MIDDELBURtiSCHE COURANT.
N°. 68,
Dinsdag
18 Maart,
Het Tooneel.
148" Jaargang,
1902.
Deze courant verschijnt cl a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
THERMOMETER EN VERWACHTING.
17 Maart 8 u. vm. 42 gr., 12 n. 50 gr., av. 4 u. 48 gr. F. Verwacht: matige W. wind.
bewolkte lucht, nachtvorst en geringe toename in temperatuur.
V
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels ƒ1.50; elke regel meer 20 cent. Reclamens 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats, die zij innemen.
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende
Handel, Njjverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen Advertentie-Bnrenn
A. DE LA MAR Azn., N.®. Voorburgwal 366, Amsterdam.
Middelburg 17 Maart.
20 Maart 1602-20 Maart 1902
Op den 20en Maart a. s. zai het zoo
schrjjft de heer J. C. Kielstra, in het jongste
nommer van het Sociaal Weekblad, 300 jaar
geleden zjjn dat de Oost-Indische Compagnie
opgericht werd. Er zijn dagen herdacht, waar
op gebeurtenissen plaats hadden van veel min
der belang dan dezeeen woord ter her
denking van ons grootste handelslichaam is
voorzeker gepast. Zou het een herinneringsdag
zyn, die >gevierd" mag worden. Ik geloof het
niet. De gedragingen van de Compagnie zyn
er voor een groot gedeelte nu juist niet maar
geweest, dat ons volk er trotsch op kan zjjn
integendeel, menige zwarte bladzjjde ontsiert
haar geschiedboek.
Maar aan den anderen kant is de welvaart
en de geschiedenis van ons vaderland, de wor
ding van ons tegenwoordig koloniaal bezit zoo
zeer verknocht aan de Oost-Indische Compagnie,
dat een dag als deze niet met stilzwijgen mag
voorbijgegaan worden. Zooals altjjd, heeft ook
hier de geschiedenis zyn nut, en menige les
kunnen wjj ten opzichte van ons koloniaal be
stuur trekken uit de lotgevallen der Compagnie.
In het laatst der 16e eeuw bestonden in
Nederland verscheidene compagnieën met geen
ander doel dan handel te dry ven op Oost-Indië
en daaruit winst te behalen. Natuurlijk was
een hevige concurrentie hiervan het gevolg,
zóó hevig, dat het in een stuk uit die tjjden
heet, dat zy »malcanderen de schoenen van de
voeten en het geld uit den buydel zeilden."
Men begrjjpt, hoe dit werkte op den Neder-
landschen handel, nog wel in den tyd van den
oorlog met Spanje. De handelingen van deze
compagnieën waren geheel privaat-reehteijjk.
Zy sloten contracten met de volkeren op de
plaatsen waar zy landdende meest
hadden er niet eens een vast kantoor of factory.
De regeering was volstrekt niet blind Foor
het gevaar, dat de compagnieën door hunne
doodeljjke concurrentie den geheelen nationalen
handel in den grond zouden boren. Dit inzicht
bracht dan ook eerst de Staten van Holland
en daarna de Staten-Generaal tot eenige, eerst
vergeefsche pogingen om de compagnieën tot
ééne te vereenigen. Al deze pogingen na te
gaan zou ons te ver voeren. Ten slotte gelukte
het na veelvuldige beraadslagingen alle com
pagnieën en particulieren, die handel dreven
op Oost-Indië, te vereenigen en 20 Maart 1602
verleenden de Staten-Generaal der compagnie
het eerste octrooi. Zoo ontstond het groote
handelslichaam, dat een beslissenden invloed
op onze geschiedenis heeft gehad, door welks
toedoen wjj »groote mogendheid" werden, aan
welks beleid twee eeuwen lang het wel en wee
van den Indisclien Archipel zou zyn toever
trouwd. De Staten-Generaal had vertrouwen
in de toekomst van de compagniegetuige het
feit, dat zy de 25.000 Vlaamsche ponden, door
de compagnie voor haar octrooi betaald, als
aandeel in het kapitaal namen.
Deze compagnie nu had volstrekt niet meer
het zuiver privaatrechtelijk karakter barer
voorgangsters. »Zjj behoort", zegt De Louter
(Handleiding voor Staats- en Administratie/recht
N. I.) »tot die halfslachtige wezens, welker
nauwkeurige classificatie zooveel bezwaren op
levert voor de scherper omlynde begrippen
van onzen tyd." Inderdaad de compagnie
kreeg buiten het monopolie van den han
del op Oost-Indië vele bevoegdheden, die
onmiskenbaar publiekrechtelijk waren. Zoo
b. v. het werven van krjjgsvolk, het houden
van vloten het sluiten van verdragen, zy het
dan ook op naam der Staten-Generaal, met
Inlandache vorste». Haar hoofddoel bleef echter
dat van een zuiver privaatrechtelijk lichaam
handeldrijven en winst behalen. Alles werd
daaraan opgeofferd, in de eerste plaats het be
lang en het welzyn der Inlandsche bevolking,
maar verder ook het belang van hare ambte
naren en haar krjjgsvolk (Raffles, History of
Java, 1). Men denke slechts aan de hongi-
tochten op de Molukken, waar, eenvoudig om
den pry's der speceryen hoog te houden, te
vuur en te zwaard de oogst verwoest werd.
By hare overeenkomsten trachtte de compagnie
steeds de vorsten, met wie zy contracteert, tot
leveranties hetzjj om niet hetzjj tegen geringe
vergoeding, te verplichten eerst later gaat
zy er toe over, grondgebied onder haar gezag
te brengen, d. w. z. meer dan zy voor de
vestiging van hare factoryen strikt noodig had.
Niets deed de compagnie om in Oost-Indië
een duurzaam gezag te vestigen zy bleef
heel en al in hoofdzaak een handelsonderne
ming. Zoo kon dan ook het lot niet uitbljjven
dat zy door deze beginselen zichzelf voorbe
schikte.
Het was nl. allengs niet meer mogeljjk
resultaten te behalen als vroeger, voornamelijk
door den stygenden invloed van Engeland, dat
zich in den loop der 18e eeuw krachtig ont
wikkelde. Maar de aandeelhouders moesten
tevreden gehouden worden, en om de divi
denden der compagnie maar hoog te houden,
werd het publiekrechtelijk gedeelte harer taak,
met name hare weermiddelen, meer en meer
verwaarloosd. De herhaalde oorlogen in de
2e helft der 18e eeuw, niet het minst die van
1780—1784 met Engeland, brachten de com
pagnie zware slagen toe. Vele schepen gingen
verloren en de schoonste bezittingen in Voor-
Indië moest zy afstaan aan Engeland. Meer
malen kwam het gouvernement haar te hulp,
maar niet dan na een onderzoek van den stand
der zaken. Op herhaald aandringen van den
stadhouder werd ten slotte een staatscommis
sie benoemd teneinde een grondig onderzoek
in te stellen. In 1792 bracht zy haar verslag
uit, uitgegeven onder den titel: »Staat der
Generale Oost-Indische Compagnie,
rapporten en nader rapport der
Jhr mr J. K. J. de Jonge. De opkomst
van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië 1.
Ook in het buitenland trok de zwakke toe
stand der compagnie de aandachtM. C. von
engel wyst er op in zynGegenwartiger
Zustand der Oost-Indischen Handelsgesellschaft,
dat in 1797 verscheen.
Ondertusschen was de omwenteling van 1795
Het was een zeer aardige en tevens eigen
aardige voorstelling, die der Tegernseeërs,
Zaterdag in den schouwburg ten onzenteene
voorstelling die een veel drukker bezoek ver
diend had dan haar nu ten deel viel. De zaal
was nog lang niet half bezet.
Maar wy hebben dit wel gevreesd en zelfs
de ondernemers ervan hierop vooruit gewezen.
Er was dan ook een samenloop van omstan
digheden pas twee avonden eene overvolle
zaal in de Singelstraat by de Maitheus-Passion;
dan een Zaterdagavond, en bovendien in het
uitzicht een opvoering van een stuk als Op
Hoop van Zegen, waarvan een zeldzame roep
uitgaat en waarnaar velen reeds het gansche
seizoen verlangend uitzien
De tournée was echter bepaalden van afstel
kon geen sprake meer zyn.
Nu, zy die er waren zullen dankbaar zyn
voor het genotene.
Ging het hun als ons, dan hebben zy bitter
weinig verstaan van hetgeen er gesproken is.
Op dit punt waren er slechts enkele bevoor
rechten.
Maar begrepen hebben wy het geheel toch,
eerstens door den toelichtenden tekst van het
stuk en dan door het sprekende, zeer goede spel.
De voorstelling begon met de mededeeling
dat twee leden van het gezelschap ongesteld
waren geworden zoo iets overkomt tegen
woordig het halve menschdom en daarom
niet zou gegeven worden het aangekondigde
Der Herrgotupieler von Oberammergau maar een
ander volksstuk Der Prozeszhansl.
Nu, ook dat stuk gaf een zeer aardig kijkje
op het volksleven dier Beiersche bergbewoners-,
en dit was natuurgetrouwalthans zoo verze
kerde ons een der aanwezigen die boven ons
het voorrecht had dit leven van naby te heb
ben kunnen gadeslaan, en die tevens den goi
aard van dit volkje prees.
Jammer dat het gezelschap niet een decora
tief met zich brengt waarop hun bergen zyn
afgebeeld. Dat zou stellig het effect hebben
verhoogd.
De hoofdpersoon in het stuk is een boer,
Lahndorfer, die haast met iedereen over hoop ligt.
Procedeeren is zyn lust en zyn leven,
kan maar ergens zin in hebben.
Maar procedeeren kost geld en niet altjjd
krygt men gelijk.
De man boert dan ook achteruiten geen
wónder dat hy hen, wien hy geld leende, aan
maant tot terugbetalen. Dat doet hy ook den
wever Sepp, wien hy ten slotte voorstelt hem
tot afdoening van zyn schuld een woud
geven, een z. g. Schuizhölzl, dat dient om de
sneeuw op den. berg tegen te houden en
voorkomen dat eene lawine groote verwoestin
gen aanricht.
Waarde heeft het woud niet, want het hout
omhakken is verboden.
Lahndorfer krygt het in bezit en laat dit
toch doen, met de booze gedachte dat hy 't
aardig zou vinden wanneer eene lawine de
stallen van den Stiglboer vernielde. Vooral
diens zoon Frans kan Lahndorfer niet uitstaan;
een jongen »die voor geestelyke te slecht was
en dien men nu burgemeester wil maken."
tusschenbeide gekomen. Deze verandert ech
ter meer in schjjn dan in wezen iets aan de
koloniale zaken, hoewel zy eenige liberale
beginselen in toepassing bracht. Zoo werd
zy het ook op beperkte schaal, handel
van anderen dan de compagnie op Oost-Indië
toegestaan. Maar de daarop volgende staats
regeling van 1798 heft in art. 247 »de oc-
trooyen, voormaals aan de compagnie ver
leend", op en neemt in hetzelfde artikel alle
bezittingen en eigendommen der compagnie
tot zich, benevens alle hare schulden..
Zoo vormt dus deze staatsregeling het keer
punt in de koloniale politiek van ons vader
land. De compagnie had opgehouden te be-
Kunnen wjj aan den eenen kant den
ondernemingsgeest, dien zy oorspronkelijk had,
die haar groot maakte, bewonderen, aan den
anderen kant, lettende op de grove verwaar-
loozing van hare plichten van publiekrechte-
lyken aard, op het bekrompen eigenbelang,
dat haar kenmerkte, kunnen wy haar niet
betreuren. De geschiedenis der compagnie
heeft geleerd, hoe gevaarlijk het is, groote
handelslichamen met macht te bekleeden. Zy
moeten winst behaiep, dat is hun eenig
doel en de eenige rede*/ van hun bestaan.
Van plichtsgevoel tegenover hunne onderda
nen is by hen geen sprake en ka» ook geen
sprake zyn by hen. Want daardoor zou hun
eigenljjk doel minder goed, misschien wel in
't geheel niet door hen bereikt kunnen worden.
Groote dingen, waarby zulke belangen en
beginselen betrokken zyn als by kolonisatie,
houde de staat aan zich
Was de staatsregeling van 1798 het keer
punt in de geschiedenis, nog een halve eeuw
heeft het geduurd eer men in de koloniën iets
anders zag dan wingewesten, waaruit meer
voordeel gehaald moest worden. Een halve
eeuw nog duurde het eer men inzag, dat ook
in de koloniën de groote grondslag gold van
het publieke rechtBy regeeringsdaden inoet
steeds het belang der geregeerden de toetsteen
zyn. »Daar kan in Indië wat groots verricht
worden" schreef de gouverneur-generaal Jan
Pieterszoon Coen in een brief aan Heeren
XVII. Inderdaad, dat kon, maar de compagnie
heeft het niet gedaan. Het groote, dat in
Indië verricht had kunnen worden, drie eeuwen
geleden, het is overgebleven voor hen die ons
onmiddelyk voorafgingen, voor ons en mis
schien zal er veel van overblijven voor ons
acht. Daarom is er nog geen reden tot
feestvierener blyft te veel te doen overig.
Laat ons liever by de herdenking van
oprichting der Oost-Indisohe Compagnie ons
nog eens te binnen brengen, dat wy door het
besturen van onze koloniën een zware ver
antwoordelijkheid op ons nemen, dat onze
plichten tegenover onze onderdanen daar
ginds even groot zyn als tegenover die hier.
Moge dan de rechtvaardigheid van ons bestuur
spreekwoordelijk worden in Nederlandsch-Indië,
zoodat nog meer voorkome, wat reeds een
enkele maal geschiedde, dat uit eigen bewe
ging de bevolking zich plaatst onder ons gezag.
Moge het woord waarheid worden, dat die in
landsche vorst sprak tot den gouverneur-gene
raal by de inhuldiging van koningin Wilhelmina
•dat de volkeren zich veilig voelen in de
schaduw der Nederlandsche vlag." Dan voor
waar zal er reden zyn om feest te vieren,
zoowel hier als in Indië.
behoemingm
By kon. besluit
is benoemd tot voorzitter van de Algemeene
Rekenkamer, C. M. van Vliet, thans lid van
dat college
is, voor het tyd vak van 1 April 1902 tot en
met 31 Maart 1903, benoemd tot leeraar aan
de Rykslandbouwschool te Wageningen, H. F.
Hartogh Heys van Zouteveen, aldaar.
Door den minister van binnenlandsche zaken
is vastgesteld het formulier van aangifte, be
doeld in artikel 34 der Ongevallenwet 1901, en
bepaald dat de aangifte, bedoeld in artikel 32
van genoemde wet, moet geschieden: a. ten
aanzien van ondernemingen, waarin het
verzekeringsplichtige bedryf is aangevangen
vóór of op den 16en Mei 1902, tusschen den
waarop het bedryf is aangevangen en den
len Juni 1902, maar in geen geval vóór den
16en April 1902b. ten aanzien van onderne
mingen, waarin het verzekeringsplichtige be
dryf is aangevangen na den 16den Mei 1902,
tusschen den dag, waarop het bedryf is aan
gevangen en den veertienden dag na dien.
In de St.Ct. no. 64 brengt de minister van
marine ter kennis van belanghebbenden, dat
in dit jaar by de opleiding van leerlingen
machinist te Hellevoetsluis, na vergelijkend
examen, dertig jongelingen kunnen worden
geplaatst als leerling-machinist.
Tot bedoeld examen kunnen alleen worden
toegelaten jongelingen die geboren zyn tusschen
1 Juli 1885 en 1 Juli 1888.
Voor nadere inlichtingen zie men het ge
noemde nommer der St.-Ct.
Donderdag a. verleent de minister van oor
log geene audiëntie.
In Juli 1902 zal een vergelijkend onderzoek
plaats hebben van adspiranten voor de betrek
king van surnumerair der posteryen en tele-
graphie, waarvoor veertig plaatsen worden
opengesteld.
Voor ten hoogste drie van deze plaatsen
zullen vrouweljjke candidaten in aanmerking
kunnen komen.
Voor nadere inlichtingen zie men de St. Ct.
no. 64.
dienstjaren met het bedrag van den pensioen
grondslag op 1 Januari 1902, met dien ver
stande, evenwel, dat de aldus verkregen in
koopprijs niet stygt boven 50 ten honderd
van dien grondslag.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Een viertal a 1 h e r woonachtige leden
van de Vereeniging tot Stem voor Verwaarloos
den en Gevallenen hebben tot hunne medeleden
een circulaire gericht, waarin zy een voorstel
doen en een verzoek.
Het voorstel strekt om te Middelburg een
lelfstandige afdeeling der vereeniging te
stichten en het verzoek om daartoe in den
loop dezer week bjjeen te komen, teneinde,
wordt het voorstel aangenomen, een bestuur
te benoemen en een reglement te ontwerpen
en vast te stellen.
De onderteekenaars wyzen er op dat het
vormen eener atdeeling wenschelyk is en
nuttig om meer dan eene reden. Sedert do
laatste statutenwijziging is een groot deel van
macht verplaatst van het hoofdbestuur
naar de te vormen atdeelingen. Van deze
moet voortaan de bracht uitgaanaan haar
wordt een goed deel van het werk opgedragen.
Er is zeggen zy waarschjjnljjk ook in
plaats nu nuttig werk te verrichten door
eene zelfstandige afdeeling en in de toekomst,
als de wetten op de berechting van jeugdige
misdadigers en op de ouderlyke macht en
voogdy in werking treden, zal zy gewis van
onberekenbaren zegen kunnen worden. Zy
zal dan immers b. v. de verzorging van ver
waarloosde kinderen kunnen ter hand nemen
zonder te moeten vreezeD, dat de onwaardige
ouders haar werk telkens verstoren. De rech
ter toch is dan bevoegd de ouderlyke macht
zulke vereenigingen over te dragen.
TWEEDE HAMER.
By de Kamer is ingekomen een wetsontwerp
strekkende om by de invoering der regie aan
's RjjkB Munt aan dat deel van het aldaar
werkzame personeel hetwelk reeds vóór 1 Januari
1902 vast aan deze instelling verbonden, maar
geen burgerlyb ambtenaar in den zin der pen
sioenwet was, de gelegenheid te geven die
vroegere diensten door inkoop van pensioen
geldend te maken.
By het wetsontwerp is een staat gevoegd,
vermeldende de namen en den diensttijd van
de bedoelde ambtenaren, zoomede het bedrag
der inboopsom.
Deze inkóop8ommen zyn in dier voege be
rekend, dat betaald moet worden twee ten
honderd van het bedrag hetwelk verkregen
wordt door vermenigvuldiging van het aantal
Een goed kenner van zulke gemoedelijke
stukben, die hoort dat de Prozesshansl een
dochter, Burgl, heeft, begrypt al dadelyk dat
er tusschen haar en dien Frans iets gaande is.
Dat hoort er zoo by. Maar er is nog een
ander, een zekere Toni, die op Burgl een oogje
heeft.
Op dien jongen is vader Lahndorfer zeer ge
steld en dat heeft zoo zyn reden. Eene intieme
geschiedenis tusschen hem en de moeder van
loni is daaraan niet vreemd. Beiden waren
op elkaar verliefd, maar Lahndorfer werd ge
dwongen eene rjjke vrouw te trouwen, met
wie hy ongelukkig heelt geleefd, wat hem
dreef tot zyn geharrewar met zyne halve om
geving. loni nu is de sprekende getuige van
de liefde tusschen diens moeder en den
Proceshanzl.
Van een huwelijk tusschen dien jongen en
Burgl kan geen sprake zynzy zyn broer en
zuster.
Nog erger ramp treft dien jongen door de
schuld van zyn vader, wiens naam hy niet
Trots allerlei waarschuwingen liet d
voortgaan met het omhakken van het woud
boven de weide van den Stiglboereen lawine
stort neer, j uist op het huis van Lisl en zy en
haar zoon lom worden er onder bedolven.
Zoo goed als dood wordt hjj op een draagbaar
in de woning van Lahndorfer gebracht. Deze
is wanhopig, wordt woedend als Lisl en ande
ren hem verwyten dat hy de schuld is van
het gebeurde en dreigt hen met een stoel,
waarop zy zyne woning ontvluchtten en hy
alleen blyft met den getroffen loni.
Prachtig is het tooneel dat daarop volgt,
vooral door het uitstekende spel van Matthias
Moser, den vertolker van de hoofdrol. Aan-
grypend en toch zoo eenvoudig speelde hjj.
En als plotseling loni, zyn zoon, de oogen
opent, was zyne vreugde even welsprekend,
Hy roept allen weer binnen, maar wordt dan
bewusteloos.
Dat ten slotte alles weer op het heerlijkst
terecht komt, spreekt van zelfFrans en Burgl
krjjgen elkaar; en loni trouwt met Resldie
al lang hem met een goed oog aankeek.
En om het zegel op alles te drukken, vraagt
Landorfer eindelyk de hand van Lisl. de vrouw
die hy steeds bemind had, de moeder van zyn
jongen, die nu ten slotte den naam van zyn
vader brjjgt.
Wie van dit en andere stukken, welke dit
izelschap opvoert, meer weten wil, sc
zich het boekje aan van den heer M. Horn
De legernseeërs en hun repertoiredoor Njjgh en
Van Ditmar uitgegeven.
Wy wezen reeds op het uitmuntend spel
van den hoofdpersoon, maar ook de andere
modewerkenden waren uitmuntend. Alleen de
vertolker der rol van Schlaucherl, den veld
wachter, had, dunkt ons, heel wat minder
kunnen overdryven, Die persoon werd nu
meer een caricatuur dan een mensch.
Maar anders lag er over de geheele vertoo*
ning een waas van gemoedelijkheid en na
tuurlijkheid dat aangenaam stemde. Men leefde
op het tooneel zoo'n eigen leven men bewoog
zich zoo gemakkelijk
Al word ons gehoor wel eonB op een harde
By kon. besluit is aan den heer D. J
Mes, koopman, wonende te Middelburg,
vergunning verleend tot het aannemen van
het ordeteeken van ridder der orde van den
Heiligen Gregorius den Groote, hem door Z.
H. den Paus geschonken.
Door het niet opkomen van de G. V. V.
I. uit Breda is de voetbalwedstrijd die Zon-
alhier had moeten plaats hebben
tegen Olympia l, gewonnen door laatstge
noemde vereeniging met 5—0 doelpunten.
Uit Vlïssingen
schrjjft men ons
De Fransche schoener Anni Angokomende
van Duinkerken en bestemd naar Lorient, heeft
door den atorm van Vrijdag op Zaterdag zoo
zwaar geleden dat het schip een lek bekwam en
meer andere schade aan het tuig. Op de hoogte
van het vuurschip Wandelaar gaf het scheepje
noodsignaal aan een naby zynden Bel
gischen loodschoener, die daarop een loods aan
boord zette. Spoedig daarna stroomde het
water reeds in de kajuit. De equipage, be
staande uit 6 maD, kapitein benevens de loods,
begaf zich, toen het water reeds op het dek
stond, in de boot, in de hoop dat het een of
ander schip hen zou opmerken. Nog geen tien
minuten later zagen zyn de Anni Angot zinken.
Na o. a. twee uur in de ranke boot te heb
ben rondgedreven, kwam de dagboot Prins
proef gesteld by het schreeuwen der lustige
boeren en boerinnenal was nu niet elke
volksgewoonte by het spel verheffend, het was
een aardig gedoe van die menschen. Alleshet
loopen, het zitten, het dansen, het springen,
het vechten ging zoo natuurlijk dat men den
indruk kreegdaar onder die Tegernseeërs
gaat het zoo en niet anders toe.
Hunne stukken passen by hen en zy zyn
een met hun repertoire.
De eersten hebben b. v. boven Anne Mie van
Rosier Faassen voor dat, naar ons voorkomt,
daarin voel minder geïdealiseerd zyn de per
sonen en de toestanden.
En wy herhalen het geheel is zoo goed,
dat een bezoek aan deze voorstellingen stellig
aan te raden is.
Of daartoe echter nog gelegenheid zal zyn
in ons land
Wjj betwijfelen het.
Het gezelschap gaat weldra Nederland weer
verlaten, zeker niet met vergaarde schatten
Vóór elk bedryf aanving, werden eenige mu
zieknummers op atryk-, slagciter en gitaar
gegeveneehte nationale muziek die door
fijnen en eigenaardigen rhythmus uitmunt.
Vooral het nommer voor het tweede bedryf
was zeer bekoorlyk. Ze lokte een warm applaus
uitvooral toen vóór het laatste bedryf onze
volksliederen werden gegeven.
Ook de hoofdpersonen hadden hartelijke en
welgemeende toejuichingen in ontvangst te