HIIMELRllHiSCIIIi COURANT.
TWEEDE BLAD VAN DE
Maandag 1 November.
Middelburg 30 October.
*£anctbouii)kromefi.
FEUILLETON.
DE DORST.
N» 237
482° Jaargans.
VAN ONZEN VASTEN MBDKWEUKEtt.
Vragenbns.
Wij ontvingen een schrijven van mejuffrouw
F. te G., waarin zij eenige zaken te sprake
brengt, die wij thans ofschoon wij daar
bij Wel eens iets, dal wij vroeger hebben
medegedeeld, moeten herhalen, gedachtig
aan het oude repetitio dooet eenigszins
uitvoerig willen bespreken.
In de eerste plaats schrijft zij het volgende
„Een appelleiboom (Jaques Lebet) gaf
liet tweede jaar na do planting meer
dan 100 mooie vruchten. Nu, liet derde
jaar, zijn do vruchten, die ook nog al
talrijk waren, meestal afgevallen. Dc
boom heeft flink gebloeid, maar de vruch
ten w.lren meest gestoken en vielen af
eer ze rijp waren".
We hebben hier te doen met twee ver
schillende vijanden.
Het afvallen van vruchten, die niet worm
stekig zijn, het niet ontwikkelen van die
vruchten is hoogst waarschijnlijk con gevolg
van gebrek aan voedselhet afvallen tenge
volge van wormstekigheid wordt veroorzaak!
door een insekt.
De appelleiboom, hierboven besproken, bracht
kort na zijne planting een groot aantal vol
doende vruchten voort. Hij vond toen wel
waarschijnlijk in den grond alle stoffen, die
voor de vruclilontwikkeling noodig zijndie
voorraad schijnt spoedig uitgeput geweest te
zijn en door eene bemesting werd in het ge
brek niet voorzien.
Wij moeten bierbij verwijzen naar "tgeen
wij in een vorig artikel mededeelden over
't gebruik van stal- en kunstmest. Vrucht-
boomon hebben behoefte aan phosphorzuur
en vooral aan kali, die beide in stalmest
in Veel te geringe hoeveelheid voorkomen.
In de eerste plaats bevelen wij bier dus aan
een rijke bemesting met superphospbaat en
patentkali, ongeveer 7 DG van de eerste on
1 HG van de Iweode meststof per M2 en per
jaar, over eene uitgestrektheid van 12ló
M2 voor en om den leiboom, wanneer hij te
gen een muur is geplaatst.
Wat nu. do wormstekigheid betreft, deze
wordt veroorzaakt door de rups van de Car-
pocapsa pomonana, die fot de bladrollers
behoort. De vlinder daarvan legt een eitje
op een vrucht, daaruit ontwikkelt zich een
rupsje, dat zich in de vrucht vreet en daar
in vertoeft tot liet volwassen is. Daarna
verlaat het de vrucht en zoekt aan boomen,
palen, enz. gelegenheid om zich te verpop
pen. Om nu de verwoestingen te voorkomen,
die dit diertje onder onze appels en peren
aanricht, moet men bij tijds de stammen
van boomen en van leiboomen, ook de hoofd
takken, voorzien van vangbanden, die wij
reeds vroeger hebben beschreven. Staan er
palen in do nabijheid van den boom, dan
dient men die eveneens van een vaugband
te voorzien. De juiste tijd hiervoor is einde
Juni, begin Juli,
Op de zoocven besproken medodeeling laat
de schrijfster volgen
„Ook een appelwaaiboom (Duchesse
d'Oldenbourg) lijdt aan hetzelfde euvel.
Ik. heb ook opgemerkt, dat er gedurende
den zomer op de bladeren rupsjes zaten,
die het bladgroen opaten. Van den lei
boom heb ik die zooveel mogelijk gedood,
maar nog steeds zie ik spinsels op veel
blaren, gelijkende op spinnewebbon met
zwarte puntjes er in".
Hoogstwaarschijnlijk worden Uier do rup
sen bedoeld van het skeleteer mot je
(simaethis pariana L), die aan de blad-
oppervlakte loven, welke zij afknagen onder
een spinsel, waarmede zij de bladeren aan
elkaar hechten. Dc bladeren worden geheel
geskoleteord en bruin.
'tZou ook de rups kunnen zijn van den
bast aards at ij n vlinder (liparis chrij-
sorrhoea L). De vlinder legt do eitjes aan
hoopjes van twee- tot driehonderd aan dc
bladeren van nagenoeg alle ooitboomen. Dit
geschiedt in Juni of Juli. In Augustus komen
de rupsjes te voorschijnzij doen, omdat
zij nog weinig voedsel noodig hebben, in het
najaar nog niet veel kwaad, maar zij maken
al dadelijk een spinseltje, waarin zij zich
kunnen verschuilen.
Van het oono blad gaan zij naar '1 andere,
al do bladeren, die zij bezoeken, door middel
van spinsel veroenigend en zoo oen nest sa
menstellende, waarin zij overwinteren. Einde
September, soms iets vroeger, soms iets la
ter, betrekken do rupsjes voor goed de win
terkwartieren, waarin zij de hevigste koude
trotseeren. In 't voorjaar ontwaken zij cd
dewijl er dan nog geenc bladeren zijn, leven
zij hoofdzakelijk van blad- en bloomknoppon
en kunnen dan groote schade veroorzaken.
In do eerste weken na bet ontwaken keeron
zij des avonds geregeld naar liet nest terug,
daarna verspreiden zij zich. Later, in Juni,
spinnen, zij zich inin de cocon veranderen
zij in een pop, waaruit na twee A drie weken
de vlinder te voorschijn komt.
De bestrijding van dezen vlinder is gemak
kelijk. Wanneer do bladeren gevallen zijn,
vallen do nesten van bastaardsatijnvlinder-
rupsen dadelijk in 'toog; men kan zo dan
met de rupsenschaar afknippen en ver
branden.
't Is ook mogelijk, dat we bier te doen
hebben mot larven van de s p i n s e 1 b I a d-
wesp (h/da), die rolrond zijn met een goed
ontwikkelden kop, waaraan duidelijk in 't oog
vallende sprieten, maar die noch tot de rup
sen, noch lot dc bastaardrupscn bebooren,
omdat ze in 't geheel geen pooten hehben
aan het achterlijf. Deze larven spinnen ook
een zeer hol spinsel, dat zij, naarmate daar
aan behoefte ontstaat, vergrooten, en dat
door de daarin vastklevende uitwerpselen een
zeer vuil voorkomen heeft. Wanneer de larve
volwassen is, laat zij zich aan een draad
zakken, kruipt diep in den grond, brengt daar
den winter door, verpopt in 't voorjaar en
daaruit komt de wesp, waarvan het wijfje
40 tot 60 langwerpige gele eitjes in rijen
legt langs den bovenkant van het blad. Deze
bladwosp komt intusschen meer voor op den
pere- dan op den appelboom, 't Eenige be
strijdingsmiddel is deze nesten, zoodra men
ze ontdekt, wegknippen en verbranden.
Behalve de drie aangehaalde boosdoeners,
die zich door het vormen van spinsels doen
kennen, zijn daarvan nog vele andere soorten,
zooals de spinselmotton hyponomeuta
bladrollers (teras, torlrix, grapholilha), zoo
dat wij de exemplaren zouden moeten zien om
oen beslissende uitspraak te kunnen doen,
welke soort door de schrijfster bedoeld wordt.
Intusschen heeft haar schrijven do groote
verdienste, dat ook hierop de aandacht eens
wordt gevestigd en misschien ook bij anderen
de lust wordt opgewekt daaromtrent vragen
tot ons te richten, die, wanneer zij met de
noodige toelichtingen, waar men het diertje
heeft gevonden, liefst mot toezending van
ceu of meer exemplaren met do bladeren
waarop zij voorkomen, gaarne door ons zul
len beantwoord worden.
Een ander gedeelte van den brief luidt als
volgt
„Op de bladeren van een meikers, waai
boom, en van een morel, leiboom, en ook
op de vruchten zag ik dezen zomer kleine
zwarte diertjes, vooral ook op jonge
uitspruitsels, die daar in gröolen ge
tale aanwezig waren. Zelfs de steeltjes
der vruchten zaten er rol mee".
Wij mecncn daaraan nog te kunnen toe
voegen „en wanneer men den achterkant
van de jonge bladeren der jongste loten
bekeek, zag men daarop eveneens gelieele
koloniën Ivan die ongenoode gasten".
Wij hebben hier, zooals velen onzer lozers
reeds zullen gemerkt hebben, te doen met
de bladluis van de kers aphis cerasi F).
De bestrijding daarvan bestaat in bespui
ting imot een of andere inseclendoodendc
vloeistof. Aanbeveling daarvoor verdienen naar
onze ondervinding liet insectencidcr van Wel
ling, eene voldoende oplossing van quassine,
carbolincum plantarium en phylophiline.
welke door middel van een besproeier op de
bladeren worden gebracht. Een van de ge
makkelijkst te behandelen bcsproeïers voor
leiboomen en voor niet te hooge boomen is
de acme, waarvan de prijs f6 A f7 bedraagt
en die bij eene behoorlijke behandeling jaren
kan meegaan.
Staan in do nabijheid der fruitboomen an
dere planten, dan geven wij do voorkeur aan
phylophiline, omdat deze vloeistof het voor
deel heeft boven allo andere, dat zij insccten-
doodend en planlonvoedend is.
Intusschen moet men ten opzichte van deze
bladluis, nog meer dan tegenover andore, bij
tijds op zijne hoede zijn, want is men er bij
het begin niet bij om haar te vernietigen,
dan teelt zij zoo ondenkbaar vlug voort, dat
de geheclo boom er weldra mede bezet is en
i de bladeren door hot zoete vocht, dal zij
afscheiden, weldra bedekt en geheel onooge-
1 lijk zijn.
Gelukkig heeft men een in 't oog vallend
j kentooken om de aanwezigheid van blad
luizen te vermoeden, zoowel bij den kers,
den morel als den perzik (die van dezen
Iaafsten boom zijn groen). Zoodra men langs
den stam of dc takken mieren ziet loopen,
moet men nauwkeurig toezien cn 'tzal mei
lang duren, of men zal hier cn daar blad
luizen ontdekken.
Nu de derde mededeeling.
„Op de bladeren van een pereboom.
Claps favourite, zalen rupsjes, die veel
geleken op kleine zwarte slakjes. Mocht
u mij een middel aan de hand kunnen
doen om die boosdoeners te bestrijden,
dan zoudt u mij ton zeerste verplichten"
Die zwarte slakjes waren er van 't jaar
veel, men zag zo bijna overal. Zij bobben een
kleinen zwarten kop, een donker geelgroen
lichaam, dat achter den kop eenigszins dikker
is en vervolgons dunner uitloopt. Dc lengte
is 10 mMzij kunnen liet best vergeleken
worden met een kleinen bloedzuiger. Dit
diertje is de slakv.ormige bastaardrups (selan-
dria adumbrata) van een bladwesp tor grootte
van ^51/2 mM, met een vlucht van 11 mM,
een glimmend zwart lichaam en glasheldere
vleugels.
Ook bietlegen is bespuiling met de opge
geven vloeistoffen aan te hevelen.
Naar het Fransch
vaa
FRANCOIS DE NION.
Het was in 1881 in Algiers, vertelde ons
kapitein Normand de Arabieren waren op
gestaan pnder leiding van Boc-Amcma, cn
wij vertrokken met een kolonno om hen weer
tot de orde te brengen. Na het gevecht van
Chelalla moesten onze troepen terugtrekken
naar het Noorden, ten einde zich weer van
levensmiddelen te voorzien, maar do troep
waar ik bij was, werd bij dien terugtocht
vergeten, of liever do bevelen bereikten ons
niet, en onze compagnie bleef alleen achter,
van de rest van het leger geschoidenen
midden in liet vijandelijke gebied. We bezet
ten oen half vernield blokhuis op een uit-
looper van het Atlasgebergte, en wij konden
de opstandelingen reeds in de verte zien,
wanneer zo mochten komen, zoodal we ons
in hot begin niet ongerust maakten. Men zou
ons wel komen opzoeken, en wij hadden mond
voorraad om te wachten.
Ons kamp lag halverwege op de helling
van den heuvel, die bekroond werd door-
de graftombe van een heilige der Arabieren,
een vierkant gebsiiw, als een dobbelsteen.
LANDBOUW.
Nog ontleenon wij aan het rapport be
treffende den oeconomisclicn toe
stand der landarbeiders het vol
gende
De regeling der bescherming van den land
arbeid behoort alléén te omvatten de werk
zaamheden, verricht in een bedrijf van land
bouw, tuinbouw, boschbouw, veehouderij of
veenderij, en niet die, welke daarnaast staan,
hoewel zij zoodanig bedrijf middellijk dienen.
Een wettelijke algemeene maximale arbeids
dag van b.v, 10 of 8 uren ware evenmin als
een veranderlijke maximale arbeidsdag in den
landbouw in te voeren.
Daar eigenlijke nachtarbeid in den land
bouw zoo goed als niet voorkomt, en dan
nog slechts in dringende gevallen, ware hel
overbodig, en mitsdien niet raadzaam, een
verbod van zoodanigen arbeid - in te voeren.
De vragen, of beperking van den arbeids
duur voor oen bepaalde categorie van per
sonen, voor bepaalde takken van het be
drijf, voor don drukken tijd of voor een bij
zonder soort van werk wenschelijk is, moe
ten elk afzonderlijk worden overwogen. Daar-
'erdient in het bijzonder de aandacht
een goede regeling van nachtrust en schaft
tijden.
De arbeid van vrouwen en kindoren in
eigen bedrijf behoort te worden vrijgelaten.
Overweging verdient, of sommige werk
zaamheden in loondienst, welke uit baar aard
voor de vrouw te zwaar of te gevaarlijk zijn,
zouden kunnen worden verboden.
Een verbod van allen loonarbeid der ge
huwde vrouw en moer in het bijzonder der
moeder, ware te rechtvaardigen evenwel zou
tegenover hot voordeel, dat het gezinsleven
daaruit zou trekken, geldelijk verlies voor
het gezin en in sommige tijden van liet jaar
gevaar voor een tekort aan arbeidskrachten
voor den landbouw komen te slaan.
In elk geval is het wenscholjjk, don loon
arbeid der vrouw ecnigen tijd vóór en na het
einde der zwangerschap te verbieden.
Het is wenschelijk, den loonarbeid van liet
kind beneden don twaalfjarigen leeftijd te
verbieden. Zoodanig verbod zou bevorder
lijk voor de verstandelijke, zedelijke en licha
melijke ontwikkeling van bet kind en mot de
belangen van den landbouw en de welvaart
van het arbeidersgezin wel vereonigbaar zijn.
Overweging verdient, of sommige werk
zaamheden in loondienst, welke uit haar aard
voor jeugdige personen van beiderlei kunne
te zwaar of te gevaarlijk zijn, zouden kunnen
worden verboden.
Ter bescherming van den koppelarbeid be
booren bijzondere bepalingen in de wet te
Worden opgenomen.
Ter bescherming van den arbeid in den
landbpuw is een afzonderlijk verbod van den
Zondagsarbeid niet noodig. Het verbod der
bestaande Zondagswet, om buiten noodzaak
op Zon- en feestdagen openbaren arbeid te
verrichten, behoort ten aanzien van belwer
ken op het land streng te worden gehand
haafd.
De verpleging van de dienstboden kan in
gevolge de bepalingen van hot arbeidscon
tract en de woningwet voldoende worden
geregeld.
Door strenge handhaving van artikel 49 der
woningwet kan gezorgd worden voor voldoen
de tijdelijke huisvesting der arbeiders gedu
rende Jiun werk.
Veiligheids- en andere beschermende voor
schriften nopens den omgang met dieren,
alsmede den omgang mot en do inrichting
machines en andere gevaarlijke - werk
tuigen, jnogen niet ontbreken. De regeling
met een koepel er boven opoen maraboet
noemen zo dat daar. Benoden in de vlakte
was in vredestijd een put gegraven, die nooit
opdroogde, blijkbaar gevoed door het water
dat onder door den borg sjjptdde. Wij hadden
dus geen vrees te hebben voor dorst, hot
vreeslijkslo gevaar van dat land.
Maar op oen goeden morgon bemerkten we,
dat onze put en do vlakte erom heen bezet
waren door een duizendtal Arabieren, die
daar 's nachts hun tenten hadden opgesla
gen. Wij zagen hen heen en weer loopen,
alsof ze thuis warenze zaten in dc zon
tc rooken, terwijl hun paarden de jonge
spruitjes van liet Alfa-gras afknabbelden, en
de kameelen lmn lange nekken,.links en rechts
draaiden, met een o/igerusf gezicht. En in
middels gingen do vrouwen naar do noria
(put), schepten het water met aan hefboo-
men hangende callebassen, waaruit zo hun
kruiken Vuldenen dan gingen zo terug,
rechtop cn fier, hun lompen om liet lichaam
gedrapoerd, en op hun hoofd de bont geschil
derde kruiken dragend. .t
Die aanblik deed ons nadenkenhet zag
er niet naar uit, dat de rebellen, die de juist
heid van ons schieten kenden, het plan had
den ons in een verschansing aan te vallen
maar wanneer ze slechts twee dagen in de
vlakte bleven, liepen wij gevaar te sterven
van dorst onder die brandende zoner was
slechts voor acht en veertig uur watervoor
raad in .onze flesschen
De derde dag was verschrikkelijk, sedert
twaalf uur hadden we niets gedronken, en
het ingemaakte voedsel dat we gegeten had
den omdat liet onmogelijk was zicli vcr-
sclie levensmiddelen te verschaffen bad
onzen dorst nog verorgerdhet is een voort
durend lijden, dat aldoor toeneemt, en dal
iemand gek kan maken, een lijden dat men
zich niet kan voorstellen als men het niet
heeft ondervonden. Wij keken elkaar aan mei
sombere oogen, maar wal konden wc er aan
doen? Wij waren met sleehls veertig tegen
duizend I
Toen de nacht gevallen was u weet dal
die in Afrika plotseling komt, zonder sche
mering nam Ilartmanii, mijn oude kame
raad, met wien ik reeds twee jaar lang op
campagne was, me hij den arm, cn zeiilo
met half verstikte stem
„Begrjjp je, we moeten drinken of dood
gaan. Ik ga naar beneden. Ga je moe?"
Zonder te antwoorden nam ik mijn geweer
en deed mijn patroojitasch om.
We gleeden heel zacht de helling af, ons
vasthoudend aan do takken en de vijgestrui-
kon, en kwamen eindelijk in do vlakto. liet
moeilijkste moesten we nog doenmaar we
hadden ons plan opgemaakt.
We zouden zoo stil mogelijk de noria na
deren, daaruit water putten, alles eraan wa
gend, en iedereen doodend, die ons mocht
komen storendaarna zouden we onze veld-
van artikel lG38x van liet arbeidscontract is
dezen onvoldoende.
Ter aanvulling van de bepalingen van arti
kel 1638x van het arbeidscontract en die van
de woningwet bebooren voorschriften te wor
den gegeven helreffende de bescherming vau
slofverwekkenden arbeid in besloten ruim
ten en de ventilatie der stallen.
De landbouwongevallenverzekering behoort
zoodra mogelijk hij afzonderlijke wel te wor
den geregeld op de grondslagen zooals door
ons is aangegeven.
Een gedwongen ziekteverzekering acht de
commissie niet geschikt voor den landbouw,
omdat te vee! arbeiders buiten den verzeke-
ringsdwang zouden moeten vallenvoorts om
dat in vele gevallen de werkgevers dc wet
zouden kunnen ontwijken door moer losse
arbeiders aan te nomen, en ten slotte, omdat
oen dwangverzekering met de onvermijdelijke
daarmede gepaard gaande geheele of gedeel
telijke organisatie van staatswege onnoodig
kostbaar zou worden.
Vrijwillige verzekering, onder conlröle van
overheidswege, is voor den landbouw aan
gewezen.
Ilct verzekeren van geneeskundige behan
deling en verpleging geschiede niet door de
zelfde organisaties als dal van een uitkee-
ring. In de eerste plaats zij hel streven cr
op gericht, om over het geheele land, waar
noodig, met hulp van overheidswege, fond
sen te doen ontstaan, die hun loden genees
kundige behandeling en verpleging bij zieklo
verzekeren. Naast dezen moeten de uitlcee-
ringskassen tot ontwikkeling gebracht wor
den.
De uitkeeringskassen zouden door de be
trokkenen zelf moeten worden opgericht en
beheerd, doch tot dc oprichting zouden zij
aangespoord moeten worden door middel
eener krachtige propaganda, welke van over
heidswege zou moeten worden gevoerd.
Ook zou de Staat, waar noodig, tot do op
richting en het voortbestaan van bepaalde
uitkeeringskassen kunnen medowerken door
het geven van subsidie.
Voorziening in de behoeften van oude oit
invalide landarbeiders is dringend noodza
kelijk.
De Commissie bestond uit dc volgende
hoeren
Lid en voorzitter II. J. Lovink, lid en
secretaris L. E. J. F. Mollerus, leden J B
Westerdijk, dr. F., van Weldcre» baton Rcn-
B. Berends Azn., II. A. Huendcr, S.
Koenen, mr. dr. F. A. C, graaf van Lynden
van Sandcnburg, Jb. Zijp Hzn., K. de Boer
Czn., J. Smid, jhr. P. M. G. von Fiscnnc,
J. L. Verhoeven, I. G. J. Kakebeeke, dr.
G. W. Bruinsma, G. M. A. Coovels, J. Th.
Verheggen. Ook werden destijds benoemd tof
leden dc thans overleden hoeren II. F. Bult
man, mr. II. Okma en dr. P. Hiddingh, die
onderscheidenlijk werden vervangen door do
heeren J. 11. Wonlholt, J. P. Wiersma en mr.
P. A. Diepenhorst- Als adjunct-secretaris
werd aan do commissie nog toegevoegd mr.
dr. II. W. C. Bordewijk.
TWEEDE KAME».
Zooals wjj in ons vorig nomnior reeds op
merkten, komt er in hot voorloopig verslag
der Kamor over do Sfaatsbegrooting zoo luttel
belangrjjks voor, zoo weinig d&t niet reed»
vroeger in do pnrB is opgemerkt, dat wjj
daaraan niets moer behoeven te ontleenon.
De grooto en belangrijke kwestie is nu
maar wat de Regooiing op dat alles zal ant
woorden.
Daarnaar zien wjj mot belangstelling uit.
flesschen vullen, cn do vlucht nemon.
Maar nauwelijks waren we begonnen met
onze omgeving te verkennen, toen we
geluid hoorden, dat ons op onze plaats vast
hield liet was hel verwarde gemompel
een menigte die wakker wordtdie gedempte
uitroepen waartoe dc nachtelijke stilte noopt,
een groote beweging in de duisternis, hel;
gehinnik van paarden, de 'diepe en gerekte
klaagtonen van kameelen die beladen 1
den. Het droge geluid van hout, dat opeen
geworpen wordt, het doffe „floep" van ten
ten die plotseling op den grond neervallen,
het gejank van de verschrikte honden, het
geroep van vrouwen en kinderen, dat alles
deed ons begrijpen, dat het een vertrek gold,
een plotseling opbreken zooals eigen is aan
de Arabieren, gedreven door hun zwervers-
instinkt, en verlokt door dé frischhcid var
den nacht en do uitgestrektheid van de woes
tijn zonder zon.
Harlmann en ik keken elkaar aan, en wjj
voelden onze lippen vochtig worden van be
geerte do vijanden braken hun kamp op.
'binnen een uur zou de put vrij zijn zou
den wij kunnen drinken
En werkelijk, toen de blauwe nacht reeds
bleeker werd, en in het Oosten zich violette
wolken vertoonden, van onder verlicht door
een geelachtig schijnsel, zagen wij in de
duisternis een .optocht van schimmen zicb
verwijderen. De voorop loopende kameelen
wierpen nu en dan hun slangachtige koppen
naar voren in do grijze struiken de wagens
olgden, bespannen met muilen en ezels, en
daarna, plechtig, alsof zjj besef hadden van
de beteekenis van hun ras, kwamen dc paar
den, torsend dc hoofden in hun witte bur-
noes. v-Ze verdwenen allen, stil, als spoken
We waren opgestaan, gereed om toe te loo
pen op het water, het heil en het leve», toe»
vlak bij het kamp een schorre kreet klonk,
beginnend als donder en eindigend in ge
klaag. Het was ongetwijfeld lang geleden, dal
men in die stroken dal gebrul liad gehoord,
maar liet is 7.00 majestueus en verschrikkelijk,
dat men het dadelijk herkent als dat van „den
Heer met het groote hoofd", zooals de Ber
bers hem noemen. Waarschijnlijk was, opge
jaagd door dc bewegingen der troepen van
Boe Amoma, een leeuw uit zijn bolwerken
van het Atlasgebergte gedaald, cn zwierf nu
daar rond. Het gebrul herhualde zich, kla-
gen.dei' en langer, cn stierf dicht bij ons weg.
„Hij heeft dorst", fluisterde Harlmann
mij toe. met den vinger naar de noria [wijzend,
waarvan dc houten stellage in den dageraad
zichtbaar werd.
Toen zag ik sluipend, springend, neerhur
kend. en zich "uitrekkend mot wonderlijke
lenigheid, een dier met roodgele kleur, be
schenen door het morgenlicht, cn waarvan
de bewegingen zoo precies en zoo vaag, zoo
langzaam en zoo snel waren, dat het was of
men ze zag door een vloeistof. De leeuw was
nu bij den put, en hij snoof de frischheid