BIJVOEGSEL VAN DE
MIDDELRURGSCHE COURANT.
No 80
Dinsdag 4 April.
MiddelRurg 3 April.
FEUILLETON.
De Tankerton Taxis.
Onderwijs.
Letteren en Kunst.
Kerknieuws.
134° Jaargang.
1911.
EERGIERIG.
„Mijn. eer berust alleen in mijn eigan hart
en met die innerlijke eerbewijzen kan nie
mand dan ik zel£ mij overstelpendie inner
lijke eer pok alleen is mij voldoende en geen
sterveling kan daarover een oordcel vellen
nóch (weten jojf (zij werkelijk bestaat."
Deze woorden van Bismarck zijn wellicht
de schoonste, die over bet ware eergevoel
gezegd kunnen worden en geen uitspraak is
rijker pan pacdagogisclie waarde dan dit ge
lukkig woord van Duilscidand's grootsten
staatsman. Men zou echter verkeerd doen met
uit dit gezegde op te maken, dat Bismarck
iedere erkenning van buitenaf, ieder eer
bewijs V,an (menschen (zou Jiobbcn Veracht. Geen
meiisch, die niet behoefte heeft aan erkenning
zijner dadende grootste held en de grootste
kunstenaar zou zonder dat niet blijven wie bij
was een jwcinig applaus heeft ieder sterveling
noodig, die pp het weroldtooneel méér dan
louter figurant Wil zijn.
Vooral groote. zielen kunnen daar moeilijk
buiten; het eigen, innerlijk eer-bewuslzijn is
niet altijd voldoende, omdat juist groote zielen
zooveel gemakkelijker aan zich zelf twijfelen
dan kleine met zich zelf ingenomen geesten
en ook omdat groote mannen in de waardee
ring van anderen lichter geneigd zijn een soort
wereldgericht te zien. Een doodelijke onver
schilligheid der buitenwereld kan voor hen zoo
gemakkelijk het graf der eer worden.
Wat Bismarck heeft willen zeggen is dit -
dat zijn eigen geweien lioogor staal dan alle
erkenning der buitenwereld, alle lof en alle.
eerbewijzen zijner tijdgenoolenwanneer lnj
voor de keuze gesteld ware tusschen de uiter
lijke eer, licm in zoo groote mate door grooten
en machtigen gebracht cn zijn eigen, innerlijke
eer, daji zou hij onverdeeld de laatste geko
zen liebben.
Zijn er in de tegenwoordige samenleving
nog velen, die er evenzoo over denken, als
Bismarck? is men geneigd te vragen, wan
neer men rondblikt in de maatschappij en be
merkt, niet pJleen hoeveel waarde er aan
uiterlijke eerbewijzen toegekend wordt, maar
vooral jlioe heftiger en sterker het streven
wordt om zich uiterlijke eer te verwerven ten
koste vaak van wat Bismarck noemde „die
Elire, die icli in meineni Herzen trage".
Verzot op uilerlijken schijn, op ui
terlijke eer, dat worden de menschen hoo
langer hoe moer cn men vergeet te vragen hoe
liet Wel jmot de i n 11 e r 1 ij k e eer staatpis de
buitenwereld maar vol waardeering is, als de
menschen maar gereed staan met lof cn ophe
melarij, dan wordt de stem van» het geweten
wel Vanzelf het zwijgen opgelegd. Alsof men
niet wist, welk een ondeugdelijke waardemeter
de buitenwereld, de „men" is, die den eenen
dag toejuicht, wat zij den volgenden dag ver
guist I
Eergierigheid kan desniettemin liaro goede
zijde hebben zoolang zij zich binnen bepaalde
grenzen beweegtzij kan een aansporing zijn
tot vlijt en inspanning en als zoodanig dienen
wij haar waarde niet te onderschatten, maar
er ligt zoo spoedig iets ongezonds in en de
Naar het Engelsoh
11. van
C. MALCOLM KENCKS.
Daarna feingen izij uiteen. Carson, cn de com
missaris. gevolgd door de twee agenten, gin
gen naar de voordeur. De mannen te paard
reden kalm achter hen aan. Allen waren ge
wapend.
Ze liepen de met gra3 begroeiden oprij-laan
door, en gingen de stoep op- Er was geen
licht aan de voorzijde, behalve de laag bran
dende lamp in hot voorhuis, en toen de com
missaris aan do bel trok, galmde het geluid
akelig door het holle gebouw.
„Het klinkt of het oen doodenhuis is",
mompelde een der agenten niet op zijn gemak.
Het paard van een der bereden agenten
knabbelde op zijn gebit, en het geluid leek
somber en vreemd in de diepe stilte om hen
heen.
Een donkere schaduw verscheen legen het
matglas van de zware voordeur, die een paar
handbreedten open ging, totdat zij tegengehou
den werd door een korte ketting.
„Wat moot je?" vroeg een heesche stem.
„Wij zijn van do politie, en hebben een
gevaren der eergierigheid zijn groot. Vooral
waar het do jeugd bolreft.
Nog op vele scholen handhaaft men het sy
steem van „nummers geven", meestal hierin
bestaande, dat de leerling die op zijn" maand
boekje of rapport hel hoogste getal voor vor
deringen en vlijt heeft behaald, nummer één
van de klasse wordt, do volgende nummer
twee enz.
Het valt niet le ontkennen, dat dit systeem
n goede zijde had, waar het menigen leer
ling lot harder werken kon aansporen. Maar
lag er reüele waarde in dit rangnummer-sy
steem ©n had het niet veeleer een groote scha
duwzijde cn wel deze, dat een ongezonde eer
gierigheid bij het kind werd opgewekt en daar
mede vaak do kiem gelegd was voor wat hij
later zeer ten onrechte zijn „eergevoel" zou
noemen, maar niets anders was dan een na
jagen van uiterlijken schijn. Want wat ten
slotte hadden die rangnummers te beduiden?
Immers een (slechts zeer twijfelachtige gra
dueering in waardeering van de verschillende
leerlingen.
Een gelukkig moment bij een repetitie had
soms den doorslag gegeven; slordigheid, een
momentecle storende invloed had elders te
leurstelling (gewekt. En do zorg voor het
strikte plichtsgevoel raakte op den achter
grond. Men maakte do leerlingen niet lecr-
giejig, maar eergierig en meestal werden zeer
bedenkelijke middelen aangewend om coftte
qui coüte die eergierigheid op te wekken. E
ongezonde concurrentiegecst werd al vroeg
over do jonge ziel vaardig geen ethisch-
zuivere motieven traden bij den arbeid op
den voorgrondeen algemeen streven naar
uiterlijke kennis en uiterlijke eer wordt reeds
in de jeugd aangekweekt en bevorderd.
De volwassen mensch gaal in dezelfde rich
ting dóór; dan werkt eergierigheid velerlei
kw,aad uil, kwaad waarin menig, in den be
ginne (veelbelovend loven, ten onder gaal.
Hoeveel goede eigenschappen worden niet ver
waarloosd, hoewel sclioone plannen niet ge
wijzigd, hoeveel verwachtingen niet teleur
gesteld door het nastreven van wat gemakke-
kelijk uiterlijk succes. Het wordt een jacht
naar eer, waarbij de eer zelf meestal totaal
te gronde gaat. Een ongezonde concurrentie-
geest is er het gevolg van en waar gezonde
concurrentie den mensch vooruitbrengt, hem
sterkt en (staalt, hem opwekt tot krachtsin
spanning, daar leidt ongezonde concurrentie
den mensch ten verderve, hemzelf niet alleen
maar mèt hem anderen, die mee moeten of
fee ivilten of piet.
Daarom is het in de maatschappelijke sa
menleving steeds aangenaam menschen le onl-
moeten, die innerlijke eer hoog houden, krach
tige figuren, dio in de warrelende omgeving
van kleine zielen stiiiln als stevigo houvasten
sterk en moedig door eigen overtuiging, onaf
hankelijk en slechts in zooverre gevoelig voor
de eerbewijzen van de buitenwereld, dat de
grootste lof niet bij machte is den mensch
ook maar één haar breed te doen afwijken van
zijn naar eigen inzicht gekozen richting. Zij
loeren ons, wat Bismarck onder woorden
bracht, Woorden die wel eens overdacht mo
gen worden in een lijd van toenemende uiter
lijkheid en 'toienemenden schijn.
Op de eer, „die icli in meiuem Ilcrzen trage"
zij men met recht: gierig; de andere eer,
van buitenaf, door menschenhand ons ge
bracht, pccepteere men met voorzichtigheid
en wèl overtuigd, dat zoo iets ter wereld
die eer niet veel meer is dan ge
leend goed.
machtiging om dit huis te onderzoeken."
De man wilde terug loopen, maar do com
missaris had snel zijn revolver door do ope
ning gestoken en riep hem toe te blijven staan.
„Het spel is ten einde I" vervolgde hij-
„Het huis is omsingeld, cn wanneer je geen
kogel in je lichaam wilt hebben, zou ik je
aanraden den ketting eraf te nemen."
De man, een zware, logge vent, kwam terug
als een afgeranselde hond. Zijn gelaat was
grauw cn zijn handen beefden zoo, dat het
eenigen tijd duurde vóór hij de ketting kon
los krijgen. Toen ging do deur open, en op een
knikje van den commissaris deed een der agen
ten den man vlug een paar handboeien aan.
„Waar zijn de anderen?" vroeg Carson
scherp. „Je doot wijzer met do waarheid tc
vertellen. Wo laten ons vannacht niet be
dotten."
De man scheen dat te beseffen.
„Ze zijn in het achter
Vóór hjj zijn zin kou voltooien, klonk een
schot en een gerinkel van glas, Carson zag een
bleek gezicht aan het andere einde van de
gang, en vóór die man nog eens kon schieten
was hij op hom toegesprongen. Ze vielen op
den grond, de detective bovenop. Hoewel hij
vermoeid was, hield Carson stevig vast, en een
oogenblik later kwamen de commissaris cn
de twee agenten hem te hulp. Beneden in
het huis hoorde men een kreet.
De politie-agenten trokken den biceken Rian
Vandaag heeft men haar, morgen wordt
ontnomen.
De innerlijke eer alleen b 1 ij f t
„Leeuw Crt."
BENOEMINGEN, EN&
Bjj kon. besluit
is benoemd tot directeur van hel post- en
telegraafkantoor te Hasselt W. ten Cate, thans
com.-lit. der posterijen en telegraphic;
zijn bevorderd hij het hoofdbestuur dor pos
lerijen cn telegraphic: tot commies: f. A. van
Brccu, mr. A. van Lokhorst, F. A Klompé
•n L. Groot, allen thans adj.-commies, 'en lol
idjuncl-commies: G. Visser, W. C Jansen,
E. P Welier, J. II. C. Oudraad, K. L J
Dekker, W. G. van Oijen en G W. Beemink,
allen thans Iste-klerk;
zijn hij de Staatsmijnen in Limburg be
noemd tot kassier, de eerste klerk J. G. Smit,
lot hulpkassier de eerslo-blerk C. II Mücher,
lot bureelbeaniblc de eerste klerk J. W
Niedcrcr
:ijn bevorderd bij den dienst voor hel
stoomwezen lot ingenieurlsto kl de inge
nieurs 2de kl. Chr. Hovcstad en W. Vocn-
lioven, en tot opzichter Isle kl. de opzichter
2de kl. W J. Fournior;
is aan 0, W. C. Blanck, op verzoek, eer
vol ontslag verleend uit zijn betrekking van
consul generaal der Nederlanden (c Stock
holm, onder dankbetuiging, en is als zoodanig
benoemd, buiten bezwaar van 's lands schat
kist, G. M E. Iinmink, vice-consul der Ne
derlanden daar ter plaatse
is nir. A. van de Sande Bakhuyzen, vice
consul in algemcenen dienst, benoemd tol
consul der Nederlanden te New-York;
is benoemd lot rechter in do arrond.-recht-
bank te Rotterdam mr. B. M. Taverne, thans
subsi.-griffier lig de arrond.-rechtbank le
Amsterdam
is benoemd tot snbst.-griffier bij do arrond.-
rechtbank te Amsterdam mr. S. G. Canes,
thans adj.-commies hij het dep. van Justitie
le 's-Gravenliagcen
is benoemd tot deurwaarder bij het ge
rechtshof te Amsterdam G. D. Dammers, thans
deurwaarder hij de arrond.-rechtbank aldaar.
De gewone audiëntie van de ministers
Oorlog, Financiën en I,andbouw enz. zullen
deze Week niet plaats hebben.
PEST OP JAVA.
Naar aanleiding van de door de bladen onl
vangen berichten over do pest op Java, men
zie de „Laatste Berichten" in ons vorig n
mer, werden Zaterdag inlichtingen gevraagd
aan liet Ministerie van Kolomen.
Daar was om drie uur nog geen tijding
daaromtrent ontvangen cn in een 's middags
ingekomen telegram werd daarvan met geen
enkel woord melding gemaakt.
Men achtte het bij het departement onwaar
schijnlijk, dat de door de bladen ontvangen be
richten geheel juist zijn, omdat zij ©cn dicht
bevolkte streek van Java betreffen.
Men zie „Laatste berichten".
Do heer P. G. de Jager, hoofd van school
C ia 1 h i e r, heeft tegen 1 Juli a. zijn ont
slag aangevraagd.
De voordracht voor de benoeming van
een leeraar in de wiskunde, de werktuigkunde
cn do cosmographic aan de le H B. S. met
5 jarigen cursus voor jongens le Amsterdam,
bestaat uit de hoeren: H B Bono Jr., te
Leeuwarden on dr. J. Wolff te Mid del burg.
Benoemd tol onderwijzeres met ver
plichte hoofdacle tc Brakel mej- J. S. Meijers
te Westendorp, gom. Wisch, geboortig uit
Nisse.
Door mej. Marie Berdenis van Berlekom
uit Middelburg werd de vorige weck le
Groningen een voordracht gehouden over „de
Rhythmische gymnastiek van prof Dalcroze"
Het gesprokene werd door de uilvoering
van cenige praclische deinonslralie's loege
licht.
Het jongste nommcr van „Eigen Haard"
geeft portretten van prof. J H. van THoff,
een in 1891, een in 1900 en een ui 1910
genomen. Tevens een van Jan Maandag, den
Zeeuw van geboorte, die veertig jaar lang
decoratieschilder van het Paleis voor Volks
vlijt. is geweest. Bovendien geeft hel nog een
portret van den onlangs te Amsterdam over
leden (Onderwijzer H. van Breemcn en van
Carnegie Verder bevat liet weer veel lezens
waardigs.
Ililopadcga van Narayam. Spreuken
en Sproken uil bet Sanskrit vertaald
door 11. G. van der Waals. Gebonden
f 3 25 ingenaaid f 2.50.
Een merkwaardig boek, in typischen, keu-
rigen vorm.
Geen boek voor kinderen 1 Geen geleerd
hoek ook, trots den titel, maar een werk
dat de belangstelling verdient en betoont van
ieder, die belang stelt in deu nienscli
Hel verplaatst ons in Yoor-lndie, dwee
driehonderd jaar voor Chr.
Een koning draagt een beroemden wijze op
zijn zonen op te voeden tot de ware leven
wijsheid in een reeks van spreuken, toog»
licht ii la Jacob Cats door fabelen en sproken
rake schetsen van het werkelijke leven, wordt
den prinsen ge'eerd, op onderhoudende manier,
hoe te handelen met verstand en te leven
met kans op geluk. Een soort vorstenschool,
maar levens morale en théorie et en action
voor iedereen, i
Er zijn geen afstanden meer, noch in de
ruimte, noch in den tijd. De komeet van Hal-
ley zien we aankomen en vervolgen ze millioe-
nen mijlen verwe varen over en door her
gen, over en onder de zee, door de lucht
cn. de wetenschap doet herleven wat Binds
eeuwen begraven was Eu zoo komt Narayana,
die voor 22 eeuwen leefde, met zijn Ilitopadcga
(Goede Raad) ons pakkende lessen geven van
levenswijsheid en een spiegel voorhouden
Al onderschrijven wij niet alles, wat Narayana
leert, menige leering aanvaarden wij mei in-
slemmcnden hoofdknik, 't Ontbreekt niet aan
slechteriken in zijn verhalen, maar zijn geest
spreekt uit
Die op een anders gade als op zijn moeder
[staart,
En op een anders goed als op een kluitje
[aard,
Op alle schepselen als op zijn eigen ik,
Die heeft den waren, wijzen blik.
Gelijk de Bcliijf der maan op t water,
(het leven,
Hel trilt en telt slechts bij het uur,
Is de gonado van dit inzicht u gegeven,
Doe wèl dan op den duur.
LANDBOUW.
Benoemd is tot controleur aan hel Rijks-
zuivclstation tc Leidon P J A de liaan,
aldaar.
Looiersrun tegen mond - en
klauwzeer.
Het zal velen bekend zijn, zoo zegt „De
Veldbode", dat toen in de jaren tusschen
18li0 en 1870 de cholera in Duitschland haar
intrede deed en daar tal van offers cischle
door veie menschen bescherming gezocht en
gevonden Werd in de looierijen. Men ver
telt zelfs, dat geen enkele looier aan die ge
vreesde ziekte bezweken is. De oorzaak moet
beslist gezocht worden in het looizuur of de
tannine, in de eikenschors aanwezig.
Wal nu den verwekker van hel mond- en
klauwzeer lietreft, aldus de looier Paul Kcr-
ger te Samter bij Posen in de „Deutsche
Landwirlscliaftliche Pressc", ben ik door de
ervaring tot de overtuiging gekomen, dat
hel looizuur ook hiervoor doodelijk is. Ja,
ik neem zelfs aan, dat liet op zekeren afstand
nog zijn invloed uitoefent, want in mijn Streek
trad het mond- en klauwzeer algemeen op
werden alle boerderijen er door bezocht, lot
aan een bedrijf, dal ten westen van mijn
looierij ligt en door den wind, die over mijn
looierij strijkt, getroffen wordt. Ik zou iederen
veehouder willen raden in zijn stallen een ge
deelte looiersrun met hel strooisel te ver
mengen of op de gangpaden uit te spreiden
Ook moet men liet brengen op de wegen en
paden, die toegang tot het erf verloencn,
opdat zij, die van elders komen er hun schoei
sel op kunnen ontsmetten. Looiersrun is in
de nabijheid van looierijen goedkoop genoeg
Wekelijkscht opgaaj bereffende de
Ned. Ilerv. kerk.
Beroepen naar: Aalst J. H van PaddeDbu g
to St. Annaland Waddingsveen J G. Dokbing
te Monster; Heemse (toez.) P. C. de Groet to
De KrirnOudewirdum N. G. Veldhoen te
Wapenvelde; Polabrock en Vlist P. de Loo>e
te Waarder; Acq ïoy ('oezE Groene* ed
cand V-nkeveen c. a. D Plantenga te Gookengn
sn naar Lienden bjj Tiol E. Warmolts te
Jutfaas.
Aaitje .omen naarDieren door J. M. Mulle'
te Eist.
Bedankt voor: Tbolen door D. van Latter-
7eld te Bergsebenhaek; Zatphen door J. C. Voor
duin te NaaidenKatwjjk aan Zee door
G. Man8velt te Amsterdam Wjjngaa-den door
N C B.tkker te Kestoren en voor Loonschen-
djjk door C. B. Holland te Den Ham.
GereJ. kerken.
Beroepen naar: Alphen J. Douma te Leiden4
d dlaiidache veld R Sybrandy te Zalt Bommel
Aangenomen taar: Zuid B-jjerland door
dr. S. Greidanus te Rizenbor*.
'cd-inkt voor: Oldemarkt door O. N. Oosterhof
overeind.
Carson slab een lucifer aan.
„Je kon vroeger beter schieten, Riley",
zei hij kalm.
De m.m had de boeien niet noodig, die een
der agenten hem aan deed; zijn gelaat werd
van wit geel, zijn lippen beefden, en hij viel
bewusteloos op den grond.
„Jim Riley, gewezen kapitein van de
huzaren, beschuldigd een kameraad te heb
ben doodgeschoten, aan wien hij geld schul
dig was," deelde Carson mee. „Werd vrijge
sproken bij gebrek aan bewijs; was in den
laatslen tijd een flesschenlrekker. U hebt bier
een mooie vangst gedaan."
„Dank zij aan u!" zei de commissaris
zonder nijd.
„Ik zou er iels om durven verwedden",
zei de jojnge detective, terwijl ze de kale
trap naar de kelder afgingen, „dat dio Riley
veel te maken heeft met de organisatie
dit plan- Hij is een gladde jongen."
Onder aan de trap was een breede steenen
gang. De deur van een kamer stond open. Een
lamp brandde op een vierkanten tafel, waar
op kaarten, glazen en een flescli whisky ston
den. Het raam was open.
„Ik hoop dat mijn mannen de anderen
hebben gevangen", zei Idc commissaris bezorgd.
„Daar ben ik zeker van", zei Carson,
„bi ieder geval waren zij de minder gewich
tige personen, Zo kennen waarschijnlijk niet
eens do mannen in Londen."
„Hoe weel u dat?" vroeg de commissaris
„Omdat een ervaren misdadiger nooit
zoo dwaas zou zijn om te probceren te ont
snappen uit een raam. terwijl ze een brandende
lamp in de kamer laten, die him silhouet na
tuurlijk afteekent, als 2e er uit klimmen", zei
Carson kortaf.
De commissaris onderzocht een oogenblik
de kamer. Carson en de agent de andere
was hoven gebleven om de arrestanten le be
waken gingen naar de keuken, die ook ver
ried dat ze kort geleden gebruikt was. Ze
onderzochten de rest van het sous-terrein maar
konden geen spoor van de gevangenen vinden
Toen gingen ze met den commissaris den
trap op.
„Ze zullen waarschijnlijk in het achter
gedeelte Zjjn", zei Carson.
Hjj probeerde een deur, die gesloten bleek
te zijn De drie mannen wierpen zich er
tegen, de deur barste open, waarop twee man
nen daarbinnen in verschrikt overeind spron
gen. De eene was een lange, magere jonge
man met gezond uiterlijk. De andere was een
knap jongmensch dat blijkbaar ziek was.
„Lord Ambleford," zei Carson, „hel doet
mij plezier dat wij in slaat zijn u uit deze
plaats te bevrijden. Kunt u ons ook zeggen
waar de anderen zijn?"
De commissaris en de agent stonden bij de
deur. Stanley Gueston ging naar Carson toe.
en drukte hem de band terwijl lord Ambleford
meer strompelend dan loopend, naar hem toe
kwam
„Ik ben ziek geweest," zei hij dof „Kunt
u mij ook zeggen of Lady
„Lady Marjorie Mailland hoeft mij op
dracht gegeven ai te zoeken", zei de jonge
detective opgewekt ,.lk hen heel blij daarin te
zijn geslaagd."
,Pas op I" riep Gueston, cn lnj en Car
son vingen de wankelende gestalte nog juist
bijtijds op.
„Het is niet erg," zei Gueston, terwijl
ze lord Ambleford naar een stoel droegen
„Het is slechts de reactie Hij werd door do
angst bijna gedood. Die beesten hebben ook
een dokter hierheen gesleept, om hem weer
op te knappen Hij moet ook hier ergens zijn."
In de volgende kamer vonden zij Sir Donald
Chepstow die zeer boos en zeer opgewonden
was. Van hem hoorden zij dat do gevangenen
tamelijk goed behandeld waren maar dat zij
bedreigd waren met verschrikkelijke straffen,
wanneer zij of hun vriendenniet den gevraagden
losprijs betaalden. In een andere kamer vonden
zij een koopman uit de City die den vongendag
was beroofd, en in een armoedig vertrekje op
de [tweede {verdieping vonden Zij den heer Min-
ter, den vermisten millioenair.
„Wel, wel", zei deze terwijl hij in de gang
zijh verstijfde ledematen rekte, „dat is eens
even de slimste oplichtingen waarvan ik ooit