idiurgsÉ taraal
TVEEDË BLAD
HlddeUnrg 9 November.
*£andbouu)kromek
feuilletotT
HET DERDE SCH0T._
VAH DB
VA5
Haandag 11 Nor. 1912, no. 267.
TAN OSZRN TASTIN MED1WHRKBK.
Met mesten van vee.
In ons vorig artikel zeiden wij terug te
willen komen op het mesten van vee. Wij
doen dit thans om te trachten aan eenige
verkeerde begrippen, die daaromtrent bestaan,
door ons schrijven een einde te maken.
Bij het mesten van dieren onderscheide
men al aanstond twee gevallennamelijk
het mesten van dieren, die reeds volgroeid
zijn, dus oudere ossen (in Zeeland worden
ook op vele plaatsen oudere stieren ve* ge
maakt) en droogstaande melkkoeien en het
mesten van dieren, die hun volle wasdom
nog niet bereikt hebben.
Bij oudere dieren beeft men geene ver
meerdering meer van hot spierweefsel (vleesch),
maar er is feitelijk slechts sprake van een
doordringen der spiervezels met vleaschsap,
verder van het afzetten van vet in het be
staande of tijdens het mesten nieuw ge
vormde bindweefsel.
Het vleesch der oudere dieren wordt dien
tengevolge in bet tijdperk van mesten rijker
aan vet en vleesehsap en armar aan water.
Als bewijs diene hiar bet door Reinders
in het «Handboek voor den Nederlandschen
Landbouw en Veeteelt* medegedeelde resul
taat van een onderzoek van vet en mager
vleesch van oudere dieren ingesteld door
Brenalin
In 1000 KG vleesch van vette en van
magere oudere ossan, ossen die tot 5 h 6
jarigen leeftijd gewerkt hadden, werd ge
vonden in kilogrammen.
Spiervleesch vet water.
Vette ossen 356 239 200
Magere 308 81 597
gevend* dus een verschil van 207 KG water
meer voor magere beesten en 206 KG vaste
stoffen meer voor vette dieren.
Volgens prof. dr Fischer en anderen, dia
dit onderwerp behandelden, zet zich dat vet
al behalve in en tussehen het spierweefsel,
in het onderhuidsch bindweefsel en in de
inwendige lichaamsroimten ais nier-, darm
en buikvet.
Derhalve, zoo gaat de zoo even genoemde
hoogleeraar voort, moet het meBtingsvoeder
voor zoodanige oudere dieren zóó samenge
steld zijn, dat in hoofdzaak veel vet gevormd
wordt en dit zooveel mogelijk uit koolhy
draten afkomstig is.
Bij het mesten onderscheidt men verschil
lende tijdperken; wij willen die terugbren
gen tot driehet voorbereidingstijdperk, het
tijdperk van het eigenlijk mesten, door prof.
Fischer «Volmast" geheeten en ten slotte
het laatste tijdperk, door hem »Ausmast"
genoemd.
Het eerste tijdperk, dat volgens hem on
geveer drie weken moet duren, dient in de
eerste plaats om het spierweefsel met vleeseh
sap (circulatie-eiwit) te doortrekken en zal
daardoor de latere vetvorming aan den gang
brengen. Per 1000 KG levend gewicht
beeft men daarvoor te voederen 2 tot 2|
KG verteerbaar eiwit, 0.8 KG verteerbaar
vet en 1215 KG verteerbare koolhydraten.
In de volgende periode, die in den regel
9—12 weken duurt, moet men de licht
verteerbare koolhydraten, voornamelijk sma-
Crimtneole Roman
6- van
HANS VON WIESA.
(Vertaald met toestemming van den
Duitschen schrijver.)
De stilt© van het woud wordt plotseling ver
stoord door het weerklinken van ©en scherpen
knal, gevolgd door het neerplof Een van een
kogel.
Met een paar sprongen is de ree in het kreu-
pelbosch verdwenen. Do hok vlucht, loopt wat
hij Ioopen kan, regelrecht voort, daarna zakt
hij ineen. Men hoort aan zijn gang dat hij
niet meer kan, zijn einde nadert, want de
kogel heeft hem in het schouderblad getroffen.
Dan dreunt een tweede schot door het boscih,
door do echo flauw weerkaatst.
Mylius knikt vol zelfvoldoening. Dus ook zijn
vriend is gelukkig geweest op d© jacht. Hij ver
heugt zich op den tocht naar huis en op den
gezelligcn avond die hem wacht op het kasteel.
De jagersjongen is intusschen glimlachend
naderbij gekomen en nadat de rechtsgeleerde
volgens jagersgebruik 'n nieuw© patroon op den
leeggeschoten loop heeft gedaan, steekt hij, door
den jongen vergezeld, de weide schuin over-ien
begeeft zich naar de plaats waar het'.schot go-
vallen js.
kelijke meelrijke voedingsmiddelen nog ver
meerderen, zoodat de waarde daarvan stggt
tot 16 KG, terwijl men in het derde tijd
perk, dat 3 of 4 weken duurt, het eiwit
gehalte langzamerhand kan terugbrengen tot
2 KG en wel zoo, dat het rantsoen hoofd
zakelijk bestaat uit de smakelijkste meel
rijke voedingsmiddelen om duardoor den
eetlust der dieren gaande te houden.
In de laatste periode is het hoofddoel
voortdurende toeneming van vet, zoodat
daardoor overeenkomstige hoeveelheden wa
ter worden uitgescheiden. In dit tijdperk
neemt de lichaamszwaarte nagenoeg niet
meer toe, maar de qualiteit van het ge
slachte vleesch verbetert. Wordt die ver
betering door den slachter niet betaald, dan
doen de veehouders het best hunne vette
dieren, wanneer zij niet noemenswaard in
gewicht meer toenemen, te verkoopen.
Het toenemen aan gewicht heeft dus plaats
in de eerste twee tijdperken. Bij voldoend
voeder mag dagelijks gemiddeld op eene
vermeerdering aan gewicht van 2 KG ge
rekend worden. Rekent men dus voor die
twee tijdperken 14 weken, dan moei nadien
tijd het gemeste dier 200 KG in gewicht
ziju toegenomen. A'Ugeuomen, dat dit
einddoel bereikt kan worden, nl. eene ver
meerdering van 2 KG per dag, ongeveer
100 dagen lang, dan dient de veehouder te
berekenen, of de te verkrijgen waarde voor
het dier eene billijke vergoeding levert voor
de te gebruiken voedermiddelen en voor de
werkzaamheden, die aan het vetmesten ver
bonden zijn.' Men moet natuurlijk de uit
gaven kennen, om te weten of er mogelijk
heid bestaat om winst te behalen.
Over 't algemeen kan men zeggea, dat
bet vetmaken van oudere dieren geen winst
oplevert en hoogstens dient om de dieren
te maken tot meer geschikt vee voor de
slachtbank, zonder dat hij, die ze daarvoor
vestmest, daarvan eenig voordeel heeft.
Iets anders is het bij vee, dat nog niet
volwassen is. Deze dieren zetten ook nog
vleesch aan en nemen daardoor ook sterkjr
toe in levend gewicht. Daarom kunnen die
ren van Ij3 jaar met voordeel rijkelijker
gevoed worden dan de oudere en kan men
het verteerbaar eiwit opvoeren tot 3 3J
KG per 1000 KG levend gewicht. Bij kal
veren kan men nog hooger gaan en kan de
verteerbare hoeveelheid koolhydraten nog
vermeerderd worden van 16 tot 18 KG;
melk en meel, eventueel ook eieren, spelen
hierbij een bijzondere rol.
Natuurlijk zijn de eijfers voor de boven
staande mesttijdperken, gelijk wij vroeger
bij de voeding in 't algemeen hebben opge
merkt, slechts gemiddelde, waaraan men
zich niet al te angstig hjuden moet, wan
neer men slechts zorg draagt, daar niet te
ver beneden te blijven; iets daarboven gaan
kan geen kwaad, als men zich dun ook
daarbij maar wacht voor overdrijving.
Over 't algemeen stelt men zich te groote
voordeelen voor van de vetmesterij, zoowel
in 'i groot als in 't klein en dat komt,
omdat men te veel let op het geldelijk
resultaat, zonder zich nauwkeurig reken
schap te geven, hoe men tot dat resultaat
gekomen is.
Wanneer men een koe, die droog blijft,
gaat mesten, dan geeft men haar eene zekere
waarde. Men schat voor hoeveel men haar
zou kunnen verkoopendie som vindt men
te laag en men besluit haar te mesten.
Op een gegeven oogenblik acht men baar
zwaar genoeg en men verkoopt haar aan
een koopman of aan een slachter, 't zij
voor een overeengekomen prijs pa< kilogram
levend gewicht, 'tzij voor het dier in eens.
Het geheele bedrag overtreft natuurlijk
de geschatte waarde van voor eenige weken
aanzienlijk en doorgaans stemt die grootere
ontvangst tot tevredenheid, maar zelden
wordt daarbij overwogen, welk gedeelte van
die ontvangst nu feitelijk winst genoemd
mag worden.
Als men geen koek of ander kracht* ieder
heeft moeten koopen om het dier te mesten,
dan wordt het ander voedsel dat het dier
ontving, voor niets in rekening gebracht.
Men had het aan zich zelf en 't kost dua
niets zoo wordt wel eens geredeneerd,
maar die redeneering is onjuist. Het voedsel,
dat men aaD zich zelf heeft, kost zooveel als
de som bedraagt, waarvoor men het had
kunnen verkoopen.
De kogel zat midden in lliet schouderbladhot
bravo dier is dus een eervollen, snellen dood
.gestorven.
Do gelukkige jager buigt zich over het groo
te, forsche dier neer; met stille vreugde betast
hij do prachtige takken van het gewei en de
sterke knobbels tracht hij te omspannen. Reeds
denkt hij er over na welk plaatsje hij in zijn.
studeerkamer bestemmen zal om deze prachti
ge jachttrofée op te hangen.
Daar komt de jongen uit het bosch te voor
schijn en reikt den gelukkigen jager de groe
ne tak toe waarmee hij zijn hoed moet versie
ren. Spoedig is men gereed om den bok to trans
porteeren, hij wordt in den zak gedaan, dien de
jongen op zijn rug droeg en zoo begeven zij zich
op weg naar do plaats waar het jachtwagentje
staat te wachten.
Cora,do jachthond, begroeide terugkeerendo
jagers jankend van opgewondenheidsedert het
oogenblik dat het schot is gevallen, was de hond
niet l© houden, hij trok steeds uit alle macht
aan den riem, waarmee hij was vastgebonden.
En Mylius klopt liet dier op zijnfraaien kop.
„Bedaard wat, Cora, bedaard Er is niets voor
jou, te doen vandaag, beste hondl"
Do buit wordt intusschen geborgen in het
kastje achter aan het jachtwagentje; vlug
springt die jongen op |dcn hok en zoo koeren zij
op een draf door het stille bosch terug.
Weldra glinsteren de vensters van de liout-
vesterswoning hen door de duisternis van. het
bosch tegemoet. Zij laten de woning echter
links liggen, want er is een nadere weg naar
het punt waar zij Behringer zouden ontmoeten.
Dien weg slaat do koetsier in.
Wanneer men dieren mest, hetzij dan dat
het oudere zijn of jongere, moet men ze
minstens iedere week eenmaal wegen en
daarna berekenen, of zij het voedsel betalen
en tevens eenige hoop op winst geven. Geeft
de berekening tot uitkomst, dat het ont
vangen voedsel niet betaald wordt, dan dient
men de dieren zoo spoedig mogelijk van de
hand te doen,
Yoor den arbeider en den kleinen burger,
en met deze opmerking sluiten wij ona op
stel, kan het mesten van een varken, zooals
dat te plattelande gebruikelijk is, een spaar
potje zijn en verdient daarom, al zou het
geen dadelijk voordeel opleveren, toch alle
aanbeveling. Geld om vleesch, spek en reuzel
te koopen ontbreekt daar in den winter nog
al eenswordt nu een varken gemest, dan
heeft men daarvoor wekelijks wel eenige
uitgaven te doen, om ze van bet noodige
voedsel te voorzien, maar die uitgaven vallen
in de dagen van goede verdiensten en zijn
betrekkelijk gering; zij zijn betaalbaar; de
menscben hebben daarvoor in 't najaar een
varken in de kuip, geruimen tijd smeersel
voor de boterham en is dan daarbij de
aardappeloogst niet tegengevallen, dan gaan
ze met minder zorg den winter tegemoet
dan zoo menig werkman in de stad, die veel
grooter loon ontvangt.
Te betreuren is het, dat deze menschen
bij den aankoop van bet voeder nog wel eens
het slachtoffer zijn van listige vervalschers
van voedermiddelen.
Daarover willen wij bet later nog eens
hebben.
VARIA.
VLOEIBARE KRISTALLEN.
Het woord kriBtal komt, aldus de aanvang
van een lezenswaardig artikel in de «Temps»,
dat we onzen lezers niet wilden onthouden
van een Grieksch woord, dat «gs> be-
teekent. Toch weet men reeds sedert lang dat
een menigte andere voorwerpen, evenals het
jjs, de eigenaardigheid bezitten, zioh in meet
kundige vormen te verdichten. Aan die vaste
lichamen heeft men den naam «kristallen»
gegeven.
De klassieke omschrijving van het kristal is
de volgendeeen kristal is een hard lichaam,
dat overal srelgk vas hoedanigheid en >aniso-
troop» is Onder de laatste omschrijving verstaat
men een lichaam, waarvan de eigenschappen
betreffende de uitzetting, weerstand bjj het
breken, die welke ziob voor het gezioht voor
doen enz. niet in alle richtingen dezelfde zjjn.
A's men kristallen laat aangroeien, ontwikkelen
zg zich ongelijk in de verschillende richtingen,
maar steeds zjjn hnn vlakken werkelgk vlak,
nooit plathol (concaaf) of platbol (convex)
Zelfs als men een diamant bolvormig sngdt,
in een verzadigde oplossing gelegde, zal hg
toch weer aangroeien, terwgl hg een vast
lichaam met platte vlakken vormt.
Lehmann en verschillende andere natuur
kundigen hebben lichamen bestudeerd, die
optisohe eigenschappen vertoonen, welke gelgk
zgn aan die der harde kristallen, maar de be
doelde lichamen hebben met de andere kristal
len niet de bardheid gemeen (Onder «optisch»
verstaat men, naar de lezer weet, alleB, w»t
met het gezichtsvermogen of de oogen in ver
band staat. Yandaar dat de brillenmaker of
•koopman zioh «opticien» noemt, zoo iets dua
al* oogknndige). De bedoelde lichamen zgn
min of meer week, hetzg geheel vloeibaar,
hetzg van anderen aard, zoodoende begrgpt
men den titel «vloeibaar kristal», die op bet
eerste gezicht paradoxaal klinkt.
Wat zgn nu de voornaamste eigenschappen
van deze lichamen Nemen wg een daarvan
als voorbeeld, dat wg in het groote Fransche
blad als «oleaat van ammonium» vinden aan»
geduid, en waarvan microscopisohe kristallen
afkomstig zgn, die den vorm van een dubbele
en zeer lange pyramide hebben- Deze kristallen
ign week en gemakkelgk kneedbaar. Als een
bewoging in de vloeistof se met een belem
mering in aanraking brengt, wat zelfs een
luchtblaas kan zgn, vervormen zg zich, om de
belemmering te octloopen en hernemen daarna
hun gewonen vorm.
Als men een daarvan breekt verandert ieder
gedeelte van vorm en wordt weer een volledig
kristal. Als twee kristallen met elkaar inver-
Daar bespeuren zij een klein gloeiend puntje
in do duisternis. Aha, het is zeker Behringer,
die behagelrjk een sigaartje zit te rooken; stel
lig een toeken dat hij goed in zijn humeur ïs.
En de koetsier rijdt goed door, de frisscbe
avondlucht vuurt do paarden aan ear het duurt
niet lang of de liooge (gestalte van Behringer
vertoont zich op den weg.
De koetsier trekt de teugels aau en Frits
springt van de hooge bank.
„Klim er maar kalm weer op", zei Behrin
ger, „de bok is niet dood. Hij is zwaar gekwetst
gevlucht 1"
„Zwaar gekwetst?" vroeg Mylius.
„Ja, aangeschoten en zwaar gewond I Morgen
vinden wij hem wel."
De hond is reeds los, hij springt haastig Uit
het jachtwagentje en begroet zijn meester met
uitgelaten vreugde.
„Hartelijk gefeliciteerd I" zei Behringer, toen
hij naderbij was getreden en het takje dennc-
groen op den hoed van zijn vriend opmerkte;
„Dank je wel Maur zouden wij niet nog
even probecren de bok kan toch nog niet
ver zijn
„Neen, laten wij daarmee maar tot toot gen
wachten 1" antwoordde Behringer, terwijl hij
zijn buks reeds in. het wagentje legde. „Het
arme dier moet maar rustig aan zijn wond
sterven. Ik had. hel ihem gaarne bespaard!, traaar
waartoe zou het dienen hem nu nog te ver
schrikken en op to jagen door een schot."
Hij nam plaats naast zijn vriend. Toen keken
zij waar de hond gebleven was. Maar zij' zagen
hem nergens. Door ijver voor de jacht gedre
ven, was het beest in het bosch verdwenen.
binding treden, smelten tg samen om één
kristal te worden. Als ze elkander hebben
aangeklampt in"een hoek, die ongeveer 90
graden telt, versmelten zg tot één kristal, dat
den vorm van een kruis heeft
Andore lichamen als de «paraazexyphenetol»
geven volkomen vloeibare druppels af, die rond
zgn, maar waarin een nauwlettend onderzoek
onder den microscoop eigenschappen ontdekt,
die overeenkomst bieden met die der kristal
len. Andere stoffen geven daarentegen afge
platte vollen. Als die elkaar ontmoeten, vormen
ze een soort kruisvormig kriBtal in dubbele
bollen, die zich gemakkelgk opnieuw laten
deelen en zieb verlengen tot een wormvormig
stokje, dat de gedaante van een lang slangetje
aanneemt. Dergelgke foraa'ies verplaatsen
zich in de vloeistof, gaan en komen nlsof ze
krimpen, verlengen zich, botten als het ware
uit en verdeelen zich op die wgze, dat m°n
onder den microscoop niet een eoheikundig
preparaat ureent te onderzoeken, maar laag
staande organismen, waarmee die kristallen
een uiterst merkwaardige gelgkenis vertoonen-
Naast het belang dat deze samenstellingen
op «ich zelf vertegenwoordigen heeft de be-
stndeering daarvan bovendien op een belang-
rgke wgze onze kennis betreffende de zgn.
fysieke toestanden der lichamen vermeerderd
Men nam tevoren ann. dat een kristal is samen
gesteld uit deeltjes, die gelgk gevormd zgn
en alle dezelfde plaats hebben ton opzichte
van de omgeving, terwgl elk als het ware dc-n
knoop van een net vormt, d. w. z. een der
punten, waar zioh drie reeksen van ovenwgdige
en op gelgken afstand zioh bevindendo vlakken
sngden. Do kennis van het kristal evenals die
in het algemeen omtrent den fysieben toestand
moet uitgebreid worden. De eigenschappen
van hardheid en regelmatige anisotropic der
kristallen kunnen verzwakken en wg behoeven
ons niet meer te verwonderen, als we van
weeke en zcüb vloeibare kristallen booren.
De nieuwere wetenschap heeft zioh aldus
op het veld der zgn. «kristallografie» verrgkt
met nieuwe bevindingen. Hetzelfde is het ge
val in alle takken der natuurkunde.
HET RICHTING-INSTINCT BIJ KREEFTEN.
Er bestaan verhalen over de vronderbaaTlgke
instincten bg de kreeften van Norfolk en
Yorkshire, waardoor ze de plek weten terug
te vinden, waar ze huizen, terwgl eenige van
die dieren zelfs meer dan 70 mglen hebben
moeten gaan. om die plaats te bereiken, nadat
ze naar andere punten op de knst waren over
gebracht. Deze verhalen zgn niet lang geleden
aan de werkelgkheid getoetst te Spalding.
Aan de «Westminster Gazette" ontleenen we
daaromtrent het volgende:
Voor dnze proeven gebruikte de inspecteur
van Eogeland'B oostkust ongeveer 20C0 kreeften,
leder dier was, toon het weer in zee werd
gebracht, van een genummerde strook papier
voorzien, en zoowel het punt, waar de kreeft
oorspronkelgk werd gevangen als waar hg los
werd gelaten, werd nauwkeurig opgeteekend.
Belooningen werden vervolgens uitgeloofd voor
de vissohers, die de dieren zouden vangen.
Toen trad het volgende, eigenaardige ver-
scbgnsel op. Kreeften, die werden losgelaten
op de gronden, waar ze waien gepakt, bleven
inderdaad waar ze vertoefden, maar degenen,
die vandaar vervoerd waren geworden, begon
nen terag te koeren naar hnn oorspronkelgke
verblijfplaats.
Toen bleek, dat Yorkshire-kreeften, die op
de knst van Lincolnshire werden vrggelaten,
naar het Noorden trokken en dat ook kreeften,
die zioh als bewoners van Norfolk moesten
beschouwen, naar het Zuiden marcheerden, als
ze in een van de bovengenoemdo gebieden
werden losgelaten. Wat de dieren nit Yorkshire
aangaat, eenige daarvan werden betrapt op
een afstand van 18 Engelsche mg le» van de
plaats waar men de trage beesten in vrgheid
bad gesteld, terwgl ie hun oude «haardsteden»
weor opzoohtee. Andere werden daar werke'gk
teruggevonden, waaruit bleek, dat ze 12 tot 35
Engeliohe mglen (hemelsbreedte) hadden af
gelegd. Zeven kreeften hadden zelfs een nog
grooteren afstand geloopen om hun woonplaats
terug te vinden. Eén sloeg zelfs het record
met een marsch over 75 mglen, door de lucht
gemeten. Bovendien heeft men ia het oog te
Het hielp niets of er herhaaldelijk gefloten
werd; het dier bleef weg.
„Is het ver hier van daan, dat het wild Ss
aangeschoten?" vroeg Mylius.
„Neen, nauwelijks drie honderd schreden,
denk, ik!"
Weder luisterden zij met gespannen aan
dacht.
Alles bleef doodstil.
„Hij is er op af als een echte bloedhond,
daar kan je op aan. Er is niets aan te doen,
wij moeten hem achterna I"
Behringer scheen daar echter geen lust in te
hebben, want hij bleef kalm zitten en merkte
verstoord op:
„Hij verdient de zweep, anders niet, voor zijn
wegloopen. Het is de jager en niet de hond die
over zulke zaken te beslissen heeft
„Wanneer mijnheer de luitenant het veroor
looft", zoo kwam de jongen, die op de jacht be
hulpzaam was geweest, lusschenbeiden, ,,dan
ga ik dadelijk aan het zoeken
Behringer was boos, bijmaakte ©en afwijzend
gebaar; maar Mylius was het wagentje reeds
uitgesprongen.
„Kom, ga mee, ouwe jongen! De dames zul
len ons nog wel een oogcnbhkje .excuseeren."
,Het is tegen alle regels van de jacht in,
Mylius; 'tis pikdonker; dat doet men niet."
Met aandacht keek hij in de richting waar
Cora verdwenen kon wezen. „Daar komt hij
aan! Hier, Coral Hier!"
„Hij heeft den bok al!" riep Mylius zege
pralend uit
„Neen, dan had hij wel door geblaf aange
kondigd, dat liij1 dood was!" antwoordde Beh-
hoaden, dat ze inderdaad nog veel meer moetea
hebben geloopen, daar de breede zeeboezem
der Humber moeit worden gepaneerd, welk*
near men weet, Liaeoln van Yorkshire scheidt.
Als de kreefton nog eem een rauziek-feativel
uitschrijven, verdient die laatste mannetjes
putter den prjjs voor den deelnemer, die va»
de verite pl»»ti gekomen ie.
DE ROOK EN DE ELECTRISCHE
GELEIDINGSDRADEN.
Ook in ons vaderland hebben we een Ign
die zoowel voor stroom- als electrischo trek
kracht gebezigd wordt. We bedoelen de elec-
triiobe ljjn, dio de residentie met Rotterdam
verbindt en waar, naar den meeiten lezer»
bekend zal sgn, zoowel stoom- als electriscke
treinen een haltuui-dienst onderhouden. Daar
om kan het onderstaande beschouwinkje ook
hier zfin nut hebben, dat we in de >Temp»'
aantroffen.
Ia het bovengenoemde geval kan het g«-
benren dat als de stroom door een 1 vea-
grondsche geleiding wordt verspreid, zien bij
zondere exploitatie-bezwaren voordoen, die
voortkomen «it hot krlenroet, als dit zich op
de contactdraden vastzet. Dit verechjjnae
treedt inzonderheid op bü die gedeelten der
lgo, die door een tnnnel loopen. En a
kennen wg die oiet in ons vlakke land, als
waarschuwing voor directies, die hetzelfde
dnbbele gebruik van een spoorljjn zouden
willen maken, kan het volgende toch dienen.
Hot Franscke blad verhaalt van een Ign
bg Genua, die geëlcctrifiëerd werd en waarbjj
in een tuBnel een Ign onder 13 000 volt werd
aangelegd. Ofschoon deze onder een druk
van SO.tUO volt geprobeerd was, smolt toch
bg den doorgang van den eersten stoomtrein
in den tnnnel de ljjndraad op het punt, waar
hg met den isolator was verbonden, en gedu
rende den geheelen tjjd, dat beide stelsels va»
tractie naast of lieverachter elkaar werden
gebruikt, was het niet mogelgk op de lga
een druk van zelfs eenige honderden volts
te handhaven.
Dit verschijnsel vertoonde zich tamelgk
veelvuldig op de lgnen Tan New-York naar
Newhaven, en ook op Duitsoho lgnen, die i»
deselfde omstandigheden verkeeren, zgn moei
lijkheden van denzelfden aard aangetroffen.
Hoe dit dan verklaard wordt Die lagen
steenkoolroet op de atroomgeleiders veroorza
ken een buitensporige slgting van de «trol
leys", hetzg dat het roet die slgting langs
tnechanischen weg te vooreebgn roopt, hetzg
dat het het ontstaan van vonken verge
makkelijkt, die de gedeelten, die daarmede in
contact staan, ongewoon verbitten.
Wat hier ook van zg, in den tunnel bg
Genua, waarover boven sprake was, moest
men zich bedienen van trolleys, die bestonden
uit buiejet van 3 millimeter dik en die
sleehts over een afstand van 70 K.M. gebruikt
konden worden. Nadat de stoomtreinen deze Ijjn
niet meer volgden, steeg de duurzaamheid tot
4000 K.M., hetgeen welsprekend een der na-
deelon van de zgn. gemengde tractie aan
duidt.
Naar men weet heet «trolley" het wieltje,
dat lang» don draad schuift, welk» werk op
de Ign Middelburg—Vlissingen en op de
meeste andere electrische lgnen in Nederland
door een bengel wordt gedaan.
DE SIGARETTEN-INDUSTRIE.
Aan een studio van dr. H. Blink in het
„Tijdschrift voor Economische Geografie" zijn
de navolgende bijzonderheden ontleend:
De oorspronkelijke vorm van sigaretten
vindt men in hetgeen de Spanjaarden ondsr
Columbus door de inboorlingen van Guana-
hani, 12 October 149a, zagen gebruiken. Tie-
demann verhaalt in zijn boek„Geschicht© des
Tabaks und ahnlicher Genusmittel" (Frank
fort 1853), dat Columbus en zijn tochtgenoo-
ten tot bun groote verwondering vreedzame
Indianen hadden gezien, die rookwolken door
mond en neus uitbliezen. Uit een droog kruid,
in een maïsblad gewikkeld, vormden zij cy-
Iindervonnige tolk», waarvan zij het eene
eind in den mond staken en het andere eind
deden branden, den rook opzuigend en uil
blazend. Een dergelijke rol noemden de in
boorlingen tabacce. Naast de bladeren der
niaïsplant hebben de ui primitieven toestand
ringer.
„Maar iets moet bij toch gevonden hebben
Jij kunt doen wat je will, maar ik moet even
gaan kijken; ik beloof je dat ik over een paar
minuten terug zal zijn"
„Natuurlijk ga ik met je mee."
Eerst liepei. zij voorzichtig door het bosch',
waar het intusschen volkomen donker gewor
den was-, weldra kwamen zij op de weide.
De nevel spreidde zich als een sluier over
het veld. Hier konden zij sneller loopen, daar
liet nog aiiet zoo volkomen donker was als
in 't bosch.
Behringer begaf zich naar de plek waar hel
wild was aangeschoten. Hij wist precies waar
liet was: niet ver van het kleine elzenboschje,
dat zich op dat oogenblik spookachtig verhief
uit den trillenden nevel.
Nu vertoonde zich ook (de hond Hij ging edi
tor niet in do richting, welke Behringer had
ingeslagen; na eenig aarzelen volgden Iienï
do beide jagers.
Zij hadden nog niet ver geloopen, toen do
hond plotseling bleef staan en al ruikend© 'zijn
kop voorover boog.
Daar lag iets donkers in het gras
„Daar heb je hem!" riep Mylius, terwijl hij
snel voortliep.
„Ja, maar mijn j-eebok kan het niet wezen
dio is in gindscho richting verdwenen."
Dit zeggende wees hij een geheel anderen
kant op.
vervolgd.)