BIJVOEGSEL MIBDELBllRGSCHE COURANT. Gasthuiskwestie. Maandag 12 Maart. N°. 60. 149° Jaargang. VAN DB 1906 Middelburg 10 Maart Thans zijn in druk verschonen de gewisselde stokken naar aanleiding van de zooveel gernoht gemaakt hebbende zaak. Het ie een omvangrijk dossierniet minder dau vier vel draka neemt bet in. Het spreekt van zelt dat een dergelijke uit gebreide correspondentie zich er niet toe leent om die geheel en al in een dagblad op te nemen, wat te minder noodig is waar het in brochurevorm algemeen verkrijgbaar ia gesteld. Wij bepalen ons cr daarom toe er een tamelijk uitvoerig uittreksel van te geven. Door burg. en weth. werd den 21 Juli 1905 nan het bestuur der godshuizen gezonden een afschrift van het bekende raadsbesluit van 18 Juli, waarin tot dat bestuur do vraag was gericht of het ten opzichte van de gebeurte nissen in het gasthuis reeds een onderzoek heeft iogesteld, met verzoek om, zoo zulks ia geschied, een rapport daaromtrent aan den raad over te leggen en, zoo dit nog niet heeft plaats gehad, alsnog ten spoedigste een uit gebreid en nauwkeurig onderzoek te doen geschieden en daarvan een nitvocrlg verslag aan den raad over te leggen. Het bestnnr der godshuizen antwoordde daarop dat, ofschoon het vermeent de juistheid te moeten betwijfelen van de meening van den raad dat het, naast het toezicht van burg. eu weth., mede onder het toezicht van den raad staat, het tooh gaarne bereid is te voldoen aan het tot hem gericht verzoek. Gadagteekeud 8 September werd het rap port van het bestunr der godshui zen ingediend. Dit strekte om den raad in te lichten, wat door dezen was gevraagd, omtrent de oorza ken van de voortdurende afwisseling onder een deel van het personeel van hot gasthais en omtrent de verhouding tusBchen den directeur eh het verplegend personeel of het verplegend personeel onderling, waarvoor de gegevens waren verkregen uit de mededeolingon van den directeur en het verplegend personeel. Vooraf vermeldt dat rapport de data van de plaats gehad hebbende verwisselingen van het porsoneel. Nadat aan de directrice C. E. de Wilde op huur verzoek wegens haren gesohokten gezond heidstoestand een eervol ontslag was toegekend, werd met 15 Mei 1903 dr Bijlsma tijdelijk als directeur aangesteld en met 1 Jan. 1904 defi- nitiof, en als adjunct-directrice tijdelijk mejuf frouw Greeve met 30 Jani 1903, definitief met 1 Jan. 1904. Op haar verzoek werd haar op grond van persoonlijke redenen, buiten het Gasthuis liggende, en mede op grond van den toen reeds min gunstigen toestand van hare gezondheid met 3 Snpt. 1901 eervol ontslag vorleend. In bare plaats word met 5 Sept 1904 tijdelijk en met 5 Dec. 1904 definitief aangesteld mejuffrouw C. Glaser, aan wie op baar verzoek op grond van de slechte verhou ding tnsschen baar en dé beide hoofdverpleegsters met 8 Juli jl. een eervol ontslag werd gegeven. Uit het verplegend personeel vertrokken er velen gedurende de maanden October—Maart j.l. zulke wegens verschillende motieven. In de eerste plaats werd door het Bestuur der Godshnizen gehoord de directeur, die op de tot hem gerichte vragen antwoordde dat do verhouding tnsschen hem en de directrice Greeve en de verpleegsters voort durend en tussehen hem en directrice Glaser tot op 10 Juni j.l. goed was, doch dat op dien dag eene woordenwisseling plaats had, welke aan die goede verhouding een einde maakte; dat die woordenwisseling het gevolg was van de volgende feiten: Reeds herhaaldelijk waren er oneenigheden geweest tnsschen de adjunct-directrice en de beide hoofdverpleegsters met hot gevolg dat dan de éene, dan weder de ander partij ontslag wilde nemen; het gelukte hem, direoieur, dan wel de opgewonden gemoederen tot bedaren te brengen, doch die oneenigheden keerden steeds terug en namen eindelijk zoo toe, dat do toe stand onhoudbaar werd en eene der partijen wij ben moest. De directrice raadpleegde hem over een door haar te vragen ontslag, Hij raadde dit af, doch de directrice vroeg dit toch buiten zijn medeweten. Spoedig kreeg zij echter berouw en vroeg hem toen haar te helpen om het Bestunr der Godshnizen te over reden het gevraagde ontslag niet to geven Op zijn antwoord dat thans de beslissing bij het bestunr was, dreigde zjj hem met hare wraak, die hem zon heugen tot aan zijn dood, indien hij haar niet hielp. Na deze bedreiging verzocht hjj haar heen te gaan en na dit ge sprek, dat op 10 Jnni j.l. plaats had, was do verstandhouding met de directrice ongunstig. Gewezen op een verwijt, door de directrice in een aan den Voorzitter vao het bestuur der godshuizen geriohten brief te berde gebraoht, als zoude hij in eene verkeerde verstandhouding hebben gestaau met directrice Greeve, zooals zij de voormalige verpleegster Alsbach had hooren zeggen, verklaarde de directour dat die betichting ten eenonmale onwaar was en dat, welke wederkeerige sympathie ook tasschen bem en genoemde directrice moge bestaan hebben, in geen enkel opzicht door hem de welvoegelljkheid was uit het oog verloren-, dat hij wel wist dat zuster Alsbach zich ten deze ongunstig had nitgelaten, doch dat hij ook wist, dat zij op hare meening was terng- Gewezen op andere klachten, door directrice Glaser mede in voornoemden brief geuit tegen hom, als zoude bij haar in den laatsten tijd in niets meer gekend hebben, haar niet eens zijo komen begroeten, toen zy na eene afwezigheid van enkole dagen terugkeerdeaan de zusters getelephoneerd hebben buiten haar om; op reis zijn gegaan zonder haar mededoeling te hebben gedaan van den dag zijnor terugkomstde va- cantiën der zusters geregeld hebben met deze buiten baar omhare tusschenkomst hebben afgewezen, foen zij de klacht van een patiënt overbracht, antwoordde de directeur dat de feiten, waarop de te berde gebrachte grieven bornsten, gedeeltelijk waar waren, gedeeltelijk onwaar of in een verkeerd licht waren voor gesteld. Dit wordt breedvoerig uitcengezot. Gevraagd naar de verhouding onderling tns schen de leerling-verpleegaters verklaarde de directeur dat er wel eens kibbelingen, veelal uit jalouzie ontstaande, tussehen haar plaats hadden, maar dat deze nimmer tot ernstige verwikkelingen aanleiding hadden gegeven. Gevraagd naar de reden van de veelvuldige afwisseling in het verplogingsperaoneel, ver klaarde de directeur die, afgescheiden van de vele mutatiën, welke steeds in elk gasthuis in het verplegingspersoneel plaats hebbeo, eens deels uit hst met gunstigon uitslag doeu van examen door drie verpleegsters, die nu, als gedip'omeerd het Gasthuis moesteu verlateD, vermits er slechts voor ééne gediplomeerde plaats is, voor een aador deel doordat twee ieerliDgen, die met directrice Greeve gekomen waren, ook met haar wildon heengaan eo eenige andere ongenegen waren om onder directrice Glaser te blijven dienen. Hierna volgt een resumé van de verkla ringen dor gehoorde hoofdverpleeg sters: Mej. Van den Oever verklaarde: „Met den directeur en de directrice Greeve was de verstandhouding steeds goed. Aanvan kelijk ook mot de directrice Glaser, maar sinds Jan. j.l. werd die verbroken. De oorzaak was haar wispelturig, onvertronwbaar karakter. Zij ging niet oprecht met ons om, was nu eens goed, maar eensklaps zonder reden knorrig, sprak steeds kwaad van den een tegen den anderen werd herhaaldelijk op leugens betrapt. Zon derling was hare houding tegenover mij, steeds spoorde zij mij aan om den dienst te Btaken als voor mijn gestel ongeschikt cn toen ik ten slotte aan dien wenk gehoor gaf, en dienover eenkomstig eenige préparatoire beschikkingen had genomen, veranderde de directrice eensklaps van battery en zeide dat zij niet begreep waarom ik tooh weg wilde ga&D, want dat daarvoor geen enkele reden bestond. Door zoodanig gedrag werd alle goede verstandhouding met haar onmogelijk". Gewezen op grieven door de directrice tegen haar uitgebracht, mede in bovenvermelden brief, als zoude zij valsche rapporten hebben uitge bracht omtrent patiënten, zich zeer brntaal hebben gedragen tegenover haar, in stryd met het verbod te zumen met eene andere zuster hebben gebaad, het haar opgedragen werk niet hebben verricht, verklaarde zij pertiaent to ontkennen ooit een valsch rapport te hebben uitgebracht, zich niet bewust te zijn brutale antwoorden te hebben gegeven, maar toch meende tegen onrechtvaardige verwijten op te mogen komen, dat het waar ia dat zij eenmaal het verbod van te zamon te baden overtrad, maar dat dit in een zeer byzondor geval was (door haar in alle byzonderhedeo medegedeeld) en dat daarbij alle voorzorgen tegen onwelvoegelijkheid werden genomen; dat zij meent steeds baar werk behoorlijk te hebben verrioht. Mej. Orereem legde de vo'gende verk'aring af: „Met den directeur was de verstandhouding steeds goed en het zou mij zeerge?peten heb ben, indien deze tengevolge van sollioitatiën ware vertrokken. In Januari jl. trad ik in dienst in het Gasthuis en wel tengevolge van het aandringen daarop door de direotriee In het begin was' dan ook de verstandbonding met haar goed, maar ik bemerkte tooh al spoedig, dat het hnmeur van de directrice sinds het vertrek van deze uit Den Haag, waar ik haar gekend heb, er niet op verbeterd was. Docter Roessingh, het hoofd der inriohting in Den Haag. raadde mij zeer af, om aan den drang, door de directrice op ^ïlj uitgeoefend, om mij aan hot Gasthuis te Middelburg te verbinden, gehoor te geven. De onderlinge goede ver standhouding werd al spoedig verbroken door de voortdurende onaangenaamheden, nu met deze, dan met gene der zusters, waarbij ik vaak de voorspraak was voor de aangevallenen. Ten bewyze hoe ongegrond en gozooht hare aan merkingen waren, kan het feit dieneD, dat de directrice eerst zelve eene in orde gobraohte kamer in wanorde bracht en daarna de daarbij betrokken zuster schelde, om haar dan te wyzen op den ongeredderden toeBtand van het ver trek. De toestand werd ten slotte onhoudbaar, zoodat myne nelo hoofdverpleegster en ik bij den directeur op ontslr.g aandrongen." Gewe zen op de grief van de directrice, tegen haar in den voormelden brief aan don Voorzitter geuit ter zake van baar brutaal optreden tegen haar, zelfs in het bijzijn van derdon, verklaarde zij die beschuldiging voor niet waar, onder bijvoeging dat zij steeds zooveel mogelijk woor denwisseling met de directrice vermeden had, vooral in het bijzijn van derden. Verder werden verboord een vijftal leerling- verpleegsters, wier verklaringen er op neer kwamen dat de verstandhondiog mot den directeur steeds goed was, dat de directrice dikwijls onhebbelijk en hatelijk was tegenover andere zusters eu ongeregeld of weiuig les gaf. Het bostuur der godshuizen betreurt hot dat het overlijden van do directrice het hem on mogelijk maakt hare grieven en tegenbesohou- wingen op te nemen, doch voor zoover die tot kennis van het bestuur waren gekomen, heeft dat die bp zijne veiluo;en ter sprake gebraoht. Maar al moge dan ook door de onderzoekingen niet over alles een volledig licht zijn opgegaan over de onderlinge verhoudingen in het ver- plegingspersoneel, en al neemt het aan dat ook in deze niet alle schuld aan ééne zijde zal lig gen, toch meent het dat uit het onderzoek blijkt le. dat do verstandhouding tussehen den direotenr en het verplegingsbestuur (met uit zondering van die m9t directrice Glaser) gun stig was; 2e. dat de aanvankelijk goede verstandhon diog tussehen den directeur en de directrice Glaser, mede gebleken uit schriftelijke uitingen van de directrice zelve, eerst op 10 Juni j.l. tengevolge van ongepaste uitingen van haar, verbroken is 3e. dat de onderlinge verhoudingen tussehen het verplegend personeel, met uitzondering van die met de directrice Glaser, goed was 4e. dat de directrice Glaser, bij al haro be kwaamheid iu het vak van verpleging, tooh niet de tact bezat, vercischt in haar, die ge roepen is aan het hoofd van een gesticht te staan, waarin zich zulk een talrijk en jeugdig verplegiDgspersoneel bBvindt, waarmede zij dagelij ks moet omgaan 5e. dat, lettende op den weinig belangrijken aard der grieven, door de directrice Glaser zelve in haren brief aan den Voorzitter van het bestuur te b3rde gebraoht, er geen grond is om et n verband aan te nemen tussehen de bestaan hebbende oneenigheden en de tragische slotgebeurtenis. De stukken werden aan den gemeenteraad overgelegd den 27 Sept. 1905, die toen een voorstel aannam om, waar het onderzoek hem onvolledig voorkwam, het bestuur der Gods hulzen uit te noodigeu ook te hooren da in het gasthais praetiseerende doctoren on het ver plegend personeel, dat sedert het optrede^ van den directeur, om welke reden dan ookj den dienst heelt verlaten. Het bestuur der godshuizen schreef naar aan leiding hiervan dat het niet verwachtte dat uit het hooren van de doktoren het gewenBohte licht omtrent de onderlinge verhoudingen in bet Gasthuis zal verkregen worden, vermits do doktoren bij hun kortstondig bezoek aan de zieken geheel bniten aanraking blijven met de huiselijke aangelegenheden, tenzij die haar invloed uitoefenen op de verpleging der zieken in de ziekenzalen. En dat dit niet het geval is geweest, blijkt hieruit, dat het bestuur nimmer eenige klacht hunnerzijds |bieromtront heeft ontvangen, wat toch immers hnn plicht zonde geweest zijn. Toch wilde het bestnur zich, ter voldoening aan den wensoh van den raad, tot dit hooren bereid verklareD. Tegen het voldoen van den in de tweede plaats geuiten wensch, moest het echter be zwaar maken om de volgende redenen: In de eerste plaats is het bestunr uit de her haaldelijk met de vertrokken verpleegsters ge voerde gesprekken haro zienswijze bekend, die niet verschilt van die der gehoorde meisjes zoodat het van oordeel is, dat do resultaten nit een verhoor te verkrijgen in zeer ongunstige verhouding zouden s'aan tot de bozwaren, aan dat verhoor verbonden. Na die bezwaren te hebben opgesomd ver klaart het bestunr zich echter bereid om nog twee personen te hooren, van wolke het ge looft nadere inlichtingen to zullen kunnen ont vangen, n.l. de gewezen huishoudster, die dagelijks in aanraking kwam met hot verple gend personeel in't Gasthuis en do thans waar nemende adjunct-directrice, die, al kwam zij eerst later in bet gesticht, tooh goed op de hoogte schijnt te zijn van hetgeen aldaar Den 3 Jan. 1906 zond het bestuur der gods hnizen aan den raad ineen missive van het bestuur zelf, het verhoor der huishoudster en vroegere huiBbondster, de rapporten der dokto ren en eene memorie van den directeur. De verschillende rapporten gaven aan hel bestuur aanleiding tot de volgende opmerkingen Verhoorgewezon Huishoudster en tegenwoordige adjunct-direc trice: Uit het verhoor van eerstgonoomdo is o. a. gebleken dat zij, na negen jaren dienst als huishoudster, wegens onaangenaamheden met mej. Glaser, is vertrokken uit dat van laatst genoemde, dat de tegenwoordige verhouding van het personeel goed is. Rapport dr Bolle: Dit geeft tot geen opmerkingen aanleiding. De voorstolling van zaken is alleszins juist, speciaal ook wat de geneeskundige meldt over het vertrek van de verpleegster Raven. Zijne mededeelingen bornsten uitsluitend op eigen ervaring, niet op onvertrouwbare verhalen van anderen. Rapport dr Meijers: 1. De beschouwingen over directrice De Wilde berusten althans op oeno overdreven voorstelling van zaken, doch kunnon verder buiten beschouwing gelaten worden, als geheel buiten het kader liggende van de den rapporteur t6r beantwoording gestelde vragen, aangaande de in eene latere periode plaats gehad heb- le afwisseling van verplegend personeel en aangaande de verhouding onderling tussehen dat personeel. 2. De grond, waarop de heer Meijers zijn wantrouwen ia bet beleid van den directeur uitspreekt, nl. de behandeling van dezen van de verpleegsters Raven en Sinclair, bernst ton eencnmale op dwaling. Immers het besluit van het bestuur, om deze tijdelijk in fanctie zijnde personon niet definitief aan te stellen, stond vast vóór het in functie treden van den di recteur, en genoemd besluit berustte geenszins op eeae minder gnastigo beoordeeling van haar, maar hierop, dat de verpleegster Raven slechts wilde blijven op voorwaarden, welker inwilliging bot bestuur niet wenschelijk oor deelde. 3. Het ware beter geweest, ook voor den heer Meijers zeiven, wanneer hij zich van den aan vang af op het later door hem ingenomen standpunt had gesteld, van zioh niet met hnis- hondtlijke zaken in te laten. Duu had hy zich niet bemoeid met zaken, wolke hem niet aangingen, en waarover h|j toch niet met ken nis van zaken oordeelen kon, dan had hij zich niet laten verleiden tot het doen van mede- deeliDgen afkomstig nit onzuivere bron. Rapport dr Sohoute: 1. De toon, in dit rapport beerscbendo, ge tuigt van zoo grooto animositeit tegen den dircctcnr en is zoo weinig in overeenstemming mot dien, welke voegt aan een onpartijdig ge tnige, dat recdB uit dien hooide het gerela teerde weinig vertronwon inboezemen kan. 2. Dr Scboute weet, zooals natuurlijk is, over de zaken waarover hij rapporteert, weinig nit eigen ervaring en vnlt nu zijn rapport aan met mededeelingen, van anderen verkregen, voornamelijk afkomstig van de overledene adjunct-directrice, mededeelingen alzoo nit eene niet onpartijdige bron, tengevolge waarvan om trent de klachten van het personeel over deze persoon, gebleken uit de verklaringen van de door het bestnnr verhoorde personen, niets wordt gemold. 3. Uit de het bestuur ter lezing verstrekte brieven van mej. Glaser, geschreven na or veer drie maanden dienst alhier, bleek haar gunstig oordeel over den directeur en diens on derwijs en over mej. Van den Over als verpleeg ster en waren daarom voor de beoordeeling der toestanden in het gasthais van belang. Dat daatio ter loops ook iets minder gunstigs over dr Schoute werd gezegd, geeft dezen geen recht te beweren, dat de directour genoemde brieven tegen hem trachtte te gebrailzeo. 4. Waar dr Sohoute zulk eene aaneenscha keling van grieven te berde brengt tegen het beleid van den directeur en tegen den goeden gang van zaken in het Gasthuis gedurende zoovele maanden, mag het in hoogo mate ver wondering laren, dat die geneeskundige het nimmer plichtmatig heeft gevonden, om het bestnur met zijne grieven in kennis te stellen. 5. Dr Schoute veroorlooft zioh kritiek op de handelingen van het bestuur der Godshni zen en enkole leden daarvan, waartoe de hero gestelde vragen geeno aanleiding gaven, terwijl hy uit den aard der zaak van de motieven voor die handelingen althans niet volledig op de hoogte kan zyn. Noch de voorzitter, noch het aangevallen ge committeerd lid, vindt in die critiek aanleiding om die besproken handelingen nader te ver dedigen of in een juister licht te stellcD. Het Bestnnr meent alleen daaromtrent to moeten opmerken, dat het ontslag volgens zijn stellige overtuiging noodzakelijk wae, ter ver zekering van den goeden gaDg van zaken in het Gasthuis en dat dit ODtslag gegeven is, in termen zoo eervol mogelijk voor mej. Glaser. Als eind-indruk van ai de ontvangen mede deelingen verklaart het, dat door deze geen verandenng is gebracht in het tot dusver ia den directeur gestelde vertrouwen. Uit de ondervraging van juffrouw Van Eijk, de vroegero huishoudstor, teekenen wij aan Zy verklaarde gedurende negen jaar in het Gasthuis als huishoudster geweest te zijn. Zij beeft nooit iets ongunstigs gehoord om trent dr Bijlsma en nooit iets van eene ver houding van dozen met zuster Greeve. De verhouding tasschen den directeur en mej. Glaser was in het begin goed, maar op net laatst minder- Do verpleegsters spraken alleen goed van dr Bijlsma. Zoster Glasor was partijdig en egoïstisch, ze zeide grove onwaarheden en beleedigde de verpleegsters herhaaldelijk in het bijzijn van derden. Zuster Greeve was altijd voor dr By lama- Van verhouding tussehen beido was mej Van Eijk niets bekend. De reden, waarom zooveel zusters zijn weg gegaan, was uitsluitend de sohnld vau direc trice Glaser, niet van den directeur; ze bad ook tegen juffrouw Van Eijk gezegd, dat zo niet zon rusten voor ze er haar uitgekregen had. De reden van do gespannen verhouding tnssohen znsters Van den Oever ea Overeem en de directrice wist juffrouw Van Eijk niet. De direotriee bad een zeer veranderlijk humeurze beeft aau deze getuige persoonlijk medegedeeld dat z'J moifioisto was, anders was ze dikwijls levenslustig, maar soms gaf het een idéé of ze onder den invloed van sterken drank was, er etond ook altijd een ilesoh cogcac op haar kamer. De leerlingen verklaarden allen dat ze do directrice een naar mensoh vonden, de patiënten waren ook niet op de hand van do directrice, de verwisseling van verpleegsters is alleen dc schold van zuster Glaser. Dr. Bijlsma werd altijd geprezen, ook om zijo uitstekende lesseD. Zuster Cannegieter moest op staaoden voet weg, aangezien ze volgons direotriee een patient slecht behandeld had. Zuster Glaser was on aangenaam tegen de patiënten, o. a. heelt zij ia bijzijn van zuster S'eenbeok een stervenden jongen van 21 jaar op de gemeenste maaier uitgescholden. Aan de verklaring van mej. Blauw, de tegenwoordigeadjunot-dlreotrioe, is het volgende ontleend. Zij heeft meermalen de verhoudingen van bet vcrpleegend personeel booreu bespreken, allen waren het er over eonB dat de verhouding tasschen directeur en verplegend personeel uitstekend was, de directrice Glaser plasgie hen echter voortdurend, sums was ze erg aan halerig en tracteerde hare gunstelingen op anisette, die met oognac en wijn altijd op bare kamer aanwezig was, ook werden herhaaldelijk poeierpapiertjes van morfine op hare kamer Naar mej. Blauw hoorde, gingen de zusters allen weg om directrice Glaseralleen znBter Lakenveld was op haar gesteld, anders niemand deze zuster heeft voorspeld dat er Iets ernstigs zonde geheuren, dit beweerde zij te weteD door spiritistische openbaringen mej. Blauw heeft haar leeren kennen als een absoluut onbetrouw baar persoon. Met zusters Van den Oever en Overeem, kan mej. Blauw bot best vindenallen waren het er over eens dat directrice Glaser Van den Oever kwaad wilde doen. Allen waren over tuigd dat directrice Glaser meermalen sterken drank gebruikte. Geen der verpleegsters heeft eenig vermoeden, omtrent de reden, die directrice Glaser tot zelfmoord gebraoht beeft; allen verklaarden, zeer verbaasd en ontsteld geweest te zijn, toen zij het feit vernamen. De verhouding èn mot de Direotenr öa met verpleegsters laat thans niets to wenachen over.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1906 | | pagina 5