MIDDELRURGSCHE COURANT.
N". 9ft.
li l Jaargang.
1901.
W oensdag
24 April,
De motie in behandeling.
Jaeob Johan van Kerkwjjk.
Deze courant verschijnt dagelijks, met u.t zondering van Zon- en Feestdagen.
Pnja, per kwartaal, zoowei voor Middelburg als voor a Je plaatsen in Nederland franco p.p., 2.
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
THERMOMETER EK VERWACHTING.
23 April: 8 u. vm. 58 gr., 12 u. 70 gr., av. 4 u. 70 gr. F. V e rw a c h tzwakke tot matige
Z. O. wind, licht bewolkte lucht, droog, warm weer.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte-, dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel
Groote letters naar de plaats, die zij innemen.
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames, niet afkomstig uit Zeeland, betreffende
Handel, Njjverheid en Geldwezen, is uitsluitend gerechtigd het Algemeen AdvertenUe-Bnpeaw
A. DE LA MIR Ani., N.E. Voorburgwal 266» Amsterdam,
Jacta est aha.
De motie-Van Gijn komt, ben ik goed
ingelicht, eerstdaags in behandeling en met
spanning zien wij den uitslag tegemoet.
Want voor Dordrecht gaat het om niet
minder dan om Het behoud van zijn groot
handel en voor Zeeland en Westelijk Bra
bant staan de partiëele bloei en welvaart
van hun geheele scheeps- en binnenvaart
op het spel.
Maar, hoe hoog de inzet ook zij, toch
brengen wij hulde aan ben, die deze uit
spraak hebben uitgelokt, waardoor wij
eindelijk worden bevrijd van langere pijn
lijke onzekerheid en van het afmattend
dobberen tusschen hope en vrees.
Waar de nood dringt en de Regeering
maar blijft talmen, daar juichen wij het
toe dat de H.H. Van Gijn c. s. het oordeel
der Kamer inroepen om, wanneer dit gun
stig luidt, haar te vragen gebruik te maken
van haar verheven recht van initiatief,
teneinde op die wijze de even nuttige als
urgente verbetering tot stand te doen komen.
Welnu, laat de Kamer dan uitspraak
doen
Laat zij beslissen of handel en scheep
vaart van een aanzienlijk deel des lands
nog langer mogen worden opgeofferd aan
eischen van defensie welke, indien zij
noodig zijn, toch niet kunnen worden ont
gaan, doordien de natuur elk oogenblik
uit zich zelve de verdieping van het
Hellegat kan veroorzaken, zooals zij dit
thans daadwerkelijk reeds doet.
Laat zij beslissen of het aangaat, waar
eenerzyds meer dan honderd millioen aan
de waterwegen voor de beide handelscentra
is ten koste gelegd, nog langer de een a
twee millioen gulden te onthouden aan den
eenigen bruikbaren waterweg voor Dordrecht
naar zee, tevens den eenigen ver
bindingsweg voor Zeeland en
Westelijk Brabant met het
overige deel des Vaderlands.
Laat zij zich uitspreken eindelijk of zij
het kan goedkeuren, dat ook in deze aan
gelegenheid wederom eerst „Holland op zijn
langst" en daarna „Holland op zijn smalst"
worde uitgegraven, door eerst tonnen bij
tonnen gouds in het Aardappelgat te doen
verbaggeren alvorens over te gaan tot de
eenige rationeele verbetering van het Hel
legat, welke reeds voor een goed deel had
kunnen worden bekostigd met het half
miljoen dat in de laatste jaren in dat
Aardappelgat. in den vollen zin deswoords
is in het water geworpen.
Maar Iaat óns tijdens die beslissingnogaïles
doen wat in ons vermogen is, om de schaal
ten gunste der motie te doen overslaan.
Laten wij Regeering en Kamer nogmaals
met klem overtuigen van het wezenlijk
groot belang, dat hij de aanneming dezer
Het oudste lid der Tweede Kamer in
dienstjaren.
{Slot).
In het portret, dat Castor et Pollux (uitgave
H. Pyttersen, Sneek 1881) indertijd van den
heer Van Kerkwjjk teekenden, zeggen deze
zeer eigenaardig»Stout op zjjne eigene, zoo
goed als zekere herkiezing, schept hij er soms
een ondeugend vermaak in om zjjne mede-
vertegenwoordigers met de naderende Juni-
keuzen te dreigen en hen uit te tarten om
hunne meening te zeggen over 't een of ander
teer punt, teneinde de kiezers zouden weten,
welk vleesch zjj in de kuip hebben. Zoo deed
hjj ook nog in de stukken, gewisseld over zjjn
wetsvoorstel, betreffende de keus van Burge
meesters.
»Het was niet kwaad", schreef hjj toen, sdat
de kiezers er eens achter kwamen, welke
leden der kamer die Gemeenteraden niet in
staat achten om een Burgemeester voor te
dragen."
En verder zeggen Castor et Pollux .-
»De zaken, die de heer Van Kerkwjjk zich
aantrekt, onderzoekt hjj grondig. Zoowel de
onaanzienljjksten als vermogendsten worden
dan door hem geraadpleegd; want de heer Van
Kerkwjjk weet met iedereen om te springen.
Speciale vraagstukken, rakende openbare wer-
motie voor de geheele Zeeuwsche binnen
vaart en daardoor ook voor Zeelands handel
en nijverheid op het spel staat.
En al erkennen wij dankbaar dat velen
reeds hiertoe zijn overgegaan, toch hebben
nog vele anderen dit niet gedaanen hun
roepen wij daarom nog eens, eer het te laat
is, het t/ua res agitur toe, het „bedenkt toch
dat het uwe eigen belangen geldt."
Op dan gij allen die belanghebbende zijt
by? geroepen zijt om te waken over de
belangen van Zeelands scheepvaart, handel
en nijverheid!
Steunt de heeren Van Gijn c. s. bij hun
moedig pogen en wanneer u de tijd ont
breekt voor schriftelijke adhaesie, doet dit
dan nog per draad. Maar onthoudt ons
in deze beslissende ure uwe medewerking
niet en bovenal wiegt uzelven niet in slaap
met de gedachte, dat de motie er zonder
u ook wel zal komen, of dat het Hellegat
thans nog zoo kwaad niet is. Want het
eerste motief heeft reeds honderden zaken
doen falen, die anders stellig geslaagd
zouden zijn en wat den toevallig goeden
toestand van het Hellegat betreft, bedenkt
toch dat die reeds weder veranderd kan
zijn, terwijl wij deze regelen neerschrijven,
en dat wij niet alleen een goed, maar
ook een vertrouwd vaarwater be
hoeven.
En dat kan het Hellegat zon
der normaliseering nimmer
worden.
En ten slotte, heeren Zeeuwsche afge
vaardigden, een woord tot u, die straks
door uwen voorzitter zult wordeu opge
roepen om te beslissen over de motie,
welke zoo ten nauwste samenhangt met de
hoogste belangen van honderden dergenen,
die deze belangen met het volste vertrou
wen in uwe handen hebben neergelegd.
Niet dat wij een oogenblik twijfelen of
gij zult die belangen met warmte beharti
gen, maar alleen omdat wij zouden tekort
schieten in onze taak van pleitbezorger,
wanneer wij, aan het einde van ons pleidooi
gekomen, zouden verzuimen voor onze
cliënte den steun en de medewerking te
vragen aan de hooge rechters, die zoo
aanstonds over haar wel en wee zullen
beslissen.
Weest harer goedgunstig
B. Van B.
Middelburg 23 April.
DE BELASTING OP DE ARMOEDE.
Het gerucht dat de Indische Regeering
eene proef wenachte te nemen met het
exploiteeren van pandhuizen in eigen be
heer, heeft zich bewaarheidbij koloniale
ordonnantie is bepaald, dat zoodanige proef
zal worden genomen met het pandhuis te
Soekaboemi. Men zal dan zoo staat met
andere woorden in de overweging van het
ken, spoorwegen, rivieren, handel, ook wel de
belangen van Zeeuwsche visschers en van door
jagers geplaagde Zeeuwsche boeren, de onge
schiktheid van plattelandsburgemeester s, of
wel de voortreffelijkheid van onze Nederland-
sche namen van maten en gewichten boven de
geradbraakte Grieksch-Latjjnsche ziedaar de
onderwerpen, waarmede de afgevaardigde uit
Zierikzee zich het liefst bezig houdt. En wee
dan den personen, die volgens zjjn oordeel
hun plicht hebben verzaakt en die hjj onder
het mes neemt
De heer Van Kerkwijk behoorde tot de
liberale party, maar was daarom geen volg
zaam partyman.
Dat hjj zijn meening onomwonden en dui-
deljjk zeggen durfde over personen en.zaken,
blijkt uit de volgende staaltjes. In de zitting
van 28 September 1874 wees hjj op het na-
deelige dat de Koning gedurende de ministe-
rieele crisis in Zwitserland was gebleven.
Den 23 Mei 1879 betoogde hij dat de Koning
het recht niet had een officier straf op te
leggen zooals geschied was, en op 22 Sept
1891 gaf hjj zijne bevreemding te kennen dat
de Koningin-weduwe-Regentes, bij het vormen
van het ministerie, niet het advies had ge
vraagd van de voorzitters der beide Kamers
in vereeniging met den onder-voorzitter van
den Raad van State.
besluit kunnen nagaan of algemeene af
schaffing van de verpachtingen mogelijk is,
en, zoo niet, althans wat in de bestaande re
gelingen zal kunnen worden verbeterd.
Wy behoeven wel niet te zeggen dat wjj
dezen eer stén stap" met vreugde begroeten.
Wy hebben waarlijk dikwijls genoeg getracht,
al de ellende aan te toonen die ook ten
deze aan het pachtstelsel verbonden isen
wanneer men nu eindelijk, zoo ongeveer
veertien a vijftien jaar nadat Brooshooffc in
zijne memorie, Levyssohn Norman in de
Tweede Kamer spraken van »dievenholen"
en van poelen van ongerechtigheid", een
begin maakt dat tot verbetering kan lei
den, dan zal wel niemand kunnen spreken
van overyling
Toch zjjn wy ook vóór (iet oogenblik niet
tevreden. Niet zoozeer nog, omdat het ons
voorkómt dat een proef in een binnenlandsch
district als Soekaboemi niet heel veel zal
kunnen leerende zes pandhuizen in de
Preanger Regentschappen brengen te zamen,
verpacht, circa 40.000 op, en zyn dus, in
vergelijk met de totale opbrengst op Java
van 12 ton, niet van groote beteekenis. Wie
een afdoende proef wil, zou de pandhuizen
op een der drie hoofdplaatsen in eigen be
heer dienen te nemen. Maar misschien heeft
de Indische Regeering goede redenen voor
haar zéér bescheiden optreden, en zal een
meer beteekenende proef later volgen.
Ons hoofdbezwaar geldt het rente-tarief.
Onze lezers zullen zich wel herinneren dat
wy altyd afkeurden dat men, in strjjd met de
in beschaafde landen gehuldigde beginselen,
de banken van leening in Indië deed dienen
als middel tot vulling van de schatkist. De
pachter werd gemachtigd, voor de op pand
verstrekte gelden eene exorbitante rente te
heffen, en een goed deel dezer rente kwam
als pachtsom" in 's lands kas terecht. Onze
redeneering was alzoo d zoolang gij de
pachters niet kunt missen, zorg dan althans
dat deze slechts een matige rente heffen
de pachtsommen zullen dan wel belangryk
dalen, maar de arme inlander, die van het
pandhuis gebruik maakt, wordt althans in
dat opzicht niet meer gevild. Wy dachten
zooeene rente van zes percent 's jaars is
voor beleeningen op ruim onderpand op zich
zelve natuurlyk voldoendewij kunnen er in
toestemmen, dat men, ter bestrijding van alle
onkosten, aan het bedryf verbonden, die rente
verdubbelt, desnoods verdrievoudigtmaar
eene rente van achttien percent 's jaars
moet dan toch al het uiterste zyn
En de pachter mag, voor beleeningen tus
schen 50 cent en 25 gulden, berekenen twee
procent over elk ingegaan tjjdvak van tien
dagen, dat is drie en zeventig percent;
in werkelijkheid nog meer, omdat elk onder
deel van een gulden voor een gulden telt in
de rente-berekening, elk onderdeel van tien
dagen voor tien dagen. De pachter zal dus
in den regel iets meer geven dan volle gul
dens als hy 2.10 verstrekt krjjgt hjj rente
over f 3, dus al meer dan honderd per
cent
Nu hadden wy verwacht, dat de regeering,
eindelyk optredende, op hoe bescheiden schaal
dan ook, in het belang van den inlander, in
de allereerste plaats zoude hebben gebroken
met dat schandelyk hooge rentetarief. Maar
het tegendeel is waar: het is onveranderd
In De Standaard van 27 Febr. 1880 schetste
dr Kuyper den heer Van Kerkwijk aldus:
»Aan moed om van zich af te spreken,
zoekt hy zyn wederga en hy is in den vollen
zin des woorde een onafhankelijk manEen
man, die geen baantjes zoekt en geen eere-
posten, en het stel ridderorden, dat hem te
gen zijn principe werd thuis gezonden, altyd
in de geheime lade van zyn secretaire houdt
weggeborgen, om met een kale, leege borst
zyn eer te stellen in zyn soberheid. Daarby
vergete men niet dat Van Kerkwyk een man
van ongemeene bekwaamheid is. Hy weet
veel, is een wandelende schat jvan infor
maties en is scherp als een mes, als het aan
komt op het ontleden en uitpluizen van wat
een schipperend ministerie met zooveel moeite
zoo keurig in een had laten stoppen, dat nie
mand de naden meer zag."
Uit de parlementaire loopbaan van den af
gevaardigde voor Zierikzee zy nog het vol
gende aangestipt
Herhaaldelijk drong hy op de afdamming
van het Slaak aan, totdat er eindelyk, in
1884, een dam daar werd gelegd, hetgeen een
eerste stap voor een stoomtram naar Schouwen
was. Na tallooze malen op genoemde stoom
tram aangedrongen te hebben, had onze aan
houder de voldoening, 16 Maart 1897 een
daartoe strekkend subsidie aangenomen te
zien.
behouden Wanneer nu van misbruiken als
zooeven aangegeven werd, geen sprake meer
•zal zyn, dan zal toch nog altyd drie en
zeventig percent gevorderd worden. Be
leeningen boven de 25 komen betrekkeljjk
weinig voor; de rente is (by de pacht en by
de proef te Soekaboemi) gelykelyk lager, maar
dit kunnen wy hier gerust buiten sprake laten.
Zoolang men banken van leening rangschikt
onder de instellingen ter voorkoming van ar
moede, mag men geen 78 (als minimum)
heffen zoolang dat wèl geschiedt, is dat voor
ons slechts het bewijs, dat in Indië nog steeds
alle argumenten zwichten voor het fiscale, dat
daar reeds zooveel goeds heeft tegengehouden.
(Hbld.J
DE AANVAL IN BLANG PEDIR.
De meening van het Hbld. over dien aan
val brachten wy reeds onder de oogen van
onze lezers.
Daarmee kan de redactie der Zutpli, Crt.
zich niet vereenigen.
Zjj wjjst er op dat, terwjjl de aanvallersin
het eene telègram als alleen uit Gajoes be
staande worden voorgesteld, een ander tele-
graphisch bericht den troep, die het bivak
aanviel, als «gedeeltelijk Gajoes", aanduidt.
Nadere berichten zullen moeten uitmaken,
of dit de juiste lezing is.
Aannemeljjker is zjj welzegt genoemde
redactie verder.
Wij herinnerden er reeds aan, dat het hoofd
van Blang Pedir, Toekoe Bin, tot de steun
pilaren van Oemar's weduwe, Tjoet Nja Dien
behoorde, dat hjj zelfs Oemar's minderjarige
zoon, T. Bata, onder zyn toezicht had, en dat
hij ook sinds geruimen tjjd Blang Pedir ver
laten had, om zich in het Meulabosche, in
Tj. Nja Diens omgeving te kunnen ophouden.
Letten we er nu op, dat onze troepen het
Tj. Nja Dien in den laatsten tjjd zoo warm
gemaakt hebben, dat zjj allengs dieper het
binnenland moest intrekken, en dat hare
vroegere paladynen haar de een na den ander,
uit vrees voor de kompeunie verlieten, dan
is de veronderstelling niet onwaarschynlyk,
dat in het gebeurde te Blang Pedir, öf Tj.
Nja Dien's laatste getrouwen de hand hebben,
öf dat T. Bin naar zyn staatje is terugge
keerd, en met hulp van de naburige Gajoe's
die op de grens van zyn landschap wonen,
de onzen heeft aangevallen.
Het spreekt wel van zelf, dat T. Bin en
zyne onderdanen in voortdurende aanraking
met de Gajoe's zyn, aangezien Blang Pedir,
zooals wy zagen, een staatje in het binnen
land is, door Soesoh van de kust gescheiden,
en met zyn achterland grenzend aan het
Gajoe-gebied.
Het ligt dus voor de hand, dat hy, zyn land
bezet vindende, en zelf niet krachtig genoeg
om ons bivak aan te vallen, de hulp der met
hem bevriende Gajoe's van de overzjjde der
grens heeft ingeroepen. De troep zou dan
bestaan hebben uit Gajoe's en Atjehers.
Wij geven deze veronderstelling voor beter,
maar gelooven dat zij meer met de waarschijn
lijkheid overeenkomt, dan een veronderstelde
ophitsing van den Pretendent Sultan, die,
als hy m de Gajoe-landen is, zich 170 K.M.
van Blang Pedir bevindt, daarvan gescheiden
niet alleen door dien grooten afstand, maar
door groöte en gewichtige hinderpalen.
Reeds in 1868 stelde hy het groote nut van
lokaalspoorwegen en stoomtramwegen in het
licht, en betoogde, dat de aanleg van derge
lijke verkeersmiddelen veel beter en doelma
tiger is, dan de kostbare staatsspoorwegen.
Zjjne zienBwyze vond toen geen bijval en werd
zelfs door Thorbecke bestreden. De onder
vinding heeft echter de juistheid van V.
Kerkwijk's gevoelen bewezen, en sedert zyn
by de wet bepalingen voor lokaalspoorwegen
en stoomtramwegen vastgesteld.
Op 17 December 1883 stelde de Zierikzee-
sche afgevaardigde vermindering voor van de
uitgaven voor de Staatsloterjj, teneinde de
regeering te noodzaken, de Staatsloterjj by
de wet te regelen. Dit werd aangenomen en
had ten gevolge, dat de Staatsloterij nader
geregeld werd,waarbij de schatkist jaarlyks
zeer werd bevoordeeld.
In de zitting der Tweede kamer van 18
December 1884 wees de heer Van Kerkwyk
er op, dat Nederlandsch-Indische stoomvaart
maatschappijwelke een groot subsidie van de
regeering ontvangt, bjjna geene andere schepen
heeft dan die in Engeland zjjn gebouwd. By
het eindigen van het contract achtte hy het
wenschelyk, voor de uitbesteding bepalingen
te maken, opdat de schepen in Nederland
zullen gebouwd worden. Herhaaldelyk is
Binds op dat aanbeeld geslagen en eindelijk,
bij de wet van 19 Maart 1888, de zaak gere
geld in den zin, gelijk die door het kamerlid
BMOEMUGM EMZ.
By kon. besluit:
is aan dr J. M. van Bemmelen eervol ont
slag verleend als hoogleeraar in de faculteit
der wis- en natuurkunde aan de rjjks-univer-
siteit te Leiden, met dankbetuiging, en is
benoemd als zoodanig, om onderwjjs te geven
in de anorganische scheikunde, dr F. A. H.
Schreinemakers, thans lector.
Deze week verleenen ook de ministers van
marine, financiën en van koloniën geen
audiëntie.
In de tweede helft van Mei 1901 zal een
vergeljjkend onderzoek worden gehouden voor
de betrekking van telephonist, uitsluitend voor
vrouweljjke eandidaten, waarvoor 30 plaatsen
beschikbaar worden gesteld.
Men zie no 93 der St. Ct.
EERSTE KAMER.
De Maandagavond, ter hervatting der werk
zaamheden, gehouden vergadering werd dooi
den voorzitter geopend met de herinnering, dat
sedert de laatste bjjeenkomst een van de vroe
gere leden, die by allen in herinnering is,
door den dood is heengegaan, nl. jhr mr F.
van Eysinga, die niet alleen door zyn lang
durig lidmaatschap, maar vooral doordewjjze
waarop hy het voorzitterschap dezer Kamer
vele jaren heeft waargenomen, voor allen een
voorbeeld is geweest, dat, naar de voorzitter
hoopte, by allen in levendige herinnering
zal blijven. Hy vertrouwde aller tolk te zyn
wanneer hy verklaarde, dat zyn leven nuttig
was en hjj met eere in gedachte zal bljjven.
Nadat mededeeling was gedaan van het be
richt van overlyden van mr W. A. Bergsma,
lid dezer Kamer, zeide de voorzitter dat de
leden, evenals hy, ongetwijfeld met diep leed
wezen kennis genomen hebben van dit over
lyden. Bergsma toeh was door zjjn karakter
een persoonlijkheid die men niet vergeet en
die men achtte.
Een treurige ziekte maakte te vroegtijdig
een eind aan zjjn leven.
De voorzitter sprak de hoop uit dat zyn
opvolger gedurende vele jaren in de Kamer
zal mogen zyn en was overigens overtuigd
dat steeds de herinnering aan den overledene
in eere zal bljjven.
Ingekomen waren de geloofsbrieven van het
nieuw benoemde lid voor Friesland mr A.
Bloembergen Ez., welke Btukken in handen
gesteld werden van eene commissie, die zyne
toelating voorstelde, waarmede de Kamer zich
vereenigde.
De heer Bloembergen legde in handen van
den voorzitter de gevorderde eeden af en nam
zitting.
De wetsontwerpen van de Tweede kamer,
waaronder de gezondheids- en woningwetten,
de drankwet, de muntwet en de schipperswet
werden verzonden naar de afdeelingen.
De heer Van Swinderen vroeg verlof om in
een der volgende vergaderingen, naar aanlei
ding van het 10e jaarverslag der Nederlandsche
Kamer van koophandel te Londen, dat hy met
zekeren schrik gelezen heeft, eenige vragen
tot de Regeering te mogen richten, welke hjj
daarmede tjjdig in kennis zal stellen.
Het verlof werd verleend tegen een nader
aan te geven dag.
De Kamer ging daarna over tot het ver
voor Zierikzee was voorgesteld.
De heer Van Kerkwyk zou, als hjj gewild
had, in de Kamer een voornamere rol hebben
kunnen spelen dan hy deed, maar hy wenschte
dat niet.
Meermalen werd hem eene ministerieels
portefeuille aangeboden, maar hij weigerde
die steeds, omdat hg zyne vrgheid daardoor
'meende te verliezen. Om dezelfde reden wees
hjj ook de benoeming tot Commissaris des
Konings of tot lid van den Raad van State
van de hand.
Als een staaltje van zijn onafhankelijkheid
verdient vermelding, dat de heer Van Kerk
wijk herhaaldelijk benoemd werd tot gedele
geerde in het buitenland; daar by echter als
kamerlid geen gunsten van de regeering wilde
aanvaarden, bracht hjj nooit reis- of verbljjf-
kosten in rekening.
Ook van zyn kiezers wil de heer Van
Kerkwyk geen wat hjj noemt oogendienaar
zyn. Toen by de verkiezing van Juni 1891
zjjne kiezers hem uitnoodigden zyne staat
kundige denkbeelden uiteen te zetten, weiger
de by dit. Onverbloemd verklaarde hy dat
hjj eene benoeming tot kamerlid op hoogen
pry s stelde, maar dat de kiezers het evenzeer
moesten waardeeren dat hjj die benoeming
aannam.
Hoe men over zulk een standpunt ook moge
denken, het getuigt toch zeker van een groote
mate van zelfbewustzijn en van karakter,