MIDDELBIRGSCHE COURANT. N°. 101. 14o° Jaargang, 1902. Woensdag 30 April, Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., f 2. Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. THERMOMETER EN VERWACHTING. 29 April 8 n. vm. 47 gr., 12 n. 53 gr., av. 4 u. 51 gr. F.Verwacht: zwakke tot matige N.W. wind, gedeeltelijk bewolkte lucht, geringe toename in temperatuur. Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 1—7 regels f 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclamens 40 cent per regel. Groote letters naar de plaats, die zij innemen. Tot _de plaatsing van advertentiën 6n reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende Handel, Nijverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen Adverteutle-Bureau A. DE EA MAR Azn., N.Z. Voorburgwal 266, Anister am. Middelburg 29 April. KAZE RNE-TOESTANDRN. Aan de onder dezen titel verschenen, en door ons reeds uitvoerig besproken brochure, uitgegeven door de Anti-Militaristische Propa- ganda-vereeniging wijdt ook V. D. eene be schouwing, waarvan het slot aldus luidt Aan éen groot gebrek Ijjdt die brochure aan de anonymiteit van hen, die de gegevens hebben verstrekt. Doch wij haasten ons er bjj te voegen, dat men daarvan noch aan dezen, noch aan de samenstellers van het geschrift een verwjjt mag maken, 't Moge te betreuren zjjn, omdat hetgeen met naam en toenaam wordt.medegedeeld, uitteraard meer vertrouwen wekt, en als regel ook verdient; maar 't kon nu eenmaal niet anders. »Typisch" zoo schreef het bestuur, van de vereeniging in zjjn inleidend woord »is de groote angst, die de meesten te kennen gaven, dat niet voldoende geheimhouding van hun naam zou zjjn verze kerd. Dat personen, die zalreljjke en juiste gegevens verstrekken, zoo benauwd zjjn, en met reden, om bekend te worde», is op zich zelf reeds een aanklacht tegen ons lichtschuw militairisme." Ons dunkt intusschen, dat het geschrift zelf getuigt van het ernstige streven naar waar heid, hetwelk de samenstellers heeft bezield Het bljjkt uit het opnemen óok van gunstige getuigenissen, uit het vermelden van goeds naast kwaads. Het uit zich bovendien in woorden als deze»Hoewel de inzendingen met de meeste nauwgezetheid zjjn geschift, en alles, wat ons overdreven of onwaarschijnlijk voorkwam, nader werd onderzocht of wegge laten, spreekt het vanzelf, dat wjj niet de absolute zekerheid kunnen geven, dat er onder onze gegevens niet enkele minder juiste mede- deelingen zouden voorbomen. Wjj hopen, zoo dit het geval mocht zjjn, dat men er ons opmerkzaam op zal maken, opdat wjj die ge vallen nader kunnen onderzoeken of toelichten." Trouwens niet op de mindere juistheid van enkele onder de beweerde feiten komt het aan. De vraag is, of het hier geschetste beeld als geheel overeenkomstig de werkelijkheid isovereenkomstig de werkelijkheid, niet van uitzonderingen, maar van den regel. Onze eindindruk nu is, dat op die vraag een bevestigend antwoord past. Een eindindruk, die tevens droevig en be droevend is. Allesbehalve opwekkend is de lezing van dit vijftigtal bladzjjdenintegen deel treurig-stemmend en ergernis-wekkend. Want de bijeengebrachte mededeelingen of zjj de huisvesting betreffen dan wel de be reiding en de opdiening van het eten, de cantines of de privaten, den toon van kader en officieren enz. enz. die mededeelingen zeg gen luide, dat, ofschoon er in den loop der latere jaren op sommige punten nogal wat verbeterd moge zjjn, het kazerneleven krioelt van dingen, die, zelfs bjj ons huidig legerstelseb niet behoefden te zjjn en niet mochten zjjn in ons goed vaderland, Zjj toonen op zjjn minst, dat naar dit alles een gezet en onpartijdig onderzoek door gezaghebbende mannen niet misplaatst wezen zou, maar integendeel ge boden iB. Voor zulk een onderzoek schjjnt ons aange- wezen een parlementaire commissie, die, be kleed met de bevoegdheden welke de wet van 1850 op het recht van enquête haar verleent, de volle waarheid aan het licht kan brengen. In het Kamer-debat over de begrooting van het departement van oorlog in het verstreken najaar is van verschillende kanten, met name ook door mr. Drucker, aangedrongen »op een nauwkeurig en veel zjj dig onderzoek ten aan zien van ons geheele verdedigingswezen". Tot een bepaald voorstel te dien einde is het toen niet gekomen 't bleef bjj een voorpostgevecht met den minister, die in zoodanig onderzoek bljjbbaar weinig last had. Dat het toen daar- bö bleef, is begrjjpeljjk, waar het de eerste ontmoeting was tusschen de nieuwe Kamer en het nieuwe ministerie. Doch te verwachten en zeker te hopen is het, dat het voors hands achterwege gehouden voorstel zal wor den gedaan bjj de begrootingsdiscussie in het komende najaar. En geschiedt dit, dan moge het ook omvatten de toestanden, geteekend in de brochure, waarop wjj de aandacht hebben willen vestigen. Bjj die toestanden hebben de zonen van gansch het volk belang. In afwachting van hetgeen latere tjjden ter zake van de landsverdediging brengen zullen om aan het eigenlijke mili- tairiame een eind te maken, moeten alvast nu reeds, binnen het raam van het huidige stelsel, ernstige mistanden en misbruiken, voorzoover zjj bestaan, worden in het licht gesteld en De miliciens van 1895, De Amh, Ct. handhaaft met kracht hare meening dat de oproeping van die miliciens eene noodelooze kwelling is. Hoewel heden in deze in de Tweede kamer hoogstwaarschijnlijk eene beslissing zal vallen, die dan, zoo het bericht daarvan tjjdig ons bereikt, onder Laatste berichten voorkomt, ach ten wjj het oordeel van onzen Arnhemschen collega, inr J. A. van Gilse, die bjj de voor bereiding van de nieuwe militiewet zich krachtig deed gelden, van genoeg belang om dit onder de oogen van onze lezers te brengen, vooral tegenover de uitingen der elericale pers, die per se den minister verdedigt. De Arnh. Ctrldan schrjjft »Het is niet de minister Bergansius die van deze oproeping de schuld is neen, het is de schuld van de wet", zoo sprak Donderdag 1.1., in zjjn beantwoording der interpellaties over de oproeping der lichting 1895 voor herhalings oefeningen, o. a. de minister van oorlog. Wjj vleien ons dat Dinsdag duideljjk en helder in de Kamer zal worden uiteengezet, dat de minister zich in deze opvatting vergist en voor de vermoedeljjke bedoeling van den ontwerper der wet hare duideljjke letter geheel over 't hoofd ziet. Er is echter nog een ander punt in 's minis ters rede dat de aandacht verdient, een tegen spraak nl. tusschen zjjne eigen uitlatingen, waaruit bljjkt dat generaal Bergansius veel militairistiseher denkt dan^hjj zelf wel ver moedt. Ten einde dit aan te toonen, halen wjj woordeljjb aan wat volgens de Handelingen door hem is gezegd »Nu zou men kunnen vragen of de oproeping noodig is Ja, mjjnheer de voorzitter, die is noodig. Wanneer ik inderdaad niet de overtuiging had dat zjj noodig was, zou ik de oproeping, als het eenigezins mogeljjk ware geweest, achterwege hebben gelaten. Maar wat is het geval De miliciens van de lichting 1895 zjjn onder de wapenen geweest bjjna allen in 1898, een deel buitendien nog eens in 1899, doch eene categorie, de vesting-artillerie en pantserfort- artillerie, alleen in 1897. Voor de meeste categoriëen is het dus bjjna 4 of 5 jaar ge leden dat zjj onder de wapenen zjjn geweest. En wanneer men nu in aanmerking neemt dat die lichting tot 1 Augustus 1903 in de mi litie moet beschikbaar bljjven en daarna nog 7 jaar moet dienen bjj de landweer, dan is in derdaad eene opfrissching niet alleen hoog noodig, maar volstrekt noodzakelijk; wil men in de toekomst de landweer niet maken tot een nieuwe uitgaaf van de rustende schutterjj, wat te meer klemt waar die landweer zelf hoogstens twee oefeningen zal hebben ieder ui 6 dagen. Hieruit kan toch niets anders gelezen worden dan dat de opfrissching »volstrekt noodzake lijk" is voor de manschappen der toekomstige landweer, terwjjl zonder die noodzakelijkheid ook de minister zelf de herhalingsoefeningen zoo eenigazins mogelijk achterwege zou heb ben gelaten. Tot de landweer echter gaan niet over de plaatsvervangers en nummer- verwisselaars, en toch zeide de minister iets later »Men kan nu toch in het ieit, dat er plaats vervangers waren, geen aanleiding vinden om ten deze uitzondering te maken Waar de wetgever te hunnen aanzien uitzondering noo dig oordeelde, is zulks geschied door hen niet tot dienst bjj de landweer te verplichten." Hoe is dit, vragen we, met elkaar te rjjmen De herhalingsoefeningen zjjn alleen noodig, ja volstrekt noodzakeljjk, om van de landweer geen tweede editie der rustende schutterjj te makende wet sluit uitdrukkeljjk plaatsver vangers en dienstvervangers van de landweer uit, en toch houdt de minister staande, dat er geen aanleiding is althans hen van de herha lingsoefeningen vrjj te stellen Dooreengenomen zjjn zjj ouder nog dan de miliciens hunner lichting en vermoedeljjk zjjn dus naar verhouding er onder hen niet minder die als kostwinner zeer moeilijk of niet gemist kunnen worden; en hoe warm voorstander ook van den persoonlijken militairen dienst, toch zal generaal Bergansius den ouden plaatsver vangers en nummerverwisselaars wel geen kwaad hart toedragen, althans hen als burgers en menschen wel geljjk willen stellen met miliciens die persoonljjk hebben gediend. Waar nu door hem verzekerd wordt, dat, waren de herhalingsoefeningen niet noodig, ja zelfs volstrekt noodzakeljjk, hjj de oproeping zoo eenigzins mogeljjk achterwege gelaten zou hebben, en voor plaatsvervangers en nummer verwisselaars die noodzakelijkheid ontbreekt, daar is de minister, die zegt de bezwaren der oproeping te erkennen»ik gevoel die ook, ik ben ook mensch en heb in de maatschappij medegeleefd", verplicht plaatsvervangers en nummerverwisselaars in elk geval van het bjjwonen der voor hen erkend nuttelooze herhalingsoefeningen te ontheffen. Voor de lichtingen 1895, 1896, 1897, d.w. z, die welke gediend hebben voor de toepassing van den verkorten eerste-oefeningstjjd, is dit naar onze opvatting natuur]gk geen quaestie, omdat op baar volgens de letter der wet art. 111 (betreffende de herhalingsoefeningen) niet van toepassing is. Voor de lichting 1898 echter, welke een eerste oefening van slechts 8 maanden gehad heeft en die de laatste is ge weest vóór de invoering van den persoonlijken dienst, zou door een onbeduidende aanvulling der wet de overbodige kwelling der herha- lings-oefeningen in het 7e of 8e dienstjaar voor plaatsvervangers en nummerverwisselaars nog moeten worden voorkomen. EERSTE KAMER. In de Maandagavond gehouden zitting werd voorlezing gedaan van het Koninkljjk besluit, houdende benoeming van J. E. N. Baron Schimmelpenninck van der Oye tot voorzitter van de Kamer voor den duur van het nog loopende zittingjaar. Deze aanvaardde het voorzitterschap met de volgende toespraak: »Mjjne Heeren, Op voordracht van den Minister van Binnen- landsche Zaken door het hoogst vereerend ver trouwen van H. M. onze geëerbiedigde Koningin geroepen tot het voorzitterschap van de Eerste Kamer der Staten Generaal gedurende het nog overig gedeelte van het zittingjaar 1901/1902, kan ik dezen zetel niet innemen zonder uiting te geven aan een gevoel van weemoed wegens de droevige gebeurtenis, die er aanleiding toe gaf. Onze waardige voorzitter, mr. VanNaamen van Eemnes, werd in enkele weinige dagen ontrukt aan degenen wien hg lief en dierbaar was, aan zjjn nuttigen en gewichtigen werk kring in Staat en Maatschappjj, aan zoovelen die op zjjn milde hulp en steun schier nimmer een vergeefsch beroep d».3en. Hg ook stierf in het harnaste midden van den arbeid werd hg uit ons midden weggenomen, en zeer zeker zal zjjn plaats in deze Kamer in veel opzichten ledig bljjven. Wjj hebben allen gewaardeerd zjjn scherp zinnigheid, zjjn opmerkingsgave, de kalme, ge- moedeljjke, humane, soms met eenigen humor gekruide wjjze waarop hg onze beraadsla gingen leidde. 't Is hier de plaats niet om in bjj zonderheden na te gaan op welke wjjze mjjn hooggeachte ambtsvoorganger de vele gaven, die hem ge schonken waren, in velerlei betrekking en werkkring, gedurende tal van jaren aanwendde ten nutte van land, gewest en volk. Slechts is het mjj geoorloofd om te zeggen, dat mr. Van Naamen behoorde tot hen die meer gewaardeerd worden naar mate men hen beter kent. En thans, Mjjne Heeren, zal ik hem opvol gen en is de leiding onzer vergaderingen mjj toevertrouwd. Zal ik ter behoorlijke vervulling van die hooge en gewichtige taak een beroep doen op Uwe voor mg onmisbare medewerking? Ik acht het haast overbodig. Het achttal jaren gedurende welke ik de eer had lid dezer Kamer te zjjn, heeft mg in ruime mate gelegenheid geschonken op te merken hoezeer wederzjjdsche waardeering onze onderlinge verhoudingen beheerschthoe ver schil, soms diepgaand, principieel verschil van meening, noch in de afdeelingen, noch in de openbare vergadering eenige afbreuk doet aan den goeden, parlementairen toon, dien ons Staatslichaam past; hoe wjj allen slechts éen doel beoogen, nl. om, onder voor- en tegen spoed, trouw blgvende aan onze Koningin en aan onze constitutioneele instellingen, de waar achtige belangen van ons dierbaar en in vele opzichten nog zoo gezegend vaderland te be hartigen en op die wjjze onze Eerste Kamer te doen beantwoorden aan de schoone roeping die haar is opgelegd. Met de betuiging dat het met Gods hulp mjjn streven zal zjjn dat doel in het oog te houden en wetende daarbjj op u, Mjjne Heeren, te kunnen rekenen, verklaar ik het voorzitter schap van de Eerste Kamer der Staten Gene raal te aanvaarden. Op deze toespraak volgde toejuichingen. De Minister van Oorlog vroeg het woord en verklaarde zich uit naam der Regeering aan te sluiten aan de harteljjke woorden, door den voorzitter geuit ter nagedachtenis van den ontslapen voorzitter. Het is hem een voorrecht dit te kunnen doen, omdat hjj toevallig in een vorige periode aan die tafel den heer Yan Naamen het voorzitterschap heeft zien aan vaarden. Al die jaren, ook buiten ambtelijke betrekking, heeft de Minister hem met groote waardeering en belangstelling gevolgd. Spreker voegt hierbjj de verklaring dat Van Naamen's nagedachtenis in dankbare herinne ring bjj de regeering zal bljjven voortleven. 1 Naar aanleiding der ingekomen berichten van het overigden der heeren Fransen van de Putte, Viruly en Magaee, brengt de voorzitter hulde aan hunne nagedachtenis. Hg zegt daarmede ditmaal een zeer droevige taak te vervullen, hoewel dit veor hem een eer en voorrecht is. Welke gewichtige rol de r J. D. Fransen van de Putte in onze staatkundige wereld heeft vervuld, meende hjj niet te behoeven in herinnering te brengen, waar dit reeds bjj de groeve in welsprekende woorden door een der medeleden en namens de regeering door den minister van binnen- landsehe zaken is gedaan. Kan men al met zeggen dat hjj was een man, dien men niet vervangen kan, toch heeft men niet kunnen vermoeden dat zjjn plaats in deze kamer zoo spoedig ledig zou zjjn. Spreker schetst den overledene als een krachtig figuur, wiens jeugdig uiterljjk geenszins zjjn naderend einde voorspelde. De jongeren luisterden met aandacht naar zijne redevoeringen, talentvol als hjj was in het maken van opmerkingen en het replicee- ren, wiens combatible natuur werd getemperd door vriendeljjke en welwillends jovialiteit. Het gemis van deze energieke, statige figuur, van dezen man vol wils- en werkkracht, den baanbreker op koloniaal gebied, tevens raads man voor hen die hem wegens zjjn rjjke on dervinding kwamen raadplegen, zal diep wor den gevoeld. Evenzeer heeft ons getroffen aldus ver volgde de voorzitter het overigden van het geacht en geëerd medelid, den heer Viruly. Hjj was den nestor dezer vergadering met be trekking tot het aantal dienstjaren. Gedurende 40 jaren toch was bjj lid dezer vergadering. Zjjn kalm en bezadigd oordeel, zjjn nauwge zette arbeid in alles wat hg op zich nam, zoowel op staatkundig als ander gebied, zjjn hoogst beschaafde vormen en zjjn edele inborst zjjn allen bekend. De voorzitter meende hier te kunnen verzekeren, dat de naam van den veteraan, den heer Viruly, hier steeds met eere genoemd zal worden. Slechts weinige dagen later ontving de Kamer het overljjdensbericht van het hoog geacht medelid, den heer Magnee. Gedurende 18 jaren was hg lid dezer Kamer. In den laatsten tjjdwas hg slechts zelden in ons midden, daar zjjn gezondheidstoestand hem belette aan de werkzaamheden deel te nemen. Ook wat den heer Magnee betreft, verzekerde de voorzitter dat diens aangename omgang en sympathieke persoonlijkheid in herinnering en eere bjj deze Kamer zullen bljjven. De overlijdensberichten zuilen met een schrijven, van rouwbeklag worden, beantwoord. De Minister van Oorlog verklaarde zich na mens de Regeeigng aan te sluiten bjj de waar dige woorden, aan de nagedachtenis van de heeren Fransen van de Putte, Viruly en Magnee gebracht. Hunne nagedachtenis zal ook bjj de Regeering steeds bljjven voortleven. Ingekomen waren de geloofsbrieven der nieuwbenoemde leden, de heeren mrs Bevers en Van Royen. Op voorstel der commissie van onderzoek werden deze stukken goedgekeurd, waarop ge noemde heeren, na door den voorzitter met koninkljjke machtiging te zjjn beëedigd, plaats In die politiek is door de vereenigingen in kwestie de kroon op het werk gezet. Te Middelharnis is het hoofd van de bijzondere school, verbonden aan het provinciaal wees huis der gereformeerden, voorzittereen aan die school werkzaam onderwjjzer, secretaris. De contributie bedraagt ten minste 25 cent. In het reglement leest men o. a. Art. 1Er bestaat te Middelharnis-Som- melsdgk een vereeniging tot schadeloosstelling der slachtoffers der leerplichtwet Draagt elkanders lasten. »Art. 2 De vereeniging stelt zich ten doel: a. aan elk lid, die wegens overtreding der leerplichtwet veroordeeld is, voor eiken dag gevangenisstraf, die door dat lid wordt onder gaan, éen gulden uit te betalen b. met alle wettige middelen wjjziging of intrekking der bestaande leerplichtwet te ver- Na mededeeling der ingekomen stukken werden de afdeelingen getrokken. De voorzitter deelt mede dat in de eerst volgende vergadering zal worden overgegaan tot de benoeming van een lid der huishoude- Ijjke commissie, ter vervanging van wjjlen mr Viruly. De vergadering ging uiteen tot Woensdag morgen te 11 uren. STOKERIJ TEGEN DE LEER- PlilCHTWET. »Art. 3Alleen zjj, waarvan j dat niet opzeteljjke verwaarloozing de oorzaak hunner veroordeeling was, worden door de ver eeniging gesteund Art. 4Voor eiken veroordeelde wordt een verzoek om gratie verzonden aan H. M. de Koningin. Commentaar schjjnt overbodig. Geljjk als vanzelf sprekend moet worden aangenomen, dat er onder anti-revolutionnairen, Kuyperia- nen zoo goed als Lohmannianen, genoeg zullen zjjn, die zich ergeren en schamen voor zulk bedrjjf van hun broeders." -Gevoelen de invloedrjjken en gezaghebben- den onder hen vraagt mr Kerdjjk tenslotte zich niet verplicht het hunne te doen, opdat er een eind aan kome In het Sociaal Weekblad doet mr Kerdjjk eenige mededeelingen omtrent de oprichting van anti-leerplichtvereenigingen te Middel harnis, Somnielsdgk en in verscheidene andere plaatsen op Overflakkee, die hjj »een waardige sluitsteen" noemt van de beweging, in die streek van stonde aan tegen den leerplicht op touw gezet. »Bjj en na de Juni-verkiezingen aldus vervolgt hg is daaruit politieke munt ge- Blagen. Meer nog financieele, dan de zooge naamde prineipieele overwegingen gaven daarbjj den doorslag. Zóo hoog liep het, dat te Oude (of Nieuwe Tonge leden der commissie tot wering van schoolverzuim met ketelmuziek naar huis werden gebracht, en dat op ver schillende plaatsen geen leden voor zoodanige commissie te vinden waren. Bjj de jongste Statenverkiezingen, in de vorige maa id, werd naar men mjj verzekert o. a. door den candidaat der anti-revolutionnairen, den heer Veghel, gezegd, dat de minister Kuyper den leerplicht nog maar wat liet bestaan, om het volk eens goed te doen gevoelen wat het te danken heeft aan die »vuile liberalen." - BEK WJElTOf «AEN ftlKZ. Bjj kon. besluit is aan M. Mejjer, op zjjn verzoek, eervol ontslag verleend als amanuensis bjj de rjjks- school voor Kunstnjjverheid te Amsterdam, en als zoodanig benoemd J. Smit, gegageerd sergeant van het Nederl. O.-I. leger, thans opzichter bjj 's Rjjks Museum te Amsterdam. Oost-Irulië. In het Soerab. Hbld van 27 Maart wjjdde de heer Van Kol eene schets aan de Ombiliën en zegt de Javdbode hoewel onze afge vaardigde scherp uit eigen oogen bljjft zien, toont hg zich onbevangen genoeg om ook het goede te waardeeren, dat door de regeering en hare vertegenwoordigers wordt gedaan met de beperkte, daarvoor beschikbare middelen. Wjj zouden ons zeer vergissen als de heer Van Kol, in Nederland teruggekeerd, niet een heel andere houding althans tegenover de Indische regeering, in de Tweede kamer zal aannemen dan hg tot nu toe uit een, op verkeerde grondslagen berustende overtuiging, deed. Hoe zjjn standpunt dan zal worden tegenover zjjne politieke partjj, kan bjjna met zekerheid voor speld worden. In de inlandsche maatschappij schjjnt de heer Van Kol te zjjn aangekondigd als een Messiaspolitieke bannelingen en moeders van ter dood veroordeelden, pretendent-koningen en anderen brachten hem den voetkus, en smeekten om zjjne voorspraak; het aanhooren van al dat leed moet den, voor indrukken zeer toegankeljjken volkstribuun veel pjjn gedaan hebbenvooral omdat hg in de meeste geval len noch het recht, noch het belang van staat zal hebben kunnen stuiten. Het Volk hecht weinig of geen waarde aan al de mededeelingen, in Indische bladen, om trent de veranderde zienswijze, welke eigen aanschouwing van verschillende toestanden in Indië bjj den heer Van Kol zou hebben doen ontstaan. »Wie onzen partjjgenoot kent schrjjft het blad weet dat hg, met zjjn ridderljjk en opbruisend temperament en zjjn vertrouwen op de menschen, onder den indruk van bepaalde feiten allicht eèn woord kan spreken, dat met de noodige vergrooting en opsiering misschien kan worden gevormd tot het tegendeel van wat Van Kol, zoodra hjj in staat is geweest, al zjjn feiten en indrukken te verwerken, als zjjn eind-oordeel over den toestand in Indië zal meenen te moeten zeggen. Dat men hem dingen in den mond legt, die Van Kol niet kan gezegd hebben, bljjkt wel uit het beweren in de bladen, dat hjj het ge bruik van dwangarbeiders in den oorlog >niet zoo erg" vond »men had niet andera", zei hjj en ook kon hg het zich best voorstellen, hoe men in kritieke oogen blikken genoodzaakt kan worden, een zieken of gewonden dwangarbeider achter te laten." Steeds heeft Van Kol zoo sterk mogeljjk ge protesteerd tegen het gebruik van dwangarbei ders in den oorlog een vermomde doodstraf en nu zou hjj op eens zulk een gebruik goedkeuren BI jjkens een telegram van den gouv.-generaal van N.-I., van 28 April 1902, wordt de gou-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1902 | | pagina 1