MIDDELBURGSCHË COURANT.
N'. 3.
142* Jaargang,
Woensdag
4 Januari.
1899;
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
PrijB, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.—
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 3 Jan. 8 u. vm. 39 gr. 12 u. 44 gr.,
r. 4 u. 40 gr. F. Verw. matige N. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames®40 cent per regel
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
AgentenZ
Te Z; rikzee: C. de Mooij; te Tholen: W. A'.
van .huijzen; te Terneuzen; M. de Jonge.
Kanaal Terneuzen-Gent.
(Ingezonden.)
In den Gemeenteraad van Gent is in de
laatste maanden herhaaldelijk geklaagd over
het niet uitvoeren der planneD van het
nieuwe kanaaldeel en de nieuwe sluisen
aan de Nederlandsche regeering wordt her
haaldelijk een verwijt daarvan gemaakt
zelfs zijn er die beweren, dat de Ned.
regeering met opzet de zaak tegenhoudt.
In het begin heeft Gent's Burgervader
den handschoen voor het Ned. gouvernement
opgenomen. Thans ia ook hij van meening
veranderd en het college van Burgemeesters
en Schepenen heeft zich, zooals in de laatste
raadsvergadering werd medegedeeld, met
eene klacht tot den Minister De Brnijn
gewend.
Een der raadsleden meende dat de Neder
landsche regeering de uitvoering der werken
ophoudt ter wille van Rotterdam, omdat
uitbreiding van den handel van Gent nadeel
zal berokkenen aan onze grootste handels
stad.
Ia hoever al de beschuldigingen waarheid
bevatten, is moeillijk na te gaanmaar ze
zijn zeer opvallend, daar men nu in België
zelf meent dat door het nieuwe
werk Nederlandsche belangen
zullen worden geschaad.
Dit is eene geheel andere voorstelling dan
by de behandeling der overeenkomst in de
Tweede kamer werd gegeven.
Dat toen niet op de belangen van Ter-
neuzen is gelet, evenmin als op die van
Sas van Gent en verschillende polders, al
thans dat men daaromtrent veel te optimis
tisch oordeelde, is reeds vroeger gezegd.
De Belgen hebben er slag van veel te
verkrijgen en weinig te geven.
Het Gentach gemeentebestuur wil nu een
anderen weg op. Het wil n. m. eene ver
binding op Belgisch grondgebeid van bet
kanaal naar Terneuzen met de haven van
Heyst.
Van die haven kunnen zij veel genoegen
beleven, naar gezegd wordt. Achter het
aandringen op deze verbinding met de zee,
zal dan ook wel iets anders schuilen dan
men zegt.
Wat wij thans reeds van tijd tot tijd uit
België vernemen, wettigt in alle deelen het
vermoeden van velen, dat, zoodra het ont
worpen werk eenmaal is uitgevoerd en daar
door ook groote schepen Terneuzen kun
nen bereiken, de Gentenaars en ook de
Antwerpenaars zullen klagen en vragen
„Maar hebben we nu zooveel millioenen ge
geven om ook Terneuzen te bevoordee-
len Terneuzen doet Gent en Antwerpen
de concurrentie aan. Dat mag en dat kan
niet. Gent gaat er onder, Antwerpen lijdt
groote schade, enzoovoorts."
En dan zal de Belgische regeering niet
achter blijven, om aan het beetje handel van
Terneuzen allerlei moeilijkheden in den weg
te leggen.
Zij is daarmede reeds in het vorige jaar
begonnen.
Terneuzen zou wellicht in den aanvang
ook veel voordeel van de grootere sluizen
enz. hebben en enkele expediteurs zijn dan
ook groote voorstanders van het werk.
Maar de Belgische regeering zou er spoedig
een eind aan maken.
Een expeditiekantoor is dan gemakkelijk
naar Gent of Antwerpen overgebrachtdoch
Terneuzen zit met al zijn werklui.
Het is en blijft daarom steeds vreemd
dat vóór de aanneming van de overeenkomst
met België geen enkele waarborg niet
zoo maar een belofte van een minister
geëiBcht, dat de belangen van Terneuzen
niet zullen worden geschaad.
Terneuzen 2 Januari 1899.
Wij zeiven wezen daarop
nommer van 28 Dec. in ons opstel, onder het
opschrift Wederzijds
Middelburg 3 Januari.
De zaak Hogerhuis.
De bekwame en algemeen als zoodanig erkende
prof. D. Simons, het vroegere lid der Amster
damsche balie, bekend om zijne scherpzinnige
welsprekende verdediging in strafzaken,
heeft, op nitnoodiging van de redactie van
De Ghids, in de Januari-aflevering de zaak-
Hogerhuis behandeld.
De toedracht dezer zaak zal in algemeene trek
ken den meesten onzer lezers wel bekend zijn
voor deze verwijzen wij, zoonoodig, naar het
artikel zelf. Wij willen hier slechtB de critiek, de
dedeelen waaraan de boogleeraar
kwesties van beleid, enkele twijfelachtige
détails onderwerpt.
Allereerst verdedigt prof. Simons den presi
dent der Leeuwardensche rechtbank tegen de
bescbnldiging, dat hij door Baitsma, den eersten
getuige, er op te wijzen, dat alleen zijne ver
klaring voor den rechtbank en niet de ver
schillende verklaringen van het voorloopig
onderzoek gelden zouden, dezen zou hebben
willen overhalen zijne laatstevoor de Hoger-
huizen bezwarende verklaring te handhaven.
Daarentegen herhaalt prof. Simons hier, wat
hij in het Paleis van Justitie reeds geschreven
heeft, dat de rechtbank ten onrechte geweigerd
beeft, de moeder en de zuster van den be
klaagden, wier verhoor onder eede door den
officier geweigerd werd, buiten eede te hooren.
Getuigen buiten cede te hooren ten nadeele
van beklaagden kan een bezwaar zijn, omdat
de rechter dan spoedig gevaar loopt verkla
ringen, die tot het wettig bewijs niet mogen
medewerken, toch op zijn overtuiging van
invloed te doen zijn. Doch voor omstandig
heden, die strekken ter ontzenuwing van de
beschuldiging, is de rechter in het vestigen
zijner overtuiging vrij en niet aan eenig wet
tig bewijs gebonden daarbij mag den beklaagde
geen middel van verdediging, dat de wet toe
laat, worden onthoudenaan den rechter de
taak om de waarde van dat middel naar zijne
overtuiging vaat te stellen.
Doch evenals ieder meent prof. Simons, dat
het wettig bewijs aanwezig was. Ook het Hof
verklaarde dat, na de drie hoofdgetuigen op
nieuw gehoord te hebben en prof. Simons
wijst erop, dat bij de behandeling in cassatie
voor den Hoogen raad alleen wordt nagegaan
of de rechterlijke uitspraak is gewezen in over
eenstemming met de wet en met inachtneming
van de bij de wet gestelde voorschriften
omtrent procesgang en bewijsvoering, niet
beslist omtrent feiten of schuld.
Prof. Simons deelt thans mede, hoe de twij
fel aan de schuld der veroordeelden ontstaan
de beschuldigingen tegen anderen, berus
tende op buitengerechtelijke bekentenissen,
waarop echter de justitie niet inging. Prof.
Simons zegt„Ik acht het in de hoogste mate
waarschijnlijk, dat wanneer eene vervolging
tegen Van Dijk en de beide andere beschul
digden ware ingesteld geworden, de uitslag
andere geweest zou zijn (dan die in de
onlangs te 's Gravenhage behandelde Rotter -
damsche inbraak-zaak vrij spraak van de
nieuwe beklaagden) en de zaak der drie broe
ders Hogerhuis er niet door zou zijn gebaat".
Vervolgens de vraag of Haitsma had moeten
worden vervolgd wegens meineed. Prof. Simons
noemt de kans op een veroordeeling in dezen
zeer gering en duidt het den officier niet euvel
dat hij, beslist overtuigd van de vrijspraak
van Haitsma, niet van rechtbank en hof een
uitspraak vroeg, die zijne verantwoordelijkheid
zou gedekt hebben, maar die zelf droeg. Bo
vendien hadden de moeder en zuster van de
Hogerhuizen een klacht tegen Haitsma kunnen
indienen.
Zij, en ook mr Troelstra, hebben dit niet
gedaan en prof. Simons kan zich dit zeer goed
verklaren, omdat de beslissing der rechtbank
te voorzien was en niemand zich en zijn zaak
gaarne blootstelt aan een noodelooze nederlaag.
Uitvoerig bespreekt de schrijver de, op last
van den minister van justitie openbaar ge
maakte, beschikking van den officier van justitie
na een nieuw onderzoek. Op verschillende pun
ten kan de schrijver met de redeneering van
den officier niet meegaan. Twijfelachtig blijft
hem de mogelijkheid van den sprong door het
venster; de verklaring van den officier, dat
Haitsma, door vrees gedrongen, Wiebren Hoger
huis na de inbraak weer in huis liet slapen,
bevredigt den hoogleeraar niet, maar hij geeft
toe dat de onwaarheid van Haitsma's verkla
ring, laat staan zijn kwade trouw, niet is ge
bleken.
Dat de Officier niet mededeelde, 1
wist dat het lantaarntje, op de plaats van
de inbraak gevonden, aan de Hogerhuizen
toebehoorde, betreurt prof. Simonsde beken
tenissen, die anderen zouden hebben afgelegd
en die de officier beschouwt als eenvoudig ten
doel gehad hebbend de justitie te misleiden,
blijven hem „een raadsel in deze aan raadselen
zoo rijke zaak".
Wat eindelijk de aanwijzingen, voor de schuld
der Hogerhuizen aangehaald, betreftèn ieder
afzonderlijk, èn in onderling verband en samen
hang zijn ze naar prof. Simons' meening van
weinig beteekenis.
Wat is dan des hoogleeraars overtuiging
omtrent schuld of onschuld der Hogerhuizen?
Ziehier
„Mijne opvatting, die ik in Juli verdedigde
dat de onschuld der Hogerhuizen niet is ge
bleken, is evenmin veranderd als mijne mee
ning, dat twijfel aan de Bchuld der veroor
deelden allerminst onbestaanbaar is. Ik heb
in het voorafgaande nojf een&aal licht en
schaduw tegenover elkander geplaatst en den
lezer, hoop ik, de gelegenheid gegeven zich
zelf een indruk te vestigen. Eéne overtuiging
staat wel bij mij vast. Er bestaat in deze
hoogst ernstige zaak geen redelijke grond aan
bewuste partijdigheid van onze rechterlijke
ambtenaren te gaan gelooven. Ik cursiveer
het woord „bewuste", want ik erken volko
men, dat na al het gebeurde by de Leeuwar
densche justitie niet meer te denken is aan
zoodanige onbevangenheid als noodig is
voor het vellen van een volkomen objectieve,
absoluut onpartijdige uitspraak. Maar dat zij
de waarheid zou zien en haar niet zou willen
zien; dat zij naar middelen zou zoeken om
de waarheid te verhinderen zich baan te bre
ken dat zij zou zijn geworden de verdedig
ster van eene zaak, die zij als «wak kent,
maar die zij niettemin ter wille van haar
eigen eer zou willen redden, dat weiger ik te
gelooven en ik vind geen grond, die zulk een
vonnis zou vermogen te rechtvaardigen."
Ook de procedure tegen die beklaagden,
terechtstaande wegens beleediging van Allard
Dijkstra, wordt in het artikel van prof. Simons
besproken. Dat hier niet had kunnen worden
vervolgd wegens smaad, is de schrijver niet
eens. Doch dit zou in zoover niets veranderd
hebben, als naar de meening van prof. Simons
een onderzoek naar de waarheid niet door het
algemeen belaDg zou kunnen zijn gerecht
vaardigd.
Aan het slot van zijn duidelijk en belangrijk
opstel spreekt prof. Simons de hoop uit, dat
spoedig het wetsvoorstel der vgf kamerleden
tot wijziging van het wetboek van strafvor
dering zal worden behandeld en aangenomen.
Draagt dit voorstel eenigszins het karakter
van een gelegenheidswet, dit is „de schuld
van de wetgever, die aan zijn plicht tot wets
herziening, waarvan de Juristen-Vereeniging
reeds een kwart eeuw geleden de wenschelijk-
heid uitsprak, door een sterk sprekend geval
moest worden hernieuwd."
,Het voorgestelde ontwerp is in beginsel
juist," zegt de schrijver; „de verheffing er van
tot wet is een zaak van dringende urgentie."
,Kan rechtmatig gerezen twijfel, in welke
richting dan ook, opgelost worden door een
wettig middel, door een onderzoek van aan de
zaak vreemde, dus ook objectiet volkomen
onpartijdige rechters, dan mag dat onderzoek
geen dag langer uitgesteld worden dan onvër
mijdelijk noodzakelijk is. Het nieuwe jaar
brer.ge ons zoo spoedig doenlijk de wet
telijke regeling, welke de herziening van
het tegen da gebroeders Hogerhuis gewezen
arrest zal mogelijk maken. Aan den Hoogen
Raad dan het oordeel of de later geble
ken omstandigheden die herziening kunnen
rechtvaardigen. Voor dat oordeel, dat niet
lichtvaardig zal worden gegeveE, zal ieder zich
hebben te buigen, ook dan wanneer het zijne
anders mocht luiden. Eene rechtspraak, die
allen bevredigt, die allen twijfel buitensluit,
is een illusie. Wat Jupiter niet kon, kan onze
rechter evenmin." (Hbld.)
BENOE9HNGEAI ENZ.
Bij kon. besluit
zijn August Belinfante, hoofd van de firma
Gebrs. Belinfante, uitgevers te 's Gravenhage,
en dr H. D. Tjeenk Willink, uitgever te Haar
lem, benoemd tot ridder in de orde van Oranje-
Nassau
is tegen 16 Jan. de kapitein H. F. L. van
Hoorn Janssen, van het lste regiment vesting
artillerie, op zijne aanvrage, op pensioen ge
steld, f 1275 's jaars, en hem de rang ver
leend van majoor
is de officier van gezondheid der late klasse
op non activiteit R. C. K. Ilcken, van het per
sei van den geneeskundigen dienst der
landmacht, tegen 1 Febr. op pensioen gesteld
voor den tijd van één jaar en tot een bedrag
van f 650
zijn benoemd tot commies der posterijen en
telegraphie van de 4de klasseM. W. Bos, J.
Slothouwer, K. E. A. Vries en J. de Wit,
allen thans surnumerair der
is benoemd tot district-inspecteur der spoor
wegdiensten C. C. van 't Groenewout, civiel-
ingenieur te 's Gravenhage
is aan den commies der telegraphie van de
lste klasse W. J. Bierlee, op verzoek, eervol
ontslag verleend uit 's rgks dienst
is de heer mr Ch. F. Pahud de Mortanges,
met den titel van adjunct commies, aangesteld
als ambtenaar voor de zaken der Nederlandsch-
Indische weeskamers by bet departement van
koloniën, terwijl hem met denzelfden datum
eervol ontslag is verleend uit zijne betrekking
van adjunct-commies bij genoemd departement
benoemd tot adjunct-commies bij het
departement van koloniën, de heer mr H. L.
Incasseeren door de Post.
Onder de Rotterdamsche kassiers circuleert
in adres aan de Tweede Kamer, waarin ge
wezen wordt op de belangrijke vermeerdering
der door de postadministratie aan wissels, qui-
tantiën en assignatiën geïncasseerde bedragen.
In 1889 werd een bedrag geïncasseerd van
f 3,819,605, in 1897 een van f 27,487,845.
Deze vermeerdering wordt toegeschreven aan
het door de postadministratie te laag gestelde
invorderingsrecht.
In het adres wordt er voorts op gewezen,
dat het wisselbetalend publiek de tusschen-
komst van den staat als kassier niet verlangt.
Aan het slot zeggen adressanten, dat zij het
wenschelijk achten het daarheen te leiden, dat
de staat zich voortaan uitsluitend zal belasten
met het incasseeren van wissels op die plaatsen,
waar geen kassiers gevestigd zijn, en dus hieriD
door particulieren niet voldoende kan worden
voorzien.
Voor het geval dat dit verzoek niet voor
inwilliging vatbaar mocht zijn, verzoeken zij
het in vorderingsrecht zoodanig te wgzigen, dat
staatsbemoeiing in deze geen nadeel voor
de schatkist oplevert, het met de incasseerin-
gen belaste personeel voldoende kan worden
beloond, en aan de kassiersinstellingen geen
doodende en onnoodige concurrentie wordt
aangedaan.
Volkstelling.
De minister van binnenlandscbe zaken heeft,
het gevoelen gevraagd van de commissarissen
der Koningin over een door de centrale com
missie voor de statistiek, ingevolge door zijn
ambtsvoorganger in Mei 1897 tot haar gerichte
uitnoodiging, uitgebracht advies omtrent de
inrichting der in 1899 te houden achtste al
gemeens volkstelling.
Onder anderen moet de genoemde commissie
overtuigd zijn van de wenschelijkheid, om de
volkstelling, evenals in 1879 en in 1889, te
doen houden op den 31n December, en om
ook nu weder eene beroepstelling aan de volks
telling te verbinden.
Da inspecteurs van het geneeskundig staats
toezicht en van den arbeid en de besturen
der Vereeniging voor de staatshuishoudkunde
de statistiekder Ned. maatschappij tot
bevordering der geneeskunstder Ned. maat-
ppj tot bevordering van nijverheid en
der Vereeniging tot bevordering van fabrieks-
en handwerksnijverheid in Nederland zijn voor
af door de commissie gehoord.
Ontwerpen van verschillenden aard zijn bij
it advies der commissie gevoegd.
die al eenige malen met de justitie kennis
hebben gemaakt, zijn weer naar het huis van
bewaring te Middelburg overgebracht.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Bij de heden in de rijschool te Mid
delburg gebonden verplichte keuring van
dekheogBten waren 9 dieren aangebracht. Alle
werden goedgekeurd, als zgnde niet behebt
met gebreken, geroemd in het Provinciaal
reglement, niettegenstaande, volgens het
>elen van onzen berichtgever, minstens
50 hunner in de fokkerij meer kwaad dan
goed kan doen wegens slechten bouw, stand
Uit Vlissingen.
Aldaar ontstond heden morgen in een beneden
woning in de Vlamingstraat, bewoond door
F. F., door het omvallen van een brandende
petroleumlamp, die op een tafeltje vóór de
bedstede stond, brand in die slaapgelegenheid,
waarin vrouw F. ziek lag. Met haar waren
alleen te huis een zoontje van tien en een
dochtertje van zeven jaren.
Door spoedige hulp van de bovenbuurvrouw
De J. werd vrouw F. uit bed gehaald, in
deken gewikkeld en bij een nevenbuur
gebracht, terwijl door inmiddels bijgekomen
hulp van anderen de brandende stroozak uit
huis ia verwijderd en de binnenbrand door het
werpen van water gebluscht werd. De schade
is niet groot.
Door de politie in die gemeente is proces
verbaal opgemaakt tegen twee werkvrouwen,
die, belast met het schoonmaken van school
B, elk een emmer steenkolen hadden ontvreemd.
De jongens, van wier arrestatie wegens ont
vreemding van een paar bottines in ons vorig
nommer melding is gemaakt het zijn zekere
J. C. S., oud 15 en F. H. G., oud 18 jaren, heb
ben zich daarna weder schuldig gemaakt
aan diefstal van twee revolvers uit den wapen
winkel van den heer Van O. te Middelburg
en aan diefstal van 2 flesschen Madera en een
tarwebrood uit een koffiehuis te Vlissingen.
Deze twee, niet veel goeds belovende jongens,
Uit Goes schrijft men ons
Ik weet niet hoe 't elders is gesteld, maar
't zal wel overal zijn als hier: een algemeene
klacht over „sjechte tgden".
Ieder klaagtde winkelier, dat de klanten
geen geld meer durven uitgeven (waarin dus
stilzwygend ligt opgesloten, dat die klanten
geld hebben), de kasteleins, dat men niet meer
uitgaat, enz., enz. De tyden zijn slecht, en
daarmee is alles gezegd.
Van Houten's reclame van zijn cacao is niet
zoo algemeen verbreid als de klaagtoon over
„slechte tgden". In winkels, depóts, café's is
't „een dooie boel".
Wel mogelijk, zouden wij zeggen, dat de
tijdsomstandigheden zoodanig zijn, dat do men-
schen ten opzichte hunner portemonnaie wat
meer conservatief zijn geworden wel moge
lijk want naar buiten blijkt daarvan niet veel.
Om maar iets te noemensteeds worden
nieuwe winkels gebouwd en bestaande uitge
breid en prachtig gemaaktbewijst dat stil
stand van zaken, achteruitgang, „slechte tijden"?
's Zondags bij de pantoffel-parade der dienst
boden, kan men o. a. van die „slechte tijden" ook
al niet veel merken. Dames- keuken- en werk
meiden zijn ook hier geen zeldzaamheidhet
zien daarvan herinnert my aan eene opmerking
van een helaasoverleden geacht en gefortu
neerd ingezetene, dat hg vaak niet wist of hij
zijn dochters dan wel zgn dienstboden tegen
kwam. Nu, waarschijnlijk koopen die gedien
stigen bun „Zondagscbe spullen" wel niet Au
Printemps of in de Louvre, maar wel degelijk
bij de winkeliers te dezer stede.
Maar waar men bij deze algemeen verbreide
klacht vooral op te letten heeft, is op het
aantal fietsen. Of kosten die mogelgk geen
geld? En als ze wel geld kosten, waar haalt
dan de winkelier de middelen van daan, om
voor bet uitsluitend plezier van zgn gezin éen
of twee fietsen aan te schaffen Die uitgaaf
zal door ieder verstandig winkelier toch van
zijne winst worden atgenomen. En met het
oog daarop zou men mogen vragen ernst of
korstwyl met die klacht over slechte tgden
Klagen zit tegenwoordig in de lucht; allen
klagen over alles.
Welke Pasteur vindt het serum uit om de
klagers tegen dat aanhoudend klagen in te
entenwie doodt den algemeen verspreiden
klaag bacil
Of zou het remedie ook kunnen zynwat-
uiinder-booge-eischen-st ellen-voor-zich zelf Zou
daarmee 'tniet mogelijk worden eene andere
qualifleatie voor deD tegenwoordigen tyd te
krijgen
Terwijl Oudejaarsavond te St. Maar-
n b d g k een alleen wonend persoon in de
kerk was, wisten ongewenschte bezoekers zich
ioor verbreking van het slot aan de buiten
deur toegang te verschaften tot zijn woonkamer,
waar zij een kastje openbraken, doorsnuffelden
en verder inzage namen van een kistje, dat
op dat kastje geplaatst was. Hierna verwij
derden zij zich met een bedrag van 35 gulden,
n bedoeld kistje geborgen. Misschien waan
den zy zich niet langer veilig, of bemerkten
zij niet dat er op den bodem van het kistje
onder eenige papieren nog twee gouden tien
tjes lagen. Deze bleven ten minste onaange
roerd.
De dader of de daders zgn onbekend.
Als iets bijzonders, meldt de berichtgever
dat de politie „ijverig" in de weer is ze te
zoeken.
Zon hij dan meenen dat de politie stil moet
zitten
Ons dunkt het niets meer dan een staaltje
van haar plicht dat zg, als er wat te doen
is, dit doet met yver en toewgding. Men be-
leedigt haar door iets anders te vermoeden.
Al zulke niets zeggende mededeelingen, ook
o.a. wanneer er een dader of iets, dat gestolen
is, werd ontdekt de verzekering dat dit te
denken is aan „den ijver" van dezen of genen
ambtenaar, moest men toch eens weglaten.
Wij wezen er al meermalen op, dat in zulke
daden niets verdienstelijks is gelegen. Een
ieder is in de wereld om zijn werk goed te
doen. Er is dus hoegenaamd geen verdienste
in het betrachten van zyn plichten wg be-
grgpen niet waarom nu juist ambtenaren van
politie of justitie in de hoogte gestoken moe
ten worden, boven andere menschen, die in
alle stilte hun weg gaan, trouw en gverig
hun plicht doen en toch ook wel eens moeie-
lijkheden ondervinden.
Als berichtgevers dien wenk nu eeDS ter
harte willen nemen, bewgzen zij èn de politie
èn ons een dienst.
Blijkens te Gr o ed e gedane waarnemin
gen in December jl. viel in die maand 49.2
mK. tegen tegen 904 mM. in Pewmber 1897,