MIDDELBERGSCHE COURANT.
N°. 98.
144e Jaargang.
1901.
Vrijdag
26 April,
pc minister van oorlog
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s, met u J zondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor a.le plaatsen in Nederland franco p.p., 2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
THERMOMETER EN VERWACHTING.
25 April8 u. vm. 57 gr., 12 u. 67 gr., av. 4 u. 68 gr. F. Verwacht: zwakke tot matige
O. wind, licht bewolkte lucht, droog weer, weinig verandering in temperatuur.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel
Groote letters naar de plaats, die s
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende
Handel, Ngverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen Advertenlie-Bnreau
A. DE I.A HAR Axn., N.Z. Voorburgwal 360» Amsterdam.
Voor de stemming in het district Z i e r i k-
zee voor een lid der Provinciale Staten
van Zeeland, op Vrijdag 3 Mei, bevelen wij
den kiezers aan den beer
C. J. Hoeke Hoogeboom.
HET IN DUS REPAAIiD
de dagen van 11, 14, 21 en 27 Juni
om van den verkiezingsdag, den 4en van
die maand, niet te spreken zijn dit jaar
gewichtige dagen voor onze parlementaire
Dan zal beslist worden over het lot van
de afgevaardigden ter Provinciale Staten
en ter Tweede kamer voor zoover zij
niet zeiven bedankt hebben voor de eer
eener herkiezing en zal tevens worden
uitgemaakt, wie in het aanstaand vierjarig
tijdvak aan de groene tafel zitting zal
nemenhet huidige kabinet, zooals het nu
is samengesteld of gewijzigd, of wel een
geheel nieuw stel ministers.
Wie zal zich in deze aan eene voorspel
ling wagen?
De politieke verkiezingen zijn grillig als
elke loterij.
De uitslag hangt van zooveel omstandig
heden af, dat het gevaarlijk blijft eene
kans-rekening op te maken.
Bij die wisselvalligheid is men zelfs ge
neigd zijn wenschen te beteugelen of'niet
te openbaren. Maar onverstandig zou het
zijn wanneer men dit deed en tevens niet
alle krachten inspande om te helpen ver-
krjjgen wat men wenscht.
Wij voor ons hebben nooit verbloemd
dat wij in tal van opzichten het huidige
kabinet prijzen om het vele goede dat het
tot stand bracht, om den ijver, dien het
aan den dag legde, en de groote werkkracht,
waarvan het blijk gafzoodat dr Kuyper
in zijn openingswoord ter deputatenverga
dering op 17 April jl. o. a. zeide „in het
laatste jaar vooral leek dit kabinet haast
een uitgevers-firma voor legislatieve ont
werpen."
Yele leden van het ministerie zouden wij
willen behouden, maar eene reconstructie
van het kabinet, zoo dat een enkel lid door
een meer vooruitstrevend element werd
vervangen, zou zijne nuttige zijde kuunen
hebben.
Maar in die richting gelooven wij niet
dat de uitslag der verkiezingen eene vinger
wijzing geven zal.
Wel zal men aan liberale zijde met alle
kracht trachten te voorkomen dat een cleri-
caal ministerie, vrucht van een politiek
allegaartje, de plaats inneme van het tegen
woordige.
Daar zijn er, vooral onder de vrijzinnigen,
die met angst en vreeze den aanstaanden
strijd te gemoet gaandie geen lichtstraal
zien in den duisteren chaos welke thans
heerscht.
HE VERWARRING
is groot onder de liberalen en het zal hun
schuld zijn, wanneer de clericalen de meer
derheid behalen.
Aldus redeneeren zij.
Is hun vrees niet overdrevenis hunne
opvatting wel juist
Zekerer is onder de liberalen een ver
schil van meening gerezen over een zeer
belangrijk punt. Dit heeft aanleiding gege
ven tot de oprichting van een nieuwen
Bond, de Vrijzinnig democratische; maar
dit sluit toch niet uit dat tegenover een
gemeenschappelijken vijand gezamenlijk op
treden, bij herstemmingen b. v., mogelijk is.
Wij herhalen wat wij reeds dikwijls op
merkten alles hangt af van locale toe
standen en andere overwegingen.
Aan de liberale kiezers de overweging
en de beslissing hoe in het belang der
partij te handelen.
Wie in deze verwarring stichten en die
helpen grooter maken, het zijn juist zij die
door verkeerde voorstellingen van feiten
en het onvolledig inlichten van het publiek
de beide deelen van een en dezelfde partij
tegen elkaar in het harnas jagen. Zij wer
pen olie in het vuur.
Het is een niet te loochenen feit dat
van de zijde dergenen, die zich bij den
Vrijzinnig dmocraüaehen Bond aansloten,
volstrekt niet zoo vijandig, zoo eenzijdig
is opgetreden tegen de Liberale Unieals
omgekeerd sommige vrienden van de Unie
doen.
Bene afwachtende houding tegenover Vrij
zinnig-demoeraten aannemen, zou, dunkt
ons, aan de andere zijde even verstandig
wezen.
Maar wie nu denkt dat het bij onze
tegenpartij op dit punt anders is, vergist
zich.
Zeker, er wordt aan die zijde hoog op
gegeven van de verdeeldheid onder libe
ralen, om des te beter eigen zwakheid te
kunnen verbergen.
Uit de deputaten vergadering, te Utrecht
gehouden, wordt ons heel wat mooi's ver
teld over den geest en de geestdrift die
er heerschten.
Maar^ waar de pers werd geweerd,
wordt het ware, het bedenkelijke, dat men
liefst verbergt, niet altijd vernomen.
Wij weten toch ook dat er onder de
anti-revolutionnairen zijn die niet altijd zoo
ingenomen zich toonen met hunne mannen
die ernstige bedenkingen hebben tegen hen,
die hen heeten te vertegenwoordigen, en
onder wie er zijn die zich voor een neerlaag
wisten te dekken door heen te gaan.
Ook daar is het niet altijd couleur de rose.
Zoo is het bij de anti-revolutionnairen
zoo is het bij de socialistenen evenzoo
bij de katholieken.
In Utrecht bleek van een diepe klove
tusscben mr Troelstra en dr Gorter; het
verschil tusschen parlementaire socialisten
en de anderen is nog niet verdwenen.
En de katholieken de fractïe-Schaepman
en de ultra's, onder leiding van De Maas
bodezijn vaak als vuur en water.
Verschil van meening vindt men dus onder
alle partijen; men denke slechts daarbij
aan den leerplicht.
En of nu de samenwerking tusschen die
partijen dit jaar beter zal gaan dan bij
vorige verkiezingenwij betwijfelen het.
Dat vrij-anti-revolutionnairen, b. v. in
Goes, de Kuyperiaansche Staten-leden zul
len helpen herkiezen, spreekt vanzelf. Van
dergelijke candidaatstellingen maakten wij
geen melding omdat die voor de hand liggen.
Zij toch hebben de Kuyperiauen noodig voor
herkiezing van jhr mr A. F. de Savornin
Lohmanterwijl laatstgenoemden weder-
keerig rekenen op de hulp der vrij-antire-
volutionnairen in het district Middelburg.
Maar toch o. a. in de districten Schiedam
en Bodegraven willen beide fracties van
elkaar niet weten.
En hoe zal het gaan met de weder-
keerige hulp van die partijen, de Christelijk
Historischen en de Katholieken
Op tal van plaatsen hokt het reeds.
Dr Kuyper moge op de Deputatenverga-
dering nog zoo aardig en geestig gesproken
hebben over die samenwerking tegenover
„socialistische en mammonistische beginse
len" de Roomschen en Christelijk Histori
schen nog zoo lief in 't gevlei zijn geko
men, zijn eigen aanhangers toonen op tal
van plaatsen steeds tegen de Katholieken
zich vijandig.
Het is waar: laatstgenoemden zijn nog
al vergevensgezind uit partijbelang, maar
aan alles is een grens.
En het is wel aardig bij beide een kijkje
te nemen; en in de eerste plaats, met het
oog op al die zoetsappige woordjes, in
Utrecht gesproken waar dr Kuyper o. a.
erop wees dat de Roomsch-Katholieken
geen Spanjaarden maar Nederlanders zijn,
maar, voegde hij er bij, toch in de
minderheid blijveneens een kleine
berinnering te laten volgen van hetgeen hij
vroeger ten beste gaf als zijn oordeel over
zijn trouwe helpers van het heden.
Dr KIJYPER VOORHEEN EN THANS
mogen wij het betitelen op het voetspoor
van een inzender in De Nieuwe Sprokkelaar.
In Juli 1871 schreef dr Kuyper in De
Heraut
„De conservatieven zijn thans
Protestanten, die voor Rome
bet huis bouwen.
Daarom moeten ze gemeden, daarom moe
ten ze bestreden. Om meer nog, maar
daarom allereerst, daarom bovenal.
Thans nog de conservatieven te steunen,
is verraad aan de broeders, verraad aan de
nagedachtenis der vaderen, verraad aan de
eigen zaak gepleegd. Te vergeven zoolang
het in argloosheid geschiedt, maar onver-
zoo men niet open oogen, na ge
waarschuwd te zijn, in zijn schuldige ver
blindheid volhardt.
De waarheid is hard, maar niet te hard
om te dragen voor een richting, die slechts
één wapen heeft: haar geloof."
En thans: in 1901, dertig jaar later?
Zet voor „de conservatieven"de Kuy-
perianen, de Antirevolutionairen, en gij,
Christelijk-Historischenveroordeelt hen
met de eigen woorden van hun chef.
De toekomst der Antirevolu
tionaire partij, dezelfde als die
der conservatieve in 1871. Tot
slippedraagster van haar natuurlijken vij
and, de Ultramontaansche, heeft zij zich
verlaagd. „Doet zè voor dat zedelijk ver
grijp aan eigen levensroeping geen boete,
mist ze den mannenmoed om zich met een
uiterste inspanning uit de doodelijke omar
ming der Ultramontanen los te rukken,
herwint ze niet door een krachtigen stoot
haar zelfstandigheid, dan is ze voorgoed
verloren en lost ze zich haars ondanks op.
Dan rekt ze haar bestaan, zoolang de man
nen niet ten grave dalen, die thans haar
steunen, maar om voortaan in het register
van haar burgerlijken stand een sterfbureau
zonder bureel van geboorte te hebben, tot
eens met haar laatsten vaandrig zij zelve
bet aanzijn inboet, en "er voor haar eens
zoo luidruchtig wapperende banier geen andere
rustplaats overblijft dan hét Museum van
Staatkundige Oudheden".
(Dr. Kuyper in De Heraut van 30 Juni
1871).
"Wat de Christelijk-Historischen
ergert.
„We willen het dulden, we willen het
dragen, dat de Ultramontanen hunne banier
stout en onverholen opstekenmaar waar
we tegen opkomen is, dat Protestanten, ter
wille van Roomschen, de spade hanteeren,
om met hen het graf te delven voor het
Protestantisme. Dit is wat ons ergert, niet,
dat Rome ons weer Roomsch wil maken,
maar dat ProtestantenGereformeerde Chris
tenen, Rome hierin helpen.
Zoo iets, dan achten we dit een zedelijk
misdrijf. Immers, let wel. Onder geen volk
van Europa zijn de Katholieken zóo in
merg en been, zóo vastberaden Ultramon-
taansch als ten onzentZe eischen voor
Rome op uw Kerk en Staat, uw maatschappij
en volksleven, uw verleden en uw toe
komst, uw goed en uw bloed, uw gewetens
vrijheid en de vrijheid der gedachte. Na
tuurlijk, is Rome's Stedehouder onfeilbaar,
dan moet al het feilbare voor hem zwich
ten, ook de feilbare staat, ook uw feilbaar
geweten. De gevolgtrekking is niet over
dreven, maar in haar ijzingwekkendheid
onberispelijk juist."
(Dr. Kuyper over „de Conservatievenin
De Heraut van 30 Juni 1872).
En wil men iets lieflijks hooren aan het
adres der Christelijk Historischen om wier
hulp men nu als 't ware bedelt?
De Zeeuwhet Kuyperiaansche blad in
onze provincie, schreef 8 Augustus 1899:
„Nu voelen wij niets voor het beuzel
achtig gepraat van christelijk-historische
bladen als bovengenoemde (De Nieuwe
Zondagsbode), dat Nederland een protes-
tantsch land is. Met dat „protestantsch"
wordt toch een anti-Roomsch allegaartje
bedoeld.
En in menigerlei opzicht bestaan wij den
Roomschen, vooral den antirevolutionairen
onder hen, vrijwat nader dan den protestan
ten. Vooral de protestanten van den pro
testantenbond, de vrijzinnige protestanten
geven wij gaarne voor de principiëele
Roomschen in ruil.
Daarom komen wij er ook tegen op dat
de Midd. Crt protestanten en antirevolution-
nairen onder éen naam samenvat. Dien
protestantschen naam geve zij aan hare
eigen geestverwanten en wie hun ook
volgens dr Bronsveld het naast staan
de Christelijke historischenen 't is dan
ook niet, om de Zondagsbode te verdedigen,
dat wij ons in deze quaestie mengen."
Zulke herinneringen zijn nuttig vooral in
deze dagen, nu men van de zijde der Kuyperi
aansche partij alle krachten inspant om allen,
die vroeger zooveel mogelijk werden be
streden, te bewegen tot hulp ter bereiking
van hun doel. "Want, waar de Roomsch-
katkolieken toch „in de minderheid zullen
blijven" en de Christelijk Historischen geen
meerderheid kunnen verwerven, zal dr
Kuyper en zijn aanhang bij een overwin
ning op de liberalen den besten, den voor-
deeligsten slag slaan.
En nu nog in de tweede plaats een stem
van de overzijde, van een Roomsch-Ka-
tholiek orgaan.
Het Centrum wijdt juist heden aan die
samenwerking een zeer goed opstel.
Daarin wordt erop gewezen dat de anti-
revolutionnairen nimmer wat men noemt
gemakkelijke bondgenooten geweest zijn.
»Zij waren »steil" en moeilijk te bewegen
om op roomsche candidaten te stemmen, ter
wijl wij van onzen kant voltrekt geen bezwaar
maakten, om hunnen mannen op afdoende
wjjze te hulp te komen. De samenwerking
as dientengevolge doorgaans ietwat hinkend.
Dat onze candidaten bjj een bondgenoot
schap doorgaans het slechtst van de reis
komen, bleek vooral uit de cjjfera van 1897.
Zooals men zich herinneren zal, bedroeg het
aantal herstemmingen toen juist vjjftig. Naar
die vjjftig zetels dongen 39 liberalen, 32 anti-
revolutionnairen, 14 katholieken, 6 radicalen,
4 sociaal-democraten en 3 christeljjk-histori-
schen. Gekozen werden 31 liberalen, 9 anti-
revolutionnairen, 3 radicalen, 4 socialisten en
3 christelijk-historisch en. Alle roomsche can
didaten vielen.
Nu speelde het anti-papisme in die dagen
een groote rolmaar teekenend is het toch
zeker, dat geen enkele katholiek de overwin
ning kon behalen, dat wjj al onze Kamerleden
uitsluitend door eigen kracht moesten kiezen,
meer nog, dat ons door onze bondgenooten
zelfs een zetel (Loosduinen) werd ontrukt.
De »winste" der anti-revolutionnairen be
droeg acht zetels. Wjj verloren er drie."
Per se stemmen op anti-revolutionnairen
weer, zooals voorheen, „een waarlijk buiten
gewone mate van zelfverloochening en
volgzaamheid toonen" en zelfs daar, waai
de getalsterkte der Katholieken volle aan
spraak geeft op den voorrang, met eene
beleefde buiging uit den weg gaan en het
terrein vrij laten voor een anderHet C
trum toont daarvoor geen geneigdheid.
„Principieel mogen wij natuurlijk in geen
geval samengaan met de volgelingen van
het liberalisme"zoo schrijft het blad
verder, maar daaraan laat zijne redactie
het volgende voorafgaan„Wij moeten
onderscheid maken tusschen de liberalen,
en in sommige gevallen niet aarzelen
diegenen onder hen aan te bevelen bij
eerste stemming desnoods van wie wij
mogen verwachten, dat zij het „clericalisme'1
ongemoeid zullen laten en de sociale wet
geving nummer één op bet politieke program
willen houden. De uitsluitende leuze anti-
raai dunkt ons, onder de tegenwoordige
omstandigheden wel te verstaan, weinig
Dit is een zeer goed standpunt, voorzeker
Als men zich daaraan slechts hield
Een duidelijke vingerwijzing geeft Het
Centrum nog nietdie volgt zeker later.
Een punt verlieze men niet uit het oog
ook aan die zijde ligt een breede klove
tusschen doen en zeggen.
Wij zullen afwachtenen meen en het
voorloopig hierbij te mogen laten.
Het was ditmaal slechts ons doel duidelijk
aan te toonen, hoe er bij onze tegenstanders
nog veel ontbreekt voor een hecht en sterk
bondgenootschap.
ervaring laat schijnen, en die hij met klem
van woorden, waarin de warmte zjjner over
tuiging doorstraalt, soms met- een kwinkslag
onder de ernstige aandacht der Kamer brengt.
Hjj laat zich niet dringen of drijven, maar
houdt stand in de eenmaal ingenomen positie.
Het woord van zulk een spreker, bekleed
met het gezag van hem, die den hoogsten
post in het leger heeft vervuld, maakt uit
den aard der zaak indruk op de Kamer -en 't
is dan ook niet te verwonderen, zegt Het Vad.,
dat generaal Kool Woensdag het pleit gewon
nen heeft.
De heer Van Gilse heeft nog getracht door
het aan den dag leggen van eenige tegemoet
koming den Minister voor zjjn stelsel van
beperking van 't blijvend gedeelte te winnen,
zoowel door uitbreiding van den tjjd voor
't onder de wapenen roepen, als door verhoo
ging van het aantal blijvers (tot op 10.000),
maar de Minister bleef onvermurwbaar. Ge
moedelijk klonk zijnik heb 't u gisteren
toch zoo goed verklaardheb ik u nog niet
kunnen overtuigen Dnideljjk genoeg stelde
de Minister de quaestie van vertrouwen, en
daarvoor zwichtte de heer Van Gilse, die
't bij den Minister Eland er op liet aankomen
tegenover dezen Minister, trouwens ditmaal
wel bemerkende, dat de wind in de Kamer
niet gunstig woei voor zijn amendement.
Immers ook den krijgslieden De Ras en Van
Vljjmen zonk de moed in de schoenen, toen
op een pertinente vraag naar den bekende
de Minister antwoordde, dat z. i. ter
wille der mobilisatie het door hem verlangde
aantal volstrekt noodig was. Ja zelfs de heer
Verhey, de volhardende strjjder voor korte
oefening, voelde zich wegdrijven en wegdob-
beren op den stroom naar den verlengden
oefentijd, toen het schrikbeeld eener misluk
kende mobilisatie en eener bedorven kader
opleiding hem op volhardende wijze door den
Minister werd voorgehouden.
Het zwichten van den heer Van Gilse in-
tusschen beteekende niet, dat hg nu zgn stem
kon geven aan 't artikel. Slechts niet over het
amendement, maar over 't artikel zelf werd de
stemming uitgelokt, Het werd aangenomen
met 40 tegen 24 stemmen, welk 24-tal bestond
uit 14 leden van den liberalen linkervleugel,
5 katholieken, die hun militaire leiders wei
gerden te volgen, de sociaal-democraten en
radicalen, zoover ze vertegenwoordigd waren,
en den heer Staalman.
En alzoo is feitelgk gereageerd tegen de
bepaling, die den normalen oefentjjd van 81/»
maand invoert. Neen, een handig debater,
als de Minister van Oorlog, drukt dit aldus
uit: de Regeering heeft haar gedachten aan
gepast aan het stelsel, door de Kamer aan-
3n. Intusschen, als die aangepaste ge
dachten andere zgn dan de gedachten, waar
van de Kamer bjj de aanneming van haar
stelsel uitging, dan kan zulk een aanpassing
op reactie wonderwel ljjken. Voor die tegen
werping echter wijkt de Minister niet want,
zegt hg, zoo er reactie is, is dit de schuld
der Kamer zelf, die met haar art. 120 tegen
haar eigen stelsel reageerde. Dit was den
heer Troelstra de kroon op het hoofd zetten,
doch toch tevens een verplaatsing der kwestie.
Ieder geeft toe, dat de aanneming van art.
120 wederinvoering van een bljjvend gedeelte
noodig maakte, maar de vraag was, of daarom
een blgvend gedeelte, van zoodanige sterkte,
dat verreweg het grootste deel 4 maanden
langer dienen moet, voldoende gemotiveerd
is. Als de Minister beweert, dat de Kamer
de wijziging noodzakeljjk heeft gemaakt, dan
ligt daarin opgesloten, dat de wijziging niet
noodig was geweest, als art. 120 niet was
aangenomen. Dan had men gehad een dienst
tijd van 8 maanden en een blgvend gedeelte,
bestaande uit anderen, onvolledig geoefenden.
Dat echter of iets daarop geljj kende zou
dezen Minister van Oorlog niet voldoende
zijn geweest. Hg toch drong voortdurend aan
op een langer en beter geoefenden troep, op
een daardoor verbeterd gehalte van het leger,
dat hg zonder zgn blgvend gedeelte niet ge
waarborgd achtte. Ziedaar de nieuwe gedachte,
die generaal Kool de kans zag aan het aange
nomen stelsel aan te passen en hg had
daartoe Let recht maar het mag niet ver
heeld, deze gedachte week af van de gedachte
der Kamer en de oorspronkelijke Regeerings-
Middelburg 25 April.
is een man van benijdenswaardig redenaars
talent. Hjj vermjjdt het door herhalingen van
't reeds eenmaal gezegde en door stuk voor
stuk opnemen van alle argumenten de kamer
te vermoeien, maar concentreert al zgn kracht
op de hoofdpunten, waarover hg 't licht zjjner
De heer Troelstra heeft niet opgehouden
tegen deze manier van doen te protesteeren,
en na hem namen de heeren Van der Zwaag
en Van Kol dat protest op. De voorzitter had
heel wat met hen te stellen, en ten slotte
vermoeiden en ergerden zij ook hen, die hun
't naast staan, zoodat een motie om de be
raadslagingen maar weer te schorsen, niet de
vereischte ondersteuning kon vinden. Terecht.
De Kamer had nu tweemaal besloten het
wetsontwerp te behandelen, en 'tgaat niet
aan dan telkens weer te trachten die beslis-