luisterden zij met gespannen aan dacht. Alles bleef doodstil. „Hij is er op af als een echte bloedhond, daar kan je op aan. Er is niets aan te doen, wij moeten hem achterna I" Behringer scheen daar echter geen lust in te hebben, want hij bleef kalm zitten en merkte verstoord op: „Hij verdient de zweep, anders niet, voor zijn wegloopen. Het is de jager en niet de hond die over zulke zaken te beslissen heeft „Wanneer mijnheer de luitenant het veroor looft", zoo kwam de jongen, die op de jacht be hulpzaam was geweest, lusschenbeiden, ,,dan ga ik dadelijk aan het zoeken Behringer was boos, bijmaakte ©en afwijzend gebaar; maar Mylius was het wagentje reeds uitgesprongen. „Kom, ga mee, ouwe jongen! De dames zul len ons nog wel een oogcnbhkje .excuseeren." ,Het is tegen alle regels van de jacht in, Mylius; 'tis pikdonker; dat doet men niet." Met aandacht keek hij in de richting waar Cora verdwenen kon wezen. „Daar komt hij aan! Hier, Coral Hier!" „Hij heeft den bok al!" riep Mylius zege pralend uit „Neen, dan had hij wel door geblaf aange kondigd, dat liij1 dood was!" antwoordde Beh- hoaden, dat ze inderdaad nog veel meer moetea hebben geloopen, daar de breede zeeboezem der Humber moeit worden gepaneerd, welk* near men weet, Liaeoln van Yorkshire scheidt. Als de kreefton nog eem een rauziek-feativel uitschrijven, verdient die laatste mannetjes putter den prjjs voor den deelnemer, die va» de verite pl»»ti gekomen ie. DE ROOK EN DE ELECTRISCHE GELEIDINGSDRADEN. Ook in ons vaderland hebben we een Ign die zoowel voor stroom- als electrischo trek kracht gebezigd wordt. We bedoelen de elec- triiobe ljjn, dio de residentie met Rotterdam verbindt en waar, naar den meeiten lezer» bekend zal sgn, zoowel stoom- als electriscke treinen een haltuui-dienst onderhouden. Daar om kan het onderstaande beschouwinkje ook hier zfin nut hebben, dat we in de >Temp»' aantroffen. Ia het bovengenoemde geval kan het g«- benren dat als de stroom door een 1 vea- grondsche geleiding wordt verspreid, zien bij zondere exploitatie-bezwaren voordoen, die voortkomen «it hot krlenroet, als dit zich op de contactdraden vastzet. Dit verechjjnae treedt inzonderheid op bü die gedeelten der lgo, die door een tnnnel loopen. En a kennen wg die oiet in ons vlakke land, als waarschuwing voor directies, die hetzelfde dnbbele gebruik van een spoorljjn zouden willen maken, kan het volgende toch dienen. Hot Franscke blad verhaalt van een Ign bg Genua, die geëlcctrifiëerd werd en waarbjj in een tuBnel een Ign onder 13 000 volt werd aangelegd. Ofschoon deze onder een druk van SO.tUO volt geprobeerd was, smolt toch bg den doorgang van den eersten stoomtrein in den tnnnel de ljjndraad op het punt, waar hg met den isolator was verbonden, en gedu rende den geheelen tjjd, dat beide stelsels va» tractie naast of lieverachter elkaar werden gebruikt, was het niet mogelgk op de lga een druk van zelfs eenige honderden volts te handhaven. Dit verschijnsel vertoonde zich tamelgk veelvuldig op de lgnen Tan New-York naar Newhaven, en ook op Duitsoho lgnen, die i» deselfde omstandigheden verkeeren, zgn moei lijkheden van denzelfden aard aangetroffen. Hoe dit dan verklaard wordt Die lagen steenkoolroet op de atroomgeleiders veroorza ken een buitensporige slgting van de «trol leys", hetzg dat het roet die slgting langs tnechanischen weg te vooreebgn roopt, hetzg dat het het ontstaan van vonken verge makkelijkt, die de gedeelten, die daarmede in contact staan, ongewoon verbitten. Wat hier ook van zg, in den tunnel bg Genua, waarover boven sprake was, moest men zich bedienen van trolleys, die bestonden uit buiejet van 3 millimeter dik en die sleehts over een afstand van 70 K.M. gebruikt konden worden. Nadat de stoomtreinen deze Ijjn niet meer volgden, steeg de duurzaamheid tot 4000 K.M., hetgeen welsprekend een der na- deelon van de zgn. gemengde tractie aan duidt. Naar men weet heet «trolley" het wieltje, dat lang» don draad schuift, welk» werk op de Ign Middelburg—Vlissingen en op de meeste andere electrische lgnen in Nederland door een bengel wordt gedaan. DE SIGARETTEN-INDUSTRIE. Aan een studio van dr. H. Blink in het „Tijdschrift voor Economische Geografie" zijn de navolgende bijzonderheden ontleend: De oorspronkelijke vorm van sigaretten vindt men in hetgeen de Spanjaarden ondsr Columbus door de inboorlingen van Guana- hani, 12 October 149a, zagen gebruiken. Tie- demann verhaalt in zijn boek„Geschicht© des Tabaks und ahnlicher Genusmittel" (Frank fort 1853), dat Columbus en zijn tochtgenoo- ten tot bun groote verwondering vreedzame Indianen hadden gezien, die rookwolken door mond en neus uitbliezen. Uit een droog kruid, in een maïsblad gewikkeld, vormden zij cy- Iindervonnige tolk», waarvan zij het eene eind in den mond staken en het andere eind deden branden, den rook opzuigend en uil blazend. Een dergelijke rol noemden de in boorlingen tabacce. Naast de bladeren der niaïsplant hebben de ui primitieven toestand ringer. „Maar iets moet bij toch gevonden hebben Jij kunt doen wat je will, maar ik moet even gaan kijken; ik beloof je dat ik over een paar minuten terug zal zijn" „Natuurlijk ga ik met je mee." Eerst liepei. zij voorzichtig door het bosch', waar het intusschen volkomen donker gewor den was-, weldra kwamen zij op de weide. De nevel spreidde zich als een sluier over het veld. Hier konden zij sneller loopen, daar liet nog aiiet zoo volkomen donker was als in 't bosch. Behringer begaf zich naar de plek waar hel wild was aangeschoten. Hij wist precies waar liet was: niet ver van het kleine elzenboschje, dat zich op dat oogenblik spookachtig verhief uit den trillenden nevel. Nu vertoonde zich ook (de hond Hij ging edi tor niet in do richting, welke Behringer had ingeslagen; na eenig aarzelen volgden Iienï do beide jagers. Zij hadden nog niet ver geloopen, toen do hond plotseling bleef staan en al ruikend© 'zijn kop voorover boog. Daar lag iets donkers in het gras „Daar heb je hem!" riep Mylius, terwijl hij snel voortliep. „Ja, maar mijn j-eebok kan het niet wezen dio is in gindscho richting verdwenen." Dit zeggende wees hij een geheel anderen kant op. vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1912 | | pagina 5