IUIDDELBIIRGSCHE COURANT.
N°. 196
141e Jaargang.
1898.'
Maandag
22 Augustus.
Deio courant yersohgnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Foostdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., f
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 20 Aug. 8 u. vm. 74 gr. 12 u 90 gr.,
av. 4 n.78 gr. F.Verw. zw. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór éón uur
aan het bureau bezorgd zyn.
Advertentiën: 20 oent per regel. Geboorte- dood- en allo andere familieboricliten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 eent. Reclames 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.'
Te Ylis8ingenC. N. J. de Vey Mestdagh te
GoesA. C. Bolldyt, firma Wed. de Jonge.
Middelburg 20 Augustus.
Dus toch plaatsvervanging 7
De redactie van het Weekblad voor de Bur
gerlijke Administratie zet in een tweede opstel
bare beschouwing over het bekende en meer
malen door ons besproken plan van den heer
Coolen te Helvoirt voort. Daarin behandelt zij
de vraag of de gemeentebesturen gelden voor
de uitvoering van die verijdeling van den per
soonlijken dienstplicht mogen beschikbaar stel
len. Het blad is van oordeel dat dit niet zou
aangaan.
Natuurlijk beroepen zij, die de gemeente
besturen gelden voor dit doel beschikbaar
willen doen stellen, zich op art. 8 van het kon.
besl. van 17 Dec. 1861, waarin te lezen staat:
„de gemeentebesturen stellen alle middelen
in het werk, welke hun geschikt voorkomen
om het door de gemeente in de jaarlijksche
lichting te leveren aandeel zooveel mogelijk
samen te stellen uit vrijwilligers". En ook
op art. 9, dat omtrent de oproeping van
adspirant-vrijwilligers o. a. de voordeelen
vermeldt, welke in de gemeente aan het
optreden als vrijwilliger zijn verbonden. Maar
het Weekblad heelt bezwaar tegen het zon
der wettelijke verplichting (art. 205 x ge
meentewet) op de gemeentabegrooting beschik
baar stellen van gelden voor onderwerpen, uit
hun aard aan de huishouding van de gemeente
vreemd. En het merkt bovendien aan, dat de
niet-dienstplichtige inwoners eener gemeente
dan in den vorm van belastingen als anderszins
zouden moeten bijdragen ten behoeve niet van
de gemeenschap of in haar huishoudelijk alge
meen belang, maar van enkele ingezetenen in
het bijzonder in hun privaat belang. Ook
betwijfelt het blad, of de regeering in 1861, al
werden toen of later geen maatregelen geno
men of verordend om de werving van vrijwil
ligers voor de militie te bevorderen, niet zelve
van de gemeentebesturen slechts eene zg
administratieve medewerking tegemoet wilde
zien. De minister van binnenlandsche zaken
toch zeide toen in de Tweede kamer bij her
haling niet te gelooven, dat de regeering het
leveren van vrijwilligers in het wetsontwerp
tot een gemeentelast zouden hebben verheven.
Wanneer, zegt de redactie van genoemd blad,
vrijwilligers voor de militie slechts kunnen
worden verkregen, tegen genot van eene gelde
lijke premie, dan moet wel de conclusie zijn,
dat, wil men de militie samenstellen op de
wijze, waaraan de wet nu nog de eerste plaat?
geeft, die premie betaald moet worden uit parti
culiere kassen, zoolang de Staat geen geld er
voor beschikbaar stelt en de gemeenten dit
evenmin doen en naar de beginselen en regelen
van gemeente comptabiliteit geacht kunnen
worden dit zelfs niet te mogen doen.
Al is het ook alleen uitvoerbaar in kleine
gemeenten, men zal in elk geval daarmede
rekening moeten houden.
De regeering zal daarom goed dóen hare
volle aandacht daaraan te schenken en maat
regelen te nemen, om zooveel mogelijk het idee
van den heer Coolen krachteloos te maken.
Acht dus het weekblad blijkbaar het door
sommige katholieke bladen geopperd denkbeeld
verwerpelijk, om de vrijwilligers voor de mi
litie door de gemeenten te laten betalen, voor
het overige houdt zijne redactie het plan-Coolen
niet voor onwettig.
Gelet alzoo schrijft het blad aan het slot
van dit tweede artikel op de geschiedenis
der wording van de wet van 1861, in verband
met de daaraan voorafgegane grondwettige en
wettige regeling van het onderwerp, lijdt het
naar ons inzien geen twijfel, dat ook vanwege
de lotelingen en van anderen kan worden be
vorderd, dat, behoudens inachtneming van de
betrekkelijke wettelijke bepalingen, het contin
gent eener gemeente geheel of voor een ge
deelte geleverd worde in vrijwilligers, en dat,
men moge het betreuren met het oog op het
door ons beaamd hoofddoel der wet van 2
Juli jl., langs dien weg het door den wetgever
na veeljarigen strijd gesanctionneerd beginsel
van persoonlijke dienstvervulling door hen,
die door het lot, in verband met de uitspraak
van den rechter in militiezaken, tot den dienst
bij de militie zijn aangewezen, in de praktijk
kan worden verijdeld, zonder dat daardoor iets
gedaan wordt wat gezegd kan worden in strijd
te zijn met de wet.
Eene enkele opmerking veroorloven wij
ons in verband met de geuite meening omtrent
het beschikbaar stellen van gelden voor boven
genoemd doel op de gemeentebegrootingen.
Wij herinneren aan hetgeen wij daarover
schreven. Zoolang art. 8 van het kon. besluit
van 17 Dec. 1861 den gemeentebesturen de
verplichting oplegt alle middelen in het werk
te stellen, welke hun geschikt voorkomen om
het door de gemeente in de jaarlijksche
lichting te leveren aandeel zooveel mogelijk
samen te stellen uit vrijwilligers, kan, dunkt
pns, een gemeentebestuur niet belet worden
den weg in te slaan, dien ook wij zeer af keuren,
maar die daarom toch altijd open blijft.
En als Gedeputeerde Staten dan bet gevoelen
deelen van zulke besturen en dit is in som
mige provinciën volstrekt niet ondenkbaar
dan is er, dunkt ons, niets dat die besturen
beletten kan gelden op de begrooting te bren
gen voor zulk een doel, waarvoor nu ook reeds
een post daarop voorkomt. Zelfs bij verschil
van gevoelen in deze rest de groote vraag of
het Gedeputeerd college dit zal kunnen beletten.
In elk geval blijft altijd nog het particulier
initiatief openen zoolang dit het geval is en
i de redactie van het Weekblad voor de
Burgerlijke Administratie het planCoolen niet
onwettig acht, blijft het een treurig feit, dat
men in staat is een goed beginsel krachteloos
maken, en is vrij nutteloos de bestrijding
vau het plan, zooals die door sommige bladen
Een eigenaardig oordeel,
vooral omdat het komt van eene zijde, waar
van men het niet verwacht zou hebben, is wel
het vo'gende, geuit door De Nederlander, het
orgaan van jhr mr A. F. de Savornin Lohman,
het anti-revolutionnaire kamerlid voor Goes.
Het luidt als volgt:
„Wij zien nog Bteeds Nederland verdeeld niet
in twee, maar in drie principieel gescheiden
partjjen.
De grootste, de invloedrijkste vooral, is de
liberale.
Daartegenover staat lo. de anti-revolution
naire 2o. de roomsch-katholieke.
De anti-revolntionnaire staat in sommige op
zichten dichter bij de r.-k., maar in andere
dichter bij de liberale.
Als anti-revolutionnairen en R.-K. beide
Gods Souvereiniteit en een Hooger Gezag dan
de menschelijke rede erkennen, dan staan zij
samen tegenover de liberalen. Maar wanneer
zij vragen, en dat is toch ook op politiek
gebied niet onverschillig, wat zij voor het
Hoogste Gezag houden, dan staan zij samen
tegenover elkander.
Als antirevolutionnairen en r.-k. beide ge
looven dat de vrijheid nog "door iets anders
gebonden is dan door menschelijke wetten, dan
staan zij samen tegenover de liberalen. Maar
wanneer zij vragen en dat is toch ook op
politiek gebied niet onverschillig welke de
vrijheden zijn die ieder mensch tegenover de
overheid toekomt, dan antwoordt de roomsch-
katholiek, die den Syllabus getrouw is, gansch
anders dan de anti-revolutionair, en staat deze,
wat de uitkomsten aangaat, veel dichter bij
den liberaal.
Men mag het verbloemen zooveel men wil:
er zijn nu eenmaal drie richtingen, die princi
pieel verschillen; en als dat door een deel der:
anti-revolutionnairen tegenwoordig verzwegen
ot niet gevoeld wordt, dan is dit aan allerlei
voorbijgaande oorzaken toe te schrijven. Het
volk evenwel, de massa kiezers, laat zich meer
nog door zijn instinct leiden dan door de
fijnste dialektiek van politieke leiders.
De auti-revolutionnaireu zouden het veel meer
eens zijn, als hun geen kunstmatige eenheid
werd opgedrongen. De vrij-anti-revolutionnairen
leenen zich daartoe nu eenmaal niet, ook al
fulmineeren" zij daarom nog niet tegen de
„georganiseerde party". Zij weigeren zich te
stellen onder eenig verband, waardoor hunne
individueele vrijheid van spreken en oordeelen,
en de vrijheid van handelen van het district
verloren gaat."
Het Centrumorgaan van dr Schaepman,
heeft zich over deze bewering het harnas aan
getrokken; en daarover is nu tusschen beide
bladen een polemiek ontstaan, waarby laatst
genoemd blad het volgende zegt: „Niemand
heeft zich, naar wy weten, nu of voorheen
schuldig gemaakt aan „het verbloemen der
drie richtingen", waarover de Nederlander zich
beklaagt. Ja, de liberalen en Bronsveldianen
beweerden steeds, dat de samenwerking van
katholieken en anti-revolutionnairen zeer af
keurenswaardig was, een valsche basis had,
enz. enz. En op allerlei manieren trachtten zy
die samenwerking te verbreken. Nu eens
werden de katholieken de slippendragers der
anti-revolutionnairen genoemd, dan weer waren
de anti-revolutionnairen de slippendragers der
katholieken. Maar deze tactiek was al te
doorzichtig en slechts enkelen werden er
dupe van.
Welnu, aan dien toestand is, voor zoover
wij weten, niets veranderd, ook niet door het
feit, dat de programs der beide anti-liberale
partijen ten vorigen jare een groote mate van
overeenkomst vertoonden. En nu is het even
zeer waar, dat de hoofdredacteur van De Ne
derlander nog niet lang geleden het samengaan
van deze partijen met warmte heeft verdedigd
en zelfs zitting nam in een kabinet, uit hare
samenwerking voortgesproten.
Sinds echter zijn de geschillen ontstaan in
den boezem der anti-revolutionnaire party en
haar vijandschap tegen de „Kuyperiaansche
party" heeft De Nederlands uitgebreid tot de
samenwerking, door die fractie aangeprezen.
Wij weten dan ook wel, dat de polemiek van
het Itotterdamsche orgaan niet zoozeer ons
geldt, dan wel de broeders van wie men zich
heeft afgescheiden.Ook de tactiek der „geor
ganiseerden" moet het thans ontgelden. En de
pijlen, nu en dan op ons, op den Syllabus enz.
afgeschoten, zijn eigenlijk bestemd voor dr
Kuyper, die met de roomschen door „dik eD
dun"(!) wil gaan. Maar desniettemin hebben
wij reden ons over deze bestrijding ontstemd
te gevoelen en moeten wij protesteeren wan
neer De Nederlanderom een katholieken can-
didaat te weren, gaat spreken van „protestant-
sche distrieten", daarbij, gelijk ook nnweer
de liberalen tot de protestanten rekenende.
Op die wyze kan er van geen ernstige samenwer
king met de vrij-antirevolutiönnairen sprake zijn
en worden wij wel gedwongen het luide uitte
spreken, dat wij aan openlijke vijanden de
voorkeur geven boven onbetrouwbare bondge-
nooten. De NedUrlander erkent, dat wy de
gevolgen ondervinden van de onderlinge ver
deeldheid der anti-revolutionnairen. Maar hare
redactie zal dan ook begrijpeD, dat, waar wij
tw69 fracties tegenover ons vinden, een keuze
noodzakeiyk wordt, vooral wanneer een dier
fracties somwijlen eenzelfde taal voert als de
heeren Bronsveld c. s,"
Stichtelgk, zulk een onderlinge strijd. Maar
leerzaam ook
Eigenaardig dat Het Centrum van de liberaleD
schrijft als van „openlgke vganden."
Ons dunkt: het meerendeel der katholieken
weet wel betervijandschap tegen hen moeten
zg elders dan bg de liberalen zoeken. Aan
hen danken zij juist de groote vrijheid, die zij
in ons land genieten; de macht die zij kunnen
uitoefenen. En die vrijheid, die macht wordt
hun door anderen dan door de liberaleD
misgund.
BMOEMUIUE1V ENZ.
ij kon. besluit is benoemd tot rechter in
de arr. rechtbank te Tiel mr A. van de Koppel
Gz., thans griffier bij het kantongerecht te
Gorinchem.
- In de St. Crt. van heden (Zaterdag) is op
genomen een kon. besluit tot intrekking van
het kon. besluit van 22 April 1892 Stblno
93), gewijzigd bij kon. besluit van 16 Nov.
1893 {Stbl. no 164) en tot vaststelling vaneen
reglement voor de rijkslandbouwproefstations.
UITKEERINC AAN WERKLIEDEN.
Het rapport der commissie is verschenen
betrekkelijk geldelijke nitkeering aan werk
lieden en met dezen gelijk te stellen perso
nen, die door ouderdom of invaliditeit, blij
vend ongeschikt zijn om in hun onderhoud te
voorzien. Het bevat 102 bladzijden en met de
bijlagen 424.
De uitkomsten van het onderzoek zijn
Terwijl de commissie in verband met de haar
verleende opdracht, waarin melding wordt ge
maakt van de instelling van een rgkslgfrenten-
bank, en van de regeliDg der verzekering te
gen ongelukken, vermeent te moeten herinne
ren, dat deze instelling en deze regeling nog
niet zyn tot stand gekomen, veroorlooft zg
zich als uitkomsten van het door haar gehou
den onderzoek aan Hare Majesteit zeer eerbie
dig mede te deelen
1. dat de commissie in beginsel de ver
plichte verzekering, zoowel tegen invaliditeit
als tegen ouderdom, raadzaam acht;
2. dat de commissie wegens het groote ver
schil van meening, hetwelk zich in haar mid
den heeft geopenbaard, zich moet onthouden
van het aanbieden van een wetsontwerp met
memorie van toelichting.
ATJEH.
Zooals nog in een deel der oplaag van ons
vorig nommer vermeld werd, is Vrijdag bij het
departement van koloniën ontvangen het vol
gende, van 19 dezer gedagteekende telegram
van den gouv.-gen. van N.-L, betreffende de
expeditie naar de Pedir-streek
„Een officier ongevaarlijk gewond op een
tocht naar Tamsch, dat niet bereikt werd
wegens terreinbezwaren. Tocht wordt hervat".
De jongste mail, gedagteekend 19 Juli, brengt
het verslag omtrent de voornaamste gebeurte
nissen in het gouvernement Atjeh en onder-
hoorigheden, loopende van 27 Juni tot 2 Juli.
De meeste gebeurtenissen, daarin gemeld, zyn
reeds door telegraphische mededeelingen bekend.
Met betrekking tot T. Tapa zegt het verslag
dat deze, die voortdurend een zeer groot aan
tal volgelingen om zich verzameld had, na zijn
vertrek uit Kerti in Simpang Olim kwam, van
waar hy op 27 Juni vertrok naar Djolok. Ketjil
waar hy zyn intrek nam in de missigit. Uit door
hem verzonden brieven bleek, dat hg den hei
ligen oorlog predikt, en te Djo'iok Ketjil groeide
het aantal zijner volgelingen wederom aan, zelfs
de lieden van Boven-Kerti en Pasei, die na het
vertrek van den Belama uit Kerti naar hunne
kampongs waren teruggekeerd, kwamen weer
by hem terug. Het aantal geweerdragende vol
gelingen alleen werd te Djolok Ketjil op 3 a
500 geschat. De vier voornaamste onderaan
voerders zyn T. Baroeh, een der petoeha ampat
van Gedong, T. Ajoen, oeloebalang van Matang
Oebi, T. Moeda Tirou, een Oelama van Blang
Mangat, en T. di Boewab, een Oelama uit het
gelgknamige landschap.
De radja's ter oostkust verklaarden het
bestuur dat zij niet in staat zijn iets tegen T.
Tapa te ondernemen; niettegenstaande hun
streng verbod, stroomen honderden hunner
onderdanen naar hem toe.
Den 28sten Juni trok een gedeelte van T.
Tapa's volgelingen, onder aanvoering van T.
Awi Gelah, naar Edi Tjoet. De vorst T.
Radja Nagoer hield zijn kota voor hem gesloten,
maar de overige huizen van Edi Tjoet werden
alle door de benden in beslag genomen. De
noodige veiligheidsmaatregelen voor Edi werden
nu genomen; het blokhuis op de Roembia, de
vestigiDg aan de Koeala en de Cbineesche
kamp werden door pradjoerits, het civiel-
etablissement door militairen bezet, terwijl Hr
s Sumbawa ter reede bleef.
Den 29en Juni rapporteerde Radja Nagoer
dat zijn broeder Radja Boekit den vijandigen
T. awe Getah en ziju volk uit Edi Tjoet had
verjaagd in de richting van Bagob. Een mi
litaire patrouille rukte den volgenden dag uit
naar Edi Tjoet en vond geen spoor van een
vgand.
Nauwelgks was de troep 's middags omstreeks
3 uur in de benting teruggekeerd of het ci-
viel-etablissement en de pasar werden van alle
zijden door Atjehers aangevallen. Na een
vuurgevecht werden de aanvallers door de
mata-mata's, de gewapende politie-dienaren en
twee militaire patrouilles verdreven, vele doo
den en gewonden achterlatende. Het vuur
hield echter den geheelen dag aan. Ter ver
sterking van het garnizoen werden den len
Juli 2 compagnieën van het 7e bataljon naar
Edie gezonden.
De weersgesteldheid was in Groot-Atjeh na
eenige regenachtige dagen warm en droog en
de gezondheidstoestand over het algemeen
gunstig.
Wat de veeziekte betreft wordt gemeld dat
ook in Marassa gevallen van veeziekte voor
kwamen, en die ziekte bleef heerschen in de
VI, III en IX moekims. Van 25 tot 30 Juni
stierven in dat gebied 13 runderen en 2 kar
bouwen, en in Marassa 5 runderen en 1 karbouw.
Iu Lehong moet ook de tot nog toe ge
spaarde veestapel in de moekim Blang Meh
geheel uitgestorven zijn. In Koeloe stierven
een vgftigtal karbouwen en runderen, en heeft
men het resteerende rundvee Daar de bergen
gebracht, om het daar in vryheid te laten
rondloopen. Lepong en de IV moekims zijn
tot dusver gespaard gebleven. Ter voorko
ming van overbrenging der besmetting uit de
Moekim Lampagger naar de IV moekims, is de
Blangkala-pas op eenige plaatsen doorpaggers
afgesloten.
Ter Noordkust kwam het mond- en klauw
zeer ook onder het vee ia Tjoenda voor.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Bij kon. besluit zijn geregeld de vergader
plaatsen van militieraden in verschillende pro
vinciën. Die in de provincie Zeeland verga
dert, behalve in de hoofdplaats der provincie,
ook in de gemeenten Zierikzee, Hulst en Oost
burg.
Gedeputeerde Staten der provincie wijzende
gemeenten aan, voor welke de militieraad te
Zierikzee, Hulst en Oostburg vergadert.
De aandacht vau belangstellenden
gevestigd op eene advertentie betreffende een
kookcursus, 15 September te Middelburg
te openen door mej. A. C. van den Dussen,
die den, vanwege het Nwtsdepai tement en
Ons Huis, alhier te houden cursus zal leiden.
De schoolopziener in het district Mid
delburg heeft aan de hoofden der openl
scholen een opgave gevraagd van bet school
verzuim der leerlingen in bet 5e en 6e leerjaar
over 1897.
Uit een in Mei jl. ontvangen staat van het
schoolverzuim in genoemd jaar bleek reeds,
dat het verzuim in tal van gemeenten onrust
barend groot isdoch daar een percentage vau
het getal verzuimen in alle leerjaren geen
waar beeld geeft van den toestand, omdat het
verzuim in de jongste leerjaren betrekkelijk
gering is en dus den werkelijken toestand
gunstiger voorstelt dan hy is in die leerjaren,
waar het schoolverzuim hoofdzakelijk schuilt,
komt een nadere opgave hem, en zeker terecht,
gewenscht voor.
In den nacht van Woensdag op Donderdag
zijn bij een bewoner van het Oude Arnemuidsche
pad alhier een zevental konijnen ontvreemd.
In dezelfde buurt is nog ongeveer een mud
peeën ontvreemd.
De kerkeraad der Ned. Herv. gemeente te
Middelburg besloot, volgens de N. Zon-
dagsbode, tot het zenden van een adres van
hulde aan H. M. de Koningin bij de troonsbe
stijging en een adres aan den gemeenteraad om
te protesteeren tegen den hinder, door kerk
gangers ondervonden op Zondag ji. toen eene
groote menigte met muziek dwars door de stad
trok, juist toen de gemeente zich naar de na
middagdiensten begaf.
De Koning van België, vergezeld van
het viertal heeren, en wel de minister De
Smet de Naeyer, twee ordonnans-officieren en
den heer F. I. B. van Schooten, inspecteur van
het Belgisch loodswezen, kwam Vrijdagavond
te ongeveer 7 uur van zijn rijtoer te Vlis
sin gen terug. Wijl de koning vóór de
duisternis aan boord van zijn jacht de Albirta,
varende onder Engelsche vlag, terug wilde
"in, werd geen gevolg gegeven aan het voor
nemen om Westkapelle met den beroemden dgk
te gaan zien, maar te Zoutelande de weg
naar Vlissingen ingeslagen.
Aldaar teruggekeerd, wandelde Z. M.
er langs den Noordzee-boulevard naar de
Belgische loodsen-societeit, waar de vorst zich
een oogenblik met een paar loodsen onderhield.
Vervolgens ging de koning naar het stand
beeld van De Ruyter, waarvoor Z. M. 't hoofd
ontblootte. Per rytuig ging 't verder naar de
buitenhaven, om van daar, per boot, het mooi
verlicht, ter reede liggend jacht te bereiken.
Z. M. was, evenals bij zijn bezoek aan Mid
delburg, gekleed in witte pantalon en dito vest,
grijs jasje en wit strooien hoed.
De koning verklaarde zich hoogst voldaan
over dit uitstapje en dankte den heer Van
Schooten voor diens geleide.
Heden ochtend te acht uren lichtte het jacht
het anker en stoomde het Oostgat uit met
bestemming naar Ostende.
Ter aanvulling en verbetering van het
door ons aan het Dbld ontleende bericht meldt
men ons uit Vlissingen, dat door den mi
nister van marine een der stoomschepen van
de maatschappij Zeeland is gehuurd ter bgwo-
ning van de vloot-revue door de leden van
den Raad van State en die der Eerste en
Tweede kamer.
Bij het te 's Gravenhage afgenomen wor
dend examen in de Fransche taal 1. o. zyn
o. a. geslaagd de heeren A. L. Amelunaervan
Biervliet en Jacob J. van Doeselaar van
Arnemuiden.
A. van der Burght te I e r s e k e is be
noemd tot politieagent te Dordrecht.
Ned. Bond van Oud-Onderofficieren.
Afd. Middelburg.
In de met groen en bloemen getooide en
met de buste der Koningin gesierde groote
zaal van het Schuttershof alhier werd Vrydag
avond door de afdeeling Middelburg van
bovengenoemden bond, ter gelegenheid van
haar vijfjarig bestaan, eene introductie-soirée
gegeven, die door een zeer groot aantal ge-
noodigden werd bggewoond.
De samenkomst werd geopend door een
iufanterie-marsch van het muziekkorps derdd.
schutterij van Middelburg, waarna de voorzitter
der afdeeling, de heer W. C. van Setten van
der Meer, omringd door al de leden van de
afdeeling, eene openingsrede uitsprak.
Hij begon met de aanwezigen, waaronder
ook een deputatie van de afdeeling Vlissingen
van denzelfden bond, welkom te heeten, om
vervolgens het wel en wee te schetsen van de
afdeeling in het afgeloopen vijfjarig tijdvak.
Hij wees erop dat het ledental ongeveer
stationair was geblevenbedroeg het 5 jaar
geleden 20, thans is het gestegen tot 27.
Het aantal donateurs nam toe; het is thans
geklommen tot 38. Den eersten bracht de voor
zitter dank voor hun toetreding, den laataten
voor hun zeer gewaardeerden steun.
Vervolgens bracht de voorzitter in herinne
ring, den eerevoorzitter, die heengiDg, hem
hulde brengende voor "wat by in het belang
der vereeniging deed, waarbij hij ook niet
vergat dank te zeggen aan diens opvolger.