MIDDELBURtiSCHE COURANT. N°. 68, Dinsdag 18 Maart, Het Tooneel. 148" Jaargang, 1902. Deze courant verschijnt cl a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2. Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. THERMOMETER EN VERWACHTING. 17 Maart 8 u. vm. 42 gr., 12 n. 50 gr., av. 4 u. 48 gr. F. Verwacht: matige W. wind. bewolkte lucht, nachtvorst en geringe toename in temperatuur. V Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels ƒ1.50; elke regel meer 20 cent. Reclamens 40 cent per regel. Groote letters naar de plaats, die zij innemen. Tot de plaatsing van advertentiën en reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende Handel, Njjverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen Advertentie-Bnrenn A. DE LA MAR Azn., N.®. Voorburgwal 366, Amsterdam. Middelburg 17 Maart. 20 Maart 1602-20 Maart 1902 Op den 20en Maart a. s. zai het zoo schrjjft de heer J. C. Kielstra, in het jongste nommer van het Sociaal Weekblad, 300 jaar geleden zjjn dat de Oost-Indische Compagnie opgericht werd. Er zijn dagen herdacht, waar op gebeurtenissen plaats hadden van veel min der belang dan dezeeen woord ter her denking van ons grootste handelslichaam is voorzeker gepast. Zou het een herinneringsdag zyn, die >gevierd" mag worden. Ik geloof het niet. De gedragingen van de Compagnie zyn er voor een groot gedeelte nu juist niet maar geweest, dat ons volk er trotsch op kan zjjn integendeel, menige zwarte bladzjjde ontsiert haar geschiedboek. Maar aan den anderen kant is de welvaart en de geschiedenis van ons vaderland, de wor ding van ons tegenwoordig koloniaal bezit zoo zeer verknocht aan de Oost-Indische Compagnie, dat een dag als deze niet met stilzwijgen mag voorbijgegaan worden. Zooals altjjd, heeft ook hier de geschiedenis zyn nut, en menige les kunnen wjj ten opzichte van ons koloniaal be stuur trekken uit de lotgevallen der Compagnie. In het laatst der 16e eeuw bestonden in Nederland verscheidene compagnieën met geen ander doel dan handel te dry ven op Oost-Indië en daaruit winst te behalen. Natuurlijk was een hevige concurrentie hiervan het gevolg, zóó hevig, dat het in een stuk uit die tjjden heet, dat zy »malcanderen de schoenen van de voeten en het geld uit den buydel zeilden." Men begrjjpt, hoe dit werkte op den Neder- landschen handel, nog wel in den tyd van den oorlog met Spanje. De handelingen van deze compagnieën waren geheel privaat-reehteijjk. Zy sloten contracten met de volkeren op de plaatsen waar zy landdende meest hadden er niet eens een vast kantoor of factory. De regeering was volstrekt niet blind Foor het gevaar, dat de compagnieën door hunne doodeljjke concurrentie den geheelen nationalen handel in den grond zouden boren. Dit inzicht bracht dan ook eerst de Staten van Holland en daarna de Staten-Generaal tot eenige, eerst vergeefsche pogingen om de compagnieën tot ééne te vereenigen. Al deze pogingen na te gaan zou ons te ver voeren. Ten slotte gelukte het na veelvuldige beraadslagingen alle com pagnieën en particulieren, die handel dreven op Oost-Indië, te vereenigen en 20 Maart 1602 verleenden de Staten-Generaal der compagnie het eerste octrooi. Zoo ontstond het groote handelslichaam, dat een beslissenden invloed op onze geschiedenis heeft gehad, door welks toedoen wjj »groote mogendheid" werden, aan welks beleid twee eeuwen lang het wel en wee van den Indisclien Archipel zou zyn toever trouwd. De Staten-Generaal had vertrouwen in de toekomst van de compagniegetuige het feit, dat zy de 25.000 Vlaamsche ponden, door de compagnie voor haar octrooi betaald, als aandeel in het kapitaal namen. Deze compagnie nu had volstrekt niet meer het zuiver privaatrechtelijk karakter barer voorgangsters. »Zjj behoort", zegt De Louter (Handleiding voor Staats- en Administratie/recht N. I.) »tot die halfslachtige wezens, welker nauwkeurige classificatie zooveel bezwaren op levert voor de scherper omlynde begrippen van onzen tyd." Inderdaad de compagnie kreeg buiten het monopolie van den han del op Oost-Indië vele bevoegdheden, die onmiskenbaar publiekrechtelijk waren. Zoo b. v. het werven van krjjgsvolk, het houden van vloten het sluiten van verdragen, zy het dan ook op naam der Staten-Generaal, met Inlandache vorste». Haar hoofddoel bleef echter dat van een zuiver privaatrechtelijk lichaam handeldrijven en winst behalen. Alles werd daaraan opgeofferd, in de eerste plaats het be lang en het welzyn der Inlandsche bevolking, maar verder ook het belang van hare ambte naren en haar krjjgsvolk (Raffles, History of Java, 1). Men denke slechts aan de hongi- tochten op de Molukken, waar, eenvoudig om den pry's der speceryen hoog te houden, te vuur en te zwaard de oogst verwoest werd. By hare overeenkomsten trachtte de compagnie steeds de vorsten, met wie zy contracteert, tot leveranties hetzjj om niet hetzjj tegen geringe vergoeding, te verplichten eerst later gaat zy er toe over, grondgebied onder haar gezag te brengen, d. w. z. meer dan zy voor de vestiging van hare factoryen strikt noodig had. Niets deed de compagnie om in Oost-Indië een duurzaam gezag te vestigen zy bleef heel en al in hoofdzaak een handelsonderne ming. Zoo kon dan ook het lot niet uitbljjven dat zy door deze beginselen zichzelf voorbe schikte. Het was nl. allengs niet meer mogeljjk resultaten te behalen als vroeger, voornamelijk door den stygenden invloed van Engeland, dat zich in den loop der 18e eeuw krachtig ont wikkelde. Maar de aandeelhouders moesten tevreden gehouden worden, en om de divi denden der compagnie maar hoog te houden, werd het publiekrechtelijk gedeelte harer taak, met name hare weermiddelen, meer en meer verwaarloosd. De herhaalde oorlogen in de 2e helft der 18e eeuw, niet het minst die van 1780—1784 met Engeland, brachten de com pagnie zware slagen toe. Vele schepen gingen verloren en de schoonste bezittingen in Voor- Indië moest zy afstaan aan Engeland. Meer malen kwam het gouvernement haar te hulp, maar niet dan na een onderzoek van den stand der zaken. Op herhaald aandringen van den stadhouder werd ten slotte een staatscommis sie benoemd teneinde een grondig onderzoek in te stellen. In 1792 bracht zy haar verslag uit, uitgegeven onder den titel: »Staat der Generale Oost-Indische Compagnie, rapporten en nader rapport der Jhr mr J. K. J. de Jonge. De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië 1. Ook in het buitenland trok de zwakke toe stand der compagnie de aandachtM. C. von engel wyst er op in zynGegenwartiger Zustand der Oost-Indischen Handelsgesellschaft, dat in 1797 verscheen. Ondertusschen was de omwenteling van 1795 Het was een zeer aardige en tevens eigen aardige voorstelling, die der Tegernseeërs, Zaterdag in den schouwburg ten onzenteene voorstelling die een veel drukker bezoek ver diend had dan haar nu ten deel viel. De zaal was nog lang niet half bezet. Maar wy hebben dit wel gevreesd en zelfs de ondernemers ervan hierop vooruit gewezen. Er was dan ook een samenloop van omstan digheden pas twee avonden eene overvolle zaal in de Singelstraat by de Maitheus-Passion; dan een Zaterdagavond, en bovendien in het uitzicht een opvoering van een stuk als Op Hoop van Zegen, waarvan een zeldzame roep uitgaat en waarnaar velen reeds het gansche seizoen verlangend uitzien De tournée was echter bepaalden van afstel kon geen sprake meer zyn. Nu, zy die er waren zullen dankbaar zyn voor het genotene. Ging het hun als ons, dan hebben zy bitter weinig verstaan van hetgeen er gesproken is. Op dit punt waren er slechts enkele bevoor rechten. Maar begrepen hebben wy het geheel toch, eerstens door den toelichtenden tekst van het stuk en dan door het sprekende, zeer goede spel. De voorstelling begon met de mededeeling dat twee leden van het gezelschap ongesteld waren geworden zoo iets overkomt tegen woordig het halve menschdom en daarom niet zou gegeven worden het aangekondigde Der Herrgotupieler von Oberammergau maar een ander volksstuk Der Prozeszhansl. Nu, ook dat stuk gaf een zeer aardig kijkje op het volksleven dier Beiersche bergbewoners-, en dit was natuurgetrouwalthans zoo verze kerde ons een der aanwezigen die boven ons het voorrecht had dit leven van naby te heb ben kunnen gadeslaan, en die tevens den goi aard van dit volkje prees. Jammer dat het gezelschap niet een decora tief met zich brengt waarop hun bergen zyn afgebeeld. Dat zou stellig het effect hebben verhoogd. De hoofdpersoon in het stuk is een boer, Lahndorfer, die haast met iedereen over hoop ligt. Procedeeren is zyn lust en zyn leven, kan maar ergens zin in hebben. Maar procedeeren kost geld en niet altjjd krygt men gelijk. De man boert dan ook achteruiten geen wónder dat hy hen, wien hy geld leende, aan maant tot terugbetalen. Dat doet hy ook den wever Sepp, wien hy ten slotte voorstelt hem tot afdoening van zyn schuld een woud geven, een z. g. Schuizhölzl, dat dient om de sneeuw op den. berg tegen te houden en voorkomen dat eene lawine groote verwoestin gen aanricht. Waarde heeft het woud niet, want het hout omhakken is verboden. Lahndorfer krygt het in bezit en laat dit toch doen, met de booze gedachte dat hy 't aardig zou vinden wanneer eene lawine de stallen van den Stiglboer vernielde. Vooral diens zoon Frans kan Lahndorfer niet uitstaan; een jongen »die voor geestelyke te slecht was en dien men nu burgemeester wil maken." tusschenbeide gekomen. Deze verandert ech ter meer in schjjn dan in wezen iets aan de koloniale zaken, hoewel zy eenige liberale beginselen in toepassing bracht. Zoo werd zy het ook op beperkte schaal, handel van anderen dan de compagnie op Oost-Indië toegestaan. Maar de daarop volgende staats regeling van 1798 heft in art. 247 »de oc- trooyen, voormaals aan de compagnie ver leend", op en neemt in hetzelfde artikel alle bezittingen en eigendommen der compagnie tot zich, benevens alle hare schulden.. Zoo vormt dus deze staatsregeling het keer punt in de koloniale politiek van ons vader land. De compagnie had opgehouden te be- Kunnen wjj aan den eenen kant den ondernemingsgeest, dien zy oorspronkelijk had, die haar groot maakte, bewonderen, aan den anderen kant, lettende op de grove verwaar- loozing van hare plichten van publiekrechte- lyken aard, op het bekrompen eigenbelang, dat haar kenmerkte, kunnen wy haar niet betreuren. De geschiedenis der compagnie heeft geleerd, hoe gevaarlijk het is, groote handelslichamen met macht te bekleeden. Zy moeten winst behaiep, dat is hun eenig doel en de eenige rede*/ van hun bestaan. Van plichtsgevoel tegenover hunne onderda nen is by hen geen sprake en ka» ook geen sprake zyn by hen. Want daardoor zou hun eigenljjk doel minder goed, misschien wel in 't geheel niet door hen bereikt kunnen worden. Groote dingen, waarby zulke belangen en beginselen betrokken zyn als by kolonisatie, houde de staat aan zich Was de staatsregeling van 1798 het keer punt in de geschiedenis, nog een halve eeuw heeft het geduurd eer men in de koloniën iets anders zag dan wingewesten, waaruit meer voordeel gehaald moest worden. Een halve eeuw nog duurde het eer men inzag, dat ook in de koloniën de groote grondslag gold van het publieke rechtBy regeeringsdaden inoet steeds het belang der geregeerden de toetsteen zyn. »Daar kan in Indië wat groots verricht worden" schreef de gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen in een brief aan Heeren XVII. Inderdaad, dat kon, maar de compagnie heeft het niet gedaan. Het groote, dat in Indië verricht had kunnen worden, drie eeuwen geleden, het is overgebleven voor hen die ons onmiddelyk voorafgingen, voor ons en mis schien zal er veel van overblijven voor ons acht. Daarom is er nog geen reden tot feestvierener blyft te veel te doen overig. Laat ons liever by de herdenking van oprichting der Oost-Indisohe Compagnie ons nog eens te binnen brengen, dat wy door het besturen van onze koloniën een zware ver antwoordelijkheid op ons nemen, dat onze plichten tegenover onze onderdanen daar ginds even groot zyn als tegenover die hier. Moge dan de rechtvaardigheid van ons bestuur spreekwoordelijk worden in Nederlandsch-Indië, zoodat nog meer voorkome, wat reeds een enkele maal geschiedde, dat uit eigen bewe ging de bevolking zich plaatst onder ons gezag. Moge het woord waarheid worden, dat die in landsche vorst sprak tot den gouverneur-gene raal by de inhuldiging van koningin Wilhelmina •dat de volkeren zich veilig voelen in de schaduw der Nederlandsche vlag." Dan voor waar zal er reden zyn om feest te vieren, zoowel hier als in Indië. behoemingm By kon. besluit is benoemd tot voorzitter van de Algemeene Rekenkamer, C. M. van Vliet, thans lid van dat college is, voor het tyd vak van 1 April 1902 tot en met 31 Maart 1903, benoemd tot leeraar aan de Rykslandbouwschool te Wageningen, H. F. Hartogh Heys van Zouteveen, aldaar. Door den minister van binnenlandsche zaken is vastgesteld het formulier van aangifte, be doeld in artikel 34 der Ongevallenwet 1901, en bepaald dat de aangifte, bedoeld in artikel 32 van genoemde wet, moet geschieden: a. ten aanzien van ondernemingen, waarin het verzekeringsplichtige bedryf is aangevangen vóór of op den 16en Mei 1902, tusschen den waarop het bedryf is aangevangen en den len Juni 1902, maar in geen geval vóór den 16en April 1902b. ten aanzien van onderne mingen, waarin het verzekeringsplichtige be dryf is aangevangen na den 16den Mei 1902, tusschen den dag, waarop het bedryf is aan gevangen en den veertienden dag na dien. In de St.Ct. no. 64 brengt de minister van marine ter kennis van belanghebbenden, dat in dit jaar by de opleiding van leerlingen machinist te Hellevoetsluis, na vergelijkend examen, dertig jongelingen kunnen worden geplaatst als leerling-machinist. Tot bedoeld examen kunnen alleen worden toegelaten jongelingen die geboren zyn tusschen 1 Juli 1885 en 1 Juli 1888. Voor nadere inlichtingen zie men het ge noemde nommer der St.-Ct. Donderdag a. verleent de minister van oor log geene audiëntie. In Juli 1902 zal een vergelijkend onderzoek plaats hebben van adspiranten voor de betrek king van surnumerair der posteryen en tele- graphie, waarvoor veertig plaatsen worden opengesteld. Voor ten hoogste drie van deze plaatsen zullen vrouweljjke candidaten in aanmerking kunnen komen. Voor nadere inlichtingen zie men de St. Ct. no. 64. dienstjaren met het bedrag van den pensioen grondslag op 1 Januari 1902, met dien ver stande, evenwel, dat de aldus verkregen in koopprijs niet stygt boven 50 ten honderd van dien grondslag. UIT STAD EN PROVINCIE. Een viertal a 1 h e r woonachtige leden van de Vereeniging tot Stem voor Verwaarloos den en Gevallenen hebben tot hunne medeleden een circulaire gericht, waarin zy een voorstel doen en een verzoek. Het voorstel strekt om te Middelburg een lelfstandige afdeeling der vereeniging te stichten en het verzoek om daartoe in den loop dezer week bjjeen te komen, teneinde, wordt het voorstel aangenomen, een bestuur te benoemen en een reglement te ontwerpen en vast te stellen. De onderteekenaars wyzen er op dat het vormen eener atdeeling wenschelyk is en nuttig om meer dan eene reden. Sedert do laatste statutenwijziging is een groot deel van macht verplaatst van het hoofdbestuur naar de te vormen atdeelingen. Van deze moet voortaan de bracht uitgaanaan haar wordt een goed deel van het werk opgedragen. Er is zeggen zy waarschjjnljjk ook in plaats nu nuttig werk te verrichten door eene zelfstandige afdeeling en in de toekomst, als de wetten op de berechting van jeugdige misdadigers en op de ouderlyke macht en voogdy in werking treden, zal zy gewis van onberekenbaren zegen kunnen worden. Zy zal dan immers b. v. de verzorging van ver waarloosde kinderen kunnen ter hand nemen zonder te moeten vreezeD, dat de onwaardige ouders haar werk telkens verstoren. De rech ter toch is dan bevoegd de ouderlyke macht zulke vereenigingen over te dragen. TWEEDE HAMER. By de Kamer is ingekomen een wetsontwerp strekkende om by de invoering der regie aan 's RjjkB Munt aan dat deel van het aldaar werkzame personeel hetwelk reeds vóór 1 Januari 1902 vast aan deze instelling verbonden, maar geen burgerlyb ambtenaar in den zin der pen sioenwet was, de gelegenheid te geven die vroegere diensten door inkoop van pensioen geldend te maken. By het wetsontwerp is een staat gevoegd, vermeldende de namen en den diensttijd van de bedoelde ambtenaren, zoomede het bedrag der inboopsom. Deze inkóop8ommen zyn in dier voege be rekend, dat betaald moet worden twee ten honderd van het bedrag hetwelk verkregen wordt door vermenigvuldiging van het aantal Een goed kenner van zulke gemoedelijke stukben, die hoort dat de Prozesshansl een dochter, Burgl, heeft, begrypt al dadelyk dat er tusschen haar en dien Frans iets gaande is. Dat hoort er zoo by. Maar er is nog een ander, een zekere Toni, die op Burgl een oogje heeft. Op dien jongen is vader Lahndorfer zeer ge steld en dat heeft zoo zyn reden. Eene intieme geschiedenis tusschen hem en de moeder van loni is daaraan niet vreemd. Beiden waren op elkaar verliefd, maar Lahndorfer werd ge dwongen eene rjjke vrouw te trouwen, met wie hy ongelukkig heelt geleefd, wat hem dreef tot zyn geharrewar met zyne halve om geving. loni nu is de sprekende getuige van de liefde tusschen diens moeder en den Proceshanzl. Van een huwelijk tusschen dien jongen en Burgl kan geen sprake zynzy zyn broer en zuster. Nog erger ramp treft dien jongen door de schuld van zyn vader, wiens naam hy niet Trots allerlei waarschuwingen liet d voortgaan met het omhakken van het woud boven de weide van den Stiglboereen lawine stort neer, j uist op het huis van Lisl en zy en haar zoon lom worden er onder bedolven. Zoo goed als dood wordt hjj op een draagbaar in de woning van Lahndorfer gebracht. Deze is wanhopig, wordt woedend als Lisl en ande ren hem verwyten dat hy de schuld is van het gebeurde en dreigt hen met een stoel, waarop zy zyne woning ontvluchtten en hy alleen blyft met den getroffen loni. Prachtig is het tooneel dat daarop volgt, vooral door het uitstekende spel van Matthias Moser, den vertolker van de hoofdrol. Aan- grypend en toch zoo eenvoudig speelde hjj. En als plotseling loni, zyn zoon, de oogen opent, was zyne vreugde even welsprekend, Hy roept allen weer binnen, maar wordt dan bewusteloos. Dat ten slotte alles weer op het heerlijkst terecht komt, spreekt van zelfFrans en Burgl krjjgen elkaar; en loni trouwt met Resldie al lang hem met een goed oog aankeek. En om het zegel op alles te drukken, vraagt Landorfer eindelyk de hand van Lisl. de vrouw die hy steeds bemind had, de moeder van zyn jongen, die nu ten slotte den naam van zyn vader brjjgt. Wie van dit en andere stukken, welke dit izelschap opvoert, meer weten wil, sc zich het boekje aan van den heer M. Horn De legernseeërs en hun repertoiredoor Njjgh en Van Ditmar uitgegeven. Wy wezen reeds op het uitmuntend spel van den hoofdpersoon, maar ook de andere modewerkenden waren uitmuntend. Alleen de vertolker der rol van Schlaucherl, den veld wachter, had, dunkt ons, heel wat minder kunnen overdryven, Die persoon werd nu meer een caricatuur dan een mensch. Maar anders lag er over de geheele vertoo* ning een waas van gemoedelijkheid en na tuurlijkheid dat aangenaam stemde. Men leefde op het tooneel zoo'n eigen leven men bewoog zich zoo gemakkelijk Al word ons gehoor wel eonB op een harde By kon. besluit is aan den heer D. J Mes, koopman, wonende te Middelburg, vergunning verleend tot het aannemen van het ordeteeken van ridder der orde van den Heiligen Gregorius den Groote, hem door Z. H. den Paus geschonken. Door het niet opkomen van de G. V. V. I. uit Breda is de voetbalwedstrijd die Zon- alhier had moeten plaats hebben tegen Olympia l, gewonnen door laatstge noemde vereeniging met 5—0 doelpunten. Uit Vlïssingen schrjjft men ons De Fransche schoener Anni Angokomende van Duinkerken en bestemd naar Lorient, heeft door den atorm van Vrijdag op Zaterdag zoo zwaar geleden dat het schip een lek bekwam en meer andere schade aan het tuig. Op de hoogte van het vuurschip Wandelaar gaf het scheepje noodsignaal aan een naby zynden Bel gischen loodschoener, die daarop een loods aan boord zette. Spoedig daarna stroomde het water reeds in de kajuit. De equipage, be staande uit 6 maD, kapitein benevens de loods, begaf zich, toen het water reeds op het dek stond, in de boot, in de hoop dat het een of ander schip hen zou opmerken. Nog geen tien minuten later zagen zyn de Anni Angot zinken. Na o. a. twee uur in de ranke boot te heb ben rondgedreven, kwam de dagboot Prins proef gesteld by het schreeuwen der lustige boeren en boerinnenal was nu niet elke volksgewoonte by het spel verheffend, het was een aardig gedoe van die menschen. Alleshet loopen, het zitten, het dansen, het springen, het vechten ging zoo natuurlijk dat men den indruk kreegdaar onder die Tegernseeërs gaat het zoo en niet anders toe. Hunne stukken passen by hen en zy zyn een met hun repertoire. De eersten hebben b. v. boven Anne Mie van Rosier Faassen voor dat, naar ons voorkomt, daarin voel minder geïdealiseerd zyn de per sonen en de toestanden. En wy herhalen het geheel is zoo goed, dat een bezoek aan deze voorstellingen stellig aan te raden is. Of daartoe echter nog gelegenheid zal zyn in ons land Wjj betwijfelen het. Het gezelschap gaat weldra Nederland weer verlaten, zeker niet met vergaarde schatten Vóór elk bedryf aanving, werden eenige mu zieknummers op atryk-, slagciter en gitaar gegeveneehte nationale muziek die door fijnen en eigenaardigen rhythmus uitmunt. Vooral het nommer voor het tweede bedryf was zeer bekoorlyk. Ze lokte een warm applaus uitvooral toen vóór het laatste bedryf onze volksliederen werden gegeven. Ook de hoofdpersonen hadden hartelijke en welgemeende toejuichingen in ontvangst te

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1902 | | pagina 1