Hfleltaisft taant
FEUILLETON.
EEN DUBE DROOM!
BIJVOEGSEL
VAN DE
VAN
Maandag 25 September 1899, no 226.
Middelburg 23 September.
Een tolverbond met
Duitschland.
Wij ontvingen het voïgend schrijven naar
aanleiding van onze opmerkingen over zulk
een verbond:
„Geachte Redactie
Gelieve mij b. v. p. te verontschuldigen, als
ik u met eenige woorden op bovenbedoeld
artikel uit no 224, dd. heden, uwer courant
rectificeer
U schrijft: „Verder zal het zeker gemakke
lijker zijn in zeer moeilijk, zoo niet
onmogelijk, uit zoodanig verbond te
komen."
Mij dunkt dat u zich schromelijk vergist.
Nooit zal volgens mijne gedachte Duitschland
een tolverbond met Nederland sluiten, zonder
dat Nederland belangrijke concessies doet al»:
vereeniging van post- en telegraaf en eene
militaire conventie.
Duitschland kan bij een tolverbond met
Nederland niets of zoo goed als niets winnen.
Duitschland's handel en industrie genieten
hier Nederlaudsche gastvrijheid, d.w.z. vrijen
invoer of met een inkomend recht van 5%,
door dan Nederlandschen kooper te betalen.
Duitschland daarentegen is Naderlaad's
aehterlaud, natuurlijke afaemer zijner over zee
aangevoerde producten. Niets of zoo goed als
niets van Nederland'a koloniën, Nederlandsche
cultuur of industrie kan in Duitschland vrij
ingevoerd wordenwel betaalt Duitschland
zelf het inkomend recht, maar geeft alleen
dien prijs, waartoe het in de wereldmarkt, plus
vracht en inkomend recht, die artikelen koopen
kan of wil, reep. direct kan invoeren.
Nu reeds gaan de stoombooten met erts, die
vroeger van Zweden op Botterdam voeren,
naar Emden en vandaar door het kanaal land
waarts.
Zijn eerst die in aanleg begrepen en de
geprojecteerde Duitsche kanalen gereed, dan
behoeft Duitschland enkel eene kleine surtaxe
op goederen, uit Nederland of over Nederland
of met Nederlaudsche schepen aangebracht,
vast te stellen, en geheel de N iderlandsche han
del op Duitschland is tot stilstand gebracht.
Te Rotterdamdat zich nu in de gunst dor
Duitschers verheugt, dat haast alleen van
Duitschlaud'a doorvoer leeft, bestaat het groot
ste gedeelte van alle aanvoeren uit Duitsch
land's eigen import en export. Rotterdam's
haven kan door eene surtaxe van Duitschland
zijn bloeiende scheepvaart vernietigd zien.
Wil Nederland van zijne gunstige geographi-
sche ligging profiteeren, zoo is het aan Ne
derland proposities aan Duitschland te doen,
die tot een tolverbond vosren.
Ik geloof dat, als Nederland het geluk deelach
tig wordt, zulk een verbond te Bluiten, als
dan Nederland tot blij venden voorspoed zal
komen, dat Nederland'a grond en bodem be
langrijk in waarde zal toenemen, dat overal
industrie, handel en nij verheid zullen bloeien
en prospereeren en dat Nederland'a 5 miliioen
zielen aan Duitschland's 55 miliioen meer
kunnen verdienen dan omgekeerd.
Eau N8derlandsch-Puitsch tolverbond zal een
zegen zijn voor Nederland en de geheele Ne-
derlandsche bevolking. Dat het er toe moge
bomen, en hos eerder hoe beter!
Na kan daartoe Nederland zijn eischen stellen.
U bij voorbaat dank zeggende voor de
plaatsing, teeken ik,
M., 22 Sept. 1899,
Hoogachtend,
Een handelsman.
Da bladen, die over een Nederlandsch Duitsch
1. üit het Engelschvan
RHODA BROUCHTON.
HOOFDSTUK I.
Een vaste hebbelijkheid duurt gewoonlijk
voort tot in den dood, ja wordt zelfs sterker,
en dus is het geen wonder dat Henry Elhe-
redge, die gedurende zijn geheele leven de
wenschen en genoegens van anderen bij de
zijnen had achtergesteld, op zijn voorlaatsten
levensdag de hand van zijn vrouw bleef vast
houden, lang nadat de gebogen houding,
waartoe haar dit noopte, ondragelijk was ge
worden. Hij was vervallen in den kunstma.
tigen slaap, teweeg gebracht door morphine
6D gedurende drie kwartier hield hij haar
viDgers omklemd, met de krampachtige kracht
van onderdrukte pijü.
Zij had over hem heen gebogen gestaan, toen
hij haar hand greep en moest nu steeds in
die moeilijke houdiDg blijven. Als zij haar
hand wegtrok, zou hij ontwakenmaar zij kon
het bijna niet meer uithouden. Zij trachtte
zich eenige verlichting te bezorgen door de
andere hand tegen haar rug te drukken, maar
zij was geheel uitgeput, op het oogenblik
dat hg zijn oogea opendeed. Z§ zien haar
tolverbond hebben geschreven, worden beleefd
verzocht vorenstaand artikel over te nemen."
Nu de schrijver ous da hearigkhedan van
zulk een tolverbond zoo treffend schildert en
het voorstelt, alsof Nederland eigenlijk Duitsch
land op zgn knieën moet vragen zoo goed te
zgn zulk een verbond aan te gaan,numeenen
wij toch eenigszios meer uitvoerig op die zaak
te moeten terugkomen, dan in ons plan lag.
En wg doen dit o. a. aan de hand van man
nen van erkende bekwaamheid op handelsgebied.
Vooraf dez9 opmerking Stel al dat de be
langen van Rotterdam, zooals de scbrgver be
weert, bg zulk een tolverbond zeer betrokken
zgn; en da welvaart dier stad door het sluiten
daarvan zou worden bovorderd, dan mag daar
tegen wel worden opgemerkt dat Rotterdam
niet geheel Nederland is. Het vraagstuk moet
dan ook beschouwd worden van algemeen
standpunt.
Maar zelfs Rctterdaussche handelsmannen van
naam verzetten zich tegen zulk een verbond.
Dit bleek duidelijk uit de verschillende ant
woorden, die bij de redactie van De Avondpost
inkwamen op haar vraag aan enkele groote
Nederlandsche kooplieden en icdustrieelen en
eenige gezaghebbendende staatslieden en oeco-
nomen, of zij een Duitsch-Nederlandach tolver
bond in het belang zouden achten van onzen
handel en onze industrie, en of z'j er, uit een
politiek oogpunt beschouwd, geen gevaar voor
onze zelfstandigheid in zouden zien.
Zoo schreef den heer A. Plate, voorzitter
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Rotterdam, het volgende
„Ik zou uw vraag met eene wedervraag wil
len beantwoorden. Meent msn, dat Duitschland
bg het vaststellen van een tarief op onze zoo
geheel van de zijue afwijkende belangen en
wenschen eou kunne o letten Indien men
deze vraag met mij ontkennend beantwoordt,
dan volgt daaruit, dat de belangen van onzen
handel en industrie en ik voeg er bij: ook
van onzen landbouw door een tolverbond
niet behartigd worden. Onder die omstandig
heid toch een tolverbond aan te gaan, ware
zeker een groote stap naar verlies van zelf
standigheid."
Ook de heer mrM. Mees, ondervoorzitter van
de commissie voor de handelsbelangen in die
stad, ziet in een tolverbond met Duitschland
een gevaar voor onze zelfstandigheid.
Ea deze was het overigens geheel eens met
de meening van een hooggeplaatst staatsman,
die echter zgn naam geheim wenscht te houden,
en o. a. schreef:
„Slechts dit kan als ontwgfelbaar gelden,
dat het gemakkelgk zal zgn, in zeer
moeilgk, zoo niet onmogelgk, uit zoodanig
tolverbond te komen. Bg eerste oprichting
kunnen voor onze belangen gunstige voor
waarden een weg banen, waarvan geen terug
keer mogelgk is. Men kan te weten komen,
hoe alles gaat onder de werking der bestaande
zoo Nederlandsche als Duitsche wettennie
mand kan zeggen, welke veranderingen daarin,
misschien reeds spoedig, door nie uwe toestan
den voor onze belangen wensehelgk, nuttig,
noodig zullen ,wordoü. Daartegen kunnen dan
Duitsche belangen in verzet komen.
Of wel Duitsch-3 belangen kunnen op ver
anderingen aandringen, voor ons nadeelig. Ook
zou het daarbij geenszins om de eigenlijke
handelswetgeving gaanverkeersinste'lingen
en regelingen, in menig opzicht het rechtswe
zen, in da eerste plaats de verbruiksbelastingen,
zouden, hier en ginds, zoo niet tot gelijkheid
dan toch in overeenstemming met elkander
gebracht dienen t9 wordenen een recht van
medespreken ten aanzien van onze koloniale
tarieven zou, althans op den duur, Duitsch
land kwalyk kunnen worden betwist.
Welk verdrag kan ons waarborgen geven,
dat de Nederlandsche belangen niet aan die
van het groote vaderland ten offer zullen
worden gebracht?
Voorstanders van het denkbeeld zullen zich
ook de vraag te stellen hebbeD, of de ver-
wezelgking ervan genoeg waarde voor hen
heeft, om h8t op een Europeesehen oorlog te
laten aankomen. Zonder aan hunne nationale
politiek ontrouw te worden, kunnen noch Enge
land noch Frankrij b, noch Rusland, die uitbreiding
van Duitschland's machtsfeer gedoogen. Zien
wg het niet, de belanghebbende mogendheden
zullen geen oogenblik twgfeleu of het Duitsch-
Nederlandsch tolverbond is mé ar dan een ge-
even aan, doch dwalen terstond weer door het
vertrek.
„Verlangt gij de verpleegster
„Neen."
„Uw zuster?"
„Neen."
Om hem niet met verdere vragen te kwellen,
treedt zg achteruit en in de schaduw van het
gordgn riefct zy zich op en legt hare beide han
den op de heupen, om zich uit te rekken.
„Jane," klinkt het uit het bad.
„Ja."
„Ik wensch met u te spreken. Ik heb
u iets te zeggen."
Zijn geest is in de laatste dagen zoo vaak
aan het dwalen geweest, dat zg niet terstond
begrgpt dat hij thans helder is, en zegt: „Dankt
ge dat gg er toe in staat zgt?"
„Ik zal er nooit meer beter toe in staat zgn".
Wilt gg het niet uitstellen tot morgen?"
„Ik weet niet of er nog een morgen voor
mg zijn zal."
Hg is niet iemand die men kan paaien met
valsche voorstelliogen, en dus spreekt ze hem
niet tegen maar blgffc bedaard afwachten,
terwijl hij zijn krachten verzamelt. Dat duurt
langzoodat zij ook tgd heeft om zich voor
te bereiden, als zg maar wist waaropZgne
oogen, die wel dof zgn doch waaraan men
toch nog zien kan hoe doordringend zg geweest
zijn, rusten eenigszins verwytend op haar.
„Uw keten zal weldra verbroken zgn".
vaar voor het graf van onze zelfstandigheid.
Zgn er wellicht voor wie dit geen bezwaar
is, hun zg aanbevolen eerst in Noord Sleeswgk
eenig onderzoek in te stellen aangaande het
lot dat, onder heerschappg van het Deutsch-
thumeene aanverwante nationaliteit te wach
ten staat
Met diep leedwezen vernam ik dan ook uit
uw schrijven, dat hot denkbeeld van Neder
landsche zijde werd opgeworpen. Maar is dat
zoo zeker Het kan in Nederland zgn gedaan
door een Duitscher, y vorig en m. i. al te
gverig vaderlanderook door een vgand van
Duitschland, wien het te doen was om een
grondslag voor eene Engelsch FranBch-Ruasi-
scha alliantie. Myne zeer besliste overtuiging
is het, dat ieder voorstel tot oprichting van
een tolverbond met Duitschland onzerzijds
als geh3el buiten quaesfcie moet worden afge
wezen. Bovendien en vooral, dat er geece
zaak is, waarin men meer dan in deze indach
tig behoort te zgn aan het bekende gezegde
van den vinger en de hand."
Zou nu de „Handelsman" meenen dat Rot
terdammers in hart ea nieren als de heeren
Mees en Plate de belangen van hunne woon
plaats over het hoofd zouden zien by de be-
oordeeliog van deze kwestie
En wat schreef de hoer R. A. de Monchy,
voorzitter van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken te Hangeloo (0.), zeker ook wel
een Rotterdammer van origine? Dit o. a.:
„Jaren geleden, toen Duitschland door de
heffing van beschermende rechten begon onze
industrie te beusdselen, heb ik wel eens aan
de wenscheigkheid van toleenheid gedacht.
Evenwel, nu Nederland zich in de uitsluiting
heeft geschikt en zich naar myce meening
goed heeft bevonden bij de handhaving van
het vrijhandelstelsel, zou ik een tolverbond
mot Duitschland betreuren."
De groote man van het protectionisme, de
heer Loui3 Regout, groot industrieel te Maas
tricht en lid van de Eerste kamer, onttrok
zich aan de beantwoording der vraag. Hij
verklaarde tot zijn leedwezen niet aan het ver
langen te kunnen voldoen, daar hg zich als
kamerlid, althans voorloopig, liever niet over
de quaestie wenscht uit te spreken.
Ook dat teekent.
Wg zullen het hierbij voorloopig latea. Het
is, dunkt ous, echter al meer dan voldoende
om onze meening te staven, dat een tolverbond
met Duitschland niet in het belang van ons
land is en wg ons van een dergelijken stap in
protectionistische richtiDg moeten onthouden.
Vooral goldt dit uit handelaoogpunt.
De kwestie van verlies onzer onafhankeiyk-
heid willen wg niet eens zwaar laten wegen.
Daarvoor zijn wij niet zoo bevreesd. Alleen
zouden wij, om die te behouden, zeer, zeer
huiverig zijn voor een militaire conventie. De
hemel beware ons daarvoor
DREYFUS-BETOOGINC.
In het Soc. Weeleblad wordt door den heer
J. C. van Marken te Delft het denkbeeld aan
de hand gedaan een Dreyfus dag" uit te
schrijven, waarvoor zich een internationaal
perscomité zou vormen.
„Ia elke gemeente van ieder land in alle
werelddeelen, waar harten met de onze van
verontwaardiging trillen, nemen enkelen of
meerderen het initiatief tot oproeping ter
meest geschikte plaatse, op denzelfden datum
en t>r zelfder uur (lokaaltgd), van alle
Dreyfus-gezinden. Ia al die gelyktydige bij
eenkomsten wordt al of niet na vooraf
gaande inleidiug een zelfde motie overal
in de taal des lands aangenomen. Deze motie
worde geschreven (of gedrukt) op eenzelfde
formaat papier ea staande de vergadering ge-
teekend alleen door het locale comité of wel
gedurende eenige dagen ter teekening ergens
gedeponeerd.
Al deze documenten worden door de zorgen
van het internationale pers-comité verzameld
en op nader te bepalen tgd en wijze aan
Dreyfus overhandigd."
Ons lacht dit idee niet byzonder toe.
De adressen van sympathie, die in ruime
mate uit ons land zullen toevloeien tot mevrouw
Dreyfus, leggen, dunkt ons, voldoende getui
genis af van de gevoelens die duizenden in
Nederland bezielen. Men wachtte zich in deze
voor overdrijving
„Heb ik u ooit laten merken dat ik het
een keten vond
Dit stilzwijgend verwgt schijnt hg niet te
booren.
„Hoelang heeft uw slavermj geduurd
Zg vergeet om tegen dit woord op te komen
en zegtA.cht jaar."
Hierop zwygt hg even en gaat voort: „Her
innert gg u den zomer van 189
H-et zou onwaar zijn om te zeggen dat zij
schrikt, maar haar „Ja" klinkt beklemd.
„Dat is vijf jaar geleden".
„Ja".
„Het was een buitengewoon warme zomer".
„Dat geloof ik ook".
„Vooral de maand Juli".
„Ja".
„En bggevolg met eeu lichten
nadruk op dat woord „gingt gg na het eten
vaker in den tuin dan gewoonlijk".
„Zoo?"
„Ge deodt dit ook op den avond van
den 12den
Het lijkt onredeiyk om van iemand te vergen,
dat zij zich zulk een onbeduidende by zonder
heid zal herinneren en zg zwggt. Hg herhaalt
de vraag met dezelfde kinderachtige volhar
ding, waarmede hg haar blijft aanzien.
„Zoudfc ge mg willen antwoorden Herin
nert gg het u
„Ja, ik herinner het mg," antwoordt zg
met een zenuwachtige stem.
Een kernachtig woord
is door het Transvaalsche comité gerioht tot
het volk van Groot-Brittannië en Ierland inzake
de Transvaal.
In hoofdzaak luidt het als volgt
„De ondergeteekenden gevoelen zich verplicht
met nadruk op te komea tegen de politiek,
welke in den laatsten tijd door uwe tegen
woordige regeering gevolgd is ten aanzien der
Zuid-Afrikaansche republiek.
Formeel beschuldigen zij die politiek van
flagrante inbreuk op de grondbeginselen van
het volkenrecht. Volgens dat r6cht is iedere
staat, hij zg klein of groot, normaal gesproken
gerechtigd, ten eerste, wat zijne binnenlandsche
aangelegenheden betreft, die in vryheid op
zijne eigene wyze af te doen, en ten tweede,
wat betreft zgne verhoudingen tot andere
volken, door andere mogendheden te worden
bejegend op voet van volmaakte gelykheid.
Een staat, die aanspraak maakt op gezag over
een anderen staat, heeft dat aan te toonen by
afdoend bewijs, en wat op die wgze bewezen
is in strgd met den algemeenen regel te be
slaan, behoort nooit te worden uitgestrekt tot
gevolgen, die niet uitdrukkeiyk zgn erkend.
De twee beweringen nu, waarmede Uwe
gezamenlgke onbepaalde aanspraken op ge
noemde republiek plegen te sluiten, schieten
in het vervullen van voormeld vereischte
deeriyk te kort.
Dat koningin Victoria de suzereine is
vau het gemeenebest door haar recht van
veto over al zgne internationale verdragen,
geven wg even bereidwillig toe, als dat het
Britsche Rijk de alles te boven gaande
macht in Zaid-Afriba mag heeten om de uit
gestrektheid en de volkrijkheid van zgn gebied.
Wg twisten niet over woorden, mits gezegde
woorden niet worden misbruikt om voedsel te
geven aan het vooroordeel, alsof er een
algeheel overwicht van Groot-Brittannië,
eene a 1 g e h e e 1 e ondergeschiktheid der Repu
bliek bestond, die de laatste van te voren belet,
door Uwe regeeriDg op éénigerlei wgze
op voet van gelgkheid te worden behandeld.
Voor dat vooroordeel ontbreekt bewgs te
eenenmale."
Na bestryding van het schgnbewys, waarmede
de secretaris van kolou ië aChamberlaiu eene recht
vaardiging beproefd heefc van zgne bedoeling
om de verhouding van het Engolsche 7olk tot
den Zuil-Aftikaanschen nabuur van de gewone
internationale regels uit te zonderen, consta-
teoren de onderteekenaars:
„Afgezien alleen van de beperking harer
vrijheid door het artikel betreffende het
koninklgke veto, verkondigt hot volkerenrecht,
dat de Zuid-Afrikaansche Republiek even onaf
hankelijk ii als het VereenigdeKoninkryk zelf.
Uw secretaris vaa koloniën ontkent dat ten
onrechte. Hg zoude in zgne ontkenning ongeiyk
hebben, zelfs indien alle geschiedkundige
onderstellingen, waarop ze gegrond is, juist
waren. Dubbel ongelgk heefc hg, nu hij op
de vage pretentie vau Britsche suzereiniteit
een stelsel bouwt van onbepaalde beweringen
die met dat anachronistische woord onmogelijk
te steunen zgn. Driewerf heeft hij ongelgk,
dewgl hij voorbgziet, dat sinds de Londensche
conventie zelfs do term suzereiniteit, de wrakke
grondslag van het geheele gebouw, met opzet
uit den weg is geruimd.
Door toe te laten, dat hg handelt in over
eenstemming met zyu drievoudig beweren, zoudt
Gij, volk van Groot-Britt&omë, geoordeeld staan
als overtuigd vau medeplichtigheid aan eene
misdaad tegen het volkerenrecht. Schoon wg
inderdaad bezig zijn te spreken tot eene
aatie die zich Christelijk noemt, laten wg voor
het oogenblik alle louter-zedelijke overweging
buiten beschouwing. Waar wg voor pleiten
is het recht alleen. Ea wg houden ons over
tuigd dat in de hier voorgaande uiteenzetting
het bewgs is geleverd, hoe het recht geene
enkele verontschuldiging aan de hand doet
voor de verrichtingen Uwer tegenwoordige
regeering ten opzichte van onze republikein-
sche b'oederen in Transvaal.
Wg zgn niet zonder hoop, dat van dieBrit-
ieu, die zich tot nog toe stil hebben gehou
den in deze zsak, het meerendeel, na het lezen
van deze onze ernstige waarschuwing, haar
zal overwegen in oprechtheid des harten, en
helpen de regeering terug te houden van eene
daad, die schande zou brengen over de natie.
Ons aangaande, mogen wg big ken een weinigje
„Ongeveer om tien uur stondt gg in den
ronden tuin bg de fontein, tusschen haar en
de palmhaag, gij en nog iemand."
Van het oogenblik af dat hij gewaagd heeft
van dieu heeten zomer, heeft zij gevoeld dat
haar iets vreeselgks boven het hoofd hangt,
en toch geeft het instinct haar geen wapen
ter verdediging in de hand.
„En gg Waar waart gij vraagt ze.
„Ik slond achter de palmhaag."
„A.chter de haag?"
„Ja- Gij zoudt mg een luistervink kun
nen noemen."
Dat woord heefo haar op de lippen gezweefd,
maar daar hg stervende is, uit zg het niet.
Op sterven-liggen is e8n machtig wapen.
Stervenden moesten er ein edel gebruik van
makenZij staat doodstil en bg hijgt naar
adem. Behalve dat, is er geen geluid in de
sombere, weelderige kamer, waar de jaloeziën
en neergelaten marquises nog onvolkomen de
Augustuszon buiten sluiten.
„Ik begreep dat gij en degeen die bg u
was afscheid naamt als geliefden."
Nu schrikt zg niet zg is op het ergste
voorbereid.
„Maar wg namen afscheid."
Haar toon is niet zeer verontschuldigend
en zeker niet bewust van schuld.
„Dat begreep ik."
„En van dien dag af vyf jaar 0n ®0n
maand geleden hebben wg elkaar gezien
te hebben bygedragen tot versterking van die
onwrikbare groep van stryders voor eene ge-
dulds- en vredespolitiek in Zuid-Afrika tot bet
uiterste, die uw eigen secretaris van koloniën
in een antwoord aan sir H. Campbell Banuer-
man by voorbaat de schuld beeft aangewreven
van overhoop te werpen het samenstel zyner
misdadige bedoelingen"
Dit stuk, in het Engelsch gesteld, iB
Dinsdag nit Amsterdam verzonden aande
leden der Engelsche regeering, aan die van
het Hooger- en Lagerhuis, aan circa 1000
Engolsche bladen, aan de Transvaalsche comi-
té's te London en Manchester en aan de Libe
ral Forwards Club te Londen.
Bovendien is door de zorg van de Deutsche
Wochenzeitung in den Niederlande een Duitsche
vertaling aan 200 Duitsche en Oostenrijksche
bladen verzonden.
Het is geteekend door de heeren
J. E. N. Baron Schimmelpenninck van der
Oye, lid der Eerste kamer, voorzitter;
Prof. mr. W. van der Vlugt, hooglearaar te
Leiden
Dr. P. J. F. Vermeulen, lid der Tweede
kamer
Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, lid der
Tweede kamer;
Mr. A. F. K. Hartogh, lid der Tweede kamer
Prof. dr. C. Bellaar Spruyt, hoogleeraar te
Amsterdam
Paul dea Tex, Secretaris der Nederlandsch
Zuid-Afrikaansche Vereeniging
Prof. dr. H. Kern, voorzitter van het Alge
meen Nederlandsch Verbond
Jhr mr W. C. A Alberda van Ekensteiu,
lid der Eerste kamer
Prof. dr J. Woltj er, hoogleeraar te Amsterdam
Mr M. J. C. M. Kolkman, lid der Tweede
kamer
G. P. Ittmann Jr., koopman, Den Haag;
H. J. Meerkamp van Euabden, koopman te
Rotterdam
W. A. Genneken, voorzitter van den Chris
telijk-Nationalen Werkmansbond
B. H. Heldt, voorzitter van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond
K. Kater, voorzitter vaa Patrimonium
W. C J. Passtoors, voorzitter van den
Roomsch Katholieken Volksbond
Dr J. Th. de Visser, lid der Tweede kamer,
secretaris te Amsterdam.
BMUESU1VUE1V ENZ.
Bij kon. besluit
is dr C. L. van der Burg, geneesheer-directeur
van da koudwaterinrichtiDg Bethesda te Laag
Soeren (gemeente RhedeD), benoemd tot officier
in de orde van Oranje-Nassau
ia de inspecteur van adm. D. A. van der
Laan, op zgn verzoek, op psnsioen gesteld
ad f 3300 'sjaars; en is genoemden hoofd
officier da titulaire rang verleend van hoofd
inspecteur van administratie;
zyn bevorderd tot inspecteur vaa &dm. de
off. van adm. 1ste kl. J. J. van Diementot
off. van adm. 1ste kl. de off. van adm. 2e kl.
J. A. Meulemans, en tot off. van adm. 2e kl.
de adj -adm. W. A. Rotteveel.
De gewone audiëntie van de ministers van
justitie en van binnenlandsche zaken zullen
de volgende week niet plsafs hebben.
A T J E H.
Naar men blijkens de jongste mail aan
het Bad. Nbld. schryft, laat de gouverneur van
A*jeh niets onbeproefd, om handel en welvaart
te bevorderen en de sporen van dea oorlog
in de rustige gewesten geheel uit tewisschea.
Zoo is de heer Van Heutsz thans in overleg
getreden met de regearing, ten einde in de 25
Moekims Chineasche boeren te emigreeren en
zoodoende handen voor den landbouw te ver
schaffen.
Volgens telegram uit Batavia aan de N. R.
Crt is de reorganisatie van het burgeriyk
bestuur in Atjeh vastgesteld.
Al valt het niet ts ontkennen, dat de toe
stand van Atjeh over het algemeen flink voor
uitgaat, volkomen rust behoort er nog altijd
tot de ongekende zaken. Zoo brengt dezelfde
mail weder berichten van kleine vijandeiyk-
heden uit Segli.
Een colonne, den 8en Augustus naar Asan-
koenbang vertrokken, verraste den llden
troepen van Polim te Poelovier vyanden
noch geschreven."
Zy zegt dit, niet op een toon van verzeke
ring, alleen alsof zy een onometooteiyk fait
vermeldde.
„Dat weet ik."
Opnieuw most hij wachten om adem te
scheppen. Zij vat zijn hand on ondanks haar
jeugdige bracht spreekt zy met nog meer
inspanning dan hg „Ik moet u zeggen
het is niet waarschijniyk dat ik u thans zal
bedriegen dat dat gij alles gehoord
hebt wat er te booren was dat er
nooit iets meer geweest is nietB
meer nooit
„Vindt gg niet dat wat ik gehoord heb
gsnoeg was?"
Zy Iaat bet hoofd zinken en zijn band ont
glipt aan de hare. Wat is het stilZelfs de
pauwen, die gawoouiyk ia den tuin mogen
rondloopen en naar hartelust schreeuwen, zgn
naar een afgelegen hoek van het park verbannen
„Ik verwgt u niets," gaat bij eindeiyk
voort, „ik geloof dat gij metterdaad onschuldig
zijt; dat gg voor uw doen uw bestdeedt; en
uwe liefde daarvau kon niemand mg be-
rooven want ik heb haar nooit bezeten."
Hij heeft gedurende acht jaar haar leven
vergald, en nu verneemt zy, dat hg vyf jaar
geweten heeft dat zy een ander lief haden
toch, alleen omdat hij op sterven ligt, uit, louter
medelyden, komt zg in de verzoeking om
hem te zeggen dat hg zich vergist, dat hij