ÉMIwgsÉ Coral
<£andbouu)fironiek
FEUILLETON.
CHADSJI MOERAT.
TWEEDE BLAD
TAM DE
vak
Maandag 29 Aprii 1912, ao. 101.
Middelburg 27 April.
ta» 05z1» taste» medewerker.
Suikerbieten.
Aangezien rle lijd is aangdbroken, waarop
de suikerbieten gezaaid worden, en dus die
cultuur de aandacht bezighoudt van nage
noeg alle Zeeuwsche landbouwers, achten wij
bet niet ongepast hg dit voor onze provincie
zoo belangrijk product stil te staan en met
onze lezers een en ander uit zpne geschie
denis en aangaande zijne behandeling te be
spreken
fn den loop van eene halve eeuw is eene
groote Hrijziging gekomen in de producten,
die door den Zeeuwschen landbouwer worden
geteeld. Men behoeft om zich daarvan een
helder denkbeeld te vormen, slechts te ver
gelijken het aantal hectaren, die van 1861
tot 1870 en in 1910 gebruikt werden voor den
aanbouw van ehkele gewassen, die wij hier
doen volgen.
Van
1861—1870
1910
HA.
HA.
Wintertarwe
20580
11699
Haver
4802
11115
Boekweit
423
38
Paarden (duiven)bnonen 9408
2878
Erwten
4448
9095
Koolzaad
3454
489
Karwei
28
1291
Landbouwzaden
119
Aardappelen
5224
11639
Suikerbieten
1649
20011
Gele -wortelen
1843
426
Meekrap
2363
28
GroienvoedergeHf assen
1236
6325
en pfschotm nu de vermeerdering van
het aan
tal hectaren voor het verbouwen van enkele,
gewassen voor een deel (dat echter zeer
klein is) mag toegeschreven worden aan het
fftaada toenemen van dit gewest in uitge
breidheid tengevolge van inpoldering, is de
boofttexyzaak toch Zeker, "dat men tenge-
Tolge van verschillende omstandigheden het
landbouwbedrijf aanzienlek gewijzigd beeft.
In dien aanvang waren _do Zeeuwsche land
bouwers huiverig om met het verbouwen van
ruiker booten to beginnen.maar de kwade
jaren noodzaakten velen gebruik te maken
van bet vriendelijk aanbod dei- fabrikanten den
verbouwers een geldelijk voorschot te ver-
keenen, waarvoor dezen hnn echter niet dank
baar behoeven te zijn, want ondanks alle
mooie woorden, waarmede zjj zoo gaarne
poaeeren als de weldoeners van den Land
bouwer, maakten, zjj een al te ruim gebruik
van den treurigen geldelijken toestand, waar
tin vele landbouwers in dat tijdperk verkeer
den, uitsluitend pm zichzelf groote winsten
te verzekeren.
Maar de tijden zjjn veranderd en de sui
kerbietenteelt is voor Zeeland niet gebleven
de kurk, waarop de Zeeuwsche Landbouw drjjft,
aooals Bij voor jaren wel eens genoemd werd
en mocht worden, omdat bij de geringe prijzen,
die de fabrikanten besteedden, de cultuur
daarvan hoofdzakelijk geschiedde om door het
Ontvangen der voorschotten in dadelijke be
hoefte aan geld to voorzien, maar zjj is oen
Sbmn van" welvaart geworden voor nagenoeg
dos geheelo gewest.
De ooncurreatie onder de fabrikanten en de
behoefte, die zich openbaarde aan moer bie
ten deden de prijzen stijgen en tengevolge
daarvan werden de landbouwers financiëeï
krachtigervoor het tijdig vervoer der bieten
Tranen betere verkeersmiddelen onmisbaar en
6. van
Leo Tolstol.
(naar de Duit scha vertaling).
Hjj zal het wel teruggeven, meende Pa-
now.
- NatuurlijkHij is een goed officier, be
vestigde Awdjejew.
Wat beleekent „goed"?, vroeg somber de
soldaat, dio de zaak op het tapijt had gebracht.
Ik vind, dat de com pappie hem onder han
den moest nemen. Als hij het al weggenomen
beeft, moet hij zeggen, hoe voel dat was
wanneer hij het zal terugbetalen.
Daarover moet de compagnie beslissen,
■ed Panow, de pijp uit den mond latend.
Natuurlijk. Daarvoor heeft ze haar ver
atand, even goed als ieder monsch afzonder -
lijk, sprong Awdjejew hem bij.
Er moet haver gekocht worden en met
Wt voorjaar hebben we nieuwe schoenen noo-
dig. Vanwaar moet dat geld komen, als hjj het
"wegneemt morde de ontevreduno.
Ik zeg toch: de compagnie moet daarover
haaüsaan. herhaalde Panow. Het eoq niet
in vele deeicn onzer provincie werden de We
gen indepolders voor een groot deel op kosten
der ingelanden verhardmeer dan ecoig an
der gowaa dwong de bdetencultuur op het
noodzakelijk gebruik van kunstmest, welk ge
bruik pok aan do intensieve cultuur van an
dere gewassen ten goede is gekomen en nog
meer ten goede komen zal, zoodra alle land
bouwers tengevolge van de uitbreiding van
het landbouwonderwijs meer doordrongen zul
ten. zijn van de waarheid, dat de toepassing
van de wet van het minimum nooit ongestraft
wordt nagelaten
Maar daarop komen wij later nog terug.
Laat pns thans beginnen met het zaad.
Het zaad wordt door de fabrikanten gele
verd. Soms, vooral hg coöperatieve fabrie
ken, die in Duitschland reeds zeer talrijk zijn
en dia ook eerlang het grootste gedeelte van de
Zeeuwsche productie als nameljjk de be
staande plannen verwezenlijkt worden zullen
verwerken, heeft de verbouwer de keuze uit
etn zeker aantal verscheidenheden.
Aan dat zaad stellen de Deutsche suikert a-
brikanten de volgende eischen
lo. de zuiverheid moet zijn 97 cy0. Bevat het
zaad van 3 tot 5 vreemde stoffen, dan mag
het nog geleverd worden, maar tegen korting
op den overeengekomen prijs.
2o van de vnichtkluwens zooïi"kluwen
is een bolletje, dat eenige zaden beval
moeten in een tijdsverloop van 14 dagen 75 °--0
ontkiemen
3o. een gram bietenzaad moet in 6 dagen
ten minste 46, in 14 dagen minstens 70 kie
men tevoren;
4o. het normale watergehalte is 15 »,o en
minder, tot 17 o/o watergehalte mag het zaad
geleverd worden, maai- tegen korting op den
overeengekomen prijs.
Sedert «enigen tyd is men begonnen hel
zaad te pellen. Het hierdoor verkregen zaad
ontkiemt 3 ii 5 dagen vroeger dan het zaad in
kluwens, zulk zaad verdient aanbeveling bij
droog weder en ook wanneer men moet over
zaaien. Proeven met gepeld zaad zjjn ook
in onze provincie genomen en met een goedeu
uitslag bekroond. (l)
Men zaait per H A f 15 KG, met dezam
machine. Van het uiterste gewicht is het de
suikerbieten bjj tijds to dunnen en de planten
op één te zetten. Bij dat laatste werkje moet
do werkman het bukken niet schuwen, omdat
afknijpen bjj te dicht staande planten wel eens
noodig is.
Op goeden vruchtbaren grond brengt men de
rijen op 30 i 35 cM en de bieten in de rij van
25 op 30 cM, zoodat er op een hectare zoo
ongeveer 100 k 110 duizend bieten komen.
Verder zjjn zuiver houden en te hakken voor
de suikerbiet onmisbare werkzaamheden. Aan
gezien de wortel diep den grond moet kunnen
indringen, dient de grond goed verkruimeld
te zgn Men bereikt dat. doel door het land
vóór den winter twee of driemaal te ploegen,
de laatste maal tot een diepte van x 2J/3 dM
en het in het voorjaar nog eens te bewerkeiy
met egge cn cultivator, nadat men daarop
do noodige hoeveelheden kunstmest heeft uit
gestrooid.
Een goede oogst suikerbieten ontneemt aan
goed land ongeveer 140 KG stikstof, 60 KG
phosphorzuur, 210 KG kali en 50 KG kalk.
Om den grond dus in zjjn oorspronkelijke
vruchtbaarheid te l>ehouden zou inen daarin
do zooeven genoemde hoeveelheden meststoffen
moeten brengen, indien, vooral in kleigron
den de verbruikte hoeveelheid kali niet vort-
durend werd aangevuld door vorwccring.
Nu wordt do hoeveelheid phosphorzuur ge
woonlijk aangevoerd door het gebruik van au-
perphosphaat van 14 o/o, of van ammoniak-
supcrpliosphaat, de hoeveelheid stikstof door
't gebruik van zwavelzuren ammoniak en Chili
salpeter. Hel gebruiken van kali wordt op
kleigronden vaak nagelaten, zonder zich over
tuigd te hebben of er een voldoend© voorraad
van die onmisbare meststof in den grond is.
Geljjke opmerking kan gemaakt worden over
kalk. Zoolang do oogsten niet tegenvallen,
is dat verzuim te verontschuldigen, bedragen
intusschen do oprengston van sommige par
tijen land merkelijk minder dan die van andere
in het zelfde jaar, dan moet er onmiddellijk
gedacht worden aan een tekort aan de twee
genoemde meststoffen, waarin bij een volgen
den bieteruoogst voorzien moet worden, wil de
cultuur niet eer schadelijk worden dan voordee-
lig zijn.
Superphosphaat of ammoniak-superphosphaat
worden bij de bewerking met do egge vóór
het zaaien ondergebracht. De eerste meststof
i1) Verslag Proefvelden in Zeeland van 1904
en van 1907.
de eerste keer zrtjn, dat hij het wegpeemt,
maar weer eerlijk terug geeft.
In dien tijd liet bjj het Kaukasische leger
iedere compagnie haar economische aangele
genheden door daartoe gekozen, vertrouwde
menschen behartigen. Zij kreeg uit de kas
zes en een halven roebel per man en zorgde
daarvoor zelf voor den mondvoorraad, plantte
kool, sneed het gras en was Irotsch op haar
wel doorvoede paarden. Het geld van de com
pagni© bevond zich in een kist, welker sleu
tel do compagnie-chef in bewaring had en
dikwijls kwam het voor, dat deze leende bij de
ioompagnie-kas.
Een dergelijk geval had zich ook nu weer
voorgedaan. Daarvan was het, dat de soldaten
spraken. De norscho soldaat Nikitin was
zijn naam wilde, dat de chef rekenschap
zon afleggen, terwijl Panow en Andjejew van
meening waren, dat dit niet noodig was.
Na Panow kwam Nikitin aan de beurt, om
een paar trekken aan de pijp te doen, waarna
bij zijn mantel naast een boom op den grond
uitspreidde en met den rug tegen den boom
stam geleund, zich neerzette. De soldaten zwe
gen. Men hoorde slechts het ruischen van
den wind hoog boven in de toppen der boo-
men. Midden door dit zachte, gestadige ge-
rui sch klonk eensklaps hot huilen, schreien
en lachen der jakhalzen.
Hè, wat lachen die beesten, oei Awdjejew.
Ze lachen jo uit, omdat je een scheef
tot eene hoeveelheid van 5 a 6 balen van 100
KG, de tweede tot eene hooveelheid van
700 KG per HA.
Dewijl da ammoniak die bij de laatste bemes
ting in den grond wordt gebracht, niet dade-
opneembaar is, maar eerst omgezet moet wor
den in salpeter-stikstof, dieet men evenzeer
als bij 't gebruik vau superphosphaat bij net
.uitzaaien of onmiddellijk daarna 100 KG ge
malen Chili-salpetor op het land te 9trooien,
alles gerekend per HA.
(Wordt vervolgd.)
VARIA.
NA DE RAMP DER „TITANIC".
Nu de eerste, schokkende indrukken van
do „Titanic"-ramp allengs m ieders gemoed
bezinken, vraagt men zich onwillekeurig af -
Hoe komt het, dat deze schipbreuk, dit ver
lies van honderden menschenlevens mij zoo
hevig aangrijpt ,mjj haast tot in den slaap
Vervolgtterwijl toch dag aan dag de kranten
vol staan met ongelukken, waarbij soms nog
meer £1 ach toners vallen?
W© raken daarmee aan een moeilijk punt
in de massa-psycliologie. om dit zoo
Kens te noemen een bepaald soort medelij
den „Een bepaald soort", want 't is dui
delijk, dat het meegevoel, dat u gedurende
die iaalste, afschuwelijke uren op het staag
zinkende schip met do passagiers deed mee
leven, een gevoel is, van geheel anderen
aard dan het gewone mee-lijden, ^men lette
Dp de samenstelling van het woord 1dat be
trekking heeft pp een vriend, een kmd, een
vader, een echtgenoot, die in lichainelijkcn of
geestelijken pood verkeert.
Hierbij wordt dus aangenomen, dat gij geen
andere betrekking tot do opvarenden van het
rampzalige schip hadt dan een ander, m. a.
wdat het geen bekende van u meevoerde.
Was dU wél het gevalnatuurlijk, dat uw
aandacht zich uitsluitend tot die(n) persoon
bepaalde en dat gij allen en alles om hem
(haar) heen vergat..
De grimmige, Duitsche wijsgeer Schopen
hauer hoeft zich in een zijner verbande
lingen pver de zielkunde ook over het mede
lijden uitgelaten. (Een belangwekkend vraag
stuk I Zoo pp het oog zou men zeggen als
iets den pessimist, die zjjn ertrouwen in de
menschheid verloren heeft, van zijn „schwarz-
seherei" kan geneven, dan toch zeker een
onbaatzuchtig gevoel als het medelijden. Maar
wie even nadenkt, wie de moeite neemt, dit
gevoel, dat ieder toch in meerder of minder
mate eigen is, in zich zelf te ontleden, koel
en objectief, zonder zich zelf te willen 'vleien,
die zal bemerken, misschien tot eigen
Bchaamte, dat pp den bodem van dit gevoel
het tegendeel van onbaatzuchtigheid, dat Idaav
een stuk egoïsme huist.
Nu moet men dat weei niet erger nemen
dan het is. Er was een tijd, een tijd van
bruut, |plat jnaterialismc, waar we nu ge
lukkig boven uit zijn, dat alles, alle gevoel,
dat de "Wnschheid eeüw 'aan eeuw ais zijn
edelste, meest ideëel© goederen heeft geprezen,
uit louter- zelfzucht werd verklaard Dwaas
heid De normale menscli is volstrekt geen
engel, maar rie baarlijke duivel is lüj even-
In m Zeker, het schoone gevoel, dat we me
delijden noemen is een alliage, dat ook min-
dersoortige mengsels bevat, maar wat drom-
inel krijgt het pure goud ook niet pas zijn
Waarde, doordat het met metalen van minder
edel gehalte ^ersmolten wordt'
Het medelijden nu is een zeer ingewik
keld igeinocds-pxoces. Jaten we ons daarom
tot het tastbare voorbeeld van de „Titanic"-
bchipbreuk bepalen. Men denkt, of denken
is het eigenlijk niet, men voelt zich zelf
plotseling op de boot, in den nacht in den sner
penden wind tussehen de schotsen, midden
pp den oceaan. Dat laatste is nog het ergste.
Ja, men weet, dat er een toestel voor draad-
looze |telegrafie |aan boord is, maarzal
dit andere schepen tijdig te hulp kunnen
doen schietenDe gruwelijke verlatenheid,
de dreiging van het onbetrouwbaar element
tnet de lekke, reeds zinkende boot. gij
Stelt het u voor. Ge voelt de benauwdheid
gis een schroef om uw keel ,g© begrijpt iets,
p, nog maar heel weinig, (want een te fel
zich in dien tpestand inleven stuit u tegen
de borst), van wat dien reddeloos Ier dood
veroordeelden, dien onschuldig tot een tragen
marteldood beschikten door de koortsige her
benen moot zijn geflitst. Hoe ze dachten aan
tehuis en aan de lichtzinnigheid straks bij
de vermaken aan boord en aan alles wat hun
gezicht hebt, liet de vierde soldaat, uit Klein-
Rusland, zijn fijne, zingende stem hooren.
Weer werd het stil. Slechts de wind streek
door do takken der boomen en bewoog deze,
zoodat de sterren aan den hemel afwisselend
bedekt en weer zichtbaar werden.
Zeg eens, Antonytsj, vroeg plotseling de
vroolijko soldaat aan den onderofficier:
heb je ook wel eens heimwee?
Hoe meen je?, vroeg Panow grimmig.
Mij grijpt het soms zoo bar, zoo har aan,
dat ik niet weet, wat ik met me zelf be
ginnen moet.
Wat je zegt!, merkte Panow onverschil
lig op.
Weet je nog, hoo ik indertijd mijn geld
verdronk? Ook dat deed ik enkel uit verlan
gen. Als dat zoo over me kwam, zei ik tot
me zelf: Nu moet je je maar eens behoorlijk
bedrinken.
Het wordt toch dikwijls nog erger, als je
drinkt.
Ongetwijfeld. Ook dat heb ik al beleefd,
maar wat moet ik beginnen?
Waar verlang je dan eigcnlijTc zoo naar?
Waar ik naar verlang? Naar mijn land,
naar do mijneai verlang ik.
Je bent zeker heel rjjk?
Rijk nu juist niet, maar wo konden toch
leven. We hebben heel goed geleefd, zei Aw
djejew en vertelde den onderofficier voor de
noo-en-Eoo-veelst© maal zjjn levensgeschiedenis.
lief was en wal hun gedurende hun leven
aap belangrijks pi treffends wedervaren is.
Toch cjjferen we de personen, die daar
aan boord waren, die dit alles geleden hebben,
niet weg, maar daar we het innerlijk leven
van dezen volstrekt niet kennen en dus niet
weten, hoe dezen op gebeurtenissen ais de
bedoelde reageeren, leggen we instinctief (on-
noddig te zoggen, dat dit alles spot van
het instinct is, waarbij de controle van het
verstand maar- zeer zwak werkt) ons eigen ge
moed, onze eigen voor-indrukken-vathaar-
heid in het uiterlijk dier personen zoowel
pis in de. omstandigheden, voor zoo ver die
pns uit de natuurlijk vage berichten bekend
rijn geworden. Dat is dus een vermengings-,
een assimilatie-pipces, prachtig door Scho
penhauer toegelicht.
Wie Jmocht twijfelen, of werkelijk ook de
gedachte „wat ellendig, dat ook m ij dat bo
ven het hoofd hangt, als ik den Oceaan over
steek", aan dit medelijden deel heeft, moet
maai- eens opletten, hoe een zijner eerste,
al pf niet uitgesproken gedachten naar aan
leiding van dat ongeluk is geweest „voor
dat de reddingsmiddelen aan boord der sche
pen verbeterd pf aangevuld zijn, ga ik niet
pp reis over den Oceaan
Maai- behalve dit zuiver menschelijke mee
lijden, wekt een dergelijke zeeramp nog andere
indrukken In de eerste plaats die der majes
teit van de natuur, welke zich dooi- geen titan
bedwingen laat Wo staan verstomd, dat, niet
tegenstaande pi wot technische en esthoti-
Bche pintwikkeling, tot haai- hoogste hoogte
opgevoerd, vermocht, waardoor dit schip tot een
drijvend hotel van ongehoorde weelde was ge
maakt, en men hel zelfs onzinkbaar geloofde,
een ijsberg dit alles in een paar uur tijds met
het grootste deel der passagiers heeft doen
pndergaan
Een gevoel van machteloosheid, van on
derworpenheid aan eeuwige en onverbidde
lijke, piet onzen vooruitgang spottende wet
ten dus En daarnaast een besef wat is de
middellijn van myn leven klein, wat hebben
de dagelijksche zorgjes en bezwaartjes en be
kommeringen te beteekenen naast een ongeluk
als dit, dat ons de titanenkrachten van de
1 klassieke inythologie, pp zich zelf weer be
lichaamde natuurverschijnselen, in herinnering
roept. v. L
DE WERELDTENTOONSTELLING TE GENT.
De voorbereidingen tot deze, in 1913 te
houden tentoonstelling schieten op. Verschil
lende dagbladschrijvers, medewerkers aan Bel
gische en vreemde bladen, hebben er al een
kijkje mogen nemen en schrijven opgetogen
pver het daar aanschouwde.
De tentoonstelling zal uit drie deolen be
staan: Hel middelste, het voornaamste, is het
verat gevorderd. Daar staat zoowaar al oen
heele „whitc-city" klaar 1
Een „white city", want wat hier allcreerel
opvalt, is inderdaad wel hot soliede, het dege
lijke in de gebouwen, de rusüg-stijlvolle bar
monie in het ensemble. Ge zult hier niet, als
in de meeste exposities, den indruk krijgen
Van een kermis maar wel degelijk die van
een wonderstad in steen, met blijvende he
ining.
Men vraagt zich echter af, hoe al dio
mooie, hagelblanke paleizen na dézen nu nóg
een winter zullen doormaken. Het moet nog
langer dan een jaar duren voor de expositie
geopend zal worden en nu reeds staan heele
hallen gereed om de goederen te ontvangen I
Zoo goed als klaar is schier do heele Bel
gisch© afdeeling, en de Franschen, die 32.000
vierkante meter plaats besteld hebben, zou
den binnen een paar maanden al gerust kun
nen afkomen, zoowel als do Engelschen, die
zich 15.000 vierk. meter hebben doen voor
behouden.
Het geheim van deze ongehoorde snelheid
wordt niet officieel hekend gemaakt. Hoe
zou 't andera nog een geheim geweest zijn?
Maar het zal hem wel vooral hierin zitten
dat bet pomité voor een schijntje al het
grove bouwmateriaal van do Brusselscbe ten
toonstelling heeft kunnen overnemen, zoodat
het geraamte van de hallen eigenlek maar
weer in elkaar te zetten was.
Te Gent, dat heel de wereld dóór voor zijn
bloemcnkweekerijen beroemd is, kan het na
tuurlijk niet anders, of voor de groote attrac
tie van de tentoonstelling moet dat vak zor
gen. Speciaal voor do bloemententoonstellin
gen wordt in het stedelijk park dat bij de
expositie ingelijfd zal worden, een paleis
opgetrokken, uit steen en bestemd dus om te
blijven, wat een unicum zal zijn. Het zal een
Ik ben namelijk vrijwillig voor mijn onde
ren broer in dienst getreden, zei hij. Hij
had vijf kinderen en ik was zoo even ge
trouwd Moedertje drong er zoo erg op aan
en toen dacht ik: „Wat komt het er eigenlijk
op aan. Misschien vergelden ze het mjj eens."
Ik ging naar den eigenaar van het goed (een
goede heer was het, dien wij hadden) en hij
zei tot mij; „Dat is braaf gedaan. Ga dus"
Nu, zoo ben ik voor mijn broer ingesprongen.
Dat was heel mooi van je, meende Panow.
Ja en je mag me gelooven, Antonytsj:
nu verlang ik zoo bar naar huis. Waarom
ben ik eigenlijk voor mijn broer ingespron
gen?, vraag ik me zelf af. Hij hangt nu den
grooten meneer uit en ik kan me hier dood
werken. Hoe meer ik daarover nadenk, des
te erger wordt het. Dat is misschien zon
dig, maar wat zal ik daaraan doen?
Awdjejew zweeg.
Zullen wij niet nog een pijpje rooken?,
vroeg hij na een poosje.
Goed, stop zo dan maar weer, raadde
een der soldaten.
Doch ze kwamen er niet meer toe, do pijp
to rooken. Nauwelijks was Awdjejew opgestaan
en met het „stoppen" van de pjjp begonnen,
toen zich door het zachte gelispel van den
wind schreden op den weg deden hooren.
Panow greep haar zijn geweer en stootte Ni
kitin met den voet aan. Nikitin stond op En
nam zijn mantel. Ook Bondarenko, de .vierde
oppervlakte beslaan van niet minder don
30 000 vierkante meter, waarvan 13.000 viert
M. aüeen door de gxooto hal ingenomen zul-
ha mk
In dit paleis zuilen heel den duur van da
expositie reuzen tentoonstellingen van bloemen
en planten 'worden gehouden Reeds m Januari
zal er in een grooten, kunstmatig verwarmden
vijver een zoo compleet mogeljjk© collectie van
tropische planten gekweekt worden.
Hot derde gedeelte van do tentoonstelling
zal! p m. de machinengalerq bevatten, en het
kwartier van oud-Vlaanderen, dat een wijk
worden moet, geheel gevormd door naboot
singen van pudc huizen en gebouwen in het
Vlaamsche Land Hier zullen ook de pavifjoe-
pen van de vier groote steden des rijks te
vinden z(jn. Gent en Antwerpen laten er
ieder een barer verdwenen zestiende-eeuwscho
gehouwen oprichtenGent een gedeelte van
het paleis van keizei- Karei V en Antwerpen
het Oosterse he Huis, het lokaal der iianaa
kooplieden, dat in 1893 tot den grond af
brandde.
Er zal in die buurt ook een op grootsche
schaal aangelegde koloniale tentoonstelling
zjjn.
DE ZONSVERDUISTERING EN DE
WETENSCHAP.
Deze week schreef Prof. A. A. Nijland
te Utrecht aan de N. R. CL:
Gaarne voldoe ik aan het verzoek der re
dactie om iets van de bereikte resultaten
mede te deelen; ik zal mij hierbij uit den
aard der zaak tot de Utrechtscbe afdeeling
beperken.
In tegenspraak met verschillende beriohten,
waaruit de lezer zou kunnen opmaken,dat
de opname van den zonsrand in de prisma-
camera niet of maar balf gelukt zou zjjn,
kan ik berichten, dat tot mijn levendige
voldoening het verkregen resultaat de ver
wachting verre overtreft. Er zouden vijf
opnamen op één plaat genomen worden. De
eerste drie zijn twee minuten te vroeg ge
ëxponeerd en dus geheel waardeloos; maar
de beide unde.e zijs zeer mooi. No. 4 werd
geëxponeerd, onmiddellijk nadat de heer
t. d. Bilt den zonsrand met het bloote oog
aan alle kanten de maan zag omringen. De
beide speetra vertoonen een 150-tal brok
stukken van fijne ringen die vun de 2e,
3e. 4e en 5e waterstoflijn en van de beide
zware calciumbanden vallen het meest in
het oog en zijn geheel rondom den mauns-
rand te vervolgen ze dragen geen protube
ransen van eenige beteekenis. Het merk
waardige is wel, dat zij niet alle licht zijn,
maar dat er ook vele donkere absorptieringen
bij zijn. De plaat kan niet alleen tot steun
dienen voor de berekening, die de hseren
Julius en Moll op hun stralingskromme
moeten toepassen, maar is bovendien door
den grooten rijkdom aan bijzonderheden op
zich zelve beschonwd een zeer belang
wekkend voorwerp van onderzoek.
Wat nu de stralingskromme betreft, deze
is in één woord voorti-eflelijk, en Julius en
Moll kunnen met de grootste voldoening op
hun werk terugzien. Het is merkwaardig,
hoe strak de kromme van prof. Julius' vi-
sueelc waarnemingen zicli aan de fotografi
sch kromme van dr. Moll aansluit. En te
vens, boe nauwkeurig de beide krommen,
door geheel velschillende metboden verkre
gen (Julius bad een thermobatterij, Moll eei
bolometer) overeenstemmen. Het voorloopige
resultaat kan aldus worden samengevat
tijdens de centrale verduistering bedroeg de
straling van het fijne overblijvende randje
der fotosfeer plus die van den zonnedamp-
kring samen ten hoogste 1/5000 van de
totale zonnestraling. Het aandeel, dat aan de
fotosfeer in dit bedrag toekomt, kan nog
niet worden opgegevenhet is van de orde
van 1/10.000, waurscbijnlijk minder. Veilig
is aan te nemen, dat de straling der zonne
atmosfeer niet meer dan 1/10.000 van de
totale zonnestraling bedraagt. De instru
menten hebben zonder eenige hapering ge
werkt, en ook da aardatmosfeer beeft geen
merkbaren stoornis gegeven. Het verkregen
resultaat is van groote waarde voor de theorie
van Julius omtrent den zonnedampkring.
De door JuliuB en Moll gevolgde methode
beeft als bij-uitkomst een zeer scherpe be
paling van de wet, volgens welke de straling
op de zonneschijf van het middelpunt naar
den rand toe afneemt. De methode is vrij
van fouten, die door het diffuus in den
aarddampkring teruggekaatste licht veroor
zaakt kunnen worden.
soldaat, verhief zich van den grond.
Wat droomde ik daar mooi, broeder, be
gon hjj.
Awdjejew liet een zacht gesis hooren, ten
teeben, .lat hij zijn mond moest houden, en.
do soldaten bleven even staan luisteren- Do
zachto schreden van menschen, dio klaar
blijkelijk geen laarzen droegen, naderden Steeds
duidelijker on duidelijker hoorde men in het
duister het gcruisch, van de dorre blaren en
twijgen. Daarop beluisterde men eon gesprek in
do aan keelklanken rijke taal der Tsjetsjenzon
Weldra vernamen de soldaten niet allèen de
stommen, maar zagen ook twee schaduwen,
dio in den doffen schemer van don ster
helderen nacht tussehen do boomen voort
slopen. De eene schaduw was lang, do an
der© kort. Toen deze op gelijke lijn met do
post waren, trad Panow met tweo zijnor ka
meraden, do vinger aan den snaphaan, op do
straat.
Halt. Wio daar?, riep hjj.
Tjetsjenzen, goed volk, zei de kleinste
van de tweo personen, dio daar naderden en
die geen ander dan Bata was. Ik geen go-
weer, ik geen sabel, zei hjj, op zich zeil
wjjiend. Vorst sproken.
[Wojtdt txvo 1 g(L)