IUIDDELBIIRGSCHE COURANT. N°. 196 141e Jaargang. 1898.' Maandag 22 Augustus. Deio courant yersohgnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Foostdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., f Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer Middelburg 20 Aug. 8 u. vm. 74 gr. 12 u 90 gr., av. 4 n.78 gr. F.Verw. zw. wind. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór éón uur aan het bureau bezorgd zyn. Advertentiën: 20 oent per regel. Geboorte- dood- en allo andere familieboricliten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 eent. Reclames 40 cent per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis aan het bureau te bekomen. Agenten.' Te Ylis8ingenC. N. J. de Vey Mestdagh te GoesA. C. Bolldyt, firma Wed. de Jonge. Middelburg 20 Augustus. Dus toch plaatsvervanging 7 De redactie van het Weekblad voor de Bur gerlijke Administratie zet in een tweede opstel bare beschouwing over het bekende en meer malen door ons besproken plan van den heer Coolen te Helvoirt voort. Daarin behandelt zij de vraag of de gemeentebesturen gelden voor de uitvoering van die verijdeling van den per soonlijken dienstplicht mogen beschikbaar stel len. Het blad is van oordeel dat dit niet zou aangaan. Natuurlijk beroepen zij, die de gemeente besturen gelden voor dit doel beschikbaar willen doen stellen, zich op art. 8 van het kon. besl. van 17 Dec. 1861, waarin te lezen staat: „de gemeentebesturen stellen alle middelen in het werk, welke hun geschikt voorkomen om het door de gemeente in de jaarlijksche lichting te leveren aandeel zooveel mogelijk samen te stellen uit vrijwilligers". En ook op art. 9, dat omtrent de oproeping van adspirant-vrijwilligers o. a. de voordeelen vermeldt, welke in de gemeente aan het optreden als vrijwilliger zijn verbonden. Maar het Weekblad heelt bezwaar tegen het zon der wettelijke verplichting (art. 205 x ge meentewet) op de gemeentabegrooting beschik baar stellen van gelden voor onderwerpen, uit hun aard aan de huishouding van de gemeente vreemd. En het merkt bovendien aan, dat de niet-dienstplichtige inwoners eener gemeente dan in den vorm van belastingen als anderszins zouden moeten bijdragen ten behoeve niet van de gemeenschap of in haar huishoudelijk alge meen belang, maar van enkele ingezetenen in het bijzonder in hun privaat belang. Ook betwijfelt het blad, of de regeering in 1861, al werden toen of later geen maatregelen geno men of verordend om de werving van vrijwil ligers voor de militie te bevorderen, niet zelve van de gemeentebesturen slechts eene zg administratieve medewerking tegemoet wilde zien. De minister van binnenlandsche zaken toch zeide toen in de Tweede kamer bij her haling niet te gelooven, dat de regeering het leveren van vrijwilligers in het wetsontwerp tot een gemeentelast zouden hebben verheven. Wanneer, zegt de redactie van genoemd blad, vrijwilligers voor de militie slechts kunnen worden verkregen, tegen genot van eene gelde lijke premie, dan moet wel de conclusie zijn, dat, wil men de militie samenstellen op de wijze, waaraan de wet nu nog de eerste plaat? geeft, die premie betaald moet worden uit parti culiere kassen, zoolang de Staat geen geld er voor beschikbaar stelt en de gemeenten dit evenmin doen en naar de beginselen en regelen van gemeente comptabiliteit geacht kunnen worden dit zelfs niet te mogen doen. Al is het ook alleen uitvoerbaar in kleine gemeenten, men zal in elk geval daarmede rekening moeten houden. De regeering zal daarom goed dóen hare volle aandacht daaraan te schenken en maat regelen te nemen, om zooveel mogelijk het idee van den heer Coolen krachteloos te maken. Acht dus het weekblad blijkbaar het door sommige katholieke bladen geopperd denkbeeld verwerpelijk, om de vrijwilligers voor de mi litie door de gemeenten te laten betalen, voor het overige houdt zijne redactie het plan-Coolen niet voor onwettig. Gelet alzoo schrijft het blad aan het slot van dit tweede artikel op de geschiedenis der wording van de wet van 1861, in verband met de daaraan voorafgegane grondwettige en wettige regeling van het onderwerp, lijdt het naar ons inzien geen twijfel, dat ook vanwege de lotelingen en van anderen kan worden be vorderd, dat, behoudens inachtneming van de betrekkelijke wettelijke bepalingen, het contin gent eener gemeente geheel of voor een ge deelte geleverd worde in vrijwilligers, en dat, men moge het betreuren met het oog op het door ons beaamd hoofddoel der wet van 2 Juli jl., langs dien weg het door den wetgever na veeljarigen strijd gesanctionneerd beginsel van persoonlijke dienstvervulling door hen, die door het lot, in verband met de uitspraak van den rechter in militiezaken, tot den dienst bij de militie zijn aangewezen, in de praktijk kan worden verijdeld, zonder dat daardoor iets gedaan wordt wat gezegd kan worden in strijd te zijn met de wet. Eene enkele opmerking veroorloven wij ons in verband met de geuite meening omtrent het beschikbaar stellen van gelden voor boven genoemd doel op de gemeentebegrootingen. Wij herinneren aan hetgeen wij daarover schreven. Zoolang art. 8 van het kon. besluit van 17 Dec. 1861 den gemeentebesturen de verplichting oplegt alle middelen in het werk te stellen, welke hun geschikt voorkomen om het door de gemeente in de jaarlijksche lichting te leveren aandeel zooveel mogelijk samen te stellen uit vrijwilligers, kan, dunkt pns, een gemeentebestuur niet belet worden den weg in te slaan, dien ook wij zeer af keuren, maar die daarom toch altijd open blijft. En als Gedeputeerde Staten dan bet gevoelen deelen van zulke besturen en dit is in som mige provinciën volstrekt niet ondenkbaar dan is er, dunkt ons, niets dat die besturen beletten kan gelden op de begrooting te bren gen voor zulk een doel, waarvoor nu ook reeds een post daarop voorkomt. Zelfs bij verschil van gevoelen in deze rest de groote vraag of het Gedeputeerd college dit zal kunnen beletten. In elk geval blijft altijd nog het particulier initiatief openen zoolang dit het geval is en i de redactie van het Weekblad voor de Burgerlijke Administratie het planCoolen niet onwettig acht, blijft het een treurig feit, dat men in staat is een goed beginsel krachteloos maken, en is vrij nutteloos de bestrijding vau het plan, zooals die door sommige bladen Een eigenaardig oordeel, vooral omdat het komt van eene zijde, waar van men het niet verwacht zou hebben, is wel het vo'gende, geuit door De Nederlander, het orgaan van jhr mr A. F. de Savornin Lohman, het anti-revolutionnaire kamerlid voor Goes. Het luidt als volgt: „Wij zien nog Bteeds Nederland verdeeld niet in twee, maar in drie principieel gescheiden partjjen. De grootste, de invloedrijkste vooral, is de liberale. Daartegenover staat lo. de anti-revolution naire 2o. de roomsch-katholieke. De anti-revolntionnaire staat in sommige op zichten dichter bij de r.-k., maar in andere dichter bij de liberale. Als anti-revolutionnairen en R.-K. beide Gods Souvereiniteit en een Hooger Gezag dan de menschelijke rede erkennen, dan staan zij samen tegenover de liberalen. Maar wanneer zij vragen, en dat is toch ook op politiek gebied niet onverschillig, wat zij voor het Hoogste Gezag houden, dan staan zij samen tegenover elkander. Als antirevolutionnairen en r.-k. beide ge looven dat de vrijheid nog "door iets anders gebonden is dan door menschelijke wetten, dan staan zij samen tegenover de liberalen. Maar wanneer zij vragen en dat is toch ook op politiek gebied niet onverschillig welke de vrijheden zijn die ieder mensch tegenover de overheid toekomt, dan antwoordt de roomsch- katholiek, die den Syllabus getrouw is, gansch anders dan de anti-revolutionair, en staat deze, wat de uitkomsten aangaat, veel dichter bij den liberaal. Men mag het verbloemen zooveel men wil: er zijn nu eenmaal drie richtingen, die princi pieel verschillen; en als dat door een deel der: anti-revolutionnairen tegenwoordig verzwegen ot niet gevoeld wordt, dan is dit aan allerlei voorbijgaande oorzaken toe te schrijven. Het volk evenwel, de massa kiezers, laat zich meer nog door zijn instinct leiden dan door de fijnste dialektiek van politieke leiders. De auti-revolutionnaireu zouden het veel meer eens zijn, als hun geen kunstmatige eenheid werd opgedrongen. De vrij-anti-revolutionnairen leenen zich daartoe nu eenmaal niet, ook al fulmineeren" zij daarom nog niet tegen de „georganiseerde party". Zij weigeren zich te stellen onder eenig verband, waardoor hunne individueele vrijheid van spreken en oordeelen, en de vrijheid van handelen van het district verloren gaat." Het Centrumorgaan van dr Schaepman, heeft zich over deze bewering het harnas aan getrokken; en daarover is nu tusschen beide bladen een polemiek ontstaan, waarby laatst genoemd blad het volgende zegt: „Niemand heeft zich, naar wy weten, nu of voorheen schuldig gemaakt aan „het verbloemen der drie richtingen", waarover de Nederlander zich beklaagt. Ja, de liberalen en Bronsveldianen beweerden steeds, dat de samenwerking van katholieken en anti-revolutionnairen zeer af keurenswaardig was, een valsche basis had, enz. enz. En op allerlei manieren trachtten zy die samenwerking te verbreken. Nu eens werden de katholieken de slippendragers der anti-revolutionnairen genoemd, dan weer waren de anti-revolutionnairen de slippendragers der katholieken. Maar deze tactiek was al te doorzichtig en slechts enkelen werden er dupe van. Welnu, aan dien toestand is, voor zoover wij weten, niets veranderd, ook niet door het feit, dat de programs der beide anti-liberale partijen ten vorigen jare een groote mate van overeenkomst vertoonden. En nu is het even zeer waar, dat de hoofdredacteur van De Ne derlander nog niet lang geleden het samengaan van deze partijen met warmte heeft verdedigd en zelfs zitting nam in een kabinet, uit hare samenwerking voortgesproten. Sinds echter zijn de geschillen ontstaan in den boezem der anti-revolutionnaire party en haar vijandschap tegen de „Kuyperiaansche party" heeft De Nederlands uitgebreid tot de samenwerking, door die fractie aangeprezen. Wij weten dan ook wel, dat de polemiek van het Itotterdamsche orgaan niet zoozeer ons geldt, dan wel de broeders van wie men zich heeft afgescheiden.Ook de tactiek der „geor ganiseerden" moet het thans ontgelden. En de pijlen, nu en dan op ons, op den Syllabus enz. afgeschoten, zijn eigenlijk bestemd voor dr Kuyper, die met de roomschen door „dik eD dun"(!) wil gaan. Maar desniettemin hebben wij reden ons over deze bestrijding ontstemd te gevoelen en moeten wij protesteeren wan neer De Nederlanderom een katholieken can- didaat te weren, gaat spreken van „protestant- sche distrieten", daarbij, gelijk ook nnweer de liberalen tot de protestanten rekenende. Op die wyze kan er van geen ernstige samenwer king met de vrij-antirevolutiönnairen sprake zijn en worden wij wel gedwongen het luide uitte spreken, dat wij aan openlijke vijanden de voorkeur geven boven onbetrouwbare bondge- nooten. De NedUrlander erkent, dat wy de gevolgen ondervinden van de onderlinge ver deeldheid der anti-revolutionnairen. Maar hare redactie zal dan ook begrijpeD, dat, waar wij tw69 fracties tegenover ons vinden, een keuze noodzakeiyk wordt, vooral wanneer een dier fracties somwijlen eenzelfde taal voert als de heeren Bronsveld c. s," Stichtelgk, zulk een onderlinge strijd. Maar leerzaam ook Eigenaardig dat Het Centrum van de liberaleD schrijft als van „openlgke vganden." Ons dunkt: het meerendeel der katholieken weet wel betervijandschap tegen hen moeten zg elders dan bg de liberalen zoeken. Aan hen danken zij juist de groote vrijheid, die zij in ons land genieten; de macht die zij kunnen uitoefenen. En die vrijheid, die macht wordt hun door anderen dan door de liberaleD misgund. BMOEMUIUE1V ENZ. ij kon. besluit is benoemd tot rechter in de arr. rechtbank te Tiel mr A. van de Koppel Gz., thans griffier bij het kantongerecht te Gorinchem. - In de St. Crt. van heden (Zaterdag) is op genomen een kon. besluit tot intrekking van het kon. besluit van 22 April 1892 Stblno 93), gewijzigd bij kon. besluit van 16 Nov. 1893 {Stbl. no 164) en tot vaststelling vaneen reglement voor de rijkslandbouwproefstations. UITKEERINC AAN WERKLIEDEN. Het rapport der commissie is verschenen betrekkelijk geldelijke nitkeering aan werk lieden en met dezen gelijk te stellen perso nen, die door ouderdom of invaliditeit, blij vend ongeschikt zijn om in hun onderhoud te voorzien. Het bevat 102 bladzijden en met de bijlagen 424. De uitkomsten van het onderzoek zijn Terwijl de commissie in verband met de haar verleende opdracht, waarin melding wordt ge maakt van de instelling van een rgkslgfrenten- bank, en van de regeliDg der verzekering te gen ongelukken, vermeent te moeten herinne ren, dat deze instelling en deze regeling nog niet zyn tot stand gekomen, veroorlooft zg zich als uitkomsten van het door haar gehou den onderzoek aan Hare Majesteit zeer eerbie dig mede te deelen 1. dat de commissie in beginsel de ver plichte verzekering, zoowel tegen invaliditeit als tegen ouderdom, raadzaam acht; 2. dat de commissie wegens het groote ver schil van meening, hetwelk zich in haar mid den heeft geopenbaard, zich moet onthouden van het aanbieden van een wetsontwerp met memorie van toelichting. ATJEH. Zooals nog in een deel der oplaag van ons vorig nommer vermeld werd, is Vrijdag bij het departement van koloniën ontvangen het vol gende, van 19 dezer gedagteekende telegram van den gouv.-gen. van N.-L, betreffende de expeditie naar de Pedir-streek „Een officier ongevaarlijk gewond op een tocht naar Tamsch, dat niet bereikt werd wegens terreinbezwaren. Tocht wordt hervat". De jongste mail, gedagteekend 19 Juli, brengt het verslag omtrent de voornaamste gebeurte nissen in het gouvernement Atjeh en onder- hoorigheden, loopende van 27 Juni tot 2 Juli. De meeste gebeurtenissen, daarin gemeld, zyn reeds door telegraphische mededeelingen bekend. Met betrekking tot T. Tapa zegt het verslag dat deze, die voortdurend een zeer groot aan tal volgelingen om zich verzameld had, na zijn vertrek uit Kerti in Simpang Olim kwam, van waar hy op 27 Juni vertrok naar Djolok. Ketjil waar hy zyn intrek nam in de missigit. Uit door hem verzonden brieven bleek, dat hg den hei ligen oorlog predikt, en te Djo'iok Ketjil groeide het aantal zijner volgelingen wederom aan, zelfs de lieden van Boven-Kerti en Pasei, die na het vertrek van den Belama uit Kerti naar hunne kampongs waren teruggekeerd, kwamen weer by hem terug. Het aantal geweerdragende vol gelingen alleen werd te Djolok Ketjil op 3 a 500 geschat. De vier voornaamste onderaan voerders zyn T. Baroeh, een der petoeha ampat van Gedong, T. Ajoen, oeloebalang van Matang Oebi, T. Moeda Tirou, een Oelama van Blang Mangat, en T. di Boewab, een Oelama uit het gelgknamige landschap. De radja's ter oostkust verklaarden het bestuur dat zij niet in staat zijn iets tegen T. Tapa te ondernemen; niettegenstaande hun streng verbod, stroomen honderden hunner onderdanen naar hem toe. Den 28sten Juni trok een gedeelte van T. Tapa's volgelingen, onder aanvoering van T. Awi Gelah, naar Edi Tjoet. De vorst T. Radja Nagoer hield zijn kota voor hem gesloten, maar de overige huizen van Edi Tjoet werden alle door de benden in beslag genomen. De noodige veiligheidsmaatregelen voor Edi werden nu genomen; het blokhuis op de Roembia, de vestigiDg aan de Koeala en de Cbineesche kamp werden door pradjoerits, het civiel- etablissement door militairen bezet, terwijl Hr s Sumbawa ter reede bleef. Den 29en Juni rapporteerde Radja Nagoer dat zijn broeder Radja Boekit den vijandigen T. awe Getah en ziju volk uit Edi Tjoet had verjaagd in de richting van Bagob. Een mi litaire patrouille rukte den volgenden dag uit naar Edi Tjoet en vond geen spoor van een vgand. Nauwelgks was de troep 's middags omstreeks 3 uur in de benting teruggekeerd of het ci- viel-etablissement en de pasar werden van alle zijden door Atjehers aangevallen. Na een vuurgevecht werden de aanvallers door de mata-mata's, de gewapende politie-dienaren en twee militaire patrouilles verdreven, vele doo den en gewonden achterlatende. Het vuur hield echter den geheelen dag aan. Ter ver sterking van het garnizoen werden den len Juli 2 compagnieën van het 7e bataljon naar Edie gezonden. De weersgesteldheid was in Groot-Atjeh na eenige regenachtige dagen warm en droog en de gezondheidstoestand over het algemeen gunstig. Wat de veeziekte betreft wordt gemeld dat ook in Marassa gevallen van veeziekte voor kwamen, en die ziekte bleef heerschen in de VI, III en IX moekims. Van 25 tot 30 Juni stierven in dat gebied 13 runderen en 2 kar bouwen, en in Marassa 5 runderen en 1 karbouw. Iu Lehong moet ook de tot nog toe ge spaarde veestapel in de moekim Blang Meh geheel uitgestorven zijn. In Koeloe stierven een vgftigtal karbouwen en runderen, en heeft men het resteerende rundvee Daar de bergen gebracht, om het daar in vryheid te laten rondloopen. Lepong en de IV moekims zijn tot dusver gespaard gebleven. Ter voorko ming van overbrenging der besmetting uit de Moekim Lampagger naar de IV moekims, is de Blangkala-pas op eenige plaatsen doorpaggers afgesloten. Ter Noordkust kwam het mond- en klauw zeer ook onder het vee ia Tjoenda voor. UIT STAD EN PROVINCIE. Bij kon. besluit zijn geregeld de vergader plaatsen van militieraden in verschillende pro vinciën. Die in de provincie Zeeland verga dert, behalve in de hoofdplaats der provincie, ook in de gemeenten Zierikzee, Hulst en Oost burg. Gedeputeerde Staten der provincie wijzende gemeenten aan, voor welke de militieraad te Zierikzee, Hulst en Oostburg vergadert. De aandacht vau belangstellenden gevestigd op eene advertentie betreffende een kookcursus, 15 September te Middelburg te openen door mej. A. C. van den Dussen, die den, vanwege het Nwtsdepai tement en Ons Huis, alhier te houden cursus zal leiden. De schoolopziener in het district Mid delburg heeft aan de hoofden der openl scholen een opgave gevraagd van bet school verzuim der leerlingen in bet 5e en 6e leerjaar over 1897. Uit een in Mei jl. ontvangen staat van het schoolverzuim in genoemd jaar bleek reeds, dat het verzuim in tal van gemeenten onrust barend groot isdoch daar een percentage vau het getal verzuimen in alle leerjaren geen waar beeld geeft van den toestand, omdat het verzuim in de jongste leerjaren betrekkelijk gering is en dus den werkelijken toestand gunstiger voorstelt dan hy is in die leerjaren, waar het schoolverzuim hoofdzakelijk schuilt, komt een nadere opgave hem, en zeker terecht, gewenscht voor. In den nacht van Woensdag op Donderdag zijn bij een bewoner van het Oude Arnemuidsche pad alhier een zevental konijnen ontvreemd. In dezelfde buurt is nog ongeveer een mud peeën ontvreemd. De kerkeraad der Ned. Herv. gemeente te Middelburg besloot, volgens de N. Zon- dagsbode, tot het zenden van een adres van hulde aan H. M. de Koningin bij de troonsbe stijging en een adres aan den gemeenteraad om te protesteeren tegen den hinder, door kerk gangers ondervonden op Zondag ji. toen eene groote menigte met muziek dwars door de stad trok, juist toen de gemeente zich naar de na middagdiensten begaf. De Koning van België, vergezeld van het viertal heeren, en wel de minister De Smet de Naeyer, twee ordonnans-officieren en den heer F. I. B. van Schooten, inspecteur van het Belgisch loodswezen, kwam Vrijdagavond te ongeveer 7 uur van zijn rijtoer te Vlis sin gen terug. Wijl de koning vóór de duisternis aan boord van zijn jacht de Albirta, varende onder Engelsche vlag, terug wilde "in, werd geen gevolg gegeven aan het voor nemen om Westkapelle met den beroemden dgk te gaan zien, maar te Zoutelande de weg naar Vlissingen ingeslagen. Aldaar teruggekeerd, wandelde Z. M. er langs den Noordzee-boulevard naar de Belgische loodsen-societeit, waar de vorst zich een oogenblik met een paar loodsen onderhield. Vervolgens ging de koning naar het stand beeld van De Ruyter, waarvoor Z. M. 't hoofd ontblootte. Per rytuig ging 't verder naar de buitenhaven, om van daar, per boot, het mooi verlicht, ter reede liggend jacht te bereiken. Z. M. was, evenals bij zijn bezoek aan Mid delburg, gekleed in witte pantalon en dito vest, grijs jasje en wit strooien hoed. De koning verklaarde zich hoogst voldaan over dit uitstapje en dankte den heer Van Schooten voor diens geleide. Heden ochtend te acht uren lichtte het jacht het anker en stoomde het Oostgat uit met bestemming naar Ostende. Ter aanvulling en verbetering van het door ons aan het Dbld ontleende bericht meldt men ons uit Vlissingen, dat door den mi nister van marine een der stoomschepen van de maatschappij Zeeland is gehuurd ter bgwo- ning van de vloot-revue door de leden van den Raad van State en die der Eerste en Tweede kamer. Bij het te 's Gravenhage afgenomen wor dend examen in de Fransche taal 1. o. zyn o. a. geslaagd de heeren A. L. Amelunaervan Biervliet en Jacob J. van Doeselaar van Arnemuiden. A. van der Burght te I e r s e k e is be noemd tot politieagent te Dordrecht. Ned. Bond van Oud-Onderofficieren. Afd. Middelburg. In de met groen en bloemen getooide en met de buste der Koningin gesierde groote zaal van het Schuttershof alhier werd Vrydag avond door de afdeeling Middelburg van bovengenoemden bond, ter gelegenheid van haar vijfjarig bestaan, eene introductie-soirée gegeven, die door een zeer groot aantal ge- noodigden werd bggewoond. De samenkomst werd geopend door een iufanterie-marsch van het muziekkorps derdd. schutterij van Middelburg, waarna de voorzitter der afdeeling, de heer W. C. van Setten van der Meer, omringd door al de leden van de afdeeling, eene openingsrede uitsprak. Hij begon met de aanwezigen, waaronder ook een deputatie van de afdeeling Vlissingen van denzelfden bond, welkom te heeten, om vervolgens het wel en wee te schetsen van de afdeeling in het afgeloopen vijfjarig tijdvak. Hij wees erop dat het ledental ongeveer stationair was geblevenbedroeg het 5 jaar geleden 20, thans is het gestegen tot 27. Het aantal donateurs nam toe; het is thans geklommen tot 38. Den eersten bracht de voor zitter dank voor hun toetreding, den laataten voor hun zeer gewaardeerden steun. Vervolgens bracht de voorzitter in herinne ring, den eerevoorzitter, die heengiDg, hem hulde brengende voor "wat by in het belang der vereeniging deed, waarbij hij ook niet vergat dank te zeggen aan diens opvolger.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 1