FEUILLETON.
BIJVOEGSEL
VAN DE
VAN
Maandag 12 September 1898, no. 214.
Middelburg 10 September.
Brieven van een Hagenaar.
Men heeft hier niet veel aandacht geschon
ken aan het stukje, in de jongste aflevering
van De Gids onder de initialen P. F. H. ge
schreven over de constitutioneele gruwelen en
ongerechtigheden, die bij de regeling van de
inhuldiging der Koningin zouden hebben plaats
gehad. Het stukje is besproken; de een was
het er geheel of ten deele mede eens, de ander
niet, maar de slotsom van de besprekingen was
de algemeene erkenning, dat het sop eigenlijk
de kool niet waard is, en de meeste bezwaren
meer van eene doctrinaire dan van eene prac-
tische beteekenis zijn.
De schrijver beweert voornamelijk dat niet
de Regeering, maar alleen de voorzitter van
de Eerste kamer, als zoodanig naar de grond
wet de vereenigde vergadering presideerende,
bevoegd is deze vergadering op te roepen, om
dat het reglement van orde voor de vereenigde
vergadering hem die bevoegdheid opdraagt;
ten tweede dat de Regentes de bevoegdheid
miste om het initiatief te nemen tot eene regee-
ringsdaad, die niet kon geschieden tijdens haar
regentschap.
Ten aanzien van het eerste punt heb ik
hooreu aanvoeren dat, zooals P. F. H. zelf
erkent, de Grondwet in het midden laat, al
thans niet uitdrukkelijk voorschrijft, door wie
de oproeping tot de huldigingsvergadering be
hoort te geschieden. Maar de Grondwet draagt
uitdrukkelijk deze oproeping in geval van de
incapaciteit van den regeerenden Koning op
aan de ministers (art. 39), dus niet aan den
voorzitter van de Eerste kamer, en men acht
het niet ongeoorloofd hieromtrent per analogie
te redeneeren, als ook uit het feit, dat ook
tot elke buitengewone sessie van de Staten-
Generaal de oproeping door de regeering ge
schiedt, want de plechtige vergadering voor
de inhuldiging kan veilig, wegens haar excep
tioneel karakter, wat de formaliteiten betreft,
worden gelijk gesteld met eene buitengewone
zitting, ook wanneer de omstandigheden haar,
gelijk thans het geval is, noodig maken, terwijl
de gewone sessie nog niet is gesloten. Men
kan zeggen dat het bijeenroepen door de re
geering zoozeer in den geest der Grondwet
ligt, dat art. 102 uitdrukkelijk bepaalt dat de
Staten-Generaal zonder oproeping bijeenkomen,
wanneer de Koning overleden is of afstand
heeft gedaan, en de oproeping dus niet van
hem kan uitgaan.
Dat het reglement van orde van de ver
eenigde vergadering de oproeping aan den
voorzitter der Eerste kamer opdraagt, heeft
weinig kracht van bewijs.
Uit het stuk in de Gids en de daarin ge
bezigde woorden valt op te maken, dat hier
het „beleggen", het convoceeren in den engeren
zin bedoeld wordt, hetgeen iets anders is dan
het bijeenroepen.
Maar al was dit het geval niet, dan gold
het hier slechts de bepaling van een reglement
(dat ik op het oogenblik niet te vinden weet)
waaraan geen explicatieve kracht tegenover
een voorschrift, of eene leemte, van de grond
wet kan worden toegekend.
Het eenig argument, voor de onbevoegdheid
in dezen van de Regentes aangevoerd, schijnt
mij zwak; zoolang de Koning minderjarig is,
kan aan de bevoegdheid van de Regentes niet
getwijfeld worden, en de constitutioneele theorie
dat een wettig uitoefenaar van de regeering
geen regeeringsdaden kan verrichten die na
het eindigen van zijne bevoegdheid hare volle
uitwerking eerst zullen hebben, is even onjuist
als nieuw. Art. 37, der Grondwet voorschrij*
vende dat in het regentschap wordt voorzien
tijdens het leven des Konings, veroordeelt haar
onherroepelijk.
Dl VERMISTE IXTRHBEIN.
2. Uit het Engelsch.
VAN
A. CONAN DOYLE.
Een vraag naar den trein gedaan te St.
Helens, dat ongeveer op een derde van den
afstand lag, lokte het volgende antwoord uit:
„Aan James Bland, stationchef Centraal
station L. en W. K. Liverpool. Extra-trein
hier gepasseerd te 4.52, goed op tijd.
Dowser, St. Helens."
Dit telegram werd ontvangen om 6.40 en
om 6.50 kwam er een tweede bericht uit
Manchester
„Niets gezien van den door u gesignaleer-
den extra-trein."
En tien minuten later éen derde, nog ver
bijsterender
„Zeker een vergissing geweest met dien
extra-trein. Lokaaltrein van St. Helens, die
moest volgen, hier zooeven aangekomen, niets
er"van gezien. Sein instructies Manchester."
De zaak begon verdacht te worden, ofschoon
dit laatste telegram in zekeren zin een ver
lichting was voor de autoriteiten te Liverpool.
Indien er een ongeluk ware gebeurd met den
extra-trein zou de lokaaltrein er niet voorbij
Tegen den inhoud van het Gidsartikeltje
werd echter een argument te berde gebracht,
ook in de pers, dat weinig hout snijdt, name
lijk dat bij vroegere gelegenheden ook zoo
gehandeld is als nu; een verkeerde handeling
kan door herhaling niet juist worden en de
vroegere dwaling is voor hem die logisch
redeneert een motief om zich te beteren,
niet om in de erkende dwaling te volharden.
Het „praecedent" heeft een bekenden, mach
tigen invloed in heel of half bureaucratische
kringen, en de lieden, die op het ceremoniëel
van de inhuldiging rechtstreeks of zijdelings
invloed hadden uit te oefenen, zijn door de
praecedentsvergoding in hooge mate aangedaan
geweest, zoodat telkens en telkens de stukken
van 1849 werden opgeslagen en gevolgd. Wie
buiten die kringen staaD, plegen echter prae-
cedenten alleen ter inlichting en beoordeeling,
niet ter slaafsche navolging in overweging te
nemen. Hoe het zij, de bezwaren van P. F.
H. hebben weinig weerklank noch instemming
gevondenalleen bij één lid van den Raad van
State schijnen zij in vruchtbaren grond te zijn
gevallen, wanneer het ten minste daaraan toe
te schrijven is, dat de Staatsraad mr P. F.
Hubrecht het eenig lid van dat staatslichaam
was, die de plechtigheid in de Nieuwe kerk te
Amsterdam, verleden Dinsdag, niet heeft bij
gewoond.
Dat er in de administratieve en regeerings-
kringen betrekkelijk de inhuldigingsfeesten wel
eens bokjes zijn gemaakt, valt echter niet tegen
te sprekendat moet waarschijnlijk worden
verklaard uit de zenuwachtigheid, waarmede
de ernstige plechtigheid de lieden vervulde,
en aan het ontbreken van eene bepaalde ver
antwoordelijkheid te midden van het dooreen
ageeren van allerlei autoriteiten. Wat P. F. H.
bijvoorbeeld aanvoert tegen den vorm van het
oproepingsbesluit is gegrond. Het heet in het
Staatsblad en in de Staatscourant te zijn ge
plaatst, doch is tot nogtoe alleen in te Staats
courant verschenen, zonder Sïaafó&Iadnummer,
zonder relaas van uitgifte van den minister van
justitie. Hetzelfde valt op te merken betrekkelijk
de proclamaties van 30 en 31 Augustus, die op
even informeele wijze, schoon met denzelfden
last ook wat het Staatsblad betreft, in het
officieel dagblad alleen zijn verschenen, en tot
nogtoe niet in het Staatsblad werden opgeno
men, hoewel de aanvaarding der regeering en
de huldiging reeds tot de geschiedenis behooren.
Wat hiervan de reden is, valt niet te gis
sen. Maar dat het besluit van 5 Augustus,
in spijt van zijn eigen inhoud, niet in het
Staatsblad opgenomen is, daarvoor heb iK in
den ambtelijken kring deze reden hooren op
geven, dat de minister van justitie, toen het
gepubliceerd moest worden, niet in het land
was, en de uitgifte van een Staatsbladnummer
dus niet kon geschieden, daar er in de waar
neming van de betrekking tijdens 's ministers
afwezigheid niet was voorzien. Men heeft nu
het besluit maar alleen in de officieele courant
afgekondigd en schijnt later in de drukte de
6toaisZ>Za<2-publiciteit te hebben vergeten. Thans
deze afkondiging onder een lateren datum nog
te doen, zou wel mal staan, maar mij dunkt
tegenover den ondubbelziunigen inhoud van
het besluit zelf, kan men daar niet meer buiten.
Men had deze moeilijkheid kunnen voorkomen
door de openbaarmaking van het programma
uit te stellen tot aan de terugkomst in patria
van den minister van justitie, maar de gezag
hebbende heeren wilden die luttele dagen niet
wachten; daarvoor waren hunne gejaagdheid
en zenuwachtigheid te groot. Deze eigen
schappen zitten blijkbaar in de lucht, want
ook de administratieve bureaucratie is er mede
besmet.
Dat blijkt uit de afkondiging in verschil
lende dagbladen van eene „concept politiever
ordening" ter gelegenheid van de vlootrevue
op het Hollandsch Diep, door de ministers van
marine en van waterstaat, handel en nijver
heid vastgesteld.
Hadden de ambtenaren van die departementen
een koel hoofd gehad, ze zouden zeker het
voorvoegsel in den titel weggelaten hebben
toen het stuk, na de vaststelling door het be
voegd gezag van „concept", een bindende maat
regel geworden was.
Onze nakomelingschap zal zich niet behoeven
te ergeren over het boven vermeld verzuim van
StaatsbfacZ-publicatie. Over eenigen tijd zullen
de gelukkige abonnés van die verzameling wel
een drietal lapjes papier in huis krijgen met
hebben kunnen stoomen, zonder er iets van te
zien. Maar waar kon die trein dan gebleven zijn?
Zou hij op een zijlijn gestuurd zijn, teneinde den
langzamen trein voorbij te laten Er werden
telegrammen gezonden naar al de stations tus-
schen St. Helens en Manchester en de chef en
den trein-opzichter wachtten in de grootste
spanning de antwoordden af, om te weten wat
er van den zoek geraakten trein geworden
zou zijn.
De antwoorden kwamen in dezelfde volgorde
als de vragen, welke ook die der stations
voorbij St Helen was:
„Extratrein hier gepasseerd vijf uur.
Collins Green."
„Extratrein gepasseerd 5.6.
Earlestown."
„Extratrein gepasseerd 5.10.
Newton."
„Extratrein gepasseerd 5.20.
Kenyon."
„Geen extratrein gepasseerd.
Barton Moss."
De twee ambtenaren zagen elkaar met
sprakelooze verbazing aan.
„Dit is mij in mijn dertigjarigen diensttijd
nog nooit overkomen," zei de heer Bland.
„Onverklaarbaar en ongeloofelijk, mijnheer.
De extra-trein is [verdwaald tusschen Kenyon
en Barton Moss."
„En er is toch geen [[zijlijn, voor zoover
ik mij kan herinneren, tusschen die twee sta
het besluit van oproeping en de beide procla
maties, waarmede door middel van eene een
voudige anti-date, c'est simple comme bon-
jourzooals de Franschen zeggen, de
zaak in orde wordt gebracht. Dit dood een
voudig hulpmiddel nu brengt het gevaar en
bezwaar van de tegenwoordige wijze van af
kondiging aan den dag. Voor de wetten en
besluiten, die ook in de Staatscourant afge
kondigd worden bestaat dat niet, want door de
opneming in die courant wordt eene date eer-
taine verkregen, die bij de afkondiging in het
Staatsblad alleen ontbreekt. Men heeft dan
uitsluitend de formulen door den minister van
justitie onderteekend, maar de zekerheid dat
de daarin voorkomende datum met do werke
lijkheid overeenstemt bezit men niet.
Zeg nu niet, dat het leelijk staat een minister
te verdenken van het afgeven van een onjuiste
verklaring, want de feiten zullen mij gelijk
geven. De minister van justitie kan maar éen
van de twee doen of het Staatsblad met de
oproeping tot de vereenigde vergadering van
6 September nu nog uitgeven op den 8 x-
den September, of het nu verzenden, onder
datum van uitgifte van 5 Augustus, of een anderen
datum van die maand. In het tweede geval
wordt er geantidateerd, maar loopt alles ver
der op het papier regelmatig af. In het eerste
echter maakt de uitgever een allermalst
figuur met dit opdisschen van mosterd na den
maaltijd; welke keuze zal er nu gedaan
worden Ik houd mijn hart vast.
Den Haag, 8 September 1898.
A t j e h.
In een deel der oplaag van ons vorig nom-
mer hebben wij een zeer belangrijk telegram
opgenomen dat de correspondent van het Hbld.
uit Batavia seinde.
Het luide:
„De colonne van kolonel Van Heutsz heeft een
groot succes behaald door het gevangen nemen
van Toekoe Bintara Gloempang Pajong, de
vrouw van Toekoe Bintara Pekan en Potjoet
di Rambong, allen zeer vooname Atjehers.
„Voorts hebben de hoofden van Troesep,
Aron, Moesa en Langien zich overgegeven."
Het Hdbl. voegt hieraan toe
Dit is inderdaad een zeer gelukkige tijding,
te meer verblijdend juist in deze dagen.
De hoofden die door de colone-Van Heutsz
werden gevat, behooren tot degenen welke
altijd onwillig waren zich te komen „melden"
bij het civiele bestuur te Segli.
Toekoe Bintara Gloempang Pajong was
hoeloebalang (territoriaal hoofd) van degelijk-
rnainige Moekim in de federatie van Gigiëng,
waar de troepen reeds eenigen tijd geleden
doortrokken na de bekende gevechten bij
Tenpin Raja.
Toekoe Bintara Pekan wiens vrouw ge
vangen genomen werd behoort thuis in de
onmiddellijke nabijheid van onze vestiging te
Segli.
Potjoet die Rambong is blijkbaar het hoofd
van een landschap, dat wij echter op de kaart
van controleur Palmer van den Broek niet kun-
den aanwijzen. Moet men voor Rambong lezen
Bambong, dan wordt men verwezen naar een
gedeelte van de Moekims Reubëe (op dezelfde
kaart met II aangegeven, in het westen van
de Pedirstreek). Potjoet, letterlijk: „de kleine
vorst", is bepaaldelijk een titel voor een vrou
welijk hoofd.
De gevangenneming dezer hoofden heeft blijk
baar onmiddellijk invloed gehad, want eigenaar
dig genoeg grenzen de landschappen Troesèp,
Aron, Moesa enLangiën, wier hoofden hunne
onderwerping kwamen aanbieden ten zuiden
en ten ooston aan de Moekims Gloempang
Pajong."
Dezelfde correspondent seinde Vrijdagmid
dag nog
„De colonne Van Heutsz ontmoet weinig
tegenstand. Na Beureunoen ingesloten te hebben,
werden 50 gevangenen gemaakt; de vijand
had 10 dooden en 25 geweren vielen ons in
handen. Aan onze zijde werden geen verliezen
geleden.
„De colonne is bezig een weg aan te leggen
via Gigieng naar SeKÜ.
„Den 6en dezer heeft een groote bende van
Toekoe Mohammed het bevriende hoofd Tjaae-
long gevangen genomenlater vertoonde de
bende zich in de buurt van Grong Grong.
„Een patrouille slaagde er in, Mohammed te
tions. De extra-trein moet gederailleerd zijn."
„Maar hoe kon de gewone trein van 4.50
dan langs die zelfde lijn gaan, zonder hem te
zien
„Het kan niet anders, mijnheer Hoodhet
moet tzoo zijn. Misschien heeft de lokaaltrein
iets gezien wat eenig licht kan werpen over
de zaak. Wij zullen naar Manchester seinen
om inlichtingen en naar Kenyon met de
instructie dat de lijn tot aan Barton Moss
onmiddellijk nagezien worde.
Het antwoord uit Barton Moss kwam na een
paar minuten.
„Niets van den extratrein vernomenmachi
nist en conducteur verklaren geen ongeluk
tusschen Kenyon en Barton Moss bespeurd te
hebben. Lijn geheel vrij en niets bijzonders.
Manchester
„Die machinist en die conducteur zullen
ontslagen moeten worden", zei de heer Bland
knorrig. „Er is een spoorwegongeluk gebeurd
en zij zien het niet. De extratrein is blijkbaar
gederailleerd zonder de lijn te versperren
hoe dat kan, gaat mijn begrip te bovenmaar
het moet zoo zijn en wij zullen weldra bericht
krijgen dat hij onder aan den spoorwegdijk
gevonden is".
Die voorspelling zou ovenwei niet uitkomen.
Er verliep een half uur en toen kwam het
volgende bericht van den stationchef te Ken
yon „Geen spoor van den verloren trein te
zien. Het is zeker dat hij hier gepasseerd is
overvallen en te verjagen. Deze Mohammed
wordt als het voornaamste hoofd van Pedir
beschouwd."
LANDBOUW.
Men schrijft ons
Vóór eenige dagen werden eenige woorden
gewisseld over den Klander in de tarwe. Bij
de nuttige wenken die men ten beste gaf tegen
verdrijving of onschadelijkmaking van het las
tige en schadelijke insect werd niet gewaagd
van eene eenvoudige wijze, waarop karwei-
boeren ongemerkt van hun vijand zijn verlost.
Het kan zeker geen kwaad hieraan meer be
kendheid te geven. Sedert bedoelde producen
ten karweizaad op hun graanzolder aanwezig
hebben is de Klander niet meer vernomen.
Men schrijft het verdwijnen eenvoudig toe aan
de geur, welke doorjde karwei wordt verspreid.
Het neerleggen van eene zekere hoeveelheid
karweizaad op den graanzolder vereischt slechts
eene geringe uitgaaf. Men doet natuurlijk
goed het zaad nu en dan eens te roeren en
jaarlijks nieuw karweizaad aan te schaffen ter
vervanging van het oude, daar de geur door
den tijd eDz. verflauwt en ten slotte ophoudt
zich aan hare omgeving mede te deelen.
Wij merken hierbij op dat sommigen meenen
dat de Klander en het lastig insect dat
den bewoners van een deel van de gemeente
Koudekerke zooveel verdriet geeft, dezelfde dier
soort bedoeld wordt. Dat is niet zoo. Laatst
genoemd insect draagt den naam van Silvanus
Surinamensis L frumentarus F.
Verschillende Berichten.
De bij het 3e regt. infanterie benoemde
luit.-kol. A. J. Gevers Leuven blijft in zijn
nieuwen rang te 's Gravenhage in garnizoen.
In den nacht van Donderdag op Vrijdag
is een herberg met woonhuis onder Rozendaal
geheel uitgebrand. De bewoners hadden den
tijd het brandende huis te ontvluchten. Niets
is gered.
De twee-en-twintig-jarige dienstbode te
Rotterdam, die Donderdagavond met levens
gevaarlijke brandwonden naar 't ziekenhuis
werd overgebracht, is nog dienzelfden avond
daar overleden. Aan de Maaskade aldaar is
een 18-jarige schippersknecht verdronken en
aan boord van een Engelsch stoomschip een
donkeyman door de warmte ineengezakt en
overleden. Nog is daar een werkman, die
een gewicht op zijn hoofd kreeg, aan de gevolgen
van de bekomen verwonding gestorven.
De toestand van vrouw De Gier te Rotter
dam, op wie voor eenige dagen een moord
aanslag werd gepleegd, is vooruitgaande, zoodat.
men op een geheel herstel hoopt.
Te Sliedrecht is iemand door een zonne
steek getroffen. Na bijna vier uur bewuste
loos geweest te zijn, is de patient bijgekomen
en in zoover hersteld dat alle gevaar is geweken.
Vrijdagmorgen heeft in de Oosterpark
straat te Amsterdam een ernstige brand gewoed,
tengevolge van het omvallen eener brandende
petroleumlamp. Drie huizen geraakten in vlam;
de bewoners er van konden zich nog bijtijds
redden, maar een hunner kreeg toch nog eene
kleine brandwond aan den voet.
Bij het vuurwerk aan het IJ te Amster
dam voer een gemeentestoomboot.; welke ge
meenteambtenaren en hunne families van de
tribune aan de De Ruyterkade had afgehaald,
op het IJ tegen een ijzeren kabel van een
baggermachine aan. De kabel kwam met kracht
tegen den knecht van de gemeenteboot aan,
met het treurige gevolg, dat de ongelukkige
over boord sloeg en verdronk.
Eenige passagiers werden mede min of meer
ernstig gewond. De schoorsteen van de boot
ging over boord.
De man, die Donderdag te Almelo een
meisje met een revolverschot in de borst ver
wonde en gearresteerd werd, is weder op vrije
voeten gesteld. Hij zal vervolgd worden ter
zake van verwonding door onvoorzichtigheid.
Te Ambt-Amelo is een blok van vier
woningen tot den grond toe afgebrand.
Vrijdag middag is een schip, geladen
met dennenpalen, tengevolge van den lagen
waterstand op de rivier de Maas onder Veen
aan den grond gevaren. Het schip kantelde
onmiddellijk en alle opvarenden, vijf in getal,
vielen in het water. Enkelen dezer klemden
zich vast aan drijvende palen, andere ver
en niet te Barton Moss aangekomen. Wij heb
ben de locomotief van den goederentrein af
gehaakt en ik ben zelf de lijn langs gereden
maar alles is vrij en niets duidt aan dat er
een ongeluk is gekomen.
De heer Bland trok zich bijna de haren uit
het hoofd en riep uit: „Dat is louter on
zin, Hood. Hoe kan een trein in Engeland,
op klaarlichten dag spoorloos verdwijnen
Het is onmogelijk. Een locomotief, een ten
der, twee wagens, een conducteurswagen, vijf
menschen dat alles zoek geraakt op een
rechte spoorweglijnAls wij binnen éen uur
niets zekers vernomen hebben, ga ik met den
inspecteur Collins, zelf een onderzoek instellen."
Éindelijk kwam er eenige zekerheid, in den
vorm van een telegram uit Kenyon.
„Tot mijn leedwezen moet ik berichten
dat het lijk van John Slater, den machinist
van den extratrein zooeven gevonden is tus
schen de struiken, twee en een kwart mijl van
dit station verwijderd. Was van de locomo
tief gevallen, den dijk afgerold en tusschen de
struiken blijven liggen. De verwondingen aan
het hoold door den val, schijnen zijn dood ver
oorzaakt te hebben. Grond nauwkeurig on
derzocht, geen spoor van verloren trein".
Het land doorleefde zooals ik reeds gezegd heb,
een politieke crisis en de aandacht van het
publiek werd verder afgeleid door gewichtige
en opzienbarende gebeurtenissen in Parijs,
waar een groot schandaal dreigde het gouver
keerden in grooter levensgevaar. Tijdig werd
het gevaar, waarin het schippersgezin ver
keerde, opgemerkt door eenige op den dijk
staande personen; dezen schoten te hulp en
hadden de voldoening alle opvarenden te redden.
Terwijl nergens éen weerklank het feest
van den Gen September stoorde, is ertelJzen-
doorn dien dag ernstig gevochten. Daar is
iemand het gansche gezicht doorsneden, geheel
gekorven. Ook is hem eene ernstige snede
over den pols toegebracht.
Het dochtertje van een wegwerker te
Hallum is Donderdag ter gelegenheid vau een
optocht van Hallum naar Ferwerd op droevige
wijze om het leven gekomen. Het kind waagde
zich in de nabijheid der rijtuigen, kwam te
vallen en haar hoofdje werd letterlijk onder
de wielen verpletterd.
De stoet beerde onder den indruk van het
vreeselijk onheil terstond terug.
Het vooroordeel tegen het gebruik van
paardevleesch is in den laatsten tijd sterk af
genomen, zoodat het in vele landen, met name
in Frankrijk, een voorname plaats in de voe
ding begint in te nemen. In dat land bestaat
een speciaal veeartsenijkundig toezicht op het
ter markt te koop aangeboden paardevleesch.
Paardevleesch is zeer geschikt voor de voe
ding en heeft bijzonder voedende eigenschap
pen. Het bevat meer eiwitstoffen dan osse- of
koeienvleeschgerookte paardetong is verre te
verbiezen boven buffeltong. Het tonisch ver
mogen van horse-tea is veel sterker dan dat
van beef-tea en horse-tea is tevens aangenamer
van smaak. Als soepvleesch aangewend, is
paardevleesch voordeeliger, maar het moet
langer gekookt worden.
Gekookt zijnde, is het gemakkelijker te ver
teren gebraden doet het denken aan wild
braad. Hoe men het ook toebereide, het is ge
zond, smakelijk, voedzaam en billijk.
Nu de automobiles zich voortdurend meer
baan breken, zal dit zeker niet zonder invloed
blijven op het toenemend verbruik van paarde
vleesch. Mbl. t. de Verv.
Holmes heeft negen uur in zee doorge
bracht, maar heeft toen de reis opgegeven.
Een woest tooneel is dezer dagen te Munster
afgespeeld. Twee onderofficieren, die twist
hadden gekregen met een zestal arbeiders,
gingen deze met de sabels te lijf. Zij moesten
echter het onderspit delven en koelden daarop,
nadat de arbeiders waren heen gegaan, hun
woede aan het kijkende publiek. Als dollen
sloegen zij met hun wapens om zich heen.
Tal van omstanders, waaronder ook school
jongens, werden gekwetst. Toen eindelijk een
luitenant aankwam en de beide woestelingen
medenam naar de kazerne, kwam ook de politie
opdagen om de verbitterde menigte uiteen te
jagen.
Geesten in een droschke. Een aardige ge
schiedenis heeft te Londen plaats gehad. Daar
werd een zekere Karei Evelyn voor den rech
ter gevoerd, omdat hij met drie andere jonge
lieden zijn vriend, een koetsier, een aardige
poets gebakken had. Wilhelm Humming is een
huurkoetsier met een rood, wijnproeverig ge
zicht; hij reed door de Fleetstraat, toen hem
vier jongelui aanriepen, hem op een wonder
baren toon vragende, waarom hij geen lantaarn
aan zijn rijtuig had. „Ik ben uit principe een
tegenstander van lantaarns", antwoordde de
koetsier, waarop de vier heeren met nog won
derlijker manieren in den wagen stegen. Toen
zij aan het doel hunner reis gekomen waren,
steeg Karei Evelyn het eerst uit, en gaf den
koetsier een geldstuk, dat evenals de vingers
van den jongen man een sterk lichtende phos-
phorglans uitstraaldedaarna steeg een vriend
van Evelijn uit, gevolgd door twee, drie, vier,
tien, twintig. Het uitstijgen nam in het geheel
maar geen eind. „Ik heb toch maar vier per
sonen in mijn wagen zien instijgen", zeide de
koetsier, „en thans zie ik ze met dozijnen uit
stijgen tot 52 heb ik geteld, maar ik sidderde
van angst Edelachtbare, want het waren be
paald geesten." Wilhelm had de manoeuvres
van de lustige jongelui niet doorzien. De eer
ste die uitsteeg, liep den wagen rond, steeg
aan de andere zijde weder in, om dan weder
uit te stijgen. De anderen deden eveneens. Die
comedie duurde een vol uur, en intusschen
glansde het met phosphorus ingewreven stuk
geld zeer geheimzinnig in het nachtelijke duister-
De koetsier liet teugels, hoed en zweep valkn
en [viel in onmacht. Hij werd in het ziekenhuis
nement omver te werpen en vele hooge staats
beambten in het verderf te storten. De cou
ranten waren er vol van en het raadselachtige
verdwijnen van een extratrein trok thans min
der de aandacht dan in kalmer tijden het geval
zou geweest zijn. Het ongeloofelijke van de
zaak droeg er zelfs toe bij haar minder
belangrijk te maken, want de couranten wei
gerden de feiten aan te nemen, zooals zij hun
medegedeeld werden. Meer dan éen Londensch
blad behandelde de zaak als een brutaal ver
zinsel, tot dat de lijkschouwing op den onge-
lukkigen machinist, die niets bijzonders aan het
licht bracht, hen overtuigde van de waarheid
van het ongeval.
De heer Blandvergezeld van den inspecteur
Collins, den oudsten rechercheur in dienst der
maatschappij begaf zich dienzelfden avond
naar Kenyon en hun onderzoek duurde den
geheelen volgenden dag voort, zonderevenwel
tot iets te leiden. Niet alleen vonden zij geen
spoor van den verloren trein, maar zij konden
geen enkele gevolgtrekking maken, die bij
mogelijkheid de feiten zoude kunnen verkla
ren. Doch tevens diende het officieele rapport
van den inspecteur Collina, (dat ik thans voor
mij heb liggen) om aan te toonen, dat demo
gelijkheden talrijker waren dan men zou ge
dacht hebben.
„Op de spoorwegliju tusschen deze twee
punten" zegt hij, is het land bezaaid met
ijzer- en kolenmijnen, waar enkele nog geëx-