HIIMELRllHiSCIIIi COURANT. TWEEDE BLAD VAN DE Maandag 1 November. Middelburg 30 October. *£anctbouii)kromefi. FEUILLETON. DE DORST. N» 237 482° Jaargans. VAN ONZEN VASTEN MBDKWEUKEtt. Vragenbns. Wij ontvingen een schrijven van mejuffrouw F. te G., waarin zij eenige zaken te sprake brengt, die wij thans ofschoon wij daar bij Wel eens iets, dal wij vroeger hebben medegedeeld, moeten herhalen, gedachtig aan het oude repetitio dooet eenigszins uitvoerig willen bespreken. In de eerste plaats schrijft zij het volgende „Een appelleiboom (Jaques Lebet) gaf liet tweede jaar na do planting meer dan 100 mooie vruchten. Nu, liet derde jaar, zijn do vruchten, die ook nog al talrijk waren, meestal afgevallen. Dc boom heeft flink gebloeid, maar de vruch ten w.lren meest gestoken en vielen af eer ze rijp waren". We hebben hier te doen met twee ver schillende vijanden. Het afvallen van vruchten, die niet worm stekig zijn, het niet ontwikkelen van die vruchten is hoogst waarschijnlijk con gevolg van gebrek aan voedselhet afvallen tenge volge van wormstekigheid wordt veroorzaak! door een insekt. De appelleiboom, hierboven besproken, bracht kort na zijne planting een groot aantal vol doende vruchten voort. Hij vond toen wel waarschijnlijk in den grond alle stoffen, die voor de vruclilontwikkeling noodig zijndie voorraad schijnt spoedig uitgeput geweest te zijn en door eene bemesting werd in het ge brek niet voorzien. Wij moeten bierbij verwijzen naar "tgeen wij in een vorig artikel mededeelden over 't gebruik van stal- en kunstmest. Vrucht- boomon hebben behoefte aan phosphorzuur en vooral aan kali, die beide in stalmest in Veel te geringe hoeveelheid voorkomen. In de eerste plaats bevelen wij bier dus aan een rijke bemesting met superphospbaat en patentkali, ongeveer 7 DG van de eerste on 1 HG van de Iweode meststof per M2 en per jaar, over eene uitgestrektheid van 12ló M2 voor en om den leiboom, wanneer hij te gen een muur is geplaatst. Wat nu. do wormstekigheid betreft, deze wordt veroorzaakt door de rups van de Car- pocapsa pomonana, die fot de bladrollers behoort. De vlinder daarvan legt een eitje op een vrucht, daaruit ontwikkelt zich een rupsje, dat zich in de vrucht vreet en daar in vertoeft tot liet volwassen is. Daarna verlaat het de vrucht en zoekt aan boomen, palen, enz. gelegenheid om zich te verpop pen. Om nu de verwoestingen te voorkomen, die dit diertje onder onze appels en peren aanricht, moet men bij tijds de stammen van boomen en van leiboomen, ook de hoofd takken, voorzien van vangbanden, die wij reeds vroeger hebben beschreven. Staan er palen in do nabijheid van den boom, dan dient men die eveneens van een vaugband te voorzien. De juiste tijd hiervoor is einde Juni, begin Juli, Op de zoocven besproken medodeeling laat de schrijfster volgen „Ook een appelwaaiboom (Duchesse d'Oldenbourg) lijdt aan hetzelfde euvel. Ik. heb ook opgemerkt, dat er gedurende den zomer op de bladeren rupsjes zaten, die het bladgroen opaten. Van den lei boom heb ik die zooveel mogelijk gedood, maar nog steeds zie ik spinsels op veel blaren, gelijkende op spinnewebbon met zwarte puntjes er in". Hoogstwaarschijnlijk worden Uier do rup sen bedoeld van het skeleteer mot je (simaethis pariana L), die aan de blad- oppervlakte loven, welke zij afknagen onder een spinsel, waarmede zij de bladeren aan elkaar hechten. Dc bladeren worden geheel geskoleteord en bruin. 'tZou ook de rups kunnen zijn van den bast aards at ij n vlinder (liparis chrij- sorrhoea L). De vlinder legt do eitjes aan hoopjes van twee- tot driehonderd aan dc bladeren van nagenoeg alle ooitboomen. Dit geschiedt in Juni of Juli. In Augustus komen de rupsjes te voorschijnzij doen, omdat zij nog weinig voedsel noodig hebben, in het najaar nog niet veel kwaad, maar zij maken al dadelijk een spinseltje, waarin zij zich kunnen verschuilen. Van het oono blad gaan zij naar '1 andere, al do bladeren, die zij bezoeken, door middel van spinsel veroenigend en zoo oen nest sa menstellende, waarin zij overwinteren. Einde September, soms iets vroeger, soms iets la ter, betrekken do rupsjes voor goed de win terkwartieren, waarin zij de hevigste koude trotseeren. In 't voorjaar ontwaken zij cd dewijl er dan nog geenc bladeren zijn, leven zij hoofdzakelijk van blad- en bloomknoppon en kunnen dan groote schade veroorzaken. In do eerste weken na bet ontwaken keeron zij des avonds geregeld naar liet nest terug, daarna verspreiden zij zich. Later, in Juni, spinnen, zij zich inin de cocon veranderen zij in een pop, waaruit na twee A drie weken de vlinder te voorschijn komt. De bestrijding van dezen vlinder is gemak kelijk. Wanneer do bladeren gevallen zijn, vallen do nesten van bastaardsatijnvlinder- rupsen dadelijk in 'toog; men kan zo dan met de rupsenschaar afknippen en ver branden. 't Is ook mogelijk, dat we bier te doen hebben mot larven van de s p i n s e 1 b I a d- wesp (h/da), die rolrond zijn met een goed ontwikkelden kop, waaraan duidelijk in 't oog vallende sprieten, maar die noch tot de rup sen, noch lot dc bastaardrupscn bebooren, omdat ze in 't geheel geen pooten hehben aan het achterlijf. Deze larven spinnen ook een zeer hol spinsel, dat zij, naarmate daar aan behoefte ontstaat, vergrooten, en dat door de daarin vastklevende uitwerpselen een zeer vuil voorkomen heeft. Wanneer de larve volwassen is, laat zij zich aan een draad zakken, kruipt diep in den grond, brengt daar den winter door, verpopt in 't voorjaar en daaruit komt de wesp, waarvan het wijfje 40 tot 60 langwerpige gele eitjes in rijen legt langs den bovenkant van het blad. Deze bladwosp komt intusschen meer voor op den pere- dan op den appelboom, 't Eenige be strijdingsmiddel is deze nesten, zoodra men ze ontdekt, wegknippen en verbranden. Behalve de drie aangehaalde boosdoeners, die zich door het vormen van spinsels doen kennen, zijn daarvan nog vele andere soorten, zooals de spinselmotton hyponomeuta bladrollers (teras, torlrix, grapholilha), zoo dat wij de exemplaren zouden moeten zien om oen beslissende uitspraak te kunnen doen, welke soort door de schrijfster bedoeld wordt. Intusschen heeft haar schrijven do groote verdienste, dat ook hierop de aandacht eens wordt gevestigd en misschien ook bij anderen de lust wordt opgewekt daaromtrent vragen tot ons te richten, die, wanneer zij met de noodige toelichtingen, waar men het diertje heeft gevonden, liefst mot toezending van ceu of meer exemplaren met do bladeren waarop zij voorkomen, gaarne door ons zul len beantwoord worden. Een ander gedeelte van den brief luidt als volgt „Op de bladeren van een meikers, waai boom, en van een morel, leiboom, en ook op de vruchten zag ik dezen zomer kleine zwarte diertjes, vooral ook op jonge uitspruitsels, die daar in gröolen ge tale aanwezig waren. Zelfs de steeltjes der vruchten zaten er rol mee". Wij mecncn daaraan nog te kunnen toe voegen „en wanneer men den achterkant van de jonge bladeren der jongste loten bekeek, zag men daarop eveneens gelieele koloniën Ivan die ongenoode gasten". Wij hebben hier, zooals velen onzer lozers reeds zullen gemerkt hebben, te doen met de bladluis van de kers aphis cerasi F). De bestrijding daarvan bestaat in bespui ting imot een of andere inseclendoodendc vloeistof. Aanbeveling daarvoor verdienen naar onze ondervinding liet insectencidcr van Wel ling, eene voldoende oplossing van quassine, carbolincum plantarium en phylophiline. welke door middel van een besproeier op de bladeren worden gebracht. Een van de ge makkelijkst te behandelen bcsproeïers voor leiboomen en voor niet te hooge boomen is de acme, waarvan de prijs f6 A f7 bedraagt en die bij eene behoorlijke behandeling jaren kan meegaan. Staan in do nabijheid der fruitboomen an dere planten, dan geven wij do voorkeur aan phylophiline, omdat deze vloeistof het voor deel heeft boven allo andere, dat zij insccten- doodend en planlonvoedend is. Intusschen moet men ten opzichte van deze bladluis, nog meer dan tegenover andore, bij tijds op zijne hoede zijn, want is men er bij het begin niet bij om haar te vernietigen, dan teelt zij zoo ondenkbaar vlug voort, dat de geheclo boom er weldra mede bezet is en i de bladeren door hot zoete vocht, dal zij afscheiden, weldra bedekt en geheel onooge- 1 lijk zijn. Gelukkig heeft men een in 't oog vallend j kentooken om de aanwezigheid van blad luizen te vermoeden, zoowel bij den kers, den morel als den perzik (die van dezen Iaafsten boom zijn groen). Zoodra men langs den stam of dc takken mieren ziet loopen, moet men nauwkeurig toezien cn 'tzal mei lang duren, of men zal hier cn daar blad luizen ontdekken. Nu de derde mededeeling. „Op de bladeren van een pereboom. Claps favourite, zalen rupsjes, die veel geleken op kleine zwarte slakjes. Mocht u mij een middel aan de hand kunnen doen om die boosdoeners te bestrijden, dan zoudt u mij ton zeerste verplichten" Die zwarte slakjes waren er van 't jaar veel, men zag zo bijna overal. Zij bobben een kleinen zwarten kop, een donker geelgroen lichaam, dat achter den kop eenigszins dikker is en vervolgons dunner uitloopt. Dc lengte is 10 mMzij kunnen liet best vergeleken worden met een kleinen bloedzuiger. Dit diertje is de slakv.ormige bastaardrups (selan- dria adumbrata) van een bladwesp tor grootte van ^51/2 mM, met een vlucht van 11 mM, een glimmend zwart lichaam en glasheldere vleugels. Ook bietlegen is bespuiling met de opge geven vloeistoffen aan te hevelen. Naar het Fransch vaa FRANCOIS DE NION. Het was in 1881 in Algiers, vertelde ons kapitein Normand de Arabieren waren op gestaan pnder leiding van Boc-Amcma, cn wij vertrokken met een kolonno om hen weer tot de orde te brengen. Na het gevecht van Chelalla moesten onze troepen terugtrekken naar het Noorden, ten einde zich weer van levensmiddelen te voorzien, maar do troep waar ik bij was, werd bij dien terugtocht vergeten, of liever do bevelen bereikten ons niet, en onze compagnie bleef alleen achter, van de rest van het leger geschoidenen midden in liet vijandelijke gebied. We bezet ten oen half vernield blokhuis op een uit- looper van het Atlasgebergte, en wij konden de opstandelingen reeds in de verte zien, wanneer zo mochten komen, zoodal we ons in hot begin niet ongerust maakten. Men zou ons wel komen opzoeken, en wij hadden mond voorraad om te wachten. Ons kamp lag halverwege op de helling van den heuvel, die bekroond werd door- de graftombe van een heilige der Arabieren, een vierkant gebsiiw, als een dobbelsteen. LANDBOUW. Nog ontleenon wij aan het rapport be treffende den oeconomisclicn toe stand der landarbeiders het vol gende De regeling der bescherming van den land arbeid behoort alléén te omvatten de werk zaamheden, verricht in een bedrijf van land bouw, tuinbouw, boschbouw, veehouderij of veenderij, en niet die, welke daarnaast staan, hoewel zij zoodanig bedrijf middellijk dienen. Een wettelijke algemeene maximale arbeids dag van b.v, 10 of 8 uren ware evenmin als een veranderlijke maximale arbeidsdag in den landbouw in te voeren. Daar eigenlijke nachtarbeid in den land bouw zoo goed als niet voorkomt, en dan nog slechts in dringende gevallen, ware hel overbodig, en mitsdien niet raadzaam, een verbod van zoodanigen arbeid - in te voeren. De vragen, of beperking van den arbeids duur voor oen bepaalde categorie van per sonen, voor bepaalde takken van het be drijf, voor don drukken tijd of voor een bij zonder soort van werk wenschelijk is, moe ten elk afzonderlijk worden overwogen. Daar- 'erdient in het bijzonder de aandacht een goede regeling van nachtrust en schaft tijden. De arbeid van vrouwen en kindoren in eigen bedrijf behoort te worden vrijgelaten. Overweging verdient, of sommige werk zaamheden in loondienst, welke uit baar aard voor de vrouw te zwaar of te gevaarlijk zijn, zouden kunnen worden verboden. Een verbod van allen loonarbeid der ge huwde vrouw en moer in het bijzonder der moeder, ware te rechtvaardigen evenwel zou tegenover hot voordeel, dat het gezinsleven daaruit zou trekken, geldelijk verlies voor het gezin en in sommige tijden van liet jaar gevaar voor een tekort aan arbeidskrachten voor den landbouw komen te slaan. In elk geval is het wenscholjjk, don loon arbeid der vrouw ecnigen tijd vóór en na het einde der zwangerschap te verbieden. Het is wenschelijk, den loonarbeid van liet kind beneden don twaalfjarigen leeftijd te verbieden. Zoodanig verbod zou bevorder lijk voor de verstandelijke, zedelijke en licha melijke ontwikkeling van bet kind en mot de belangen van den landbouw en de welvaart van het arbeidersgezin wel vereonigbaar zijn. Overweging verdient, of sommige werk zaamheden in loondienst, welke uit haar aard voor jeugdige personen van beiderlei kunne te zwaar of te gevaarlijk zijn, zouden kunnen worden verboden. Ter bescherming van den koppelarbeid be booren bijzondere bepalingen in de wet te Worden opgenomen. Ter bescherming van den arbeid in den landbpuw is een afzonderlijk verbod van den Zondagsarbeid niet noodig. Het verbod der bestaande Zondagswet, om buiten noodzaak op Zon- en feestdagen openbaren arbeid te verrichten, behoort ten aanzien van belwer ken op het land streng te worden gehand haafd. De verpleging van de dienstboden kan in gevolge de bepalingen van hot arbeidscon tract en de woningwet voldoende worden geregeld. Door strenge handhaving van artikel 49 der woningwet kan gezorgd worden voor voldoen de tijdelijke huisvesting der arbeiders gedu rende Jiun werk. Veiligheids- en andere beschermende voor schriften nopens den omgang met dieren, alsmede den omgang mot en do inrichting machines en andere gevaarlijke - werk tuigen, jnogen niet ontbreken. De regeling met een koepel er boven opoen maraboet noemen zo dat daar. Benoden in de vlakte was in vredestijd een put gegraven, die nooit opdroogde, blijkbaar gevoed door het water dat onder door den borg sjjptdde. Wij hadden dus geen vrees te hebben voor dorst, hot vreeslijkslo gevaar van dat land. Maar op oen goeden morgon bemerkten we, dat onze put en do vlakte erom heen bezet waren door een duizendtal Arabieren, die daar 's nachts hun tenten hadden opgesla gen. Wij zagen hen heen en weer loopen, alsof ze thuis warenze zaten in dc zon tc rooken, terwijl hun paarden de jonge spruitjes van liet Alfa-gras afknabbelden, en de kameelen lmn lange nekken,.links en rechts draaiden, met een o/igerusf gezicht. En in middels gingen do vrouwen naar do noria (put), schepten het water met aan hefboo- men hangende callebassen, waaruit zo hun kruiken Vuldenen dan gingen zo terug, rechtop cn fier, hun lompen om liet lichaam gedrapoerd, en op hun hoofd de bont geschil derde kruiken dragend. .t Die aanblik deed ons nadenkenhet zag er niet naar uit, dat de rebellen, die de juist heid van ons schieten kenden, het plan had den ons in een verschansing aan te vallen maar wanneer ze slechts twee dagen in de vlakte bleven, liepen wij gevaar te sterven van dorst onder die brandende zoner was slechts voor acht en veertig uur watervoor raad in .onze flesschen De derde dag was verschrikkelijk, sedert twaalf uur hadden we niets gedronken, en het ingemaakte voedsel dat we gegeten had den omdat liet onmogelijk was zicli vcr- sclie levensmiddelen te verschaffen bad onzen dorst nog verorgerdhet is een voort durend lijden, dat aldoor toeneemt, en dal iemand gek kan maken, een lijden dat men zich niet kan voorstellen als men het niet heeft ondervonden. Wij keken elkaar aan mei sombere oogen, maar wal konden wc er aan doen? Wij waren met sleehls veertig tegen duizend I Toen de nacht gevallen was u weet dal die in Afrika plotseling komt, zonder sche mering nam Ilartmanii, mijn oude kame raad, met wien ik reeds twee jaar lang op campagne was, me hij den arm, cn zeiilo met half verstikte stem „Begrjjp je, we moeten drinken of dood gaan. Ik ga naar beneden. Ga je moe?" Zonder te antwoorden nam ik mijn geweer en deed mijn patroojitasch om. We gleeden heel zacht de helling af, ons vasthoudend aan do takken en de vijgestrui- kon, en kwamen eindelijk in do vlakto. liet moeilijkste moesten we nog doenmaar we hadden ons plan opgemaakt. We zouden zoo stil mogelijk de noria na deren, daaruit water putten, alles eraan wa gend, en iedereen doodend, die ons mocht komen storendaarna zouden we onze veld- van artikel lG38x van liet arbeidscontract is dezen onvoldoende. Ter aanvulling van de bepalingen van arti kel 1638x van het arbeidscontract en die van de woningwet bebooren voorschriften te wor den gegeven helreffende de bescherming vau slofverwekkenden arbeid in besloten ruim ten en de ventilatie der stallen. De landbouwongevallenverzekering behoort zoodra mogelijk hij afzonderlijke wel te wor den geregeld op de grondslagen zooals door ons is aangegeven. Een gedwongen ziekteverzekering acht de commissie niet geschikt voor den landbouw, omdat te vee! arbeiders buiten den verzeke- ringsdwang zouden moeten vallenvoorts om dat in vele gevallen de werkgevers dc wet zouden kunnen ontwijken door moer losse arbeiders aan te nomen, en ten slotte, omdat oen dwangverzekering met de onvermijdelijke daarmede gepaard gaande geheele of gedeel telijke organisatie van staatswege onnoodig kostbaar zou worden. Vrijwillige verzekering, onder conlröle van overheidswege, is voor den landbouw aan gewezen. Ilct verzekeren van geneeskundige behan deling en verpleging geschiede niet door de zelfde organisaties als dal van een uitkee- ring. In de eerste plaats zij hel streven cr op gericht, om over het geheele land, waar noodig, met hulp van overheidswege, fond sen te doen ontstaan, die hun loden genees kundige behandeling en verpleging bij zieklo verzekeren. Naast dezen moeten de uitlcee- ringskassen tot ontwikkeling gebracht wor den. De uitkeeringskassen zouden door de be trokkenen zelf moeten worden opgericht en beheerd, doch tot dc oprichting zouden zij aangespoord moeten worden door middel eener krachtige propaganda, welke van over heidswege zou moeten worden gevoerd. Ook zou de Staat, waar noodig, tot do op richting en het voortbestaan van bepaalde uitkeeringskassen kunnen medowerken door het geven van subsidie. Voorziening in de behoeften van oude oit invalide landarbeiders is dringend noodza kelijk. De Commissie bestond uit dc volgende hoeren Lid en voorzitter II. J. Lovink, lid en secretaris L. E. J. F. Mollerus, leden J B Westerdijk, dr. F., van Weldcre» baton Rcn- B. Berends Azn., II. A. Huendcr, S. Koenen, mr. dr. F. A. C, graaf van Lynden van Sandcnburg, Jb. Zijp Hzn., K. de Boer Czn., J. Smid, jhr. P. M. G. von Fiscnnc, J. L. Verhoeven, I. G. J. Kakebeeke, dr. G. W. Bruinsma, G. M. A. Coovels, J. Th. Verheggen. Ook werden destijds benoemd tof leden dc thans overleden hoeren II. F. Bult man, mr. II. Okma en dr. P. Hiddingh, die onderscheidenlijk werden vervangen door do heeren J. 11. Wonlholt, J. P. Wiersma en mr. P. A. Diepenhorst- Als adjunct-secretaris werd aan do commissie nog toegevoegd mr. dr. II. W. C. Bordewijk. TWEEDE KAME». Zooals wjj in ons vorig nomnior reeds op merkten, komt er in hot voorloopig verslag der Kamor over do Sfaatsbegrooting zoo luttel belangrjjks voor, zoo weinig d&t niet reed» vroeger in do pnrB is opgemerkt, dat wjj daaraan niets moer behoeven te ontleenon. De grooto en belangrijke kwestie is nu maar wat de Regooiing op dat alles zal ant woorden. Daarnaar zien wjj mot belangstelling uit. flesschen vullen, cn do vlucht nemon. Maar nauwelijks waren we begonnen met onze omgeving te verkennen, toen we geluid hoorden, dat ons op onze plaats vast hield liet was hel verwarde gemompel een menigte die wakker wordtdie gedempte uitroepen waartoe dc nachtelijke stilte noopt, een groote beweging in de duisternis, hel; gehinnik van paarden, de 'diepe en gerekte klaagtonen van kameelen die beladen 1 den. Het droge geluid van hout, dat opeen geworpen wordt, het doffe „floep" van ten ten die plotseling op den grond neervallen, het gejank van de verschrikte honden, het geroep van vrouwen en kinderen, dat alles deed ons begrijpen, dat het een vertrek gold, een plotseling opbreken zooals eigen is aan de Arabieren, gedreven door hun zwervers- instinkt, en verlokt door dé frischhcid var den nacht en do uitgestrektheid van de woes tijn zonder zon. Harlmann en ik keken elkaar aan, en wjj voelden onze lippen vochtig worden van be geerte do vijanden braken hun kamp op. 'binnen een uur zou de put vrij zijn zou den wij kunnen drinken En werkelijk, toen de blauwe nacht reeds bleeker werd, en in het Oosten zich violette wolken vertoonden, van onder verlicht door een geelachtig schijnsel, zagen wij in de duisternis een .optocht van schimmen zicb verwijderen. De voorop loopende kameelen wierpen nu en dan hun slangachtige koppen naar voren in do grijze struiken de wagens olgden, bespannen met muilen en ezels, en daarna, plechtig, alsof zjj besef hadden van de beteekenis van hun ras, kwamen dc paar den, torsend dc hoofden in hun witte bur- noes. v-Ze verdwenen allen, stil, als spoken We waren opgestaan, gereed om toe te loo pen op het water, het heil en het leve», toe» vlak bij het kamp een schorre kreet klonk, beginnend als donder en eindigend in ge klaag. Het was ongetwijfeld lang geleden, dal men in die stroken dal gebrul liad gehoord, maar liet is 7.00 majestueus en verschrikkelijk, dat men het dadelijk herkent als dat van „den Heer met het groote hoofd", zooals de Ber bers hem noemen. Waarschijnlijk was, opge jaagd door dc bewegingen der troepen van Boe Amoma, een leeuw uit zijn bolwerken van het Atlasgebergte gedaald, cn zwierf nu daar rond. Het gebrul herhualde zich, kla- gen.dei' en langer, cn stierf dicht bij ons weg. „Hij heeft dorst", fluisterde Harlmann mij toe. met den vinger naar de noria [wijzend, waarvan dc houten stellage in den dageraad zichtbaar werd. Toen zag ik sluipend, springend, neerhur kend. en zich "uitrekkend mot wonderlijke lenigheid, een dier met roodgele kleur, be schenen door het morgenlicht, cn waarvan de bewegingen zoo precies en zoo vaag, zoo langzaam en zoo snel waren, dat het was of men ze zag door een vloeistof. De leeuw was nu bij den put, en hij snoof de frischheid

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1909 | | pagina 5