BIJVOEGSEL
MIBDELBllRGSCHE COURANT.
Gasthuiskwestie.
Maandag 12 Maart.
N°. 60.
149° Jaargang.
VAN DB
1906
Middelburg 10 Maart
Thans zijn in druk verschonen de gewisselde
stokken naar aanleiding van de zooveel gernoht
gemaakt hebbende zaak.
Het ie een omvangrijk dossierniet minder
dau vier vel draka neemt bet in.
Het spreekt van zelt dat een dergelijke uit
gebreide correspondentie zich er niet toe leent
om die geheel en al in een dagblad op te
nemen, wat te minder noodig is waar het in
brochurevorm algemeen verkrijgbaar ia gesteld.
Wij bepalen ons cr daarom toe er een
tamelijk uitvoerig uittreksel van te geven.
Door burg. en weth. werd den 21 Juli 1905
nan het bestuur der godshuizen gezonden een
afschrift van het bekende raadsbesluit van 18
Juli, waarin tot dat bestuur do vraag was
gericht of het ten opzichte van de gebeurte
nissen in het gasthuis reeds een onderzoek
heeft iogesteld, met verzoek om, zoo zulks ia
geschied, een rapport daaromtrent aan den
raad over te leggen en, zoo dit nog niet heeft
plaats gehad, alsnog ten spoedigste een uit
gebreid en nauwkeurig onderzoek te doen
geschieden en daarvan een nitvocrlg verslag
aan den raad over te leggen.
Het bestnnr der godshuizen antwoordde
daarop dat, ofschoon het vermeent de juistheid
te moeten betwijfelen van de meening van den
raad dat het, naast het toezicht van burg. eu
weth., mede onder het toezicht van den raad
staat, het tooh gaarne bereid is te voldoen aan
het tot hem gericht verzoek.
Gadagteekeud 8 September werd het rap
port van het bestunr der godshui
zen ingediend.
Dit strekte om den raad in te lichten, wat
door dezen was gevraagd, omtrent de oorza
ken van de voortdurende afwisseling onder een
deel van het personeel van hot gasthais en
omtrent de verhouding tusBchen den directeur
eh het verplegend personeel of het verplegend
personeel onderling, waarvoor de gegevens
waren verkregen uit de mededeolingon van
den directeur en het verplegend personeel.
Vooraf vermeldt dat rapport de data van de
plaats gehad hebbende verwisselingen van het
porsoneel.
Nadat aan de directrice C. E. de Wilde op
huur verzoek wegens haren gesohokten gezond
heidstoestand een eervol ontslag was toegekend,
werd met 15 Mei 1903 dr Bijlsma tijdelijk als
directeur aangesteld en met 1 Jan. 1904 defi-
nitiof, en als adjunct-directrice tijdelijk mejuf
frouw Greeve met 30 Jani 1903, definitief met
1 Jan. 1904. Op haar verzoek werd haar op
grond van persoonlijke redenen, buiten het
Gasthuis liggende, en mede op grond van den
toen reeds min gunstigen toestand van hare
gezondheid met 3 Snpt. 1901 eervol ontslag
vorleend. In bare plaats word met 5 Sept
1904 tijdelijk en met 5 Dec. 1904 definitief
aangesteld mejuffrouw C. Glaser, aan wie op
baar verzoek op grond van de slechte verhou
ding tnsschen baar en dé beide hoofdverpleegsters
met 8 Juli jl. een eervol ontslag werd gegeven.
Uit het verplegend personeel vertrokken er
velen gedurende de maanden October—Maart j.l.
zulke wegens verschillende motieven.
In de eerste plaats werd door het Bestuur
der Godshnizen gehoord de directeur, die op
de tot hem gerichte vragen antwoordde
dat do verhouding tnsschen hem en de
directrice Greeve en de verpleegsters voort
durend en tussehen hem en directrice Glaser
tot op 10 Juni j.l. goed was, doch dat op dien
dag eene woordenwisseling plaats had, welke
aan die goede verhouding een einde maakte;
dat die woordenwisseling het gevolg was van
de volgende feiten:
Reeds herhaaldelijk waren er oneenigheden
geweest tnsschen de adjunct-directrice en de
beide hoofdverpleegsters met hot gevolg dat
dan de éene, dan weder de ander partij ontslag
wilde nemen; het gelukte hem, direoieur, dan
wel de opgewonden gemoederen tot bedaren te
brengen, doch die oneenigheden keerden steeds
terug en namen eindelijk zoo toe, dat do toe
stand onhoudbaar werd en eene der partijen
wij ben moest. De directrice raadpleegde hem
over een door haar te vragen ontslag, Hij
raadde dit af, doch de directrice vroeg dit
toch buiten zijn medeweten. Spoedig kreeg zij
echter berouw en vroeg hem toen haar te
helpen om het Bestunr der Godshnizen te over
reden het gevraagde ontslag niet to geven
Op zijn antwoord dat thans de beslissing bij
het bestunr was, dreigde zjj hem met hare
wraak, die hem zon heugen tot aan zijn dood,
indien hij haar niet hielp. Na deze bedreiging
verzocht hjj haar heen te gaan en na dit ge
sprek, dat op 10 Jnni j.l. plaats had, was do
verstandhouding met de directrice ongunstig.
Gewezen op een verwijt, door de directrice
in een aan den Voorzitter vao het bestuur der
godshuizen geriohten brief te berde gebraoht,
als zoude hij in eene verkeerde verstandhouding
hebben gestaau met directrice Greeve, zooals
zij de voormalige verpleegster Alsbach had
hooren zeggen, verklaarde de directour dat die
betichting ten eenonmale onwaar was en dat,
welke wederkeerige sympathie ook tasschen
bem en genoemde directrice moge bestaan
hebben, in geen enkel opzicht door hem de
welvoegelljkheid was uit het oog verloren-,
dat hij wel wist dat zuster Alsbach zich ten
deze ongunstig had nitgelaten, doch dat hij
ook wist, dat zij op hare meening was terng-
Gewezen op andere klachten, door directrice
Glaser mede in voornoemden brief geuit tegen
hom, als zoude bij haar in den laatsten tijd in
niets meer gekend hebben, haar niet eens zijo
komen begroeten, toen zy na eene afwezigheid
van enkole dagen terugkeerdeaan de zusters
getelephoneerd hebben buiten haar om; op reis
zijn gegaan zonder haar mededoeling te hebben
gedaan van den dag zijnor terugkomstde va-
cantiën der zusters geregeld hebben met deze
buiten baar omhare tusschenkomst hebben
afgewezen, foen zij de klacht van een patiënt
overbracht, antwoordde de directeur dat de
feiten, waarop de te berde gebrachte grieven
bornsten, gedeeltelijk waar waren, gedeeltelijk
onwaar of in een verkeerd licht waren voor
gesteld.
Dit wordt breedvoerig uitcengezot.
Gevraagd naar de verhouding onderling tns
schen de leerling-verpleegaters verklaarde de
directeur dat er wel eens kibbelingen, veelal
uit jalouzie ontstaande, tussehen haar plaats
hadden, maar dat deze nimmer tot ernstige
verwikkelingen aanleiding hadden gegeven.
Gevraagd naar de reden van de veelvuldige
afwisseling in het verplogingsperaoneel, ver
klaarde de directeur die, afgescheiden van de
vele mutatiën, welke steeds in elk gasthuis in
het verplegingspersoneel plaats hebbeo, eens
deels uit hst met gunstigon uitslag doeu van
examen door drie verpleegsters, die nu, als
gedip'omeerd het Gasthuis moesteu verlateD,
vermits er slechts voor ééne gediplomeerde
plaats is, voor een aador deel doordat twee
ieerliDgen, die met directrice Greeve gekomen
waren, ook met haar wildon heengaan eo eenige
andere ongenegen waren om onder directrice
Glaser te blijven dienen.
Hierna volgt een resumé van de verkla
ringen dor gehoorde hoofdverpleeg
sters:
Mej. Van den Oever verklaarde:
„Met den directeur en de directrice Greeve
was de verstandhouding steeds goed. Aanvan
kelijk ook mot de directrice Glaser, maar sinds
Jan. j.l. werd die verbroken. De oorzaak was
haar wispelturig, onvertronwbaar karakter. Zij
ging niet oprecht met ons om, was nu eens goed,
maar eensklaps zonder reden knorrig, sprak
steeds kwaad van den een tegen den anderen
werd herhaaldelijk op leugens betrapt. Zon
derling was hare houding tegenover mij, steeds
spoorde zij mij aan om den dienst te Btaken
als voor mijn gestel ongeschikt cn toen ik ten
slotte aan dien wenk gehoor gaf, en dienover
eenkomstig eenige préparatoire beschikkingen
had genomen, veranderde de directrice eensklaps
van battery en zeide dat zij niet begreep waarom
ik tooh weg wilde ga&D, want dat daarvoor
geen enkele reden bestond. Door zoodanig
gedrag werd alle goede verstandhouding met
haar onmogelijk".
Gewezen op grieven door de directrice tegen
haar uitgebracht, mede in bovenvermelden brief,
als zoude zij valsche rapporten hebben uitge
bracht omtrent patiënten, zich zeer brntaal
hebben gedragen tegenover haar, in stryd met
het verbod te zumen met eene andere zuster
hebben gebaad, het haar opgedragen werk niet
hebben verricht, verklaarde zij pertiaent to
ontkennen ooit een valsch rapport te hebben
uitgebracht, zich niet bewust te zijn brutale
antwoorden te hebben gegeven, maar toch meende
tegen onrechtvaardige verwijten op te mogen
komen, dat het waar ia dat zij eenmaal het
verbod van te zamon te baden overtrad, maar
dat dit in een zeer byzondor geval was (door
haar in alle byzonderhedeo medegedeeld) en dat
daarbij alle voorzorgen tegen onwelvoegelijkheid
werden genomen; dat zij meent steeds baar
werk behoorlijk te hebben verrioht.
Mej. Orereem legde de vo'gende verk'aring af:
„Met den directeur was de verstandhouding
steeds goed en het zou mij zeerge?peten heb
ben, indien deze tengevolge van sollioitatiën
ware vertrokken. In Januari jl. trad ik in
dienst in het Gasthuis en wel tengevolge van
het aandringen daarop door de direotriee In
het begin was' dan ook de verstandbonding
met haar goed, maar ik bemerkte tooh al
spoedig, dat het hnmeur van de directrice sinds
het vertrek van deze uit Den Haag, waar ik
haar gekend heb, er niet op verbeterd was.
Docter Roessingh, het hoofd der inriohting in
Den Haag. raadde mij zeer af, om aan den drang,
door de directrice op ^ïlj uitgeoefend, om mij
aan hot Gasthuis te Middelburg te verbinden,
gehoor te geven. De onderlinge goede ver
standhouding werd al spoedig verbroken door
de voortdurende onaangenaamheden, nu met
deze, dan met gene der zusters, waarbij ik vaak
de voorspraak was voor de aangevallenen. Ten
bewyze hoe ongegrond en gozooht hare aan
merkingen waren, kan het feit dieneD, dat de
directrice eerst zelve eene in orde gobraohte
kamer in wanorde bracht en daarna de daarbij
betrokken zuster schelde, om haar dan te wyzen
op den ongeredderden toeBtand van het ver
trek. De toestand werd ten slotte onhoudbaar,
zoodat myne nelo hoofdverpleegster en ik bij
den directeur op ontslr.g aandrongen." Gewe
zen op de grief van de directrice, tegen haar
in den voormelden brief aan don Voorzitter
geuit ter zake van baar brutaal optreden tegen
haar, zelfs in het bijzijn van derdon, verklaarde
zij die beschuldiging voor niet waar, onder
bijvoeging dat zij steeds zooveel mogelijk woor
denwisseling met de directrice vermeden had,
vooral in het bijzijn van derden.
Verder werden verboord een vijftal leerling-
verpleegsters, wier verklaringen er op neer
kwamen dat de verstandhondiog mot den
directeur steeds goed was, dat de directrice
dikwijls onhebbelijk en hatelijk was tegenover
andere zusters eu ongeregeld of weiuig les gaf.
Het bostuur der godshuizen betreurt hot dat
het overlijden van do directrice het hem on
mogelijk maakt hare grieven en tegenbesohou-
wingen op te nemen, doch voor zoover die tot
kennis van het bestuur waren gekomen, heeft
dat die bp zijne veiluo;en ter sprake gebraoht.
Maar al moge dan ook door de onderzoekingen
niet over alles een volledig licht zijn opgegaan
over de onderlinge verhoudingen in het ver-
plegingspersoneel, en al neemt het aan dat ook
in deze niet alle schuld aan ééne zijde zal lig
gen, toch meent het dat uit het onderzoek
blijkt
le. dat do verstandhouding tussehen den
direotenr en het verplegingsbestuur (met uit
zondering van die m9t directrice Glaser) gun
stig was;
2e. dat de aanvankelijk goede verstandhon
diog tussehen den directeur en de directrice
Glaser, mede gebleken uit schriftelijke uitingen
van de directrice zelve, eerst op 10 Juni j.l.
tengevolge van ongepaste uitingen van haar,
verbroken is
3e. dat de onderlinge verhoudingen tussehen
het verplegend personeel, met uitzondering van
die met de directrice Glaser, goed was
4e. dat de directrice Glaser, bij al haro be
kwaamheid iu het vak van verpleging, tooh
niet de tact bezat, vercischt in haar, die ge
roepen is aan het hoofd van een gesticht te
staan, waarin zich zulk een talrijk en jeugdig
verplegiDgspersoneel bBvindt, waarmede zij
dagelij ks moet omgaan
5e. dat, lettende op den weinig belangrijken
aard der grieven, door de directrice Glaser
zelve in haren brief aan den Voorzitter van het
bestuur te b3rde gebraoht, er geen grond is
om et n verband aan te nemen tussehen de
bestaan hebbende oneenigheden en de tragische
slotgebeurtenis.
De stukken werden aan den gemeenteraad
overgelegd den 27 Sept. 1905, die toen een
voorstel aannam om, waar het onderzoek hem
onvolledig voorkwam, het bestuur der Gods
hulzen uit te noodigeu ook te hooren da in het
gasthais praetiseerende doctoren on het ver
plegend personeel, dat sedert het optrede^ van
den directeur, om welke reden dan ookj den
dienst heelt verlaten.
Het bestuur der godshuizen schreef naar aan
leiding hiervan dat het niet verwachtte dat uit
het hooren van de doktoren het gewenBohte
licht omtrent de onderlinge verhoudingen in
bet Gasthuis zal verkregen worden, vermits do
doktoren bij hun kortstondig bezoek aan de
zieken geheel bniten aanraking blijven met
de huiselijke aangelegenheden, tenzij die haar
invloed uitoefenen op de verpleging der zieken
in de ziekenzalen. En dat dit niet het geval is
geweest, blijkt hieruit, dat het bestuur nimmer
eenige klacht hunnerzijds |bieromtront heeft
ontvangen, wat toch immers hnn plicht zonde
geweest zijn. Toch wilde het bestnur zich, ter
voldoening aan den wensoh van den raad, tot
dit hooren bereid verklareD.
Tegen het voldoen van den in de tweede
plaats geuiten wensch, moest het echter be
zwaar maken om de volgende redenen:
In de eerste plaats is het bestunr uit de her
haaldelijk met de vertrokken verpleegsters ge
voerde gesprekken haro zienswijze bekend, die
niet verschilt van die der gehoorde meisjes
zoodat het van oordeel is, dat do resultaten
nit een verhoor te verkrijgen in zeer ongunstige
verhouding zouden s'aan tot de bozwaren, aan
dat verhoor verbonden.
Na die bezwaren te hebben opgesomd ver
klaart het bestunr zich echter bereid om nog
twee personen te hooren, van wolke het ge
looft nadere inlichtingen to zullen kunnen ont
vangen, n.l. de gewezen huishoudster, die
dagelijks in aanraking kwam met hot verple
gend personeel in't Gasthuis en do thans waar
nemende adjunct-directrice, die, al kwam zij
eerst later in bet gesticht, tooh goed op de
hoogte schijnt te zijn van hetgeen aldaar
Den 3 Jan. 1906 zond het bestuur der gods
hnizen aan den raad ineen missive van het
bestuur zelf, het verhoor der huishoudster en
vroegere huiBbondster, de rapporten der dokto
ren en eene memorie van den directeur.
De verschillende rapporten gaven aan hel
bestuur aanleiding tot de volgende opmerkingen
Verhoorgewezon Huishoudster
en tegenwoordige adjunct-direc
trice:
Uit het verhoor van eerstgonoomdo is o. a.
gebleken dat zij, na negen jaren dienst als
huishoudster, wegens onaangenaamheden met
mej. Glaser, is vertrokken uit dat van laatst
genoemde, dat de tegenwoordige verhouding
van het personeel goed is.
Rapport dr Bolle:
Dit geeft tot geen opmerkingen aanleiding.
De voorstolling van zaken is alleszins juist,
speciaal ook wat de geneeskundige meldt over
het vertrek van de verpleegster Raven.
Zijne mededeelingen bornsten uitsluitend
op eigen ervaring, niet op onvertrouwbare
verhalen van anderen.
Rapport dr Meijers:
1. De beschouwingen over directrice De
Wilde berusten althans op oeno overdreven
voorstelling van zaken, doch kunnon verder
buiten beschouwing gelaten worden, als geheel
buiten het kader liggende van de den rapporteur
t6r beantwoording gestelde vragen, aangaande
de in eene latere periode plaats gehad heb-
le afwisseling van verplegend personeel en
aangaande de verhouding onderling tussehen
dat personeel.
2. De grond, waarop de heer Meijers zijn
wantrouwen ia bet beleid van den directeur
uitspreekt, nl. de behandeling van dezen van
de verpleegsters Raven en Sinclair, bernst ton
eencnmale op dwaling. Immers het besluit van
het bestuur, om deze tijdelijk in fanctie zijnde
personon niet definitief aan te stellen, stond
vast vóór het in functie treden van den di
recteur, en genoemd besluit berustte geenszins
op eeae minder gnastigo beoordeeling van
haar, maar hierop, dat de verpleegster Raven
slechts wilde blijven op voorwaarden, welker
inwilliging bot bestuur niet wenschelijk oor
deelde.
3. Het ware beter geweest, ook voor den heer
Meijers zeiven, wanneer hij zich van den aan
vang af op het later door hem ingenomen
standpunt had gesteld, van zioh niet met hnis-
hondtlijke zaken in te laten. Duu had hy
zich niet bemoeid met zaken, wolke hem niet
aangingen, en waarover h|j toch niet met ken
nis van zaken oordeelen kon, dan had hij zich
niet laten verleiden tot het doen van mede-
deeliDgen afkomstig nit onzuivere bron.
Rapport dr Sohoute:
1. De toon, in dit rapport beerscbendo, ge
tuigt van zoo grooto animositeit tegen den
dircctcnr en is zoo weinig in overeenstemming
mot dien, welke voegt aan een onpartijdig ge
tnige, dat recdB uit dien hooide het gerela
teerde weinig vertronwon inboezemen kan.
2. Dr Scboute weet, zooals natuurlijk is,
over de zaken waarover hij rapporteert, weinig
nit eigen ervaring en vnlt nu zijn rapport aan
met mededeelingen, van anderen verkregen,
voornamelijk afkomstig van de overledene
adjunct-directrice, mededeelingen alzoo nit eene
niet onpartijdige bron, tengevolge waarvan om
trent de klachten van het personeel over deze
persoon, gebleken uit de verklaringen van de
door het bestnnr verhoorde personen, niets
wordt gemold.
3. Uit de het bestuur ter lezing verstrekte
brieven van mej. Glaser, geschreven na or
veer drie maanden dienst alhier, bleek haar
gunstig oordeel over den directeur en diens on
derwijs en over mej. Van den Over als verpleeg
ster en waren daarom voor de beoordeeling
der toestanden in het gasthais van belang.
Dat daatio ter loops ook iets minder gunstigs
over dr Schoute werd gezegd, geeft dezen geen
recht te beweren, dat de directour genoemde
brieven tegen hem trachtte te gebrailzeo.
4. Waar dr Sohoute zulk eene aaneenscha
keling van grieven te berde brengt tegen het
beleid van den directeur en tegen den goeden
gang van zaken in het Gasthuis gedurende
zoovele maanden, mag het in hoogo mate ver
wondering laren, dat die geneeskundige het
nimmer plichtmatig heeft gevonden, om het
bestnur met zijne grieven in kennis te stellen.
5. Dr Schoute veroorlooft zioh kritiek op
de handelingen van het bestuur der Godshni
zen en enkole leden daarvan, waartoe de hero
gestelde vragen geeno aanleiding gaven, terwijl
hy uit den aard der zaak van de motieven
voor die handelingen althans niet volledig op
de hoogte kan zyn.
Noch de voorzitter, noch het aangevallen ge
committeerd lid, vindt in die critiek aanleiding
om die besproken handelingen nader te ver
dedigen of in een juister licht te stellcD.
Het Bestnnr meent alleen daaromtrent to
moeten opmerken, dat het ontslag volgens zijn
stellige overtuiging noodzakelijk wae, ter ver
zekering van den goeden gaDg van zaken in
het Gasthuis en dat dit ODtslag gegeven is, in
termen zoo eervol mogelijk voor mej. Glaser.
Als eind-indruk van ai de ontvangen mede
deelingen verklaart het, dat door deze geen
verandenng is gebracht in het tot dusver ia
den directeur gestelde vertrouwen.
Uit de ondervraging van juffrouw Van
Eijk, de vroegero huishoudstor,
teekenen wij aan
Zy verklaarde gedurende negen jaar in het
Gasthuis als huishoudster geweest te zijn.
Zij beeft nooit iets ongunstigs gehoord om
trent dr Bijlsma en nooit iets van eene ver
houding van dozen met zuster Greeve.
De verhouding tasschen den directeur en
mej. Glaser was in het begin goed, maar op
net laatst minder-
Do verpleegsters spraken alleen goed van
dr Bijlsma.
Zoster Glasor was partijdig en egoïstisch, ze
zeide grove onwaarheden en beleedigde de
verpleegsters herhaaldelijk in het bijzijn van
derden.
Zuster Greeve was altijd voor dr By lama-
Van verhouding tussehen beido was mej Van
Eijk niets bekend.
De reden, waarom zooveel zusters zijn weg
gegaan, was uitsluitend de sohnld vau direc
trice Glaser, niet van den directeur; ze bad
ook tegen juffrouw Van Eijk gezegd, dat zo niet
zon rusten voor ze er haar uitgekregen had.
De reden van do gespannen verhouding
tnssohen znsters Van den Oever ea Overeem en
de directrice wist juffrouw Van Eijk niet.
De direotriee bad een zeer veranderlijk
humeurze beeft aau deze getuige persoonlijk
medegedeeld dat z'J moifioisto was, anders was
ze dikwijls levenslustig, maar soms gaf het een
idéé of ze onder den invloed van sterken drank
was, er etond ook altijd een ilesoh cogcac op
haar kamer.
De leerlingen verklaarden allen dat ze do
directrice een naar mensoh vonden, de patiënten
waren ook niet op de hand van do directrice,
de verwisseling van verpleegsters is alleen dc
schold van zuster Glaser. Dr. Bijlsma werd
altijd geprezen, ook om zijo uitstekende lesseD.
Zuster Cannegieter moest op staaoden voet
weg, aangezien ze volgons direotriee een patient
slecht behandeld had. Zuster Glaser was on
aangenaam tegen de patiënten, o. a. heelt zij
ia bijzijn van zuster S'eenbeok een stervenden
jongen van 21 jaar op de gemeenste maaier
uitgescholden.
Aan de verklaring van mej. Blauw, de
tegenwoordigeadjunot-dlreotrioe,
is het volgende ontleend.
Zij heeft meermalen de verhoudingen van
bet vcrpleegend personeel booreu bespreken,
allen waren het er over eonB dat de verhouding
tasschen directeur en verplegend personeel
uitstekend was, de directrice Glaser plasgie
hen echter voortdurend, sums was ze erg aan
halerig en tracteerde hare gunstelingen op
anisette, die met oognac en wijn altijd op bare
kamer aanwezig was, ook werden herhaaldelijk
poeierpapiertjes van morfine op hare kamer
Naar mej. Blauw hoorde, gingen de zusters
allen weg om directrice Glaseralleen znBter
Lakenveld was op haar gesteld, anders niemand
deze zuster heeft voorspeld dat er Iets ernstigs
zonde geheuren, dit beweerde zij te weteD door
spiritistische openbaringen mej. Blauw heeft
haar leeren kennen als een absoluut onbetrouw
baar persoon.
Met zusters Van den Oever en Overeem,
kan mej. Blauw bot best vindenallen waren
het er over eens dat directrice Glaser Van den
Oever kwaad wilde doen. Allen waren over
tuigd dat directrice Glaser meermalen sterken
drank gebruikte.
Geen der verpleegsters heeft eenig vermoeden,
omtrent de reden, die directrice Glaser tot
zelfmoord gebraoht beeft; allen verklaarden,
zeer verbaasd en ontsteld geweest te zijn,
toen zij het feit vernamen.
De verhouding èn mot de Direotenr öa met
verpleegsters laat thans niets to wenachen over.