MIDDELBIRGSCHE COURANT.
N°. 101.
14o° Jaargang,
1902.
Woensdag
30 April,
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., f 2.
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
THERMOMETER EN VERWACHTING.
29 April 8 n. vm. 47 gr., 12 n. 53 gr., av. 4 u. 51 gr. F.Verwacht: zwakke tot matige N.W.
wind, gedeeltelijk bewolkte lucht, geringe toename in temperatuur.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 1—7 regels f 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclamens 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats, die zij innemen.
Tot _de plaatsing van advertentiën 6n reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende
Handel, Nijverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen Adverteutle-Bureau
A. DE EA MAR Azn., N.Z. Voorburgwal 266, Anister am.
Middelburg 29 April.
KAZE RNE-TOESTANDRN.
Aan de onder dezen titel verschenen, en
door ons reeds uitvoerig besproken brochure,
uitgegeven door de Anti-Militaristische Propa-
ganda-vereeniging wijdt ook V. D. eene be
schouwing, waarvan het slot aldus luidt
Aan éen groot gebrek Ijjdt die brochure
aan de anonymiteit van hen, die de gegevens
hebben verstrekt. Doch wij haasten ons er
bjj te voegen, dat men daarvan noch aan dezen,
noch aan de samenstellers van het geschrift
een verwjjt mag maken, 't Moge te betreuren
zjjn, omdat hetgeen met naam en toenaam
wordt.medegedeeld, uitteraard meer vertrouwen
wekt, en als regel ook verdient; maar 't kon
nu eenmaal niet anders. »Typisch" zoo
schreef het bestuur, van de vereeniging in zjjn
inleidend woord »is de groote angst, die
de meesten te kennen gaven, dat niet voldoende
geheimhouding van hun naam zou zjjn verze
kerd. Dat personen, die zalreljjke en juiste
gegevens verstrekken, zoo benauwd zjjn, en
met reden, om bekend te worde», is op zich
zelf reeds een aanklacht tegen ons lichtschuw
militairisme."
Ons dunkt intusschen, dat het geschrift zelf
getuigt van het ernstige streven naar waar
heid, hetwelk de samenstellers heeft bezield
Het bljjkt uit het opnemen óok van gunstige
getuigenissen, uit het vermelden van goeds
naast kwaads. Het uit zich bovendien in
woorden als deze»Hoewel de inzendingen
met de meeste nauwgezetheid zjjn geschift, en
alles, wat ons overdreven of onwaarschijnlijk
voorkwam, nader werd onderzocht of wegge
laten, spreekt het vanzelf, dat wjj niet de
absolute zekerheid kunnen geven, dat er onder
onze gegevens niet enkele minder juiste mede-
deelingen zouden voorbomen. Wjj hopen, zoo
dit het geval mocht zjjn, dat men er ons
opmerkzaam op zal maken, opdat wjj die ge
vallen nader kunnen onderzoeken of toelichten."
Trouwens niet op de mindere juistheid van
enkele onder de beweerde feiten komt het
aan. De vraag is, of het hier geschetste beeld
als geheel overeenkomstig de werkelijkheid
isovereenkomstig de werkelijkheid, niet van
uitzonderingen, maar van den regel. Onze
eindindruk nu is, dat op die vraag een
bevestigend antwoord past.
Een eindindruk, die tevens droevig en be
droevend is. Allesbehalve opwekkend is de
lezing van dit vijftigtal bladzjjdenintegen
deel treurig-stemmend en ergernis-wekkend.
Want de bijeengebrachte mededeelingen of
zjj de huisvesting betreffen dan wel de be
reiding en de opdiening van het eten, de
cantines of de privaten, den toon van kader en
officieren enz. enz. die mededeelingen zeg
gen luide, dat, ofschoon er in den loop der
latere jaren op sommige punten nogal wat
verbeterd moge zjjn, het kazerneleven krioelt
van dingen, die, zelfs bjj ons huidig legerstelseb
niet behoefden te zjjn en niet mochten zjjn in
ons goed vaderland, Zjj toonen op zjjn minst,
dat naar dit alles een gezet en onpartijdig
onderzoek door gezaghebbende mannen niet
misplaatst wezen zou, maar integendeel ge
boden iB.
Voor zulk een onderzoek schjjnt ons aange-
wezen een parlementaire commissie, die, be
kleed met de bevoegdheden welke de wet van
1850 op het recht van enquête haar verleent,
de volle waarheid aan het licht kan brengen.
In het Kamer-debat over de begrooting van
het departement van oorlog in het verstreken
najaar is van verschillende kanten, met name
ook door mr. Drucker, aangedrongen »op een
nauwkeurig en veel zjj dig onderzoek ten aan
zien van ons geheele verdedigingswezen". Tot
een bepaald voorstel te dien einde is het toen
niet gekomen 't bleef bjj een voorpostgevecht
met den minister, die in zoodanig onderzoek
bljjbbaar weinig last had. Dat het toen daar-
bö bleef, is begrjjpeljjk, waar het de eerste
ontmoeting was tusschen de nieuwe Kamer en
het nieuwe ministerie. Doch te verwachten
en zeker te hopen is het, dat het voors
hands achterwege gehouden voorstel zal wor
den gedaan bjj de begrootingsdiscussie in het
komende najaar.
En geschiedt dit, dan moge het ook omvatten
de toestanden, geteekend in de brochure,
waarop wjj de aandacht hebben willen vestigen.
Bjj die toestanden hebben de zonen van gansch
het volk belang. In afwachting van hetgeen
latere tjjden ter zake van de landsverdediging
brengen zullen om aan het eigenlijke mili-
tairiame een eind te maken, moeten alvast nu
reeds, binnen het raam van het huidige stelsel,
ernstige mistanden en misbruiken, voorzoover
zjj bestaan, worden in het licht gesteld en
De miliciens van 1895,
De Amh, Ct. handhaaft met kracht hare
meening dat de oproeping van die miliciens
eene noodelooze kwelling is.
Hoewel heden in deze in de Tweede kamer
hoogstwaarschijnlijk eene beslissing zal vallen,
die dan, zoo het bericht daarvan tjjdig ons
bereikt, onder Laatste berichten voorkomt, ach
ten wjj het oordeel van onzen Arnhemschen
collega, inr J. A. van Gilse, die bjj de voor
bereiding van de nieuwe militiewet zich
krachtig deed gelden, van genoeg belang om
dit onder de oogen van onze lezers te brengen,
vooral tegenover de uitingen der elericale pers,
die per se den minister verdedigt.
De Arnh. Ctrldan schrjjft
»Het is niet de minister Bergansius die van
deze oproeping de schuld is neen, het is de
schuld van de wet", zoo sprak Donderdag 1.1.,
in zjjn beantwoording der interpellaties over
de oproeping der lichting 1895 voor herhalings
oefeningen, o. a. de minister van oorlog. Wjj
vleien ons dat Dinsdag duideljjk en helder in
de Kamer zal worden uiteengezet, dat de
minister zich in deze opvatting vergist en voor
de vermoedeljjke bedoeling van den ontwerper
der wet hare duideljjke letter geheel over
't hoofd ziet.
Er is echter nog een ander punt in 's minis
ters rede dat de aandacht verdient, een tegen
spraak nl. tusschen zjjne eigen uitlatingen,
waaruit bljjkt dat generaal Bergansius veel
militairistiseher denkt dan^hjj zelf wel ver
moedt. Ten einde dit aan te toonen, halen wjj
woordeljjb aan wat volgens de Handelingen
door hem is gezegd
»Nu zou men kunnen vragen of de oproeping
noodig is
Ja, mjjnheer de voorzitter, die is noodig.
Wanneer ik inderdaad niet de overtuiging
had dat zjj noodig was, zou ik de oproeping,
als het eenigezins mogeljjk ware geweest,
achterwege hebben gelaten. Maar wat is het
geval De miliciens van de lichting 1895 zjjn
onder de wapenen geweest bjjna allen in 1898,
een deel buitendien nog eens in 1899, doch eene
categorie, de vesting-artillerie en pantserfort-
artillerie, alleen in 1897. Voor de meeste
categoriëen is het dus bjjna 4 of 5 jaar ge
leden dat zjj onder de wapenen zjjn geweest.
En wanneer men nu in aanmerking neemt
dat die lichting tot 1 Augustus 1903 in de mi
litie moet beschikbaar bljjven en daarna nog 7
jaar moet dienen bjj de landweer, dan is in
derdaad eene opfrissching niet alleen hoog
noodig, maar volstrekt noodzakelijk; wil men
in de toekomst de landweer niet maken tot
een nieuwe uitgaaf van de rustende schutterjj,
wat te meer klemt waar die landweer zelf
hoogstens twee oefeningen zal hebben ieder
ui 6 dagen.
Hieruit kan toch niets anders gelezen worden
dan dat de opfrissching »volstrekt noodzake
lijk" is voor de manschappen der toekomstige
landweer, terwjjl zonder die noodzakelijkheid
ook de minister zelf de herhalingsoefeningen
zoo eenigazins mogelijk achterwege zou heb
ben gelaten. Tot de landweer echter gaan
niet over de plaatsvervangers en nummer-
verwisselaars, en toch zeide de minister iets
later
»Men kan nu toch in het ieit, dat er plaats
vervangers waren, geen aanleiding vinden om
ten deze uitzondering te maken Waar de
wetgever te hunnen aanzien uitzondering noo
dig oordeelde, is zulks geschied door hen niet
tot dienst bjj de landweer te verplichten."
Hoe is dit, vragen we, met elkaar te rjjmen
De herhalingsoefeningen zjjn alleen noodig,
ja volstrekt noodzakeljjk, om van de landweer
geen tweede editie der rustende schutterjj te
makende wet sluit uitdrukkeljjk plaatsver
vangers en dienstvervangers van de landweer
uit, en toch houdt de minister staande, dat er
geen aanleiding is althans hen van de herha
lingsoefeningen vrjj te stellen
Dooreengenomen zjjn zjj ouder nog dan de
miliciens hunner lichting en vermoedeljjk zjjn
dus naar verhouding er onder hen niet minder
die als kostwinner zeer moeilijk of niet gemist
kunnen worden; en hoe warm voorstander ook
van den persoonlijken militairen dienst, toch
zal generaal Bergansius den ouden plaatsver
vangers en nummerverwisselaars wel geen
kwaad hart toedragen, althans hen als burgers
en menschen wel geljjk willen stellen met
miliciens die persoonljjk hebben gediend. Waar
nu door hem verzekerd wordt, dat, waren de
herhalingsoefeningen niet noodig, ja zelfs
volstrekt noodzakeljjk, hjj de oproeping zoo
eenigzins mogeljjk achterwege gelaten zou
hebben, en voor plaatsvervangers en nummer
verwisselaars die noodzakelijkheid ontbreekt,
daar is de minister, die zegt de bezwaren der
oproeping te erkennen»ik gevoel die ook,
ik ben ook mensch en heb in de maatschappij
medegeleefd", verplicht plaatsvervangers
en nummerverwisselaars in elk geval van het
bjjwonen der voor hen erkend nuttelooze
herhalingsoefeningen te ontheffen.
Voor de lichtingen 1895, 1896, 1897, d.w. z,
die welke gediend hebben voor de toepassing
van den verkorten eerste-oefeningstjjd, is dit
naar onze opvatting natuur]gk geen quaestie,
omdat op baar volgens de letter der wet art.
111 (betreffende de herhalingsoefeningen) niet
van toepassing is. Voor de lichting 1898 echter,
welke een eerste oefening van slechts 8
maanden gehad heeft en die de laatste is ge
weest vóór de invoering van den persoonlijken
dienst, zou door een onbeduidende aanvulling
der wet de overbodige kwelling der herha-
lings-oefeningen in het 7e of 8e dienstjaar
voor plaatsvervangers en nummerverwisselaars
nog moeten worden voorkomen.
EERSTE KAMER.
In de Maandagavond gehouden zitting werd
voorlezing gedaan van het Koninkljjk besluit,
houdende benoeming van J. E. N. Baron
Schimmelpenninck van der Oye tot voorzitter
van de Kamer voor den duur van het nog
loopende zittingjaar.
Deze aanvaardde het voorzitterschap met de
volgende toespraak:
»Mjjne Heeren,
Op voordracht van den Minister van Binnen-
landsche Zaken door het hoogst vereerend ver
trouwen van H. M. onze geëerbiedigde Koningin
geroepen tot het voorzitterschap van de Eerste
Kamer der Staten Generaal gedurende het nog
overig gedeelte van het zittingjaar 1901/1902,
kan ik dezen zetel niet innemen zonder uiting
te geven aan een gevoel van weemoed wegens
de droevige gebeurtenis, die er aanleiding toe
gaf. Onze waardige voorzitter, mr. VanNaamen
van Eemnes, werd in enkele weinige dagen
ontrukt aan degenen wien hg lief en dierbaar
was, aan zjjn nuttigen en gewichtigen werk
kring in Staat en Maatschappjj, aan zoovelen
die op zjjn milde hulp en steun schier nimmer
een vergeefsch beroep d».3en. Hg ook stierf
in het harnaste midden van den arbeid
werd hg uit ons midden weggenomen, en zeer
zeker zal zjjn plaats in deze Kamer in veel
opzichten ledig bljjven.
Wjj hebben allen gewaardeerd zjjn scherp
zinnigheid, zjjn opmerkingsgave, de kalme, ge-
moedeljjke, humane, soms met eenigen humor
gekruide wjjze waarop hg onze beraadsla
gingen leidde.
't Is hier de plaats niet om in bjj zonderheden
na te gaan op welke wjjze mjjn hooggeachte
ambtsvoorganger de vele gaven, die hem ge
schonken waren, in velerlei betrekking en
werkkring, gedurende tal van jaren aanwendde
ten nutte van land, gewest en volk.
Slechts is het mjj geoorloofd om te zeggen,
dat mr. Van Naamen behoorde tot hen die
meer gewaardeerd worden naar mate men hen
beter kent.
En thans, Mjjne Heeren, zal ik hem opvol
gen en is de leiding onzer vergaderingen mjj
toevertrouwd.
Zal ik ter behoorlijke vervulling van die
hooge en gewichtige taak een beroep doen op
Uwe voor mg onmisbare medewerking? Ik
acht het haast overbodig.
Het achttal jaren gedurende welke ik de
eer had lid dezer Kamer te zjjn, heeft mg in
ruime mate gelegenheid geschonken op te
merken hoezeer wederzjjdsche waardeering onze
onderlinge verhoudingen beheerschthoe ver
schil, soms diepgaand, principieel verschil van
meening, noch in de afdeelingen, noch in de
openbare vergadering eenige afbreuk doet aan
den goeden, parlementairen toon, dien ons
Staatslichaam past; hoe wjj allen slechts éen
doel beoogen, nl. om, onder voor- en tegen
spoed, trouw blgvende aan onze Koningin en
aan onze constitutioneele instellingen, de waar
achtige belangen van ons dierbaar en in vele
opzichten nog zoo gezegend vaderland te be
hartigen en op die wjjze onze Eerste Kamer
te doen beantwoorden aan de schoone roeping
die haar is opgelegd.
Met de betuiging dat het met Gods hulp
mjjn streven zal zjjn dat doel in het oog te
houden en wetende daarbjj op u, Mjjne Heeren,
te kunnen rekenen, verklaar ik het voorzitter
schap van de Eerste Kamer der Staten Gene
raal te aanvaarden.
Op deze toespraak volgde toejuichingen.
De Minister van Oorlog vroeg het woord en
verklaarde zich uit naam der Regeering aan
te sluiten aan de harteljjke woorden, door den
voorzitter geuit ter nagedachtenis van den
ontslapen voorzitter. Het is hem een voorrecht
dit te kunnen doen, omdat hjj toevallig in een
vorige periode aan die tafel den heer Yan
Naamen het voorzitterschap heeft zien aan
vaarden. Al die jaren, ook buiten ambtelijke
betrekking, heeft de Minister hem met groote
waardeering en belangstelling gevolgd.
Spreker voegt hierbjj de verklaring dat Van
Naamen's nagedachtenis in dankbare herinne
ring bjj de regeering zal bljjven voortleven.
1 Naar aanleiding der ingekomen berichten
van het overigden der heeren Fransen van de
Putte, Viruly en Magaee, brengt de voorzitter
hulde aan hunne nagedachtenis.
Hg zegt daarmede ditmaal een zeer droevige
taak te vervullen, hoewel dit veor hem een
eer en voorrecht is. Welke gewichtige rol de
r J. D. Fransen van de Putte in onze
staatkundige wereld heeft vervuld, meende
hjj niet te behoeven in herinnering te brengen,
waar dit reeds bjj de groeve in welsprekende
woorden door een der medeleden en namens
de regeering door den minister van binnen-
landsehe zaken is gedaan. Kan men al met
zeggen dat hjj was een man, dien men niet
vervangen kan, toch heeft men niet kunnen
vermoeden dat zjjn plaats in deze kamer zoo
spoedig ledig zou zjjn. Spreker schetst den
overledene als een krachtig figuur, wiens
jeugdig uiterljjk geenszins zjjn naderend einde
voorspelde.
De jongeren luisterden met aandacht naar
zijne redevoeringen, talentvol als hjj was in
het maken van opmerkingen en het replicee-
ren, wiens combatible natuur werd getemperd
door vriendeljjke en welwillends jovialiteit.
Het gemis van deze energieke, statige figuur,
van dezen man vol wils- en werkkracht, den
baanbreker op koloniaal gebied, tevens raads
man voor hen die hem wegens zjjn rjjke on
dervinding kwamen raadplegen, zal diep wor
den gevoeld.
Evenzeer heeft ons getroffen aldus ver
volgde de voorzitter het overigden van het
geacht en geëerd medelid, den heer Viruly.
Hjj was den nestor dezer vergadering met be
trekking tot het aantal dienstjaren. Gedurende
40 jaren toch was bjj lid dezer vergadering.
Zjjn kalm en bezadigd oordeel, zjjn nauwge
zette arbeid in alles wat hg op zich nam,
zoowel op staatkundig als ander gebied, zjjn
hoogst beschaafde vormen en zjjn edele inborst
zjjn allen bekend. De voorzitter meende hier
te kunnen verzekeren, dat de naam van den
veteraan, den heer Viruly, hier steeds met
eere genoemd zal worden.
Slechts weinige dagen later ontving de
Kamer het overljjdensbericht van het hoog
geacht medelid, den heer Magnee.
Gedurende 18 jaren was hg lid dezer Kamer.
In den laatsten tjjdwas hg slechts zelden in
ons midden, daar zjjn gezondheidstoestand
hem belette aan de werkzaamheden deel te
nemen.
Ook wat den heer Magnee betreft, verzekerde
de voorzitter dat diens aangename omgang en
sympathieke persoonlijkheid in herinnering
en eere bjj deze Kamer zullen bljjven.
De overlijdensberichten zuilen met een
schrijven, van rouwbeklag worden, beantwoord.
De Minister van Oorlog verklaarde zich na
mens de Regeeigng aan te sluiten bjj de waar
dige woorden, aan de nagedachtenis van de
heeren Fransen van de Putte, Viruly en Magnee
gebracht. Hunne nagedachtenis zal ook bjj de
Regeering steeds bljjven voortleven.
Ingekomen waren de geloofsbrieven der
nieuwbenoemde leden, de heeren mrs Bevers
en Van Royen.
Op voorstel der commissie van onderzoek
werden deze stukken goedgekeurd, waarop ge
noemde heeren, na door den voorzitter met
koninkljjke machtiging te zjjn beëedigd, plaats
In die politiek is door de vereenigingen in
kwestie de kroon op het werk gezet. Te
Middelharnis is het hoofd van de bijzondere
school, verbonden aan het provinciaal wees
huis der gereformeerden, voorzittereen aan
die school werkzaam onderwjjzer, secretaris.
De contributie bedraagt ten minste 25 cent.
In het reglement leest men o. a.
Art. 1Er bestaat te Middelharnis-Som-
melsdgk een vereeniging tot schadeloosstelling
der slachtoffers der leerplichtwet Draagt
elkanders lasten.
»Art. 2 De vereeniging stelt zich ten doel:
a. aan elk lid, die wegens overtreding der
leerplichtwet veroordeeld is, voor eiken dag
gevangenisstraf, die door dat lid wordt onder
gaan, éen gulden uit te betalen
b. met alle wettige middelen wjjziging of
intrekking der bestaande leerplichtwet te ver-
Na mededeeling der ingekomen stukken
werden de afdeelingen getrokken.
De voorzitter deelt mede dat in de eerst
volgende vergadering zal worden overgegaan
tot de benoeming van een lid der huishoude-
Ijjke commissie, ter vervanging van wjjlen
mr Viruly.
De vergadering ging uiteen tot Woensdag
morgen te 11 uren.
STOKERIJ TEGEN DE LEER-
PlilCHTWET.
»Art. 3Alleen zjj, waarvan j
dat niet opzeteljjke verwaarloozing de oorzaak
hunner veroordeeling was, worden door de ver
eeniging gesteund
Art. 4Voor eiken veroordeelde wordt
een verzoek om gratie verzonden aan H. M.
de Koningin.
Commentaar schjjnt overbodig. Geljjk als
vanzelf sprekend moet worden aangenomen,
dat er onder anti-revolutionnairen, Kuyperia-
nen zoo goed als Lohmannianen, genoeg zullen
zjjn, die zich ergeren en schamen voor zulk
bedrjjf van hun broeders."
-Gevoelen de invloedrjjken en gezaghebben-
den onder hen vraagt mr Kerdjjk tenslotte
zich niet verplicht het hunne te doen,
opdat er een eind aan kome
In het Sociaal Weekblad doet mr Kerdjjk
eenige mededeelingen omtrent de oprichting
van anti-leerplichtvereenigingen te Middel
harnis, Somnielsdgk en in verscheidene andere
plaatsen op Overflakkee, die hjj »een waardige
sluitsteen" noemt van de beweging, in die
streek van stonde aan tegen den leerplicht op
touw gezet.
»Bjj en na de Juni-verkiezingen aldus
vervolgt hg is daaruit politieke munt ge-
Blagen. Meer nog financieele, dan de zooge
naamde prineipieele overwegingen gaven daarbjj
den doorslag. Zóo hoog liep het, dat te Oude
(of Nieuwe Tonge leden der commissie tot
wering van schoolverzuim met ketelmuziek
naar huis werden gebracht, en dat op ver
schillende plaatsen geen leden voor zoodanige
commissie te vinden waren. Bjj de jongste
Statenverkiezingen, in de vorige maa id, werd
naar men mjj verzekert o. a. door den
candidaat der anti-revolutionnairen, den heer
Veghel, gezegd, dat de minister Kuyper den
leerplicht nog maar wat liet bestaan, om het
volk eens goed te doen gevoelen wat het te
danken heeft aan die »vuile liberalen."
- BEK WJElTOf «AEN ftlKZ.
Bjj kon. besluit
is aan M. Mejjer, op zjjn verzoek, eervol
ontslag verleend als amanuensis bjj de rjjks-
school voor Kunstnjjverheid te Amsterdam, en
als zoodanig benoemd J. Smit, gegageerd
sergeant van het Nederl. O.-I. leger, thans
opzichter bjj 's Rjjks Museum te Amsterdam.
Oost-Irulië.
In het Soerab. Hbld van 27 Maart wjjdde de
heer Van Kol eene schets aan de Ombiliën
en zegt de Javdbode hoewel onze afge
vaardigde scherp uit eigen oogen bljjft zien,
toont hg zich onbevangen genoeg om ook het
goede te waardeeren, dat door de regeering
en hare vertegenwoordigers wordt gedaan met
de beperkte, daarvoor beschikbare middelen.
Wjj zouden ons zeer vergissen als de heer Van
Kol, in Nederland teruggekeerd, niet een heel
andere houding althans tegenover de Indische
regeering, in de Tweede kamer zal aannemen
dan hg tot nu toe uit een, op verkeerde
grondslagen berustende overtuiging, deed. Hoe
zjjn standpunt dan zal worden tegenover zjjne
politieke partjj, kan bjjna met zekerheid voor
speld worden.
In de inlandsche maatschappij schjjnt de
heer Van Kol te zjjn aangekondigd als een
Messiaspolitieke bannelingen en moeders van
ter dood veroordeelden, pretendent-koningen
en anderen brachten hem den voetkus, en
smeekten om zjjne voorspraak; het aanhooren
van al dat leed moet den, voor indrukken zeer
toegankeljjken volkstribuun veel pjjn gedaan
hebbenvooral omdat hg in de meeste geval
len noch het recht, noch het belang van staat
zal hebben kunnen stuiten.
Het Volk hecht weinig of geen waarde aan
al de mededeelingen, in Indische bladen, om
trent de veranderde zienswijze, welke eigen
aanschouwing van verschillende toestanden in
Indië bjj den heer Van Kol zou hebben doen
ontstaan.
»Wie onzen partjjgenoot kent schrjjft het
blad weet dat hg, met zjjn ridderljjk en
opbruisend temperament en zjjn vertrouwen op
de menschen, onder den indruk van bepaalde
feiten allicht eèn woord kan spreken, dat met
de noodige vergrooting en opsiering misschien
kan worden gevormd tot het tegendeel van wat
Van Kol, zoodra hjj in staat is geweest, al zjjn
feiten en indrukken te verwerken, als zjjn
eind-oordeel over den toestand in Indië zal
meenen te moeten zeggen.
Dat men hem dingen in den mond legt, die
Van Kol niet kan gezegd hebben, bljjkt wel
uit het beweren in de bladen, dat hjj het ge
bruik van dwangarbeiders in den oorlog >niet
zoo erg" vond »men had niet andera", zei hjj
en ook kon hg het zich best voorstellen, hoe
men in kritieke oogen blikken genoodzaakt kan
worden, een zieken of gewonden dwangarbeider
achter te laten."
Steeds heeft Van Kol zoo sterk mogeljjk ge
protesteerd tegen het gebruik van dwangarbei
ders in den oorlog een vermomde doodstraf
en nu zou hjj op eens zulk een gebruik
goedkeuren
BI jjkens een telegram van den gouv.-generaal
van N.-I., van 28 April 1902, wordt de gou-