flütapli Coral Middelburg 16 Juli. FEUILLETON. DE DUIVELSKERS. BIJVOEGSEL van de van Maandag 18 Juli 1898, no. 166. DE ZAAK-HOCERKUIS. Bij al hot geschrijf en gewrijf over deze zaak, wordt het menig gewoon mensch een voudig groen en geel voor de oogenBevoegden en onbevoegden, deskundigen en niet-deskundi- gen laten daarover hun licht schijnen, dat vaak niet meer ia dan een nachtpit of een dwaallicht. Een blad is zelfs op het dwaze idee geko men om, bij wijze van reclame, her en der, aan tal van personen te vragen hoe zij over die zaak denken. Alsof het hierbij een kwestie geldt, waarover iedereen oordeel kan uitsprekenen dit gemak kelijk ia te vellen! Wij zouden daartoe niet gaarne geroepen worden Bij al dat rumoer is het eene verademing eens een verstandig woord te hooren, door een bevoegd beoordeelaar, een bekwaam man geuit. Als zoodanig mag zeker wel gelden professor Simons, iemand, die in de rechtsge leerde wereld hoog aangeschreven staat. Hij heeft opnieuw zich tot schrijven gezet, „zonder opgewektheid," naar hij zegten zijne beschouwing in het Paleis van justitie openbaar gemaakt. Na aandachtige en ernstige overweging van de te mijner beschikking staande stukken het arrest van het hof, de verslagen van de behandeling in eerste instantie en hooger be roep, de beschikking van den officier van justitie en eindelijk de beschouwingen en mededeelin- gen van mr Troelstra gevoel ik mij zoo schrijft deze hooggeleerde „buiten staat eene welgevestigde overtuiging voor te dragen. Gaarne had ik het anders gewenscht. Ware het mijne overtuiging geworden, dat de veroordeel den onschuldig zijn gevounisd, ik zon mij ge lukkig hebben gerekend mijne stem ten hunnen gunste te kunnen verheften en hunne invrijheidstelling te helpen bevorderenware elke twijfel aan hunne schuld bij mij verdwe nen, ik zou eene poging hebben kunnen be proeven om dien twijfel ook bij anderen weg te nemen en aldus eene beweging te doen ophouden, die het rechtsgevoel van velen pijn lijk aandoet. Noch in de eene noch in de andere richting zie ik mij in staat eene besliste conclusie te verdedigen en ware het niet, dat ik na het vroeger geschrevene spreken als mijn plicht beschouwde, ik zou hebben gezwegen, niet bij machte eenig licht te brengen in de nog heerschende duisternis. Doch nu ik eenmaal in dit blad verklaard heb mijne meening te zullen zeggen, mag ik die niet terughouden. Anders handelen ware flauwhartigheid." Zoo schrijft een bekwaam rechtsgeleerde, een man van studie, een man van kennis, iemand die de zaak onderzocht heeft. Wat wil men dan het algemeen als rechter in deze doen optreden Na nog een zeer uitvoerig overzicht van de behandeling der zaak gegeven te hebben en hetgeen daarbij is aan het licht gekomen, geeft de heer Simons zijn conclusie als volgt weer „Ik blijf ook na overweging der nieuw bij gebrachte aanwijzingen by mijne overtuiging, dat aan de schuld van de Hoger huizen twijfel allerminst uitgesloten is. Zou die twijfel door een nieuwe behandeling kunnen worden opge heven en zou zulk eene nieuwe behandeling reeds daardoor gerechtvaardigd zijn Het eer ste is mogelijk, maar acht ik vooralsnog niet waarschijnlijk. Ik vrees, dat, wanneer de getuigen, die verklaren dat hun door an deren bekentenissen zijn afgelegd, die ver klaring onder eede bevestigen, wij een voudig in een nog grootere impasse zullen ko men, verplicht te kiezen tusschen de onder eede gegeven verklaringen van Haitsma c. s. en debeëedigde getuigenissen der Stienstra's I. Uit het Duitsch. van HANS HOFFMANN. Een goed mensch moet eigenlijk met nie mand twistenmaar als hij het volstrekt wil, mag hij het alleen doen met zijn vijanden, die natuurlijk slechte menschen zijn; maar niet met zijne goede vrienden of buren, en in het allerminst met zijn eigen vrouw. En toch geschiedt dit, zooals wij weten, heel dikwijls, vooral in de eerste huwelijksjaren, waarin het eigenlijk regel is; daarom noemt men die dan wittebroodsweken, of honigmaanden, terwille van het genot der verzoening, die op eiken strijd volgt. Er moeten zelfs lieden zijn, die met opzet twist uitlokken, om dit genot later te smaken, zooals menigeen eerst een slok zuren wijn drinkt, om later den fijnen beter op prijs te stellen. Zoo erg heb ik het echter nooit gemaakt, maar ik heb toch wel eens met mijn vrouw gekibbeld, zelfs nog toen onze oudste al zes jaar oud was. Het onderwerp van den strijd was ditmaal een rechtskwestie, en het geval droeg zich toe als volgt. Evenals andere menschen, voelden wij be- c. s. Mogelijk maai niet gemakkelijk denkbaar is het, dat de laatsten zouden weigeren onder eede te bevestigen, wat zij nu herhaaldelijk verklaard hebbengeschiedde dit, er zou een groote stap nader gedaan zijn tot den vrede, al zouden de redenen, die aan de kracht van het schuldbewijs tegen de gebroeders H. doen twijfe len daarmee niet zijn vervallen. Maar bestaat er voor zulk eene nieuwe behandeling grond? Naar onze wet stellig niet; de vermoedens van meineed tegen Haitsma zijn niet beslissend en zullen geen rechter licht bewegen eene verwij zing te bevelen; eene veroordeeling is nog minder waarschijnlijk en toch eerst die veroor deeling zou ten slotte leiden tot eene nieuwe behandeling van de zaak der veroordeelden H. De vermoedens tegen de drie beschuldigde personen, rustend alleen op beweerde buitenge, rechtelijke bekentenissen, rechtvaardigen even min eene strafrechtelijke vervolging, die toch eerst na eventueele, zeer onwaarschijnlijke ver oordeeling, tot revisie van het vonnis, tegen de H. gewezen, zou leiden. Gelijk ik reeds vroeger betoogde, de kracht van het rechterlijk gewijsde moet onaangetast blijven, zoolang niet nieuwe omstandigheden de onjuistheid er van waarschijnlijk maken. De Fransche wet van 1895 vordert omstandigheden de nature ft êtabUr Vinnocence du condamné de Duit- sche wet vereischt slechts „het bijbrengen van nieuwe feiten, die op zich zelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen de vrijspraak van den aangeklaagde zonden kunnen ten ge volge hebben." Ikzou aan deze laatste,de tuimere omschrijving de voorkeur geven en dan aan ons hoogste rechtscollege of aan een daartoe bijzonder saamgesteld college de vraag ter be slissing willen laten of de aangevoerde nieuwe feiten inderdaad een nieuwe behandeling recht vaardigen. Ik voor mij zou geneigd zijn in de hier aangevoerde buitengerechtelijke bekente nissen van andere personen zoodanige feiten te zien, omdat ik de mogelijkheid allerminst bui tengesloten acht, dat de eerste rechter, indien van de bekentenissen onder eede was gebleken, het bijgebrachte bewijsmateriaal daardoor in die mate verzwakt zou hebben geacht, dat hij eene vrijspraak, een non liquet, zou hebben gewezen. Naar onze wet is het intusschen on mogelijk daaromtrent door een nieuwe openbare behandeling zekerheid te verkrijgen. Toch staat een weg open, waardoor de rechter, die het vonnis wees, geroepen kan worden in het licht der thans bekende feiten een nieuw oordeel te geven. Indien een request tot gratie wordt ingediend, zal het Hof te Leeuwarden daarover zijn advies hebben te geven. Dat Hof zal zich dan opnieuw de vraag mogen voorleggen, of het nog altijd van de schuld der veroordeelden overtuigd is; is die overtuiging verzwakt, het zal daarvan in zijn advies kunnen doen blijken en de minister van justitie, in zijne voordracht aan de Kroon, zal zeker aan een dusdanig advies hooge waarde hechten. Blijft het Hof daaren tegen bij zijn vroeger gebleken opvatting, men zal dit kunnen betreuren, maar men zal die opvatting, op eene eerlijke overtuiging steunend, hebben te eerbiedigen en zich moeten neerleg gen bij het onvermijdelijke. „Doch wordt op deze wijze het rechtsinsti tuut der gratie niet buiten zijne natuurlijke grenzen uitgebreid? Ik zou denken van neen. De minister heeft in zijn antwoord aan mr Troelstra er den nadruk op gelegd, dat de grondwet alleen de gratie van straffen kent en niet de gratie van eene veroordeeling. Ik denk er niet aan dit te betwisten. Ook al wordt aan de gebroeders H. gratie verleend van de hun opgelegde straf, de uitgesproken veroor deeling blijft formeel intact en voor personen, die zouden blijken onschuldig veroordeeld te zijn, is de gratie daarom een zeer onvolledig middel van rechtsherstel. Maar zou daarom de gratie niet mogen worden verleend, indien bleek van eene vermoedelijke onjuiste veroor deeling en de gebrekkige regeling der revisie vernietiging dier veroordeeling onmogelijk maakte Het veroordeelend vonnis staat voor de Kroon vast, zegt de minister, en gratie is geen rechtsmiddel, dat het vonnis aantast. Dit laatste is formeel volkomen waar en niet minder waar is het eerste, maar onder deze beperking, dat, wanneer door latere omstandigheden zou blij ken, dat het veroordeelend vonnis op een on- juisten grondslag rust, de gratie het gepleegd wordende onrecht mag, neen moet doen op houden. Het instituut der gratie mag niet ont aarden in een nieuwe instantie, ik ben de eerste hoefte aan frissche lucht in den zomer en daar wij niet, als andere menschen, een badkuur konden doen, of voor ons genoegen op reis gaan, huurden wij buiten de stad, in een groo- ten tuin, een priëel met het recht van in den tuin te wandelen. Dit priëel leverde in het vroege voorjaar, toen wij het contract sloten, den aanblik op van een aantal boonenstaken, van boven door dwarshouten verbonden, waar binnen wy ons heerlijk door het lente-zonnetje lieten koesteren. Doch naarmate de warmte toenam, merkten wij dat het genot van dit zonnebad geringer werd, en wij vroegen dus aan den verhuurder hoe het met het begroeien van ons staken tempeltje stond? „Het is een klimoppriëel", zei hij kortaf en draaide ons den rug toe. Wij gingen aan het onderzoeken en ontdek ten werkelijk een aantal van die plantjes, die ongeveer een hand breed boven den grond kwamen en hun best deden om langs de stokken naar boven te klimmen. Wij berekenden dat het wel een jaar of wat zou duren eer zij eenige schaduw zouden geven en dat onze kleinkinderen zich wellicht zouden beklagen, dat het in ons priëel dampig en vochtig was. Doch daar wij het recht op het lommer van deze aanplanting slechts voor éen zomer ge huurd hadden, hielpen al die beschouwingen over de toekomst ons niets tegen de stralen der Juli-zon. Mijn eerste plan was, om eens een heel era- om het toe te geven en om te pleiten voor eene wetgeving, die gratie tot eene hooge uit zondering kan maken. Maar bij gebrekkige wetsvoorschriften is de gratie het plechtanker van het recht, of, zooals Vod Liszt het uit drukt, Die Sicherheitsventildes Rechts. In een door mij zelf behandeld geval is aan drie jongens, tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens verzet, volledige gratie verleend, omdat na het arrest gebleken was, dat eene zeer belang rijke verklaring van een getuige, die op de overtuiging van den rechter stellig grooten invloed had geoefend, niet met de feiten in overeenstemming was. Natuurlijk bleef ook hier de veroordeeling formeel in stand, maar hare gevolgen werden opgeheven, omdat de uitgesproken veroordeeling niet meer met de rechtvaardigheid in overeenstemming scheen. En indien ditzelfde naar het advies van het hof, dat de schuldigverklaring gaf, en naar het oordeel van den minister ook in de zaak H. het geval mocht zijn, dan schijnt mij gebruik making van de gratie een eisch des rechts." De onschuld der Hogerhuizen is niet ge bleken; „wie het anders beweert overschat de feiten, die ten hunnen gunste spreken", zegt de heer Simons ten slotte. „Twijfel be staat; een twijfel, die, voor zoover hij steunt op reeds vóór het arrest bekende omstandig heden, geen recht geeft dit, op wettig en naar het oordeel der rechters ook overtuigend be wijs steunend dictum aan te tastenvoor zoo ver hij in nieuwe feiten zijn grond vindt, een nieuwe rechterlijke uitspraak zou kunnen recht vaardigen; thans en naar ons recht moet lei den tot eene beslissing van de Kroon, geba seerd op het advies van den rechter. Leidt die beslissing tot handhaving van het arrest ook in zijn gevolgen, voor hen, die aan de onschuld gelooven, blijft de hoop bestaan, dat de toekomst het ontbrekende onschuldsbewijs zal brengen, en voor hen, die als ik twijfelen, de innige wensch, dat die toekomst, in welke richting dan ook, het volle licht moge doen opgaan over deze nog niet geheel tot klaar heid gekomen zaak." STATENVERKIEZING. Bij de verkiezing te Brielle werden uitge bracht 2052 stemmen. Gekozen is mr G. J. Goekoop (lib.) met 1408 stemmen. De heer D. Breesnee (lib.) kreeg 358, de heer A, R. van Beekum Maurisse (antir.) 184 stemmen. A T J E H. Naar aanleiding van het bericht dat de luitenants Bosch en Lutje uit den dienst zijn ontslagen, zegt het N. v. d. D. Dit is dus het einde van de zaak der beide officieren, die, tegen de bepalingen en in weer wil van een waarschuwing van den compagnie's- commandant, gelegenheid gaven tot. „rampas sen in een Atjehsche kampong. Verzwarende omstandigheden waren, dat deze kampong tot de „bevriende" moest worden ge rekend, en dat zij zelf eenig aandeel hadden gehad in den buit. Door den krijgsraad vrijgesproken, werden zij in hooger instantie door het Hoog Militair gerechtshof van Ned.-Indië veroordeeld tot gevangenisstraf en vervallenverklaring van den militairen stand. Tegen dit zware vonnis ver hieven zich vele stemmen, in Indië en hier te lande. De gouvernenr-generaal heeft toen gratie verleend. Regeling van den leerplicht. Met enkele regelen maakten wij reeds mel ding van het voorloopig verslag, door de af- deelingen der Tweede kamer uitgebracht over het wetsontwerp op den leerplicht. De belangrijkheid der kwestie maakt het zeker noodig, dat wij onze lezers eenigszins uitvoerig op de hoogte brengen van dat verslag. Vele leden hadden met leedwezen de indiening van dit ontwerp gezien. Met het middel, dat de regeering wil bezigen om haar doel te bereiken, kon men zich in beginsel niet vereenigen. Het wetsontwerp heet te strekken tot invoering van leerplicht, maar, aldus betoogde men, 't betreft in waarheid de invoering van school dwang. Men achtte het al zeer onverstandig, na de invoering van den persoonlijken dienst plicht, nu een zoo antipathiek voorstel te doen volgen als dat tot invoering van leerplicht. Men wees er op, dat een groot deel der werk lieden tegen leerplicht gestemd was en vroeg of het op den weg van het tegenwoordig stig woord hierover te spreken met den bemin- nelijken eigenaar van den tuin en het priëel, maar mijn vrouw was bang voor onaange naamheden en merkte terecht op, dat door wrijving de hitte slechts zou vermeerderen, terwijl men met zulke onbeschaafde lieden altijd aan het kortste einde trok, daar men met logische en juridische bewijsgronden toch niet op kon tegen lompheid en brutaliteit. Deze laatste opmerking overtuigde my, vooral omdat ik mij gestreeld voelde dat zij mijn logisch overwicht, zij het ook slechts langs een omweg, erkende, en daar ik geen jurist ben, was ik dubbel trotsch dat zij mij ook op dit gebied een juist inzicht toeschreef. Helaas In dien trots, die voorloopig onze eensgezind heid bevorderde, schuilde tevens de kiem voor onze latere oneenigheid Voorloopig gaf ik dus toe, en stemde zelfs met haar voorstel in, om aan een tuinman te gaan vragen of wij niet nu nog een snel groeiende klimplant naast den tragen klimop zouden kunnen planten. Wij dachten in de eerste plaats aan erwten en boonenik dacht ook aan hop, maar mogelijk was er nog iets beters te vinden. Wij begaven ons dus naar een hovenier, bij wien ik reeds veel ruikers geteocht had en van wien ik dus zeker was dat 'hij mij goed. gezind zou zijn, verklaarden hem hoe de zaken, stonden en deden onze vraag. „Dan zou het eenvoudigste zijn om den ministerie lag een voorstel tot invoering van leerplicht te doen. Volgens verscheidene leden mocht aan de invoering van leerplicht niet. gedacht worden, dan met voorafgaande of ge lijktijdige verbetering in de regeling van het lager onderwijs. Te bedenkelijker zou de invoe ring van leerplicht zijn, nu een niet onaan zienlijk aantal openbare onderwijzers blijkt sterk gekant te zijn, zoowel tegen onze Staats instellingen als tegen de bestaande inrichting der maatschappij. Dat dit wetsontwerp kort vóór de aanvaarding der regeering door de koningin werd ingediend, werd door sommige leden onpolitiek en onkiesch geacht. Door vele andere leden werd daarentegen dit wetsontwerp toegejuicht, en betoogd, dat dit geenszins strekt om den Staat de opvoeding dei- kinderen in eigen hand te doen nemen. De indiening ervan lag, volgens hen, zeker op den weg van het tegenwoordig kabinet. Kwalijk kon, naar men meende, als een der eerste be langrijke daden der Koningin, een waardiger maatregel voorbereid worden, dan de goedkeu ring van een wetsontwerp, hetwelk bestemd is de volksontwikkeling op krachtige wijze te be vorderen. Vele leden waren van gevoelen, dat de Staat het recht mist om op de voorgestelde wijze aan de ouders de verplichting op te leggen hunne kinderen naar school te zenden of huis onderwijs te doen genieten. Het wetsontwerp toch onttrekt aan de ouders de beslissing over de wijze van opvoeding der kinderen en berust op het beginsel dat de kinderen niet aan de ouders maar aan den Staat behooren. Anderen merkten op, dat dit wetsontwerp geen andere strekking heeft dan de wet te handhaven, die aan de ouders de verplichting oplegt hunne kinderen op te voeden. Dit ontwerp verzekert de naleving van dien plicht. De voorgestelde dwangmaatregelen zullen beter doel treffen dan andere maatregelen die genomen kunnen wor den. Door vele leden werden bedenkingen geop perd tegen de inrichting van bet lager onder wijs en betoogd werd dat die inrichting on- practisch en te geleerd is. Die grieven wer den door andere leden ten deele onjuist en overdreven geacht. De vraagof openbaar lager onderwijs gunstig werkt voor de opvoe ding en de zedelijke vorming der leerlingen, werd dezerzijds in bevestigenden zin beant woord. Men was met den minister van oor deel, dat verbetering van het lager onderwijs ook uit een oeconomiscb oogpunt in bet be lang van den Staat is. Vele leden bespraken de vraag, of in Neder land het schoolverzuim van dien omvang is, dat daardoor de invoering van leer- en school plicht gerechtvaardigd is en kwamen tot de conclusie,dat het absolute schoolverzuim inde laatste twintig jaren belangrijk is vermin derd. Betoogd werd dat omstandige statistie ken geenszins noodig zijn om uit te maken dat het relatieve schoolverzuim in ons land zeer groot is. Vele leden waren van oordeel, dat een groot bezwaar tegen invoering van leerplicht gelegen is in de achterstelling van het bijzonder onderwijs bij het openbare. Eerst wanneer gelijkstelling verkregen is, zal er ge legenheid bestaan tot het oprichten zoowel van bijz. als van openbare scholen en kan in waar heid gezegd worden, dat men de volkomen vrije keuze der school heeft, doch ook afgescheiden daarvan achtte men de voorgestelde regeling onbevredigend Er waren leden, die ten opzichte van het begin en het einde van den leerplichtigen leeftijd zekere vrijheid aan de ouders wenschten te laten en geen van al deze leden konden zich vereenigen met het voorstel, om den leer plichtigen leeftijd tot het 13e jaar te doen voortduren: de 12jarige leeftijd moet h. i. be houden blijven: 1. in het belang van het kind; 2. in het belang van het gezin en 3. in het belang van de maatschappij. Hiertegenover werd door andere leden, die zich met deze beschouwingen niet konden vereenigen, opgemerkt dat bij het bepalen van den duur van den leerplicht geenszins gerekend behoort te worden naar den tijd, noodig voor het leeren van lezen, schrijven en rekenen. Voor de algemeene ontwikkeling des volks is het noodig, dat op de lagere scholen meer ge leerd wordt, en beperking van den leerplicht tot de 12jarigen leeftijd zal zulks onmogelijk maken. De arbeid van 12jarige kinderen werd voor de nijverheid geenszins onmisbaar geacht. witten wingerd te nemen." „Groeit die dan zoo gauw vroeg mijn vrouw. „Die? Die groeit zoo gauw, dat het ongeloofelijk is. Men zegt wel eens voor den grap dat men het gras hoort groeienmaar die witte wingerd kan men in allen ernst zien groeien. Als het vochtig, warm weer is maakt hij in een paar dagen ranken van een arm lang." Mijn vrouw klapte in de handen en riep „Dat is heerlijkDat is juist wat wij noodig heb ben Wij nemen natuurlijk den witten wingerd." „Als die maar niet te duur is," zei ik bedenkelijk„want dat is wel te vreezen bij zulke uitstekende hoedanigheden." „Twintig centen per wortel en éen is voldoende." Na was.mijn vrouw heelemaalin de wolken; maar ik werd een beetje wantrouwend: zulk goedkoop goed was zeker niet veel zaaks en en dus vroeg ik voorzichtigheidshalve of er ook nadeelen aan verbonden waren „Ja, dat wel," gaf de tuinman dadelijk toe, „men heeft het niet graag in de tuinen omdat het zoo verschrikkelijk voortwoekert. Laat men het vrij groeien, dan wordt men het nooit meer baas. Het zaait zich zelf en komt overal te voorschijn, waar men het volstrekt niet hebben wil, en is niet meer uit te roeien." Ik zette een bedenkelijk gezicht, maar mijn vrouw riep lachend uit: „Wat gaat ons dat Verscheidenen van deze leden waren teleurge steld, omdat zij meenden dat het einde van den verpliohten leeftijd behoudens zekeren, desnoods ruim te nemen overgangstijd ep 14 jaren gesteld behoort te worden. Overigens achtten vele leden het noodig, dat in de wet gewaakt werd tegen het wegzenden van kin deren van openbare scholen, enkel op grond dat zij ouder dan 13 jaar zijn. Zeer vele leden verklaarden zich voor de invoering van leerplicht ten opzichte van her- halingsonderwijs, te geven in de avonduren. Voor vele leden was een hoofdbezwaar tegen het wetsontwerp gelegen in de financieele ge volgen, en de aandacht werd hierbij gevestigd op verschillende onderwerpen, waarvoor nieuwe uitgaven zullen worden vereischt. Van verschillende zijden werd verzocht, dat de minister alsnog zoo omstandig en nauw keurig mogelijk zou opgeven welke uitgaven tengevolge van de aanneming van het w. o. zijn te verwachten. Voorts werd aangevoerd, dat het bijzonder onderwijs onmogelijk de mid delen kan vinden ter bestrijding van de bij iu- voering van leerplicht gevorderde uitgaven. Evenzeer werd aangedrongen op een verkla ring van de regeering omtrent het vinden der middelen tot dekking van die uitgaven. Betoogd werd dat de invoering der wet een belangrijke verhooging der Rijksbelastingen noodig zal maken en gevraagd werd hoe hierin zal voorzien worden, waar de minister van financiën verdere verhooging der directe belasting ondoenlijk acht, en er zoovele andere hervormingen zijn, die groote financieele opof feringen van het rijk zullen vorderen. Gaarne zou men hieromtrent inlichtingen ontvangen. Deze beschouwingen omtrent de financieele gevolgen van den leerplicht kwamen anderen overdreven voor. De bepalingen van het ontwerp, welke strek ken moeten om behoorlijke naleving van den leerplicht te verzekeren, gaven tot vele beden kingen en opmerkingen aanleiding. Verschillende middelen tot verbetering der voorgestelde regeling werden aan de hand ge daan. Vele leden bepleitten de instelling van plaatselijke commissiën, aan welke in de eerste plaats de zorg voor de naleving der wet zou zijn op te dragen. Die commissiën zouden geheel of althans voor een deel zijn saam te stellen uit de ouders van schoolgaande kinderen. Vrij algemeen was men van meening, dat de aanneming van het ontwerp tot geheele reor ganisatie van het schooltoezicht zal moeten leiden. Ook tegen de voorgestelde bepalingen omtrent het toezicht op het huisonderwijs worden ver schillende bedenkingen geopperd. Eenige leden waren van meening, dat het in strijd is met beginselen van het strafrecht de ouders te straffen voor een buiten hun toe doen gepleegd schoolverzuim. Op eenvoudige behandeling der voor den kantonrechter te brengen zaken stelde men hoogen prijs. In een der afdeelingen werd door een der bestrijders van het ontwerp een stelsel uiteengezet, dat naar zijn meening tot bevor dering der volksontwikkeling kan strekken, zonder dat het noodig is tot invoering van leerdwang de toevlucht te nemen. Bevordering van geregeld schoolbezoek, door middelen van zedeltjken aard, werd wenschelijk geacht. Men wenschte commissiën, saamgesteld gedeeltelijk door de gemeentebesturen, gedeeltelijk door de ouders der schoolgaande kinderen, waarvan van rechtswege leden zouden zijn een of meer geestelijken van elke kerk of kerkgenootschap. Betoogd werd dat tot beteugeling van school verzuim een betere aansluiting moest worden ingevoerd van de sohooluren aan het leven. Door een en ander meende men, dat meer resultaten zouden worden verkregen dan door de bedreiging met straf, gelijk in dit wets ontwerp wordt voorgesteld. LANDBOUW. Dat de Belgen zei ven lang niet tevreden zijn met de vermomde beschermende politiek van den tegenwoordigen minister van landbouw, blijkt uit het volgende schrijven van een in woner van Moerbeke aan het natuurlijk zeer regeeringsgezinde H. v. A. „Vandaag lees ik in uw geëerd blad dat het mond- en klauwzeer uit Holland verdwenen is. Waarom gaat men dan altijd voort met de aan? Wij hebben het priëel maar voor éen zomer gehuurd en verlangen groen en schaduw Het is niet meer dan zijn verdiende loon als die akelige eigenaar er naderhand last van heeft." „Maar hij zal er ook schade door lijden," merkte ik ernstig op, „want ongetwijfeld wordt zyn klimop verstikt en bedorven en wie weet, wat nog meer. Dat gaat toch niet aan." De tuinman bevestigde dit heel kalm doch mijn vrouw bleef er bij dat ons dit niet aan ging. De eigenaar had schuld, en dus moest hij ook de straf dragen, of eigenlijk moest hij ons nog dankbaar zijn, dat wij het priëel lom merrijk en dus bruikbaar maakten. Volgens recht en billijkheid moest hij de twintig cen ten betalen, en niet wij. Dat was alles goed en wel, maar ik had er toch geen vrede meemijn juridisch geweten kwam er tegen op en ik verzette mij in naam van het geschreven en ongeschreven recht, tegen deze soort van eigen hulp. Mijn vrouw lachte spotachtigdat kende ik al dat deed zij altijd als ik mijn logica en mijn rechtsgevoel wat al te kras uitte en nu steeg het bloed mij natuurlijk zachtjes aan naar het hoofd. Ik verwachtte van baren kant een dapperen tegenstandwij konden toch niet in het bijzijn van dien vreemden man gaan redetwistendus besloot ik die twintig centen aan de betamelijkheid ten offer te brengen en den wortel te koopen. Ik had: het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 5