Hfleltaisft taant FEUILLETON. EEN DUBE DROOM! BIJVOEGSEL VAN DE VAN Maandag 25 September 1899, no 226. Middelburg 23 September. Een tolverbond met Duitschland. Wij ontvingen het voïgend schrijven naar aanleiding van onze opmerkingen over zulk een verbond: „Geachte Redactie Gelieve mij b. v. p. te verontschuldigen, als ik u met eenige woorden op bovenbedoeld artikel uit no 224, dd. heden, uwer courant rectificeer U schrijft: „Verder zal het zeker gemakke lijker zijn in zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk, uit zoodanig verbond te komen." Mij dunkt dat u zich schromelijk vergist. Nooit zal volgens mijne gedachte Duitschland een tolverbond met Nederland sluiten, zonder dat Nederland belangrijke concessies doet al»: vereeniging van post- en telegraaf en eene militaire conventie. Duitschland kan bij een tolverbond met Nederland niets of zoo goed als niets winnen. Duitschland's handel en industrie genieten hier Nederlaudsche gastvrijheid, d.w.z. vrijen invoer of met een inkomend recht van 5%, door dan Nederlandschen kooper te betalen. Duitschland daarentegen is Naderlaad's aehterlaud, natuurlijke afaemer zijner over zee aangevoerde producten. Niets of zoo goed als niets van Nederland'a koloniën, Nederlandsche cultuur of industrie kan in Duitschland vrij ingevoerd wordenwel betaalt Duitschland zelf het inkomend recht, maar geeft alleen dien prijs, waartoe het in de wereldmarkt, plus vracht en inkomend recht, die artikelen koopen kan of wil, reep. direct kan invoeren. Nu reeds gaan de stoombooten met erts, die vroeger van Zweden op Botterdam voeren, naar Emden en vandaar door het kanaal land waarts. Zijn eerst die in aanleg begrepen en de geprojecteerde Duitsche kanalen gereed, dan behoeft Duitschland enkel eene kleine surtaxe op goederen, uit Nederland of over Nederland of met Nederlaudsche schepen aangebracht, vast te stellen, en geheel de N iderlandsche han del op Duitschland is tot stilstand gebracht. Te Rotterdamdat zich nu in de gunst dor Duitschers verheugt, dat haast alleen van Duitschlaud'a doorvoer leeft, bestaat het groot ste gedeelte van alle aanvoeren uit Duitsch land's eigen import en export. Rotterdam's haven kan door eene surtaxe van Duitschland zijn bloeiende scheepvaart vernietigd zien. Wil Nederland van zijne gunstige geographi- sche ligging profiteeren, zoo is het aan Ne derland proposities aan Duitschland te doen, die tot een tolverbond vosren. Ik geloof dat, als Nederland het geluk deelach tig wordt, zulk een verbond te Bluiten, als dan Nederland tot blij venden voorspoed zal komen, dat Nederland'a grond en bodem be langrijk in waarde zal toenemen, dat overal industrie, handel en nij verheid zullen bloeien en prospereeren en dat Nederland'a 5 miliioen zielen aan Duitschland's 55 miliioen meer kunnen verdienen dan omgekeerd. Eau N8derlandsch-Puitsch tolverbond zal een zegen zijn voor Nederland en de geheele Ne- derlandsche bevolking. Dat het er toe moge bomen, en hos eerder hoe beter! Na kan daartoe Nederland zijn eischen stellen. U bij voorbaat dank zeggende voor de plaatsing, teeken ik, M., 22 Sept. 1899, Hoogachtend, Een handelsman. Da bladen, die over een Nederlandsch Duitsch 1. üit het Engelschvan RHODA BROUCHTON. HOOFDSTUK I. Een vaste hebbelijkheid duurt gewoonlijk voort tot in den dood, ja wordt zelfs sterker, en dus is het geen wonder dat Henry Elhe- redge, die gedurende zijn geheele leven de wenschen en genoegens van anderen bij de zijnen had achtergesteld, op zijn voorlaatsten levensdag de hand van zijn vrouw bleef vast houden, lang nadat de gebogen houding, waartoe haar dit noopte, ondragelijk was ge worden. Hij was vervallen in den kunstma. tigen slaap, teweeg gebracht door morphine 6D gedurende drie kwartier hield hij haar viDgers omklemd, met de krampachtige kracht van onderdrukte pijü. Zij had over hem heen gebogen gestaan, toen hij haar hand greep en moest nu steeds in die moeilijke houdiDg blijven. Als zij haar hand wegtrok, zou hij ontwakenmaar zij kon het bijna niet meer uithouden. Zij trachtte zich eenige verlichting te bezorgen door de andere hand tegen haar rug te drukken, maar zij was geheel uitgeput, op het oogenblik dat hg zijn oogea opendeed. Z§ zien haar tolverbond hebben geschreven, worden beleefd verzocht vorenstaand artikel over te nemen." Nu de schrijver ous da hearigkhedan van zulk een tolverbond zoo treffend schildert en het voorstelt, alsof Nederland eigenlijk Duitsch land op zgn knieën moet vragen zoo goed te zgn zulk een verbond aan te gaan,numeenen wij toch eenigszios meer uitvoerig op die zaak te moeten terugkomen, dan in ons plan lag. En wg doen dit o. a. aan de hand van man nen van erkende bekwaamheid op handelsgebied. Vooraf dez9 opmerking Stel al dat de be langen van Rotterdam, zooals de scbrgver be weert, bg zulk een tolverbond zeer betrokken zgn; en da welvaart dier stad door het sluiten daarvan zou worden bovorderd, dan mag daar tegen wel worden opgemerkt dat Rotterdam niet geheel Nederland is. Het vraagstuk moet dan ook beschouwd worden van algemeen standpunt. Maar zelfs Rctterdaussche handelsmannen van naam verzetten zich tegen zulk een verbond. Dit bleek duidelijk uit de verschillende ant woorden, die bij de redactie van De Avondpost inkwamen op haar vraag aan enkele groote Nederlandsche kooplieden en icdustrieelen en eenige gezaghebbendende staatslieden en oeco- nomen, of zij een Duitsch-Nederlandach tolver bond in het belang zouden achten van onzen handel en onze industrie, en of z'j er, uit een politiek oogpunt beschouwd, geen gevaar voor onze zelfstandigheid in zouden zien. Zoo schreef den heer A. Plate, voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, het volgende „Ik zou uw vraag met eene wedervraag wil len beantwoorden. Meent msn, dat Duitschland bg het vaststellen van een tarief op onze zoo geheel van de zijue afwijkende belangen en wenschen eou kunne o letten Indien men deze vraag met mij ontkennend beantwoordt, dan volgt daaruit, dat de belangen van onzen handel en industrie en ik voeg er bij: ook van onzen landbouw door een tolverbond niet behartigd worden. Onder die omstandig heid toch een tolverbond aan te gaan, ware zeker een groote stap naar verlies van zelf standigheid." Ook de heer mrM. Mees, ondervoorzitter van de commissie voor de handelsbelangen in die stad, ziet in een tolverbond met Duitschland een gevaar voor onze zelfstandigheid. Ea deze was het overigens geheel eens met de meening van een hooggeplaatst staatsman, die echter zgn naam geheim wenscht te houden, en o. a. schreef: „Slechts dit kan als ontwgfelbaar gelden, dat het gemakkelgk zal zgn, in zeer moeilgk, zoo niet onmogelgk, uit zoodanig tolverbond te komen. Bg eerste oprichting kunnen voor onze belangen gunstige voor waarden een weg banen, waarvan geen terug keer mogelgk is. Men kan te weten komen, hoe alles gaat onder de werking der bestaande zoo Nederlandsche als Duitsche wettennie mand kan zeggen, welke veranderingen daarin, misschien reeds spoedig, door nie uwe toestan den voor onze belangen wensehelgk, nuttig, noodig zullen ,wordoü. Daartegen kunnen dan Duitsche belangen in verzet komen. Of wel Duitsch-3 belangen kunnen op ver anderingen aandringen, voor ons nadeelig. Ook zou het daarbij geenszins om de eigenlijke handelswetgeving gaanverkeersinste'lingen en regelingen, in menig opzicht het rechtswe zen, in da eerste plaats de verbruiksbelastingen, zouden, hier en ginds, zoo niet tot gelijkheid dan toch in overeenstemming met elkander gebracht dienen t9 wordenen een recht van medespreken ten aanzien van onze koloniale tarieven zou, althans op den duur, Duitsch land kwalyk kunnen worden betwist. Welk verdrag kan ons waarborgen geven, dat de Nederlandsche belangen niet aan die van het groote vaderland ten offer zullen worden gebracht? Voorstanders van het denkbeeld zullen zich ook de vraag te stellen hebbeD, of de ver- wezelgking ervan genoeg waarde voor hen heeft, om h8t op een Europeesehen oorlog te laten aankomen. Zonder aan hunne nationale politiek ontrouw te worden, kunnen noch Enge land noch Frankrij b, noch Rusland, die uitbreiding van Duitschland's machtsfeer gedoogen. Zien wg het niet, de belanghebbende mogendheden zullen geen oogenblik twgfeleu of het Duitsch- Nederlandsch tolverbond is mé ar dan een ge- even aan, doch dwalen terstond weer door het vertrek. „Verlangt gij de verpleegster „Neen." „Uw zuster?" „Neen." Om hem niet met verdere vragen te kwellen, treedt zg achteruit en in de schaduw van het gordgn riefct zy zich op en legt hare beide han den op de heupen, om zich uit te rekken. „Jane," klinkt het uit het bad. „Ja." „Ik wensch met u te spreken. Ik heb u iets te zeggen." Zijn geest is in de laatste dagen zoo vaak aan het dwalen geweest, dat zg niet terstond begrgpt dat hij thans helder is, en zegt: „Dankt ge dat gg er toe in staat zgt?" „Ik zal er nooit meer beter toe in staat zgn". Wilt gg het niet uitstellen tot morgen?" „Ik weet niet of er nog een morgen voor mg zijn zal." Hg is niet iemand die men kan paaien met valsche voorstelliogen, en dus spreekt ze hem niet tegen maar blgffc bedaard afwachten, terwijl hij zijn krachten verzamelt. Dat duurt langzoodat zij ook tgd heeft om zich voor te bereiden, als zg maar wist waaropZgne oogen, die wel dof zgn doch waaraan men toch nog zien kan hoe doordringend zg geweest zijn, rusten eenigszins verwytend op haar. „Uw keten zal weldra verbroken zgn". vaar voor het graf van onze zelfstandigheid. Zgn er wellicht voor wie dit geen bezwaar is, hun zg aanbevolen eerst in Noord Sleeswgk eenig onderzoek in te stellen aangaande het lot dat, onder heerschappg van het Deutsch- thumeene aanverwante nationaliteit te wach ten staat Met diep leedwezen vernam ik dan ook uit uw schrijven, dat hot denkbeeld van Neder landsche zijde werd opgeworpen. Maar is dat zoo zeker Het kan in Nederland zgn gedaan door een Duitscher, y vorig en m. i. al te gverig vaderlanderook door een vgand van Duitschland, wien het te doen was om een grondslag voor eene Engelsch FranBch-Ruasi- scha alliantie. Myne zeer besliste overtuiging is het, dat ieder voorstel tot oprichting van een tolverbond met Duitschland onzerzijds als geh3el buiten quaesfcie moet worden afge wezen. Bovendien en vooral, dat er geece zaak is, waarin men meer dan in deze indach tig behoort te zgn aan het bekende gezegde van den vinger en de hand." Zou nu de „Handelsman" meenen dat Rot terdammers in hart ea nieren als de heeren Mees en Plate de belangen van hunne woon plaats over het hoofd zouden zien by de be- oordeeliog van deze kwestie En wat schreef de hoer R. A. de Monchy, voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Hangeloo (0.), zeker ook wel een Rotterdammer van origine? Dit o. a.: „Jaren geleden, toen Duitschland door de heffing van beschermende rechten begon onze industrie te beusdselen, heb ik wel eens aan de wenscheigkheid van toleenheid gedacht. Evenwel, nu Nederland zich in de uitsluiting heeft geschikt en zich naar myce meening goed heeft bevonden bij de handhaving van het vrijhandelstelsel, zou ik een tolverbond mot Duitschland betreuren." De groote man van het protectionisme, de heer Loui3 Regout, groot industrieel te Maas tricht en lid van de Eerste kamer, onttrok zich aan de beantwoording der vraag. Hij verklaarde tot zijn leedwezen niet aan het ver langen te kunnen voldoen, daar hg zich als kamerlid, althans voorloopig, liever niet over de quaestie wenscht uit te spreken. Ook dat teekent. Wg zullen het hierbij voorloopig latea. Het is, dunkt ous, echter al meer dan voldoende om onze meening te staven, dat een tolverbond met Duitschland niet in het belang van ons land is en wg ons van een dergelijken stap in protectionistische richtiDg moeten onthouden. Vooral goldt dit uit handelaoogpunt. De kwestie van verlies onzer onafhankeiyk- heid willen wg niet eens zwaar laten wegen. Daarvoor zijn wij niet zoo bevreesd. Alleen zouden wij, om die te behouden, zeer, zeer huiverig zijn voor een militaire conventie. De hemel beware ons daarvoor DREYFUS-BETOOGINC. In het Soc. Weeleblad wordt door den heer J. C. van Marken te Delft het denkbeeld aan de hand gedaan een Dreyfus dag" uit te schrijven, waarvoor zich een internationaal perscomité zou vormen. „Ia elke gemeente van ieder land in alle werelddeelen, waar harten met de onze van verontwaardiging trillen, nemen enkelen of meerderen het initiatief tot oproeping ter meest geschikte plaatse, op denzelfden datum en t>r zelfder uur (lokaaltgd), van alle Dreyfus-gezinden. Ia al die gelyktydige bij eenkomsten wordt al of niet na vooraf gaande inleidiug een zelfde motie overal in de taal des lands aangenomen. Deze motie worde geschreven (of gedrukt) op eenzelfde formaat papier ea staande de vergadering ge- teekend alleen door het locale comité of wel gedurende eenige dagen ter teekening ergens gedeponeerd. Al deze documenten worden door de zorgen van het internationale pers-comité verzameld en op nader te bepalen tgd en wijze aan Dreyfus overhandigd." Ons lacht dit idee niet byzonder toe. De adressen van sympathie, die in ruime mate uit ons land zullen toevloeien tot mevrouw Dreyfus, leggen, dunkt ons, voldoende getui genis af van de gevoelens die duizenden in Nederland bezielen. Men wachtte zich in deze voor overdrijving „Heb ik u ooit laten merken dat ik het een keten vond Dit stilzwijgend verwgt schijnt hg niet te booren. „Hoelang heeft uw slavermj geduurd Zg vergeet om tegen dit woord op te komen en zegtA.cht jaar." Hierop zwygt hg even en gaat voort: „Her innert gg u den zomer van 189 H-et zou onwaar zijn om te zeggen dat zij schrikt, maar haar „Ja" klinkt beklemd. „Dat is vijf jaar geleden". „Ja". „Het was een buitengewoon warme zomer". „Dat geloof ik ook". „Vooral de maand Juli". „Ja". „En bggevolg met eeu lichten nadruk op dat woord „gingt gg na het eten vaker in den tuin dan gewoonlijk". „Zoo?" „Ge deodt dit ook op den avond van den 12den Het lijkt onredeiyk om van iemand te vergen, dat zij zich zulk een onbeduidende by zonder heid zal herinneren en zg zwggt. Hg herhaalt de vraag met dezelfde kinderachtige volhar ding, waarmede hg haar blijft aanzien. „Zoudfc ge mg willen antwoorden Herin nert gg het u „Ja, ik herinner het mg," antwoordt zg met een zenuwachtige stem. Een kernachtig woord is door het Transvaalsche comité gerioht tot het volk van Groot-Brittannië en Ierland inzake de Transvaal. In hoofdzaak luidt het als volgt „De ondergeteekenden gevoelen zich verplicht met nadruk op te komea tegen de politiek, welke in den laatsten tijd door uwe tegen woordige regeering gevolgd is ten aanzien der Zuid-Afrikaansche republiek. Formeel beschuldigen zij die politiek van flagrante inbreuk op de grondbeginselen van het volkenrecht. Volgens dat r6cht is iedere staat, hij zg klein of groot, normaal gesproken gerechtigd, ten eerste, wat zijne binnenlandsche aangelegenheden betreft, die in vryheid op zijne eigene wyze af te doen, en ten tweede, wat betreft zgne verhoudingen tot andere volken, door andere mogendheden te worden bejegend op voet van volmaakte gelykheid. Een staat, die aanspraak maakt op gezag over een anderen staat, heeft dat aan te toonen by afdoend bewijs, en wat op die wgze bewezen is in strgd met den algemeenen regel te be slaan, behoort nooit te worden uitgestrekt tot gevolgen, die niet uitdrukkeiyk zgn erkend. De twee beweringen nu, waarmede Uwe gezamenlgke onbepaalde aanspraken op ge noemde republiek plegen te sluiten, schieten in het vervullen van voormeld vereischte deeriyk te kort. Dat koningin Victoria de suzereine is vau het gemeenebest door haar recht van veto over al zgne internationale verdragen, geven wg even bereidwillig toe, als dat het Britsche Rijk de alles te boven gaande macht in Zaid-Afriba mag heeten om de uit gestrektheid en de volkrijkheid van zgn gebied. Wg twisten niet over woorden, mits gezegde woorden niet worden misbruikt om voedsel te geven aan het vooroordeel, alsof er een algeheel overwicht van Groot-Brittannië, eene a 1 g e h e e 1 e ondergeschiktheid der Repu bliek bestond, die de laatste van te voren belet, door Uwe regeeriDg op éénigerlei wgze op voet van gelgkheid te worden behandeld. Voor dat vooroordeel ontbreekt bewgs te eenenmale." Na bestryding van het schgnbewys, waarmede de secretaris van kolou ië aChamberlaiu eene recht vaardiging beproefd heefc van zgne bedoeling om de verhouding van het Engolsche 7olk tot den Zuil-Aftikaanschen nabuur van de gewone internationale regels uit te zonderen, consta- teoren de onderteekenaars: „Afgezien alleen van de beperking harer vrijheid door het artikel betreffende het koninklgke veto, verkondigt hot volkerenrecht, dat de Zuid-Afrikaansche Republiek even onaf hankelijk ii als het VereenigdeKoninkryk zelf. Uw secretaris vaa koloniën ontkent dat ten onrechte. Hg zoude in zgne ontkenning ongeiyk hebben, zelfs indien alle geschiedkundige onderstellingen, waarop ze gegrond is, juist waren. Dubbel ongelgk heefc hg, nu hij op de vage pretentie vau Britsche suzereiniteit een stelsel bouwt van onbepaalde beweringen die met dat anachronistische woord onmogelijk te steunen zgn. Driewerf heeft hij ongelgk, dewgl hij voorbgziet, dat sinds de Londensche conventie zelfs do term suzereiniteit, de wrakke grondslag van het geheele gebouw, met opzet uit den weg is geruimd. Door toe te laten, dat hg handelt in over eenstemming met zyu drievoudig beweren, zoudt Gij, volk van Groot-Britt&omë, geoordeeld staan als overtuigd vau medeplichtigheid aan eene misdaad tegen het volkerenrecht. Schoon wg inderdaad bezig zijn te spreken tot eene aatie die zich Christelijk noemt, laten wg voor het oogenblik alle louter-zedelijke overweging buiten beschouwing. Waar wg voor pleiten is het recht alleen. Ea wg houden ons over tuigd dat in de hier voorgaande uiteenzetting het bewgs is geleverd, hoe het recht geene enkele verontschuldiging aan de hand doet voor de verrichtingen Uwer tegenwoordige regeering ten opzichte van onze republikein- sche b'oederen in Transvaal. Wg zgn niet zonder hoop, dat van dieBrit- ieu, die zich tot nog toe stil hebben gehou den in deze zsak, het meerendeel, na het lezen van deze onze ernstige waarschuwing, haar zal overwegen in oprechtheid des harten, en helpen de regeering terug te houden van eene daad, die schande zou brengen over de natie. Ons aangaande, mogen wg big ken een weinigje „Ongeveer om tien uur stondt gg in den ronden tuin bg de fontein, tusschen haar en de palmhaag, gij en nog iemand." Van het oogenblik af dat hij gewaagd heeft van dieu heeten zomer, heeft zij gevoeld dat haar iets vreeselgks boven het hoofd hangt, en toch geeft het instinct haar geen wapen ter verdediging in de hand. „En gg Waar waart gij vraagt ze. „Ik slond achter de palmhaag." „A.chter de haag?" „Ja- Gij zoudt mg een luistervink kun nen noemen." Dat woord heefo haar op de lippen gezweefd, maar daar hg stervende is, uit zg het niet. Op sterven-liggen is e8n machtig wapen. Stervenden moesten er ein edel gebruik van makenZij staat doodstil en bg hijgt naar adem. Behalve dat, is er geen geluid in de sombere, weelderige kamer, waar de jaloeziën en neergelaten marquises nog onvolkomen de Augustuszon buiten sluiten. „Ik begreep dat gij en degeen die bg u was afscheid naamt als geliefden." Nu schrikt zg niet zg is op het ergste voorbereid. „Maar wg namen afscheid." Haar toon is niet zeer verontschuldigend en zeker niet bewust van schuld. „Dat begreep ik." „En van dien dag af vyf jaar 0n ®0n maand geleden hebben wg elkaar gezien te hebben bygedragen tot versterking van die onwrikbare groep van stryders voor eene ge- dulds- en vredespolitiek in Zuid-Afrika tot bet uiterste, die uw eigen secretaris van koloniën in een antwoord aan sir H. Campbell Banuer- man by voorbaat de schuld beeft aangewreven van overhoop te werpen het samenstel zyner misdadige bedoelingen" Dit stuk, in het Engelsch gesteld, iB Dinsdag nit Amsterdam verzonden aande leden der Engelsche regeering, aan die van het Hooger- en Lagerhuis, aan circa 1000 Engolsche bladen, aan de Transvaalsche comi- té's te London en Manchester en aan de Libe ral Forwards Club te Londen. Bovendien is door de zorg van de Deutsche Wochenzeitung in den Niederlande een Duitsche vertaling aan 200 Duitsche en Oostenrijksche bladen verzonden. Het is geteekend door de heeren J. E. N. Baron Schimmelpenninck van der Oye, lid der Eerste kamer, voorzitter; Prof. mr. W. van der Vlugt, hooglearaar te Leiden Dr. P. J. F. Vermeulen, lid der Tweede kamer Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, lid der Tweede kamer; Mr. A. F. K. Hartogh, lid der Tweede kamer Prof. dr. C. Bellaar Spruyt, hoogleeraar te Amsterdam Paul dea Tex, Secretaris der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging Prof. dr. H. Kern, voorzitter van het Alge meen Nederlandsch Verbond Jhr mr W. C. A Alberda van Ekensteiu, lid der Eerste kamer Prof. dr J. Woltj er, hoogleeraar te Amsterdam Mr M. J. C. M. Kolkman, lid der Tweede kamer G. P. Ittmann Jr., koopman, Den Haag; H. J. Meerkamp van Euabden, koopman te Rotterdam W. A. Genneken, voorzitter van den Chris telijk-Nationalen Werkmansbond B. H. Heldt, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond K. Kater, voorzitter vaa Patrimonium W. C J. Passtoors, voorzitter van den Roomsch Katholieken Volksbond Dr J. Th. de Visser, lid der Tweede kamer, secretaris te Amsterdam. BMUESU1VUE1V ENZ. Bij kon. besluit is dr C. L. van der Burg, geneesheer-directeur van da koudwaterinrichtiDg Bethesda te Laag Soeren (gemeente RhedeD), benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau ia de inspecteur van adm. D. A. van der Laan, op zgn verzoek, op psnsioen gesteld ad f 3300 'sjaars; en is genoemden hoofd officier da titulaire rang verleend van hoofd inspecteur van administratie; zyn bevorderd tot inspecteur vaa &dm. de off. van adm. 1ste kl. J. J. van Diementot off. van adm. 1ste kl. de off. van adm. 2e kl. J. A. Meulemans, en tot off. van adm. 2e kl. de adj -adm. W. A. Rotteveel. De gewone audiëntie van de ministers van justitie en van binnenlandsche zaken zullen de volgende week niet plsafs hebben. A T J E H. Naar men blijkens de jongste mail aan het Bad. Nbld. schryft, laat de gouverneur van A*jeh niets onbeproefd, om handel en welvaart te bevorderen en de sporen van dea oorlog in de rustige gewesten geheel uit tewisschea. Zoo is de heer Van Heutsz thans in overleg getreden met de regearing, ten einde in de 25 Moekims Chineasche boeren te emigreeren en zoodoende handen voor den landbouw te ver schaffen. Volgens telegram uit Batavia aan de N. R. Crt is de reorganisatie van het burgeriyk bestuur in Atjeh vastgesteld. Al valt het niet ts ontkennen, dat de toe stand van Atjeh over het algemeen flink voor uitgaat, volkomen rust behoort er nog altijd tot de ongekende zaken. Zoo brengt dezelfde mail weder berichten van kleine vijandeiyk- heden uit Segli. Een colonne, den 8en Augustus naar Asan- koenbang vertrokken, verraste den llden troepen van Polim te Poelovier vyanden noch geschreven." Zy zegt dit, niet op een toon van verzeke ring, alleen alsof zy een onometooteiyk fait vermeldde. „Dat weet ik." Opnieuw most hij wachten om adem te scheppen. Zij vat zijn hand on ondanks haar jeugdige bracht spreekt zy met nog meer inspanning dan hg „Ik moet u zeggen het is niet waarschijniyk dat ik u thans zal bedriegen dat dat gij alles gehoord hebt wat er te booren was dat er nooit iets meer geweest is nietB meer nooit „Vindt gg niet dat wat ik gehoord heb gsnoeg was?" Zy Iaat bet hoofd zinken en zijn band ont glipt aan de hare. Wat is het stilZelfs de pauwen, die gawoouiyk ia den tuin mogen rondloopen en naar hartelust schreeuwen, zgn naar een afgelegen hoek van het park verbannen „Ik verwgt u niets," gaat bij eindeiyk voort, „ik geloof dat gij metterdaad onschuldig zijt; dat gg voor uw doen uw bestdeedt; en uwe liefde daarvau kon niemand mg be- rooven want ik heb haar nooit bezeten." Hij heeft gedurende acht jaar haar leven vergald, en nu verneemt zy, dat hg vyf jaar geweten heeft dat zy een ander lief haden toch, alleen omdat hij op sterven ligt, uit, louter medelyden, komt zg in de verzoeking om hem te zeggen dat hg zich vergist, dat hij

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1899 | | pagina 5