MIDDELBIRGSCHE COURANT.
N°. 266.
141e Jaargang.
1898
Vrijda
11 November.
Deie eourant versohgnt dagelijks, met uitzondering ran Zon- on Feestdage».
Prys, por kwartaal, xoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franse p.p., S.~
Afzonderlijke nummers koston 5 eent.
Thermometer
Middelburg 10 Nov. 8 u. vm. 43 gr. 12 u 50 gr.,
av. 4 u. 46 gr. F. Verw. zw. Z. O. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór ién uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën20 oent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels f 1.50elke regel meer 20 cent. Reclames *i> oent per regel
Grooto letters naar de plaats die zjj innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te 's GravenhageDe Gebk. Belinfante;
AmsterdamA. de La Mar Azn.
BS deze courant behoort een Bijvoegsel.
Ontwerp van wet betreffende wijzigingen
in de bepalingen op het straffen en
de strafrechtspleging ten aanzien
van jeugdige personen.
III.
Nog eeu tweede opmerking moet mij na
het lezen vau art. 39 (nieuw) van bet
hart. Ook deze betreft het tweede lid.
Waarom de overtredingen opgesomd, waar
van het bedrijven aanleiding zal kunnen
geveu tot het opleggen van dwangopvoe-
ding? Waarom ook hier niet den konink
lijken weg der algemeenheid bewandeld?
Waarom zich hier gewaagd aan het kwaad
van het vergeten van misschien één of meer
zeer belangrijke artikelen?
Nu weet ik zeer goed, dat van vergissin
gen of verzuimen bij den ontwerper van dit
wetsvoorstel wel geen sprake zal zijn, maar
toch waarom de kans daartoe te loopen,
indien dit ten eenenmale onnoodig is?
Ook hier is dezelfde opmerking als even
te voren op haar plaats ook al is de rechter
van de schuld vau den beklaagde aan één
der genoemde overtredingen, respectievelijk
bj) eerste of tweede recidive, overtuigd, dan
nog behoeft bij geen dwangopvoeöing aan
don beklaagde op te leggen. Het is bier
niet als bij de gewone strafzaken, waar de
rechter, wanneer het wettig en overtuigend
bewys van des beklaagdes schuld aan eenig
delict is geleverd, verplicht is tot veroor
deeling en strafoplegging over te gaan, en
alleen in de mate der op te leggen straf-
soort een zekere vrijheid geniet; hier is
hem ook ten aanzien der te kiezen maat
regelen een gtoote vrijheid van beweging
geschonken. Is hij daar gebonden aan de
in het artikel genoemde strafsoorten, hier
staan hem vier wegen open.
En waarom dan op het lofwaardige
stelsel van het ontwerp, dat aan 's rechters
prudentie zoo veel en zoo groote belangen
toevertrouwt, inbreuk gemaakt door een
bepaling, die naar mijn meening noch nuttig
noch noodig mag heeten?
Binnen betamelijke grenzen de grootste
arbitraire vrijheid voor den rechter, staat
als bet ware op het uithangbord voor dit
ontwerp, en velen met mij zouden, naar ik
geloof, ongaarne zien, dat art. 39 van dit
ontwerp ongewijzigd tot wet zou worden
verheven.
Met nog een laatste opmerking aangaande
dezen maatregel, kunnen wij daarvan voor-
loopig afscheid nemen.
Volgens art. 39 (nieuw) wordt de schul
dige ter beschikking der regeeriug gesteld,
terwijl art. 39 bis daaromtrent eenige wei
nige bepalingen behelst. Indien zulks name
lijk geschiedt, wordt de beklaagde in een
rijksopvoedingsgesticht geplaatst, opdat al
daar of later op andere wijze van regee-
ring8wege in zijne opvoeding worde voorzien,
ten hoogste totdat hij den leeftijd van 23
jaren zal hebben bereikt.
Gebroken wordt dus met het stelsel der
tegenwoordige wetsbepaling, die den rechter
bevoegd verklaarde, den schuldige tot plaat
sing in een rijksopvoedingsgesticht te vei-
oordeelen, maar tevens den duur daarvan
vast te stellen, en in voorkomende gevallen
het ontslag te gelasten.
Dit stelsel van art. 39 (oud) was uitge
werkt in de wet van 15 Januari 1886 S. 7,
welke wet dan ook volgens Hoofdstuk IV
van dit ontwerp moet worden ingetrokken,
Waarom heeft men met dit stelsel gebro
ken? Eenvoudig omdat men van oordeel
was, dat, wanneer goede verpleging onder
Btreng toezicht bij particulieren of in bijzon
dere gestichten mogelijk was, er geen reden
bestaat voor plaatsing in een staatsgesticht
terwijl, wanneer zij, reeds in zulk een
bijzonder gesticht of bij particulieren gehuit-
vest, zich aan eenig feit schuldig maken,
dit nog niet altijd reden geeft, om hen uit
dat gesticht of de woning dier particulieren,
in een staatsgesticht over te plaatsen, daar
hun ook in dit laatste niet alle mogelijkheid
om eenig strafbaar feit te plegen, is ont
nomen. In deze is de regeering, voorgelicht
door met het toezicht belaste ambtenaren,
het jaiste orgaan, om de bedoeling van den
die vóór alles naar verbetering
van den delinquent wil streven, te verwe
zenlijken, meer dan de rechter, die slechts
voor éen oogenblik een blik moet slaan in
de levensomstandigheden vau den jongen be
klaagde, zonder zich verder met het toezicht
op hem, wanneer hij eens veroordeeld is,
te kunncD en te mogen bezighouden.
Om dezelfde redenen is het uitvoerend
gezag het aangewezen lichaam, om over
den noodzakelljken duur der opvoeding, en
het al of niet eindigen daarvan, een oordeel
te vellen. Overigens geeft een wetsontwerp
ter voldoening aan het tweede lid van art.
39bis, bij Koninklijke boodschap van den
25 Juli 1898, aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal aangeboden, bepalingen, ter
uitvoering van het eerste lid van art. 396»*,
en stelt ten aanzien van het al of niet
voorwaardelijk eindigen der dwangopvoediDg
eenige algemeene regelen vast.
De beginselen, vervat in dit wetsontwerp,
waarvoor ik wellicht later in de gelegenheid
zal zijn, eene aankondiging te schrijven,
worden uitgewerkt in een algemeenen maat
regel van bestuur.
Hiermee kan ik voorloopig van den maat
regel van art. 39 afstappen, en zou nu, naar
de volgorde in bet ontwerp,tot de beschouwing
van art. 39 quinquieshet strafstelsel in den
eigenlijken zin des woords, moeten komen,
maar getrouw aan mijne aangenomen volg
orde, moet ik nu eerst een artikel behan
delen, dat, hoewel geplaatst onder de wij
zigingen, die in 't Wetboek van Strafvor
dering worden gebracht, toch waard is,
reeds bij de behandeling der voorgestelde
veranderingen in het Wetboek van Strafrecht
te worden besproken.
Ik bedoel het voorschrift, begrepen in
het nieuwe vijfde lid van art. 127 W. v.
Sv., dat luidt
„Insgelijks stelt zij (de rechtbank) den
beklaagde wegens een feit, begaan voordat
hij den leeftijd van 18 jaar beeft bereikt,
te dier zake buiten vervolging, indien zij
zulks om redenen van algemeen belang of
in het belang van den beklaagde raadzaam
oordeelt."
Dit voorschrift vinden wij, naar om
standigheden gewijzigd, in art. 2526's ten
aanzien van dergelijke, door den kanton
rechter te berechten strafvervolgingen terug.
Weliswaar betreft deze maatregel niet
den reeds van scbuld aan eenig feit over
tuigden beklaagde, en treedt dus niet
in de plaats van de straffen van ons Swb.
maar de reden waarom de rechtbank of de
kantonrechter bier een afzien van de ver
volging kan bevelen, is niet eene van de
gewone formeele redenen, als onbevoegdheid
reeds dadelijk gebleken ongenoegzaamheid
van het bewijs enz., wier overweging der
rechtbank na de instructie bij art. 127 Swb.
wél, den kantonrechter, dewijl ten aanzien
van door hem te berechten feiten geen
instructie bestaat, in 't geheel niet is op
gelegd.
Het is om die reden, dat wij dien maat
regel reeds hier bespreken, hoewel op de
opneming ervan, door den minister, in het
W. v. Sv. niets valt aan te merken, daar
hij, plaats grijpende in den loop van het
geding, thuis behoort in het Wetboek, waar
over dat geding wordt gehandeld.
Zooals ik zeide, deze reden voor niet, of,
waar het de rechtbank geldt, niet-verdere
vervolging, bekleedt naast de andere
redenen in art. 127 een eigenaardige plaats,
omdat, hoewel het bedrijven van het feit en
de identiteit en de aansprakelijkheid van
den bedrijver misschien wel degelijk vast
staan, de rechter iD dit geval mag doeD.
wat hem anders is verboden, en om redenen
van algemeen belang of van bijzonder belang
voor den persoon des beklaagden zelf de
opheffing der vervolging kan bevelen.
De Memorie van Toelichting (men zie
sub no 18 van het Tweede Hoofdstuk, blz.
20, lste kolom) bepleit het goed recht van
dit nieuwe voorschrift, op de volgende wijze
„Het kan wenschelijk zijn een jeugdigen
beklaagde zelfs de verdere behandeling der
tegen hem ingestelde strafvervolging te be
sparen. Indien de rechter overtuigd is, dat
in het gegeven geval noch straf, noch dwang-
opvoeding noodig of nuttig kan zijn, en de
zaak dus zal eindigen met de teruggave
van het kind aan zijne ouders of voogden,
bestaat er geen reden, de vervolging verder
voort te zetten. Evenzeer kan daartoe geen rukken, dan moet er,
reden bestaan, indien inmiddels, door ont-
zetting of ontheffing van het ouderlijk gezag,
de verdere zorg voor' het kind aan een
ander is opgedragen."
Vooral op de laatste zinsnede dezer toe
lichting dient m. i. de nadruk gelegd te
worden.
Indien ééns het ontwerp betreffende de
vaderlijke macht en de voogdij, bij Koninklijke
Boodschap van 18 Mei 1898 aan de Tweede
kamer voorgelegd, wet zal zijn geworden,
ddn kan het gebeuren, dat, tijdens bet straf
geding tegen een kind, wiens verwaarloozing
aan bet bedrijven van een strafbaar feit niet
vreemd is, door den burgerlijken rechter de
ouders uit de ouderlijke macht worden ont
zet, en het kind reeds van zelf onder een
beter systeem van opvoeding komt. Is in
zulk een geval de rechtbank van oordeel, dat
be8tralfiag of dwangopvoediDg gerust kan
uitblijven, dan treedt het voordeel van het
bestaan dezer bepaliDgeB in het volle licht.
Het is een lauwerblad te meer in den
krans op het hoofd van hem, die in den
betrekkelijk geringen tijd, dien een minister
tot zijn beschikking heeft, zooveel belangrijke
weloverwogen wetsontwerpen voor het
forum onzer volksvertegenwoordiging kan
en wil brengen.
De maatregelen, die de rechter tegenover
den jeugdigen beklaagde kan nemen, zonder
toepassing van eenige straf, heb ik nu be
sproken. Thans vestig ik de aandacht
op de straffen, die de rechter den beklaagde
kan opleggen. Ze zijn, (men zie art. 39
quinquies) drie in getaltuchtstraf, berisping
en geldboete.
Indien de beklaagde ter openbare terecht
zitting is gedagvaard, derhalve van de be
voegdheid, bij art. 127 lid 5 of bij art.
252bis verstrekt, geen gebruik is gemaakt,
en de rechter van oordeel is, dat teruggave
ouders of voogden niet gewenecht, en
toepassing van den ingrijpenden maat
regel van het stellen ter beschikking der
regeeriDg, indien al toegelaten, niet nood
zakelijk is, moet hij tot straf veroordeelen.
Ten aanzien van de oplegging zijn natuur
lijk eenige bepalingen gemaakt. Ter zake
van misdrijven heeft, indien het een kind
beneden de 14 jaar betreft, de rechter de
keuze uit alle drie de bovengenoemde
straffenbetreft het een kind, dat den
leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, dan mag
hij de straf van berisping niet uitspreken.
Ik heb tegen deze onderscheiding het
zelfde bezwaar, dat ik vroeger daartegen
ad art. 39 (nieuw) heb geuit.
Was ik na het lezen van het tweede en
derde lid van art. 39 (nieuw) overtuigd,
dat öa&r de dogmatiek in het overigens
daarvan verschoonde ontwerp haar intrede
deed, en dat wel door den rechter in zekere
gevallen de vrijheid te benemen ieder individu
met eigen oogen en uit eigen waarneming
te peilen en dan zijn toerekeningsvatbaar
heid vast te stellen of te verwerpen;
ook hier ben ik van dezelfde meeniDg.
Hier betreft het wel niet een psycholo
gisch proces, maar toch de aan het eens
toerekeningsvatbaar verklaarde kind op te
leggen straf.
Op het nuttige der op te leggen straf
komt het aan, en deze iB alleen in ieder
bijzonder geval door den rechter te beoor-
deelen. Ik kan mij zeer goed voorstellen,
dat een ernstige berisping, in een plechtige
terechtzitting, door den rechter uitgesproken,
ook op ter zake van misdrijf veroordeelde
kinderen boven de 14 jaar een hoogst vol
doenden indruk kin maken, en zie ook hier
dus geen redeD, om in de wet een dergelijke
doctrinaire onderscheiding op te nemen.
Vindt de rechter geen reden tot teruggave
aan de ouderskan geen diepgaande ver
dorvenheid, of verregaande verwaarloozing,
het besluit wettigen, om het kind uit zijn
door de natuur aangewezen omgeving te
niet toepassing van
art. 127 lid 5 W. v. Sv., straf worden op
gelegd.
Het is reeds honderden malen gezegd en
geschreven: er moet een einde gemaakt aan
de toenemende baldadigheid der jeugd. Een
ondeugende en baldadige straatjongen kan
heel aardig zijn, maar er behoort een einde
te komen aan het steeds erger wordende
spotten met de rechtsorde door kinderen,
die op 't laatst in wetten en verordeningen
niets zullen zien dan een wassen neus, en in de
gestelde machten personen, geschikt om
daarmee op allerlei wijzen den spot te drijven.
Hoe licht zullen zij deze begrippen op
lateren leeftijd meenemen, en op die wijze
opgroeien tot burgers, die in een gezonden
staat niet mogen voorkomen.
Maar dan moeten hun ook straffen dreigend
boven het hoofd hangen, die tot hun ver-
belering en tot ware straf kunnen dienen,
en geen gevangenis, hechtenis of zware
geldboete, die zoo menigen menschelijk-
voelenden rechter de oogen doen toeknijpen,
niet omdat hij vindt, dat het kind geen
straf verdient, maar omdat de bestaande
straffen zoo hopeloos verkeerd, en, in hun
hoedanigheid van remedie, erger dan de
kwaal zijn.
Tergemoetkoming aan die bezwaren dienen
de in dit ontwerp voorgestelde straffen,
waarover ik morgen zal schrijven.
in September in West-Ihdië heeft ge
woed.
Volgens opgave van den waarnemenden ge-
.ghebber van St. Martin (N. G.) zijn te Phi-
lipsburg 2 huizen ingestort en verscheidene
beschadigd. In de buitendistricton werden 98
atroohuisjes en hutjes verwoest en 93 zwaar
beschadigd. Vele kleine schepen zijn vergaan,
evenals de Rotterdamsche brigantijn Acadie.
Menschen zijn op St. Martin Dij de ramp
niet omgekomen.
Op St. Eustatius was de orkaan minder he
vig, doch de zee zeer onstuimig, waardoor
bijna al de aanwezige, daar tehuis behoorende
vaartuigjes vergaan zijn. Op het land veroor-
orkaan slechts betrekkelijk geringe
schade.
Op Saba zijn 6 houten huisjes en 49 stroo-
hutjeB geheel verwoest, waardoor 274 menschen
zonder woning zyn. Vele visschersbooten zjjn
vergaan, waarbij een zeeman omkwam, die
vrouw en negen jonge kinderen nalaat.
De Katholieke en Anglicaansche kerken leden
zware schade. Het ergste is echter daar, dat
aardappeloogst geheel is vernield. De wegen
hebben veel geleden.
De gouvernementsgebouwen werden op
St Martin <N. G.) en Saba weinig beschadigd.
De noodzakelijkste hulp werd dadelijk door
de gezaghebbers verleend.
Terstond is op CursQao een comité gevormd
om voor de noodlijdenden de hulp der inge
zetenen in te roepen.
Ook hier te lande vormt zich zoodanig
comité, onder voorzitterschap van den oud-
minister van koloniën mr J. H.
Middelburg 10 November.
BEMOEMiauUA ENZ.
Bij kon. besluit is de luit. t/z. Ie kl. G. L.
H. Luyten op pensioen gesteld, ad f 1331
a jaars, en ia benoemd tot luit. t/z. Ie kl. de
luit. t/z. 2e kl. S. F. Nolst Trenité.
Aanstaanden Dinsdag verleent de minister
van waterstaat enz. geene audiëntie.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Bij kon. besluit is, zooals nog in een deel
der oplaag van ons vorig nommer werd ver
meld, benoemd tot 2e-lnitenant bij de dienst
doende schutterij te Middelburg E. M.
Alberts, thans schutter.
TWEEIPK HAMER,
Ik weet zeer wel, dat tegenover andere
delinquenten, volgens ons Swb., de rechter aan
de in de betrekkelijke artikelen voorgeschre
ven strafsoort is gehouden, maar men vergete
niet, dat in dit ontwerp een geheel andere
politiek wordt gevolgd, dat daarin den rechter
een bijzonder belangrijke vrijheid van bewe
ging wordt gelaten, waarop m. i. niet dan in
den hoogsten nood (en die is hier niet aan
wezig) inbreuk moet worden gemaakt.
Door de regeering is opnieuw, nagenoeg on
veranderd, bij de Kamer ingediend het in
September 1897 ingetrokken ontwerp, strek
kende tot toekenning van eenige bevoegdheden
aan de besturen van waterschappen, veenschap-
pen en veenpolders.
Algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur.
Ook het wetsontwerp, houdende algemeene
regels omtrent het waterschapsbestuur, is thans,
in enkele punten gewijzigd, andermaal aan de
Kamer aangeboden.
De voornaamste wijzigingen betreffen in de
eerste plaats, dat de algemeene regel betref
fende overdracht of overneming van water
staatswerken alsnog van toepassing gemaakt
is op overdracht of overneming van het onder
houd van zulke werken.
Voorts is thans bepaald dat, wanneer de
noodzakelijkheid tot voorziening in een water-
staatsbelang bestaat, en de tot regelen be
voegde macht in gebreke blijft tot regeling
van dat belang over te gaan, eene wet de
wijze kan bepalen, waarop in dat belang zal
worden voorzien.
Volgens het vorig ontwerp konden Ged. Sta
ten besluiten der Waterschapsbesturen alleen
by strijd met het algemeen belang vernietigen,
thans zal dat ook knnnen bij strijd met het
provinciaal belang of met dat van eenige andere
der in de wet genoemde instellingen.
De automobielen en de Dijkstollen.
In de afdeelingen der Kamer is geklaagd
over 't snelle rijden van motorrijtuigen langs
's rijkswegen ter gelegenheid van een wedstrijd
op de wegen tusschen ParijsAmsterdam.
Door de kamerleden werd tevens opgemerkt
dat op 's ministers bevel de tolboomen moester
openstaan, opdat die rijtuigen ongehinderd den
weg konden passeeren, en werd door hen
gevraagd of de verschuldigde tolgelden later
vergoed zijn geworden.
Naar aanleiding van deze laatste vraag
merkt de Zutf. Ct. op, dat voor motorrijtui
gen geen tolgeld mag worden geheveD. Ook
kruiwagens, handkarren, fietsen passeeren 's rijks
tollen vrij van tolgeld. Niet de rijtuigen,
maar de daarvoor aangespannen trekdieren
zijn belast. De minister zou dus gevoegelijk
kunnen antwoorden, dat het tolgeld betaald
zal worden als de automobielen nog eens
terugkomen met paarden er voor.
De vereenigiDg De Ambachtschool te
Middelburg hield Woensdag avond een
buitengewone vergadering, ter vervulling van
vacatures in het bestuur, ontstaan door het
bedanken van den heer dr A. v. d. Swalme en
door bet overlijden van den heer F. G. Spren-
ger. De daarvoor ingekomen aanbevelingen
luiddenI de heer A. A. Bekaar en jhr mr
E. O. A. De Casembroot, II W. A. graaf van
Lijnden en de heer J. A. Frederiks. De beide
eerste candidaten werden met 9 van de 10
stemmen gekozen. De heer De Casembroot
had geen, de heer Frederiks 1 stem.
De heer Bekaar, die aanwezig was, nam de
benoeming aan.
In het begin dezer maand viel te Ijzen-
dij ke een maD, die bezig was het varkens
hok schoon te maken, en brak zijn linkerknie
schijf. Dinsdag moest hem het been boven
de knie worden i
LETTEREN EN KUNST.
Het ontbrak Woensdagavond in onze con
certzaal aan warmte en aan bezoekers.
Wat waren er akelig veel leege stoelen 1
En hoe weinig gloed en bezieling ging er
uit van het viertal, dat ons voor het eerst
bezocht I
Lag het aan de ontmoedigend geringe op
komst, en liet die haar invloed op de beide
.es en het tweetal heeren uit Arnhem ge-
Ramp In Weet-lndlë.
Thans zijn officieele berichten ontvangen
omtrent de gevolgeD, voor zoover het onze
bezittingen betreft, van den orkaan, die zooals
Wij willen het hopen want dan is er nog
grond voor de verwachting, dat ons oordeel,
thans niet onverdeeld gunstig, later bij her
nieuwde kennismaking zich zal wijzigen.
Het best van het viertal beviel ons de solo
violoncellist, de heer Wilhelm H. Henckeroth,
die, wat techniek aangaat, eene goede hoogte
reeds heeft bereikt, en wiens voordracht,
al kan zij nog verbeteren, ook gegronde
reden geeft om hem een goede toekomst te
voorspellen. Wij wenschen hem echter een
beter instrument toe.
Over den violist, den heer Robert Collin,
kan ons oordeel niet zoo gunstig zyntrou
wens, na zyne Faust fantasie zal hem wel vol
doende gebleken zijn hoe de aanwezigen over
hem dachteD.
Bij de pianiste, mej. Marie L. Chevallereau,
liet het spel, wat de linkerhand betreft, zeer
veel aan duidelijkheid te wenschen over. Ern-
Btig dient zij zich er op toe te leggen daarin
verbetering te brengen.
Door dit drietal nu werden uitgevoerd twee
trioshet Op 3 C. moll van Von Beethoven
en bet Op 50 A moll van P. Tschaikowsky.
Hoeveel verdienstelijks er was in de uit
voering van die beide stukken, zij kwamen ons
voor deze musici in menig opzicht te zwaar
voor. Bij Beethoven's trio waren tal van goede
momontenmaar van bet laatste gedeelte
vooral Het de uitvoering veel te wenschen over.
En nog vóór de laatste accoorden van hef