flütapli Coral
Middelburg 16 Juli.
FEUILLETON.
DE DUIVELSKERS.
BIJVOEGSEL
van de
van
Maandag 18 Juli 1898, no. 166.
DE ZAAK-HOCERKUIS.
Bij al hot geschrijf en gewrijf over deze
zaak, wordt het menig gewoon mensch een
voudig groen en geel voor de oogenBevoegden
en onbevoegden, deskundigen en niet-deskundi-
gen laten daarover hun licht schijnen, dat vaak
niet meer ia dan een nachtpit of een dwaallicht.
Een blad is zelfs op het dwaze idee geko
men om, bij wijze van reclame, her en der,
aan tal van personen te vragen hoe zij over
die zaak denken.
Alsof het hierbij een kwestie geldt, waarover
iedereen oordeel kan uitsprekenen dit gemak
kelijk ia te vellen!
Wij zouden daartoe niet gaarne geroepen
worden
Bij al dat rumoer is het eene verademing
eens een verstandig woord te hooren, door
een bevoegd beoordeelaar, een bekwaam man
geuit. Als zoodanig mag zeker wel gelden
professor Simons, iemand, die in de rechtsge
leerde wereld hoog aangeschreven staat.
Hij heeft opnieuw zich tot schrijven gezet,
„zonder opgewektheid," naar hij zegten zijne
beschouwing in het Paleis van justitie openbaar
gemaakt.
Na aandachtige en ernstige overweging van
de te mijner beschikking staande stukken
het arrest van het hof, de verslagen van de
behandeling in eerste instantie en hooger be
roep, de beschikking van den officier van justitie
en eindelijk de beschouwingen en mededeelin-
gen van mr Troelstra gevoel ik mij zoo
schrijft deze hooggeleerde „buiten staat eene
welgevestigde overtuiging voor te dragen.
Gaarne had ik het anders gewenscht. Ware het
mijne overtuiging geworden, dat de veroordeel
den onschuldig zijn gevounisd, ik zon mij ge
lukkig hebben gerekend mijne stem ten
hunnen gunste te kunnen verheften en hunne
invrijheidstelling te helpen bevorderenware
elke twijfel aan hunne schuld bij mij verdwe
nen, ik zou eene poging hebben kunnen be
proeven om dien twijfel ook bij anderen weg
te nemen en aldus eene beweging te doen
ophouden, die het rechtsgevoel van velen pijn
lijk aandoet. Noch in de eene noch in de andere
richting zie ik mij in staat eene besliste conclusie
te verdedigen en ware het niet, dat ik na het
vroeger geschrevene spreken als mijn plicht
beschouwde, ik zou hebben gezwegen, niet
bij machte eenig licht te brengen in de nog
heerschende duisternis. Doch nu ik eenmaal
in dit blad verklaard heb mijne meening te
zullen zeggen, mag ik die niet terughouden.
Anders handelen ware flauwhartigheid."
Zoo schrijft een bekwaam rechtsgeleerde,
een man van studie, een man van kennis, iemand
die de zaak onderzocht heeft.
Wat wil men dan het algemeen als rechter
in deze doen optreden
Na nog een zeer uitvoerig overzicht van de
behandeling der zaak gegeven te hebben en
hetgeen daarbij is aan het licht gekomen, geeft
de heer Simons zijn conclusie als volgt weer
„Ik blijf ook na overweging der nieuw bij
gebrachte aanwijzingen by mijne overtuiging,
dat aan de schuld van de Hoger huizen twijfel
allerminst uitgesloten is. Zou die twijfel door
een nieuwe behandeling kunnen worden opge
heven en zou zulk eene nieuwe behandeling
reeds daardoor gerechtvaardigd zijn Het eer
ste is mogelijk, maar acht ik vooralsnog niet
waarschijnlijk. Ik vrees, dat, wanneer de
getuigen, die verklaren dat hun door an
deren bekentenissen zijn afgelegd, die ver
klaring onder eede bevestigen, wij een
voudig in een nog grootere impasse zullen ko
men, verplicht te kiezen tusschen de onder
eede gegeven verklaringen van Haitsma c. s.
en debeëedigde getuigenissen der Stienstra's
I. Uit het Duitsch.
van
HANS HOFFMANN.
Een goed mensch moet eigenlijk met nie
mand twistenmaar als hij het volstrekt wil,
mag hij het alleen doen met zijn vijanden,
die natuurlijk slechte menschen zijn; maar
niet met zijne goede vrienden of buren, en in
het allerminst met zijn eigen vrouw. En toch
geschiedt dit, zooals wij weten, heel dikwijls,
vooral in de eerste huwelijksjaren, waarin het
eigenlijk regel is; daarom noemt men die dan
wittebroodsweken, of honigmaanden, terwille
van het genot der verzoening, die op eiken
strijd volgt. Er moeten zelfs lieden zijn, die
met opzet twist uitlokken, om dit genot later
te smaken, zooals menigeen eerst een slok
zuren wijn drinkt, om later den fijnen beter
op prijs te stellen.
Zoo erg heb ik het echter nooit gemaakt,
maar ik heb toch wel eens met mijn vrouw
gekibbeld, zelfs nog toen onze oudste al zes
jaar oud was. Het onderwerp van den strijd
was ditmaal een rechtskwestie, en het geval
droeg zich toe als volgt.
Evenals andere menschen, voelden wij be-
c. s. Mogelijk maai niet gemakkelijk denkbaar
is het, dat de laatsten zouden weigeren onder
eede te bevestigen, wat zij nu herhaaldelijk
verklaard hebbengeschiedde dit, er zou een
groote stap nader gedaan zijn tot den vrede,
al zouden de redenen, die aan de kracht van het
schuldbewijs tegen de gebroeders H. doen twijfe
len daarmee niet zijn vervallen. Maar bestaat er
voor zulk eene nieuwe behandeling grond?
Naar onze wet stellig niet; de vermoedens van
meineed tegen Haitsma zijn niet beslissend en
zullen geen rechter licht bewegen eene verwij
zing te bevelen; eene veroordeeling is nog
minder waarschijnlijk en toch eerst die veroor
deeling zou ten slotte leiden tot eene nieuwe
behandeling van de zaak der veroordeelden H.
De vermoedens tegen de drie beschuldigde
personen, rustend alleen op beweerde buitenge,
rechtelijke bekentenissen, rechtvaardigen even
min eene strafrechtelijke vervolging, die toch
eerst na eventueele, zeer onwaarschijnlijke ver
oordeeling, tot revisie van het vonnis, tegen
de H. gewezen, zou leiden. Gelijk ik reeds
vroeger betoogde, de kracht van het rechterlijk
gewijsde moet onaangetast blijven, zoolang
niet nieuwe omstandigheden de onjuistheid er
van waarschijnlijk maken. De Fransche wet
van 1895 vordert omstandigheden de nature
ft êtabUr Vinnocence du condamné de Duit-
sche wet vereischt slechts „het bijbrengen van
nieuwe feiten, die op zich zelf of in verband
met de vroeger geleverde bewijzen de vrijspraak
van den aangeklaagde zonden kunnen ten ge
volge hebben." Ikzou aan deze laatste,de tuimere
omschrijving de voorkeur geven en dan aan ons
hoogste rechtscollege of aan een daartoe
bijzonder saamgesteld college de vraag ter be
slissing willen laten of de aangevoerde nieuwe
feiten inderdaad een nieuwe behandeling recht
vaardigen. Ik voor mij zou geneigd zijn in de
hier aangevoerde buitengerechtelijke bekente
nissen van andere personen zoodanige feiten te
zien, omdat ik de mogelijkheid allerminst bui
tengesloten acht, dat de eerste rechter, indien
van de bekentenissen onder eede was gebleken,
het bijgebrachte bewijsmateriaal daardoor in
die mate verzwakt zou hebben geacht, dat hij
eene vrijspraak, een non liquet, zou hebben
gewezen. Naar onze wet is het intusschen on
mogelijk daaromtrent door een nieuwe openbare
behandeling zekerheid te verkrijgen. Toch staat
een weg open, waardoor de rechter, die het
vonnis wees, geroepen kan worden in het licht
der thans bekende feiten een nieuw oordeel te
geven.
Indien een request tot gratie wordt ingediend,
zal het Hof te Leeuwarden daarover zijn advies
hebben te geven. Dat Hof zal zich dan opnieuw
de vraag mogen voorleggen, of het nog altijd
van de schuld der veroordeelden overtuigd is;
is die overtuiging verzwakt, het zal daarvan
in zijn advies kunnen doen blijken en de
minister van justitie, in zijne voordracht aan
de Kroon, zal zeker aan een dusdanig advies
hooge waarde hechten. Blijft het Hof daaren
tegen bij zijn vroeger gebleken opvatting, men
zal dit kunnen betreuren, maar men zal die
opvatting, op eene eerlijke overtuiging steunend,
hebben te eerbiedigen en zich moeten neerleg
gen bij het onvermijdelijke.
„Doch wordt op deze wijze het rechtsinsti
tuut der gratie niet buiten zijne natuurlijke
grenzen uitgebreid? Ik zou denken van neen.
De minister heeft in zijn antwoord aan mr
Troelstra er den nadruk op gelegd, dat de
grondwet alleen de gratie van straffen kent en
niet de gratie van eene veroordeeling. Ik denk
er niet aan dit te betwisten. Ook al wordt
aan de gebroeders H. gratie verleend van de
hun opgelegde straf, de uitgesproken veroor
deeling blijft formeel intact en voor personen,
die zouden blijken onschuldig veroordeeld te
zijn, is de gratie daarom een zeer onvolledig
middel van rechtsherstel. Maar zou daarom
de gratie niet mogen worden verleend, indien
bleek van eene vermoedelijke onjuiste veroor
deeling en de gebrekkige regeling der revisie
vernietiging dier veroordeeling onmogelijk
maakte Het veroordeelend vonnis staat voor de
Kroon vast, zegt de minister, en gratie is geen
rechtsmiddel, dat het vonnis aantast. Dit laatste
is formeel volkomen waar en niet minder waar
is het eerste, maar onder deze beperking, dat,
wanneer door latere omstandigheden zou blij
ken, dat het veroordeelend vonnis op een on-
juisten grondslag rust, de gratie het gepleegd
wordende onrecht mag, neen moet doen op
houden. Het instituut der gratie mag niet ont
aarden in een nieuwe instantie, ik ben de eerste
hoefte aan frissche lucht in den zomer en daar
wij niet, als andere menschen, een badkuur
konden doen, of voor ons genoegen op reis
gaan, huurden wij buiten de stad, in een groo-
ten tuin, een priëel met het recht van in den
tuin te wandelen. Dit priëel leverde in het
vroege voorjaar, toen wij het contract sloten,
den aanblik op van een aantal boonenstaken,
van boven door dwarshouten verbonden, waar
binnen wy ons heerlijk door het lente-zonnetje
lieten koesteren. Doch naarmate de warmte
toenam, merkten wij dat het genot van dit
zonnebad geringer werd, en wij vroegen dus
aan den verhuurder hoe het met het begroeien
van ons staken tempeltje stond?
„Het is een klimoppriëel", zei hij kortaf
en draaide ons den rug toe.
Wij gingen aan het onderzoeken en ontdek
ten werkelijk een aantal van die plantjes, die
ongeveer een hand breed boven den grond
kwamen en hun best deden om langs de stokken
naar boven te klimmen. Wij berekenden dat
het wel een jaar of wat zou duren eer zij
eenige schaduw zouden geven en dat onze
kleinkinderen zich wellicht zouden beklagen,
dat het in ons priëel dampig en vochtig was.
Doch daar wij het recht op het lommer van
deze aanplanting slechts voor éen zomer ge
huurd hadden, hielpen al die beschouwingen
over de toekomst ons niets tegen de stralen
der Juli-zon.
Mijn eerste plan was, om eens een heel era-
om het toe te geven en om te pleiten voor
eene wetgeving, die gratie tot eene hooge uit
zondering kan maken. Maar bij gebrekkige
wetsvoorschriften is de gratie het plechtanker
van het recht, of, zooals Vod Liszt het uit
drukt, Die Sicherheitsventildes Rechts. In een door
mij zelf behandeld geval is aan drie jongens, tot
zes maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens
verzet, volledige gratie verleend, omdat na
het arrest gebleken was, dat eene zeer belang
rijke verklaring van een getuige, die op de
overtuiging van den rechter stellig grooten
invloed had geoefend, niet met de feiten in
overeenstemming was. Natuurlijk bleef ook
hier de veroordeeling formeel in stand, maar
hare gevolgen werden opgeheven, omdat de
uitgesproken veroordeeling niet meer met de
rechtvaardigheid in overeenstemming scheen.
En indien ditzelfde naar het advies van het
hof, dat de schuldigverklaring gaf, en naar het
oordeel van den minister ook in de zaak H.
het geval mocht zijn, dan schijnt mij gebruik
making van de gratie een eisch des rechts."
De onschuld der Hogerhuizen is niet ge
bleken; „wie het anders beweert overschat
de feiten, die ten hunnen gunste spreken",
zegt de heer Simons ten slotte. „Twijfel be
staat; een twijfel, die, voor zoover hij steunt
op reeds vóór het arrest bekende omstandig
heden, geen recht geeft dit, op wettig en naar
het oordeel der rechters ook overtuigend be
wijs steunend dictum aan te tastenvoor zoo
ver hij in nieuwe feiten zijn grond vindt, een
nieuwe rechterlijke uitspraak zou kunnen recht
vaardigen; thans en naar ons recht moet lei
den tot eene beslissing van de Kroon, geba
seerd op het advies van den rechter. Leidt
die beslissing tot handhaving van het arrest
ook in zijn gevolgen, voor hen, die aan de
onschuld gelooven, blijft de hoop bestaan, dat
de toekomst het ontbrekende onschuldsbewijs
zal brengen, en voor hen, die als ik twijfelen,
de innige wensch, dat die toekomst, in welke
richting dan ook, het volle licht moge doen
opgaan over deze nog niet geheel tot klaar
heid gekomen zaak."
STATENVERKIEZING.
Bij de verkiezing te Brielle werden uitge
bracht 2052 stemmen. Gekozen is mr G. J.
Goekoop (lib.) met 1408 stemmen. De heer D.
Breesnee (lib.) kreeg 358, de heer A, R. van
Beekum Maurisse (antir.) 184 stemmen.
A T J E H.
Naar aanleiding van het bericht dat de
luitenants Bosch en Lutje uit den dienst zijn
ontslagen, zegt het N. v. d. D.
Dit is dus het einde van de zaak der beide
officieren, die, tegen de bepalingen en in weer
wil van een waarschuwing van den compagnie's-
commandant, gelegenheid gaven tot. „rampas
sen in een Atjehsche kampong.
Verzwarende omstandigheden waren, dat deze
kampong tot de „bevriende" moest worden ge
rekend, en dat zij zelf eenig aandeel hadden
gehad in den buit.
Door den krijgsraad vrijgesproken, werden
zij in hooger instantie door het Hoog Militair
gerechtshof van Ned.-Indië veroordeeld tot
gevangenisstraf en vervallenverklaring van den
militairen stand. Tegen dit zware vonnis ver
hieven zich vele stemmen, in Indië en hier te
lande. De gouvernenr-generaal heeft toen
gratie verleend.
Regeling van den leerplicht.
Met enkele regelen maakten wij reeds mel
ding van het voorloopig verslag, door de af-
deelingen der Tweede kamer uitgebracht over
het wetsontwerp op den leerplicht.
De belangrijkheid der kwestie maakt het
zeker noodig, dat wij onze lezers eenigszins
uitvoerig op de hoogte brengen van dat verslag.
Vele leden hadden met leedwezen de indiening
van dit ontwerp gezien. Met het middel, dat de
regeering wil bezigen om haar doel te bereiken,
kon men zich in beginsel niet vereenigen. Het
wetsontwerp heet te strekken tot invoering
van leerplicht, maar, aldus betoogde men, 't
betreft in waarheid de invoering van school
dwang. Men achtte het al zeer onverstandig,
na de invoering van den persoonlijken dienst
plicht, nu een zoo antipathiek voorstel te doen
volgen als dat tot invoering van leerplicht.
Men wees er op, dat een groot deel der werk
lieden tegen leerplicht gestemd was en vroeg
of het op den weg van het tegenwoordig
stig woord hierover te spreken met den bemin-
nelijken eigenaar van den tuin en het priëel,
maar mijn vrouw was bang voor onaange
naamheden en merkte terecht op, dat door
wrijving de hitte slechts zou vermeerderen,
terwijl men met zulke onbeschaafde lieden
altijd aan het kortste einde trok, daar men
met logische en juridische bewijsgronden toch
niet op kon tegen lompheid en brutaliteit.
Deze laatste opmerking overtuigde my, vooral
omdat ik mij gestreeld voelde dat zij mijn
logisch overwicht, zij het ook slechts langs
een omweg, erkende, en daar ik geen jurist
ben, was ik dubbel trotsch dat zij mij ook op
dit gebied een juist inzicht toeschreef. Helaas
In dien trots, die voorloopig onze eensgezind
heid bevorderde, schuilde tevens de kiem voor
onze latere oneenigheid
Voorloopig gaf ik dus toe, en stemde zelfs
met haar voorstel in, om aan een tuinman te
gaan vragen of wij niet nu nog een snel
groeiende klimplant naast den tragen klimop
zouden kunnen planten. Wij dachten in de
eerste plaats aan erwten en boonenik dacht
ook aan hop, maar mogelijk was er nog iets
beters te vinden.
Wij begaven ons dus naar een hovenier,
bij wien ik reeds veel ruikers geteocht had en
van wien ik dus zeker was dat 'hij mij goed.
gezind zou zijn, verklaarden hem hoe de zaken,
stonden en deden onze vraag.
„Dan zou het eenvoudigste zijn om den
ministerie lag een voorstel tot invoering van
leerplicht te doen. Volgens verscheidene leden
mocht aan de invoering van leerplicht niet.
gedacht worden, dan met voorafgaande of ge
lijktijdige verbetering in de regeling van het
lager onderwijs. Te bedenkelijker zou de invoe
ring van leerplicht zijn, nu een niet onaan
zienlijk aantal openbare onderwijzers blijkt
sterk gekant te zijn, zoowel tegen onze Staats
instellingen als tegen de bestaande inrichting
der maatschappij. Dat dit wetsontwerp kort
vóór de aanvaarding der regeering door de
koningin werd ingediend, werd door sommige
leden onpolitiek en onkiesch geacht.
Door vele andere leden werd daarentegen dit
wetsontwerp toegejuicht, en betoogd, dat dit
geenszins strekt om den Staat de opvoeding dei-
kinderen in eigen hand te doen nemen. De
indiening ervan lag, volgens hen, zeker op den
weg van het tegenwoordig kabinet. Kwalijk
kon, naar men meende, als een der eerste be
langrijke daden der Koningin, een waardiger
maatregel voorbereid worden, dan de goedkeu
ring van een wetsontwerp, hetwelk bestemd is
de volksontwikkeling op krachtige wijze te be
vorderen.
Vele leden waren van gevoelen, dat de Staat
het recht mist om op de voorgestelde wijze
aan de ouders de verplichting op te leggen
hunne kinderen naar school te zenden of huis
onderwijs te doen genieten. Het wetsontwerp
toch onttrekt aan de ouders de beslissing over
de wijze van opvoeding der kinderen en berust
op het beginsel dat de kinderen niet aan de
ouders maar aan den Staat behooren. Anderen
merkten op, dat dit wetsontwerp geen andere
strekking heeft dan de wet te handhaven, die
aan de ouders de verplichting oplegt hunne
kinderen op te voeden. Dit ontwerp verzekert
de naleving van dien plicht. De voorgestelde
dwangmaatregelen zullen beter doel treffen dan
andere maatregelen die genomen kunnen wor
den.
Door vele leden werden bedenkingen geop
perd tegen de inrichting van bet lager onder
wijs en betoogd werd dat die inrichting on-
practisch en te geleerd is. Die grieven wer
den door andere leden ten deele onjuist en
overdreven geacht. De vraagof openbaar
lager onderwijs gunstig werkt voor de opvoe
ding en de zedelijke vorming der leerlingen,
werd dezerzijds in bevestigenden zin beant
woord. Men was met den minister van oor
deel, dat verbetering van het lager onderwijs
ook uit een oeconomiscb oogpunt in bet be
lang van den Staat is.
Vele leden bespraken de vraag, of in Neder
land het schoolverzuim van dien omvang is,
dat daardoor de invoering van leer- en school
plicht gerechtvaardigd is en kwamen tot de
conclusie,dat het absolute schoolverzuim inde
laatste twintig jaren belangrijk is vermin
derd. Betoogd werd dat omstandige statistie
ken geenszins noodig zijn om uit te maken
dat het relatieve schoolverzuim in ons land
zeer groot is. Vele leden waren van oordeel,
dat een groot bezwaar tegen invoering van
leerplicht gelegen is in de achterstelling van
het bijzonder onderwijs bij het openbare. Eerst
wanneer gelijkstelling verkregen is, zal er ge
legenheid bestaan tot het oprichten zoowel van
bijz. als van openbare scholen en kan in waar
heid gezegd worden, dat men de volkomen vrije
keuze der school heeft, doch ook afgescheiden
daarvan achtte men de voorgestelde regeling
onbevredigend
Er waren leden, die ten opzichte van het
begin en het einde van den leerplichtigen
leeftijd zekere vrijheid aan de ouders wenschten
te laten en geen van al deze leden konden
zich vereenigen met het voorstel, om den leer
plichtigen leeftijd tot het 13e jaar te doen
voortduren: de 12jarige leeftijd moet h. i. be
houden blijven: 1. in het belang van het kind;
2. in het belang van het gezin en 3. in het
belang van de maatschappij.
Hiertegenover werd door andere leden, die
zich met deze beschouwingen niet konden
vereenigen, opgemerkt dat bij het bepalen van
den duur van den leerplicht geenszins gerekend
behoort te worden naar den tijd, noodig voor
het leeren van lezen, schrijven en rekenen.
Voor de algemeene ontwikkeling des volks is
het noodig, dat op de lagere scholen meer ge
leerd wordt, en beperking van den leerplicht
tot de 12jarigen leeftijd zal zulks onmogelijk
maken. De arbeid van 12jarige kinderen werd
voor de nijverheid geenszins onmisbaar geacht.
witten wingerd te nemen."
„Groeit die dan zoo gauw vroeg mijn
vrouw.
„Die? Die groeit zoo gauw, dat het
ongeloofelijk is. Men zegt wel eens voor den
grap dat men het gras hoort groeienmaar
die witte wingerd kan men in allen ernst
zien groeien. Als het vochtig, warm weer is
maakt hij in een paar dagen ranken van een
arm lang."
Mijn vrouw klapte in de handen en riep
„Dat is heerlijkDat is juist wat wij noodig heb
ben Wij nemen natuurlijk den witten wingerd."
„Als die maar niet te duur is," zei ik
bedenkelijk„want dat is wel te vreezen bij
zulke uitstekende hoedanigheden."
„Twintig centen per wortel en éen is
voldoende."
Na was.mijn vrouw heelemaalin de wolken;
maar ik werd een beetje wantrouwend: zulk
goedkoop goed was zeker niet veel zaaks en
en dus vroeg ik voorzichtigheidshalve of er ook
nadeelen aan verbonden waren
„Ja, dat wel," gaf de tuinman dadelijk
toe, „men heeft het niet graag in de tuinen
omdat het zoo verschrikkelijk voortwoekert.
Laat men het vrij groeien, dan wordt men het
nooit meer baas. Het zaait zich zelf en komt
overal te voorschijn, waar men het volstrekt
niet hebben wil, en is niet meer uit te roeien."
Ik zette een bedenkelijk gezicht, maar mijn
vrouw riep lachend uit: „Wat gaat ons dat
Verscheidenen van deze leden waren teleurge
steld, omdat zij meenden dat het einde van
den verpliohten leeftijd behoudens zekeren,
desnoods ruim te nemen overgangstijd ep
14 jaren gesteld behoort te worden. Overigens
achtten vele leden het noodig, dat in de wet
gewaakt werd tegen het wegzenden van kin
deren van openbare scholen, enkel op grond
dat zij ouder dan 13 jaar zijn.
Zeer vele leden verklaarden zich voor de
invoering van leerplicht ten opzichte van her-
halingsonderwijs, te geven in de avonduren.
Voor vele leden was een hoofdbezwaar tegen
het wetsontwerp gelegen in de financieele ge
volgen, en de aandacht werd hierbij gevestigd
op verschillende onderwerpen, waarvoor nieuwe
uitgaven zullen worden vereischt.
Van verschillende zijden werd verzocht, dat
de minister alsnog zoo omstandig en nauw
keurig mogelijk zou opgeven welke uitgaven
tengevolge van de aanneming van het w. o.
zijn te verwachten. Voorts werd aangevoerd,
dat het bijzonder onderwijs onmogelijk de mid
delen kan vinden ter bestrijding van de bij iu-
voering van leerplicht gevorderde uitgaven.
Evenzeer werd aangedrongen op een verkla
ring van de regeering omtrent het vinden der
middelen tot dekking van die uitgaven.
Betoogd werd dat de invoering der wet een
belangrijke verhooging der Rijksbelastingen
noodig zal maken en gevraagd werd hoe
hierin zal voorzien worden, waar de minister
van financiën verdere verhooging der directe
belasting ondoenlijk acht, en er zoovele andere
hervormingen zijn, die groote financieele opof
feringen van het rijk zullen vorderen. Gaarne
zou men hieromtrent inlichtingen ontvangen.
Deze beschouwingen omtrent de financieele
gevolgen van den leerplicht kwamen anderen
overdreven voor.
De bepalingen van het ontwerp, welke strek
ken moeten om behoorlijke naleving van den
leerplicht te verzekeren, gaven tot vele beden
kingen en opmerkingen aanleiding.
Verschillende middelen tot verbetering der
voorgestelde regeling werden aan de hand ge
daan. Vele leden bepleitten de instelling van
plaatselijke commissiën, aan welke in de eerste
plaats de zorg voor de naleving der wet zou
zijn op te dragen. Die commissiën zouden
geheel of althans voor een deel zijn saam te
stellen uit de ouders van schoolgaande kinderen.
Vrij algemeen was men van meening, dat de
aanneming van het ontwerp tot geheele reor
ganisatie van het schooltoezicht zal moeten
leiden.
Ook tegen de voorgestelde bepalingen omtrent
het toezicht op het huisonderwijs worden ver
schillende bedenkingen geopperd.
Eenige leden waren van meening, dat het
in strijd is met beginselen van het strafrecht
de ouders te straffen voor een buiten hun toe
doen gepleegd schoolverzuim.
Op eenvoudige behandeling der voor den
kantonrechter te brengen zaken stelde men
hoogen prijs. In een der afdeelingen werd door
een der bestrijders van het ontwerp een stelsel
uiteengezet, dat naar zijn meening tot bevor
dering der volksontwikkeling kan strekken,
zonder dat het noodig is tot invoering van
leerdwang de toevlucht te nemen. Bevordering
van geregeld schoolbezoek, door middelen van
zedeltjken aard, werd wenschelijk geacht. Men
wenschte commissiën, saamgesteld gedeeltelijk
door de gemeentebesturen, gedeeltelijk door
de ouders der schoolgaande kinderen, waarvan
van rechtswege leden zouden zijn een of meer
geestelijken van elke kerk of kerkgenootschap.
Betoogd werd dat tot beteugeling van school
verzuim een betere aansluiting moest worden
ingevoerd van de sohooluren aan het leven.
Door een en ander meende men, dat meer
resultaten zouden worden verkregen dan door
de bedreiging met straf, gelijk in dit wets
ontwerp wordt voorgesteld.
LANDBOUW.
Dat de Belgen zei ven lang niet tevreden
zijn met de vermomde beschermende politiek
van den tegenwoordigen minister van landbouw,
blijkt uit het volgende schrijven van een in
woner van Moerbeke aan het natuurlijk zeer
regeeringsgezinde H. v. A.
„Vandaag lees ik in uw geëerd blad dat het
mond- en klauwzeer uit Holland verdwenen is.
Waarom gaat men dan altijd voort met de
aan? Wij hebben het priëel maar voor éen
zomer gehuurd en verlangen groen en schaduw
Het is niet meer dan zijn verdiende loon als
die akelige eigenaar er naderhand last van
heeft."
„Maar hij zal er ook schade door lijden,"
merkte ik ernstig op, „want ongetwijfeld wordt
zyn klimop verstikt en bedorven en wie weet,
wat nog meer. Dat gaat toch niet aan."
De tuinman bevestigde dit heel kalm doch
mijn vrouw bleef er bij dat ons dit niet aan
ging. De eigenaar had schuld, en dus moest
hij ook de straf dragen, of eigenlijk moest hij
ons nog dankbaar zijn, dat wij het priëel lom
merrijk en dus bruikbaar maakten. Volgens
recht en billijkheid moest hij de twintig cen
ten betalen, en niet wij.
Dat was alles goed en wel, maar ik had er
toch geen vrede meemijn juridisch geweten
kwam er tegen op en ik verzette mij in naam
van het geschreven en ongeschreven recht,
tegen deze soort van eigen hulp.
Mijn vrouw lachte spotachtigdat kende ik
al dat deed zij altijd als ik mijn logica en
mijn rechtsgevoel wat al te kras uitte en nu
steeg het bloed mij natuurlijk zachtjes aan
naar het hoofd. Ik verwachtte van baren
kant een dapperen tegenstandwij konden
toch niet in het bijzijn van dien vreemden man
gaan redetwistendus besloot ik die twintig
centen aan de betamelijkheid ten offer te
brengen en den wortel te koopen. Ik had: het