MIDDELBURGSCHE COURANT. N°. 190. 141° Jaargang. 1898: Maandag 15 Augustus. Do*e courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.- Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer Middelburg 13 Aug. 8 u. vm. 75 gr. 12 u 88 gr., «v. 4 u. 86 gr. F. Verw. Z. wind. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór één uur aan het bureau bezorgd zijn. AdvertentiSn20 cont per regol. O eb nor te- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel moor 20 cent. Reclames 40 cent per regel* Groote letters naar de plaats die zij innemen. AdvertentiSn by abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratie aan het bureau te bekomen. Middelburg 13 Augustus. Het vertrek va» dr Kuyper. De Tijd neemt den bandschoen voor dr Kuyper op en bestrijdt onze conclusie, dat men jaren lang heeft geweten, dat de inhuldiging in de eerste dagen van September van dit jaar zou plaats hebben. Het blad gelooft niet, dat deze conclusie geheel en al vast staat. De inhuldiging der koningin is zoo meent het blad niet gebonden aan een bepaalde week of maand; zij bad bovendien zonder groote feesten in korten tijd, in één dag b.v., kunnen afloopen. En indien er van wege Hare Majesteit zelve eenig beletsel ware geweest om het ceremonieel wat uit te stellen, dan zou hierin stellig geen bezwaar zijn gezien. Dit laatste geven wij gaarne toe. In geval van ziekte, oorlog of andere groote rampen zou er zelfs geen bezwaar zijn geweest de inhuldiging uit te stellen. Maar wij hebben hier niet te doen met bij zondere gevallen, met uitzonderingen. De vraag was of dr Kuyper anders kon dan aanne men, dat in normale gevallen de inhuldiging in de eerste dagen van September zou plaats hebben. Dat de termijn tusschen de aanvaarding der regeering en de inhuldiging zoo kort mogelijk zou worden genomen, was te voorzien. De Grondwet wil zij het ook niet als dwingend voorschrift dat de inhuldiging zoodra mogelijk plaats hebbe. En waar men door de bijzondere omstandigheden, waar onder de regeering nu in andere handen overgaat voldoenden tijd van voorbereiding had, was het natuurlijk dat men er naar zou streven, over eenkomstig den geest der Grondwet, den termijn zoo kort mogelijk te nemen. Eu voor dit vermoeden pleitte nog een ander artikel der grondwet. Volgens art. 100 daarvan wordt toch de gewone zitting der Staten-Generaal geopend op den derden Dinsdag in September. En volgens art. 103 wordt de zitting geopend door de Koningin of door eene commissie van Harentwege. De traditie nu bepaalt dat de opening in normale omstandigheden door de Koningin zelve plaats hebbe, zoodat men kon weten dat Koningin Wilbelmina, behoudens onvoorziene omstandigheden, op Dinsdag 20 September de zitting 1898/1899 der Staten- Generaal zou openen. Het toeval beperkt hier den termijn der inhuldiging dus nog sterker dan art. 51 der Grondwet doet. Of acht De Tijd het soms denkbaar, dat de Koningin de vereenigde zitting zou komen openen, zonder te zijn ingehuldigd? O. i. zou daarvan geen sprake kunnen zijn. Verder acht De Tijd het mogelijk dat de inhuldiging zou plaats hebben zonder groote feesten en in éen dag. Ook dit is in zeer buitengewone gevallen mogelijk. Maar ook hier weer staat men voor de traditie, welke van de inhuldiging een meer- daagscb feest maakt. En daar voor feesten goed weer onmisbaar is, lag ook in het jaar getijde een reden, om de inhuldiging zoo vroeg mogelijk te doen plaats hebben. Alles pleitte dus daarvoor, niets gaf aanlei ding te onderstellen, dat art. 51 niet zou wor den opgevolgd. Verder zegt De Tijd „Ons komt het zelfs vreemd voor, dat dr Kuyper van zijn tijdelijke afwezigheid zulk groote openbare zaak heeft gemaakt; te meer omdat men hier te lande dergelijke particuliere aangelegenheden en persoonlijke bezwaren, als hy hem tegen het bywonen der plechtigheid in de Nieuwe Kerk schijnen te bestaan, gaarne eerbiedigt." Al ligt in die woorden een verwijt, uitslui tend aan het adres van dr Kuyper opgesloten, dat ons schrijven over het gebeurde ten volle wettigt, wy vinden daarin toch nog aanleiding tot eene enkele opmerking. De Tijd vergeet, dunkt ons, dat dr Kuyper Sa hoofd eener groote staatkundige party, dus meer dan andere leden der Staten-Generaal geroepen by de inhuldiging tegenwoordig te zijn. Bovendien vergeet het blad bet uitgangspunt Agenten^ Te Vlissingen: C. N. J. de Vet Mestdagh; t Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge. van het incident. Dat ontstond toen de heer Cb. Boissevain in het Hbld beweerde, dat dr Kuyper boven alle3 journalist was, en eer si in de tweede plaats staatsman, hoogleeraar en Calvinist. Tegen deze woorden kwamen wy opwij toonden aan dat, als dr Kuyper vóór alles journalist ware, hij zijn taak als voorzitter der commissie voor de ontvangst der buiten- landsche journalisten tot het einde volbracht zou hebben. Nu zegt dr Kuyper dat het bestuur van den Kring van den aanvang af geweten heeft, dat by de feesten niet zou bijwonen. Maar waar dit door het bestuur van den Kring voor de leden was geheim gehouden, moest het wel verbazing wekken, dat de voor zitter der commissie vóór de feesten heenging. Van zekere zijde doet men het weer voor komen, alsof alleen de liberale pers dr Kuyper in verwijt maakte van zyn vertrek. Dit is niet het geval. Er is zelfs door eigen aanhangers, van hem zeer vriendschappelijk gezinde zijde daarvan een grief gemaakt. Bovendien loopt op dit oogenblik het geschil niet alleen over het vertrek van dr Kuyper, maar ook over diens oprechtheid. En in dit opzicht wordt dr Kuyper ook van andere zijde aangevallen. Hij merkte in zijne verdediging op, dat zyn vertrek naar Amerika reeds twee achtereen volgende jaren was uitgesteldhet laatst in '97 om de verkiezingen. De Goesche Crt nu wyst er op, dat die ver kiezingen reeds in Juli waren afgeloopen. Ons dunkt dat dr Kuyper toen, evenals nu, in Augustus had hunnen vertrekken. Eindelijk bevat de N. R. Ct. nog een inge zonden stuk betreffende het persoonlijk ver weer van dr Kuyper inzake zijn zoon Guil- laume, den sergeant bij het reserve-kader. Dr Kuyper had, en wy deelden dit op zijn ïzag mee, beweerd dat zyn zoon niet gezakt was bij het examen als sergeant effectief en .e een bewijs van den kolonel van het regiment over. Maar de compagniescommandant merkt thans op dat de door dr K. overgelegde bescheiden betrekking hebben op een ander examen, en dat de sergeant G. Kuyper wel degelijk zakte voor het examen als effectief sergeant, welk examen met gunstig gevolg moet zijn afgelegd om op den cursus te worden geplaatst. Om al die redenen, ter wille van zyn pres tige, ware het voor dr Kuyper zeker beter geweest, als hij maar geen opheldering en geen verweer had geschreven. Een leider van een partij, die altijd zoo hoog opgeeft van christelykheid, en die voortdurend strijdt tegen anderen, die met hem niet zijn van een en hetzelfde geloof, moet in al zijne 3n en woorden het voorbeeld geven van oprechtheid en waarheidszin. Brieven van een Hagenaar. Eenige dagen geleden bevatte de N. Rott. Crt eene belangrijke correspondentie uit Kon- stantinopel, waarin gewezen werd op het aan stoken van ontevredenheid en vy andschap tegen ons bestuur onder de Mohamedanen, voornamelyk de Arabieren in Oost-Indië. Ten deele geschiedde dat in een te KonstantiDopel verschynend geïllustreerd blad, rykelyk uit de keizerlijke kas ondersteund en aan welks in houd, ook in verband met de strekking, een officieus karakter kan worden toegekend, ten deele ook door rechtstreeksche handelingen van de Porte zelf. Het bedoeld, in hetTurksch en Arabisch geschreven, orgaan was terstond na het einde van den oorlog tegen Griekenland begonnen uit te varen over de slechte behan deling van de Mohamedanen in de Britsche, Nederlandsche, Fransche en Duitsche koloniën, en voorspelde aan de regeeringen dier landen dat 't hnn vergaan zou als onlangs Grieken land, welk doel voornamelijk door opruiing van de inlanders scheen te moeten worden bereikt. Door het krachtig optreden van de gezanten van Engeland, Frankrijk en Duitsch- land was aan dit schandaal, voor zoover hunne koloniën betrof, dadelijk een einde gemaakt, maar de Nederlandsche gezant was tijdeiyk afwezig, zoodat het paleisorgaan al zijne krachten van schelden liegen, en opruien op Nederlandsch-Indië kon concentreeren. Wel was het blad in Indië verboden, maar 't is nu eenmaal bekend, in alle landen ter wereld, dat zulke verbodsmaatregelen weinig baten en geen bladen vlijtiger, al is 't ook in 't geheim, en drukker gelezen worden dan die, waarvan de regeering bekend maakt dat men ze niet lezen mag. Daarenboven werd in de correspondentie vermeld dat de Turksche regeering openlijk een rechtstreeksch middel van propaganda van panialami8me ten aanzien van de Arabische bevolkiog van Nederlandsch-Indië drijft, door jongelieden van daar naar Konstantinopel te doen uitkomen en daar te doen opvoeden en kneeden in de begrippen, dat de Mohamedanen in de Oost geen anderen souverein en meester hebben dan den Sultan van Turkije en geen edeler doel kunnen najagen dan de Neder landers uit Insulinde te verdrijven om het eilandenryk te brengen onder een zuiver Arabisch of Turksch bestuur. De schryver baalt staaltjes van het slagen van deze propa ganda aan, voor welker vermelding de ruimte mij ontbreekt. Een paar dagen later nam de hoogleeraar in de ethnologie aan de Indische inrichting te Delft, mr L. W. C. van den Berg, de pen op om in hetzelfde blad de beschouwingen van dezen correspondent te wederleggen en den indruk van zyne mededeelingen te verzwakken. De hoogleeraar noemt het in de correspon dentie aangewezen gevaar denkbeeldig, vooreerst omdat de Turksche sultan voor de sonnitische muzelmannen in Indië nimmer de Itnan, het geestelijk opperhoofd, opvolger der oude Cha liefen kan zyn, welken titel hij zich ook moge aanmatigen dat wat de Arabieren in Indië betreft -de overgroote meerderheid hunner uit Hadrainaut komen, over wie de sultan van Turkye, al heeten ze onder zyne „bescherming" te staan, feitelijk niet het geringste gezag uit oefent. Het derde motief voor 's hoogleeraars gerustheid is, dat altoos de beste verstandhou ding tusschen Nederland enj de Porte heeft bestaandat de Arabieren iu Indië ons gouvernement goed gezind zijn en de hadji's, die het volk opruien, tot het rapaille behoo- ren. Hij acht daarom de gevolgtrekking vol komen ongegrond, dat de turksche regeering systematisch eene verdry ving der Nederlanders uit den archipel voorbereidt en dat nog wel met behulp der aldaar gevestigde Arabieren. De belangryke inlichtingen van den hoog leeraar, ook te uitgebreid om ze in extenso op te nemen, verdienen de aandacht, maar aan de feiten van den correspondent kunnen ze toch hunne waarde niet ontnemen. Al mag het waar zijn, dat de bewering van den Sultan van Konstantinopel dat hij als opvolger der Chaliefen van Bagdad de Imam is van alle geloovigen, even feitelijk ongegrond is als strijdig met het zuiver Mohammedaansch recht het feit dat er geregeld jonge inlanders naar Konstantinopel worden getrokken om in die dwaalleer, met succes, te worden opgekweekt en, als ze er goed van doordrongen zijn, naar onze kolonie worden losgelaten, om daarvoor propaganda te maken in aansluiting aan de stokerijen en opruierijen van de hadji's, te gevaarlijker naarmate ze minder achtenswaardig zijn, dit feit wettigt naar myne meening de waarschuwing van den correspondent meer dan de gerustheid van prof. Van den Berg. Wat de hadji, zelfs de gewone dweepzieke priester vermag, heeft nog onlangs Toekoe Tapa te Edi getoonden wanneer eenmaal de fanatieke bevolking, door deze weinig achtens waardige heilige mannen opgezweept, verder door de profeten van de dwaalleer van het Imamaat vau den Sultan te Konstantinopel aangevoerd, in beweging komt en den heiligen oorlog aan Nederland verklaart, dan zal men met een beroep op het zuivere Mohammedaan- sche recht en de traditioneele goede gezindheid tusschen Nederland en Turkije, waaraan ik veel minder waarde hecht dan de Delftsche hoogleeraar, weinig tot herstel der rust kunnen doen. Gelukkig zijn er voor dat geval de nieuwe geweren nog Een ander punt in de correspondentie heeft mijne aandacht getrokken; de aanvallen van het paleisblad op de regeeringen van Engeland, Frankrijk en Duitschland zijn gestaakt toen de gezanten zich er mede bemoeidendie op Nederland duren voort, omdat onze gezant af wezig was. Men mag een afwezigen gezant niet verwijten wat er in zyne afwezigheid ge beurd isdit zou even onzinnig en onbillyk z'ijn als de gewone klacht by elk misdrijf ot elk ongeval, dat de politie er niet by was. Een gezant mag wel eene met verlof gaan, en het is natuurlijk dat misdrijven liefst gepleegd worden by afwezigheid van de politie. Maar de correspondent voegt er bij, dat de, tijdens de afwezigheid van den gezant, hem vervan gende ambtenaar het noodige gezag miste om met kracht op te treden. Dit wijst, dunkt mij, al weder op het meermalen besproken brek onzer diplomatie. Ik zou desnoods hare afschaffing zonder weemoed aanzien, maar wanneer men ze houden wil, en voor hare handhaving zijn, dit erken ik, goede motieven te vinden, laat men haar dan behoorlijk inrichtenanders bedriegt de zuinigheid de wijsheid toch. De gezantschapspost te Kon stantinopel houd ik, in spijt van de bedenkin gen van prof. Van den Berg, jui9t om onze kolonie met hare groote Mohammedaansche bevolkiner, voor veel gewichtiger dan die io menige Europeesche groote wereldstad maar juist daarom behoort het personeel ervan zóu talrijk en zóo geoefend te zijn, dat niet by afwezigheid van het hoofd de zaken pericli- teeren bij gebreke van een bevoegd vervanger. Het gansche Nederlandsche gezantschap by de Porte bestaat uit éen gezant, éen tolk en éen kanselier, eigenlijk dus slechts uit éen diplo matiek ambtenaar. Het door genoemden cor respondent opgemerkte schijnt de noodzakelijk heid aan te toonen, dat er een raad van legatie of secretaris benoemd wordt, die bij afwezig heid van den gezant als zaakgelastigde kan optreden. In verschillende dagbladen, ook in de Midd. Crt, is er al aanmerking op gemaakt, dat alles wat de inhuldiging van de koningin betreft en daarmede maar eenigszins in verband staat, geregeld is door de hofdignitarissen, die het officieel programma vastgesteld en ondertee kend hebben. Het gaat zelfs zóóver, dat die heeren hebben voorgeschreven wat er gebeuren moet in de Nieuwe kerk te Amsterdam, in de vereenigde zitting van de beide kamers der Staten-Generaal. Daar althans, heb ik al meermalen hooren zeggen en hier en daar gelezen, was alleen de voorzitter van de Eerste kamer tot het regelen en voorschriften geven bevoegd, en men verwyt 't den heer Van Naamen van Eemnes, dat by zich zyne taak, die tevens zyn recht was, door de hof houding uit de hand heeft laten nemen. Dat dit zoo is, valt niet tegen te spreken. Zeer zeker is de voorzitter van de Staten-Generaal hier alleen, als zoodanig, de bevoegde man, al zou overleg met de heeren, die zich thans de bevoegdheid hebben aangematigd, bij de uitvoering natuurlijk op zijn weg liggen. De reden van deze min of meer met de wet strydende handelingen ligt echter in de adat. De hofhouding is, nog veel meer dan de bureaucratie, (waarscbynlyk om de goede reden, dat haar kracht niet in oorspronkelijkheid noch vindingrijkheid ligt) slaaf van het praecedent, en nu bestaat in zake van inhuldiging het praecedent van 1849, dat destijds de hofhouding de geheele regeling verrichtte, op dezelfde wijze als die thans is geschied. Of het waar is, weet ik niet, evenmin als ik weet waar ik de bevestiging of de tegenspraak van die bewering zou moeten gaan zoeken. Nu zou ik zeggen dat dit praecedent weinig afdoet dat eene verkeerde, met de wet weinig stroo- kende regeling van 1849 geen afdoend argu ment is om in aeternum by voorkomende ge vallen in dezelfde fout te vervallen dat boven dien een halve eeuw geleden het parlementair stelsel hier nog maar even was ingevovrd en men er de consequentiën, ook in de vormen en uiterlijkheden, nog niet van overzag, maar dat alles zou geen greintje baten. Het praecedent is er en moet gevolgd worden zelfs het tegenwoordige ministerie met zyne democratische neigingen schynt voor deze zwakke logica gezwicht te zyn. Ten slotte maakt het ook weinig verschil wie de voorschriften geeft, als ze maar goed werken en er tegen de inrichting geen bezwaar oprijst. Tegen het vastgesteld programma nu heb ik wél bezwaar. Vooreerst keur ik bet uitsluitend militair karakter, dat aan de hul diging gegeven wordt, af. Ik weet zeer goed, dat de koningin het opperbevel voert over leger en vloot, maar dit is nog geen reden, om alleen officieren en manschappen van laud en zeemacht in den Btoet te laten optrekken de koniDgin staat evenzeer aan het hoofd van eiken tak van staatsdienst, ook in 't civiele, en dan had men evengoed ontvangers, hoog- leeraren, diplomaten, onderwijzers, ingenieurs van den waterstaat en bureau-ambtenaren kun nen laten meemarcheeren. De hofhouding heeft blijkbaar geheel vergeten (misschien nooit be grepen) de les, die onze Willem III in datzelfde Amsterdam, juist op dit gebied aan zijn neef, keizer Alexander II van Rusland gaf, met wien hij in een open rijtuig, het huzaren -escorte achter zich latende, door de Btraten van de hoofdstad naar het Paleis reed (by gelegenheid van het zilveren regeerings-jubileuaj, zoo ik mij niet vergis) tot den onthutsten czaar zeggende, dat de koning van Nederland geen militair escorte noodig had om zich veilig te midden van zyn volk te bewegen. Vooral bij de aanvaarding der regeering door een jong meisje is het mili tair vertoon van het thans vastgesteld pro gramma weinig eigenaardig, terwijl een be jaard gepensioneerde, die de huldiging en de bykomstige feesten van Mei 1849 te Amsterdam beweert bijgewoond te hebben, mij verzekerd heeft dat er destijds lang zooveel militaire omhaal niet by was. Hier is dus het praecedent niet gevolgd. Enfin, misschien heeft de militarist geen reden tot aanmerking op het programma, maar de burger wel. Het moet hem treffen dat bijvoorbeeld van de rechterlijke lichamen pre sident en vice-president, het volle openbaar ministerie en het volle personeel van de griffie is uitgenoodigd tot de plechtige ontvangst, maar de leden niet, noch de raadaheeren van het hof, noch de rechters van de rechtbank te Amsterdam» Behalve vele persooniyke onderscheidingen, aan ordeteekens en medailles, zullen ook fami lie-onderscheidingen bij de aanstaande feesten uitgedeeld worden. Meer dan twintig Neder landsche geslachten zullen in den adelstand ver heven worden, een navolging van de Engel- sche jubilee-honors, die ik voor Nederland geen aanwinst acht. Men is met dit plan, de by- zonderbeden althans, nog erg geheimzinnig; ik kan dus alleen melden, dat men elkander hier openlyk weet te vertellen, dat de oud-minister Van Tienhoven en de Staatsraad Asser onder de uitverkorenen zijn. Het is zeker dat, zoo deze heeren den adeldom op prys stellen, zy er in de eerste plaats voor in aanmerking komen, beide oud-hoogleeraren, die in verschil lende hooge betrekkingen de publieke zaak trouw gediend hebben. Er zijn er wel eensin den adel opgenomen, naar wier verdiensten langer moest gezocht worden. Den H a a g, 11 Augustus 1398. IN EEN VALSCH LICHT. Dr J. A. C. van Leeuwen, Prot. godsdienst leeraar aan het Rijks-opvoedingsgesticht Veld zicht te Avereest, deelt in een schrijven in Het Ned. Dagblad mee dat door den minister van justitie aan het college van regenten van dat gesticht eene aanschrijving is gericht, uit sprekende o. m. den weusch en het vertrouwen, dat op 31 Aug. voor de verpleegden der onder scheiden gezindheden eene buitengewone gods dienstoefening zal worden gehouden. En er is geen enkele reden om aan te nemen, dat deze aanschrijving uitsluitend Veldzicht zou gelden. Genoeg om te bewijzen, zegt hy, dat wat De Heraut een „feit" gelieft te noemen, dat nl. „de Staat der Nederlanden bij het aanvaarden der nieuwe regeering het zonder God zou doen," eene bewering is, op zyn zachtst ge sproken, opgebouwd op onvolledige gegevens, en in ieder geval met de feiten in flagranten strijd. HET PLAN, te Helvoirt ontworpen, ter ontduiking van den persoonlijken dienstplicht, acht het Weekblad de burgerlijke administratie niet onwettig. Het blad schrijft nl. De wettigheid van het middel, om vanwege en op kosten ook van belanghebbende of be langstellende ingezetenen, de militie in haar geheel (tot een maximum van 11.000 man per jaar), of voor het aandeel van eene of meer gemeenten samen te doen stellen alleen uit vrijwilligers, kan o. i. niet op goede gronden worden betwist, zoolang de vigeerende militie- wet in bet hier bedoeld opzicht geen veran dering heeft ondergaan. MOÉD, BELEID EN TROUW. en tiental jaren geleden is hier te lande op gericht de vereeniging Moed, Beleid en Trouw, ten doel hebbende de ondersteuning van be hoeftige ridders der Militaire Willemsorde en van hunne nagelaten betrekkingen. Dank zij ondervonden sympathie en steun, is die ver eeniging reeds menigmaal in Btaat geweest krachtig te helpen, maar toch zou zy nog meer steun willen verleenen. Het bestuur der vereeniging besloot daar- a eene poging aan te wenden om hare fondsen te versterken door het uitgeven van briefkaarten by gelegenheid der inhuldiging van H. ,M. de Koningin, Grootmeesteres van de Militaire Willemsorde. Ooze bekende kunstenaars, de heeren Bis schop, Israëls, Maris en Mesdag hebben daartoe krachtige medewerking verleend en ieder hunner heeft eene eigenhandige teekening geschonken om aan die briefkaarten, door re productie van een nog niet uitgegeven kunst werk, eene artistieke waarde te verbinden. Deze kaarten, zoowel voor binnen- als bui» tenlandsch gebruik bestemd, zyn gedrukt op zwaarder carton, dan de gewone briefkaarten doch hebben overigens de gewone afmetingen en tinten. Zij zijn voorzien van het officieële Rijks wapen en van het Rijkszegel ad 2en 5 cents en behoeven dus niet meer met een postzegel te worden beplakt. Aan de achterzijde vindt men het portret van H. M. de Koningin, Grootmeesteres der Orde, omgeven van een lauwerkrans, waarin het lint der M. W. O. is gevlochten. Aan dit lint hangt het insigne der Orde, waaronder ge drukt de woordenEere aan hen, die hun leven veil hadden voor Koning en Vaderland. Tegenover dit portret is eene der schoone teekeningen gereproduceerd van de kunstenaars, die bet bestuur gesteund hebben, leder dier teeke-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 1