IHIDDELBIIRGSCHE COURANT.
12 Juli.
N°. 161
141e Jaargang.
1898.
Dinsdag
De Staat en het godsdienst
onderwijs.
Dexe courant verschgnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, xoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.-
Afzonderiijke nummers kosten 5 oent.
Thermometer
Middelburg 11 Juli 8 u. vm. 59 gr. 12 n 64 gr.,
av. 4 n.61 gr. F.Verw. N. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureaa bezorgd zijn.
Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent. Reclames 40 oent per rej
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Age n ten;
Te 's GravenhageDa Gebb. Beuntante te
Amsterdam A. de La Mar Azn.
deze courant behoort een
Middelburg 11 Juli.
Aan dit vraagstuk, dat in den laatsten tijd
op den voorgrond is gedrongen, wijdt Het
Vad. een uitvoerig opstel.
De beweging oin in de bestaande regeling
verandering te brengen is uitgegaan van eenige
Almeloosche predikanten, onder wie de heer
P. Bruining de drijvende kracht is geweest; zij
had tot doel om te bewerken, dat in de wet
ten omtrent het onderwijs-bepalingen worden
opgenomen, dat bij de regeling der schooltijden
voor lagere en middelbare scholen en voor
Gymnasia voormiddaguren moeten worden vrij
gegeven ten behoeve van het godsdienstonder
wijs.
Deze beweging heeft nogal wat omvang aan
genomen, en verschillende adressen zijn tot de
regeering gericht met dergeljjk verzoek. De
Almeloosche predikanten hebben daarop ook
de zaak bij de Tweede kamer aanhangig ge
maakt, het adres, dat aandringt op wettelijke
regeling, overgelegd, maar tegelijk de opmer
king gemaakt, dat
«reeds langs administratieven weg door den
invloed, dien de regeering kan uitoefenen op
de samenstelling der leerplannen voor openba
re scholen, zoo Gymnasia als middelbare en
lagere, veel verbetering zou kunnen worden
aangebracht
„dat zij met bescheidenheid meenen, dat van
zoodanigen invloed nagenoeg niet blijkt, en zij
daarom de kamer zouden willen verzoeken de
regeering tot eenige meerdere werkzaamheid
op dit gebied te prikkelen
„redenen, waarom zij de kamer eerbiedig
verzoeken bij de regeering, speciaal bij den
minister van binnenlandscbe zaken, aan te
dringen, op het nemen van al die maatregelen
die thans reeds binnen het bereik zijn van de
Uitvoerende macht, om de gelegenheid tot het
verkrijgen van godsdienstonderwijs door de
leerlingen der verschillende openbare scholen
uit te breiden en zoo dit onderwijs meer tot
zijn recht te doen komen."
By de groote schoonmaak, waartoe de com
missie voor de verzoekschriften pleegt over te
gaan op den laatsten dag der zitting, als de
kofiers gepakt zgn, de handen gedrukt worden
en niemand meer eenige aandacht voor iets
over heeft, werd, onder afhandeling van een
37-tal adressen, ook over dit adres rapport uit
gebracht.
De commissie, „overtuigd van het groote be
lang van goede maatregelen in dezen", mee
nende „dat dei kamer, indien mogelijk, dan
het krachtigst kan medewerken ten goede, in
dien zij op de hoogte is van hetgeen ten deze
bestaat", stelde voor het adres te verzenden aan
den min. van binnenl. zaken met verzoek om
inlichtingen.
Natuurlijk had in de kamer niemand be
zwaar; inlichtingen vragen is al zoowat het
gemakkelijkste werkje, dat een kamer doen
kan; maar misschien heeft de minister van
binnenlandsche zaken wel eenig bezwaar. Want
wat wordt eigenlijk van hem gevraagd? De
Kamer moet volgens de commissie op de hoogte
zijn van „hetgeen ten deze bestaat". Er
scbynt dus van de regeering gevraagd te wor
den een administratieve enquête over 't ge-
heele land, opdat men wete, over welke uren
overal op lagere en middelbare school en gym
nasium de leerplannen loopen en in hoeverre
overleg is gepleegd met de godsdienstonder
wijzers voor het vrggeven van uren te hunnen
behoeve. Tevens zal men moeten weten, of over
al dezelfde moeilijkheden zich doen gevoelen,
waarover adressanten klagen, m. a. w. of over
al de predikanten worstelen met bet bezwaar,
dat zij geen geschikte uren voor godsdienst
onderwijs weten te vinden en dat zij genood
zaakt zijn de kinderen te nemen op uren,
ders voor ontspanning of zelfs voor den maal
tijd bestemd of waarin zij niet frisch genoeg
zijn om met vrucht van het onderwijs te genie
ten. En eindelijk nog zal, in aanmerking geno
men de klacht, dat van regeeringswege niet
genoeg wordt gedaan om invloed uit te oefe
nen op de leerplannen met het oog op het hier
bedoelde belang, inlichting gegeven moeten wor
den, in hoever de regeering hetzij haar in
vloed ten deze uitoefent, hetzy dien onge
bruikt laat. Alles saamgenomen geen kleinig
heid
Wy zouden zoo vervolgt Het Vad. wij
zouden willen vragenis dit alles nu wel noo-
dig? Eenige dingen, waarop het hier aankomt,
zijn bekend genoeg. Men weet, dat in den regel
de uren van 9—12 en van 2—4 voor school
onderwijs bestemd zyn, met vrye Woensdag
en Zaterdagmiddagen. Zoo de schooltijden hier
en daar iets vroeger of iets later beginnen, het
blijft regel, dat drie voormiddag- en twee
namiddaguren voor 't schoolonderwijs zijn be
stemd, terwijl de lessen op Woensdag en Zater
dag dikwyls in plaats van tot 12 tot 1 uur
duren. Men weet ook, dat overeenkomstig de
wet van 1878 op de lagere school op verschil
lende plaatsen aan de godsdienstleeraren ge
legenheid wordt gegeven de schoollokalen te
gebruiken, maar dat de voor hen bestemde
uren, behoudens mogelijke, maar zonder twgfel
geringe uitzonderingen, buiten de evenge-
noemde vallen. En eindelijk verneemt men uit
vele adressen, die tegenwoordig inkomen,
dat een groot aantal godsdienstleeraars en ook
een deel van 't publiek met dien toestand onte
vreden is. Nu kunnen wij begrgpen, dat men
dit alles nog wel eens gaarne in een dik rap
port verteld zou willen zien, met mooie staten
en tabellen versierd, maar is het teverkrggen
resultaat zooveel arbeids waard Ons dunkt,
men zou de zaak wel eens met den minister
kunnen bespreken, zonder zooveel voorafgaanden
omhaal.
Een opmerking, die voor de hand ligt, is de
volgende. Het is zeer wel te begrijpen, dat de
godsdienstleeraars den toestand weinig aange
naam vinden, omdat zij dikwijls inderdaad te
doen krijgen met kinderen, die zich als 't ware
verongelijkt achten, omdat hun een vrij uur
ontroofd is, en die na 't reeds genoten school-
onderwgs te weinig frisch zijn om volle aan
dacht aan 't godsdienstonderwijs te schenken.
En menscbkundig is de klacht, dat zoodoende
de indruk wordt gewekt, alsof het godsdienst-
onderwgs van geringe beteekenis is, „wat op
de waardeering van den godsdienst in 't alge
meen bij 't opkomend geslacht een ongunsti-
gen invloed oefent." Maar, zouden wij willen
vragen, hoe komt het, dat deze bezwaren zich
tegenwoordig zoozeer doen gevoelen Het is
toch tientallen, twintigtallen van jaren niet
anders geweest. De uren, waarop onderwgs
wordt gegeven, zoowel op de lagere school als
op de Hoogere Burgerschool en op het Gym
nasium hebben met de tegenwoordige nooit
belangrgk verschild en altijd beeft de gods
dienstleeraar de vrijbiyvende uren moeten be
nuttigen. Maar dan gelooven wg, dat men er
toch wel eens in geslaagd is de uren te vin
den, waaraan niet de bezwaren kleven, die
thans breed worden uitgemeten. Er zijn toch
ook nog avonduren, die niet bepaald onge
schikt zgn. Oudere leerlingen, die wel eens
een lezing gaan aanhooren of een concert of
comedie bezoeken, zullen niet door overver
moeidheid worden aangetast, als zij op een en
kel avonduur bij den predikant ter leering gaan.
Voor jongere leerlingen is het immers niet noo-
dig, dat zg de gansche Woens- en Zaterdagna
middagen vrg zgn. "Wij herinneren ons nu een
30 jaar geleden in een provinciestad een cate
chisatie, die tot algemeen genoegen gehouden
werd, in voorjaar en zomer althans, van des
ochtends VU tot %lU uurdan behoefde de
predikant niet te klagen over onfriscbheid en
de leerling niet over 't gemis van vrge uren.
Al geven wg gaarne toe, dat znlk een regeling
moeilijk zou zgn in plaatsen, waar de leerlin
gen groote afstanden hebben af te leggen naar
catechisatie en school, het is toch zeer de
vraag, of niet meer in deze richting kan wor
den gedaan, als aan de toenemende gemakzucht
van het tegenwoordig geslacht wat minder
werd toegegeven.
Wat de adressanten vragen, ook dit valt
in 't oog is inderdaad niet van geringe be
teekenis. Wg lezen in het adres o. a.
„Het gewenschte doel zou o. i. bereikt wor
den, indien in de verschillende wetten artike
len werden opgenomen, luidende ongeveer als
volgt: „Opdat de leerlingen, naar gelang van
de begeerte der ouders of voogden, godsdienst-
onderwgs kunnen ontvangen, worden bg de
regeling der schooltijden (wat de openb. lagere
school betreft in te voegen„voor de leerlin-
gen der beide laatste jaren van den cursus")
wekelgks éen en een half der anders voor het
schoolonderwgs aangegeven morgenuren vrg-
gegeven, voor iedere klasse afzonderlijk. Zijn
er meerdere scholen voor lager (respect, mid
delbaar) onderwgs (of gymnasia) in een gemeen
te, dan worden voor de parallel loopende klas
sen dezelfde uren vrijgegeven, tenzij op verzoek
der met het geven van godsdienstonderwijs be
laste personen anders wordt bepaald".
Adressanten achten dit zeer wel uitvoerbaar,
en wy twijfelen niet, of zij hebben, alvorens
zij dit neerschreven, de zaak van hun stand
punt nauwlettend bekeken. Maar zullen deon-
derwijs-autoriteiten er evenzoo over denken
Als de commissie voor de verzoekschriften eens
aan den minister deze zeer speciale vraag had
gesteld, of dit denkbeeld naar zgn oordeel uit
voerbaar zou zgn, dan had zij beter de puntjes
op de i's kunnen zetten dan met haar algemeene
j vraag om inlichtingen. Want het is nu eenmaal
zoo gesteld, dat het leerplan der verschillende
scholen zich over al de aangewezen uren uit
strekt en verdeelt. Elke l'/a uur minder, hoe
weinig betrekkelijk ook, hakt er in. Men zal
het gansche plan moeten omwerken, en het zal
de vraag zijn, op welke vakken men het ver
lies verhalen zal. De vraag is, of er vakken
zijn, die 't verlies kunnen lijden. Wg vreezen
wel, dat het antwoord der meeste autoriteiten
ontkennend zal luiden. Wel wordt er in 't pu
bliek algemeen geklaagd over overlading
klachten overigens, die schrikbarend overdre
ven en in menig opzicht OBgegrond zijn
maar die overlading steekt dan meer in de hoe
veelheid huiswerk, dan in het aantal uren, dat
op school aan elk vak wordt gewijd. Meent
men, dat het aantal vakken op H. B. S. en
gymnasium beperking kan lijden, dat is zeker
een gewichtige quaestie, die ernstig onder de
oogen mag worden gezien, maar daarbij moet
met zooveel verschillende gezichtspunten wor
den gerekend, dat ze niet kan worden uitge
maakt met het oog op de eiBchen van 'tgods-
dienstonderwgs en ter wille van die eischen
alleen. Bovendien, wie beperking van het aan
tal vakken eischen, zullen daarom in den re
gel toch geen vermindering van schooluren
verlangen, maar integendeel meer tgd voor de
in hun oog belangrgkate vakkeu willen be-
Zou nu reeds, zonder wetswijziging, langs
administratieven weg meer inschikkelijkheid
kunnen worden betoond Het is ons niet recht
duidelgk, wat adressanten bedoelen, als zg be
weren, dat de regeering meer werkzaamheid op
dit gebied zou kunnen toonen. Men kan van
haar moeilijk eischen of verwachten, dat zij
haar invloed in de schaal zal leggen, opdat bij
het opmaken der leerplannen van de lagere
school, van de middelbare school, van het gym
nasium uren voor godsdienstonderwijs wordeD
vrijgelaten. Alleen de wet op het lager ouder
wijs behandelt de zaak. „Bij de regeling der
schooltijden wordt door het vrijgeven van uit
drukkelgk in de regel?:*? genoemde uren ge
zorgd, dat de schoolgaande kinderen van de
godsdienstleeraren godsdienstonderwijs kunnen
genieten", aldus art. 22 der wet. Maar dit is
'n zaak van huishoudelijke gemeentelijke rege
ling, waar de regeering buiten staat. De rege
ling van de schooltgden en de vaststelling van
het leerplan geschiedt door het hoofd der
school, onder goedkeuring van B. en W. en den
districts schoolopziener. Ook stellen B. en W.,
in overleg met den ambtenaar, de voorwaarden
vast, waaronder de lokalen voor godsdienst
onderwijs worden beschikbaar gesteld. Ed
eerst als tusschen den districts-schoolopziener
en het college van B. en W. over een en ander
verschil van gevoelen rijst, wordt de beslissing
van den minister ingeroepen. Als nu de on
dervinding leert, dat daarover verschil van ge
voelen tusschen de gemeentelijke autoriteit en
den Rijksambtenaar nimmer rgst, dan is er
voor de regeering tot inmenging aanleiding
noch bevoegdheid. De vraag echter dringt zich
op, of predikanten, die zich door den tegen-
woordigen staat van zaken bezwaard gevoelen,
omdat de regeling van schooltijden en leerplan
hun geen passend uur voor hun godsdienston
derwijs openlaat, zich niet in de eerste plaats
tot de gemeentelijke autoriteit behoorden te
wenden. Wanneer dit meermalen ware geschied,
dan zou duidelijk zijn gebleken, of bij die plaat
selijke autoriteiten onwil of onmacht bestaat om
een voor 't godsdien3tonderwgs gewenschte rege
ling te treffen. Dan zou ook allicht hier of daar
van verschil van gevoelen tusschen colleges van
B. en W. en districts schoolopzieners gebleken
zijn, waardoor een beroep op den minister
gewettigd ware geworden. En dan eerst ware
er misschien grond gevonden voor de bewering,
dat de regeering zich het belang, waarvoor de
predikanten opkomen, minder aantrekt dan ge-
wenscht en oorbaar is te achten. Maar van een
en ander is nimmer vernomen.
Bg middelbaar en hooger onderwgs is in
vloed der regeering in de genoemde richting
nog veel meer uitgesloten. Wel wordt voor de
rijks hoogere burgerscholen jaarlgksche goed
keuring van het leerplan door den minister ge-
eischt, maar waar de wet over godsdienston
derwijs geheel zwijgt, zou zeker een opmerking
zijnerzijds, dat geschikte uren daarvoor vrijge
geven behooren te worden, misplaatst zijn.
Bij gemeentelijke burgerscholen kan van zoo
iets natuurlijk in 't geheel geen quaestie zijn.
Ten aanzien der gymnasia moet hetzelfde oor
deel gelden.
Hierna betuigt de redactie van het Haagsche
blad haar leedwezen'over den schamperen toon,
waarop Het Schoolblad zich over deze kwestie
heeft uitgelaten
Heeft zij daarin gelijk
Onze3 inziens niet. Het Schoolblad heeft
zich zeiven reeds voldoende gerechtvaardigd.
Maar bovendien, met alle sympathie, die wij
I gevoelen voor bet standpunt en de beschou
wing van Het Vad., mogen wy niet over het
I hoofd zien de vaak zeer overdreven pretentie,
waarvan tal van predikanten blijk gevenhoe
dezen hun eischen steeds luider laten weer
klinken hoe zij, hoewel thans minder dan
vroeger, vooral op plattelandsgemeenten, te
genover het onderwijs en de onderwijzers een
belachelijk hoog standpunt innemen, alsof zij
zooveel hooger staan dan de laatsten.
Laten andere godsdienstleeraren of geestelg-
ken, b. v. die der Katholieken of Israëlieten,
zulke eischen hooren?
Is het dan wonder dat niet iedereen zich
daarbij aansluit en velen tegenover hunne vor
deringen zich eens krachtig laten hooren en
trachten hen terug te dringen tot het stand
punt, dat zy hebben in te nemen in de maat
schappij, waarbij zoovele anderen evenveel
rechten hebben als zg.
Er is indertijd omtrent dit godsdienstonderwys
in de wet op het L. O. een bepaling gemaakt,
die toen met ingenomenheid is begroet. Dat
de heeren zich daaraan houdenverder hunne
werkzaamheden regelen naar de eischen der
scholen, en in het belang der jongelui, die zulk
onderwgs verlangen, zich schikken in deze. Niet
de ouderwgzers en het onderwgs moeten zich
naar de predikanten regelen maar dezen laat
sten zich voegen naar de regelingen, door de
autoriteiten op onderwijsgebied gemaakt
Wij beamen echter wat Het Vad. ten slotte
oog zegt: De juiste kern der kwestie is deze,
dat de regeering, voor wie het openbaar onder
wijs krachtens grondwettig voorschrift een
voorwerp van aanhoudende zorg moet zyn, by
het stellen van elke vraag om het vrijgeven
van uren voor eenig ander onderwys, slechts
dat standpunt vau beoordeeling heeft iu te
nemen, of invulling van den gestelden eisch
met de zorg voor goede inrichting van het
onderwgs strookt. Wetgever en regeering be
hooren met godsdienstonderwijs en elk ander
onderwgs slechts in zooverre te rekenen, als
zonder schade voor het aan hun zorgen toe
vertrouwde onderwijs geschieden kan.
Het standpunt, waarop de staat zich stellen
moet, wenscben wy beslist te handhaven.
Ten slotte nog eene opmerking onzerzyds,
die, al raakt zy de hoofdzaak niet, met de
kwestie toch in nauw verband staat.
Het Vad. verklaarde nog geenszins blind te
zijn voor de hooge beteekenis van het gods-
dienstonderwgs.
Deze verzekering in haar algemeenheid nemen
wij niet over. Zij behoort weêr tot die half
slachtige betuigingen, waardoor tal van kwes
ties verwaterd worden.
De redactie van Het Vad. kan dat niet
meenenwant alles hangt in deze af van de
kwestie welk godsdienstonderwijs men op het
oog heeft.
Orthodoxen, irenischen en modernen, om
van andere geloofsrichtingen niet te spreken,
zijn het in deze volstrekt niet eens.
Er wordt heel wat godsdienstonderwijs
gegeven dat wij verderfelijk vinden, omdat het
de menschen bekrompen en kleingeestig
maakt en hen ongeschikt doet zgn voor hun
Laat ons toch ook bij zulke kwesties klaren
wijn schenken. In den tegenwoordigen tyd,
waarin meer en meer de zelfzucht achter het
masker van quasi-vroomheid zich verbergt,
beerschzuchtigen zich op een hoog stand
punt plaatsen en met een zekere brutale
vrijmoedigheid poseeren als mannen van gewicht
en gezag, moet ieder ander, die hen wil weer
staan op maatschappelijk en politiek gebied,
omdat hij hun streven verdertelijk vindt, er
geen doekjes omwinden, maar rondweg ook
voor zgn gevoelen uitkomen en allerminst door
dubbelzinnige of halve betuigingen voedsel
geven aan de meening dat dergelijke personen
met zekere zachtmoedigheid dienen ontzien te
worden.
Elke eerlgke meening waardeeren wg, mits
zij naar boven, naar hooger, naar het verhevene
streeft, niet naar het bekrompene en klein
geestige. Wordt de godsdienst misbruikt om
eigen invloed te vermeerderen, voor verkeerde
of lage doeleinden; leert men by het onder
wijs daarin niet dat men een ruimen blik
moet hebben in wereldsche dingen, alle men
schen als medeschepselen moet erkennen, aan
wier geluk men, zooveel mogeiyk is, moet
meewerken, en niet verketteren hen die op dit
punt in gevoelen verschillen, dan houdt dit
alles, volgens ons, op van hooge beteekenis te
rijn.
Nederland, eene groote Mogendheid.
om de Kaap nog wel, omdat in oorlogstijd
op het gebruik van 't Suez kanaal niet te re
kenen valt zeker aantal kolenstations be
hooren gevestigd te worden, teneinde voor onze
marine de verbinding tusschen moederland en
koloniën te verzekeren, in niet geringe mate
onze krachten te boven gaan. Reeds het heb
ben en onderhouden van zulke stations is
kostbaar, maar dit is nog niet alles, want men
moet ze in oorlogstijd ook kunnen behouden,
zoodat zy versterkt en bezet moeten worden
en wel in zulk een omvang, dat ze noodig een
veilige schuilplaats aan onze schepen kunnen
bieden. Neen, worden wij in een oorlog ge
wikkeld en wordt door den vijand de verbin
ding tusschen Nederland en Indië afgesneden,
dan zal ons niets anders overblijven, dan zoo
wel het moederland als de koloniën met de
daar beschikbare strijdmiddelen zoo goed
mogelgk te verdedigen.
Gelgke zucht tot o verdry ving, zegt de Arnh.
Crt. spreekt er uit de volgende ontboezeming
van De Standaard
„Zonderlinge toestanden
„De Philippijnen liggen vlak naast onze ko
loniën. Er ligt niets tusschen. De Spaansche
Archipel sluit vlak aan den onzen aan.
„Nu is Manilla geblokkeerd. Er wordt op het
eiland Luqoh een verwoede krijg gevoerd. En
alle Mogendheden, die er bij geïnteresseerd zgn
zenden er oorlogsschepen heen.
„Engeland heeft er vier. Japan drie, Duitsch-
land zelfs vijf. Ongerekend natuuriyk het Ame-
rikaansch eskader onder Dewey.
„Nederland alleen schittert ook hier door
afwezigheid.
„Het is, of zulk een oorlog vlak op ouze
kusten ons niet aangaat.
„Is dit nu alleen omdat onze handel op Ma
nilla op zero staat?
„Men zou zeggen, dit feit op zichzelf is reeds
bedroevend. België zelfs doet hier nog zaken.
Nederland, dat er vlak bij ligt, zet er geen
ton om.
„Maar ook afgezien hiervan mag toch ge
vraagd, of ouze vlag dan derwijze gemateria
liseerd is, dat, waar geen handel te beschermen
is, zelfs het faire acte de prêsence by zulk een
ern8tigen stand van zaken vlak op onze gren
zen, voor het rgk der Nederlanden, als tweede
koloniale Mogendheid, overbodig wordt geacht?"
Zonderlinge redeneering toch, zouden wy wil
len uitroepen. Sedert wanneer toch is het ver
nielen van een vloot, het forceeren van een
haven en het bombardeeren van eene versterkte
stad, zooals op de Philippijnen reeds gebeurd
is of nog gebeuren kan, eene soort vertooning
waarb'ij de onzgdige zeemogendheden acte de
prêsence geven en, om haar vlag te vertoonen,
een of meer harer oorlogsvaartuigen als toe
schouwers tegenwoordig doen zijn Is dit sedert
korter of langer tgd traditie geworden, dan
schgnt de belangstelling voor de gebeurtenissvn
bij Manilla niet groot, want met Nederland
„schitteren nog door afwezigheid" Frankrgk,
Rusland, Italië, Oostenrijk, Portugal, Denemar
ken, Zweden en dan noemen wij nog niet de
kleinere en de Zuid Amerikaansche marines.
Waarschijnlijk zal De Standaard zeggen, dat
deze Staten niet by den strijd op de Philip
pijnen geïnteresseerd zgn, maar in welk opzicht
is Nederland er dan wel bij geïnteresseerd
Voor handelsbelangen heeft het daar niet te
waken, zegt De Standaard zelf, en der
halve waarschgniyk ook niet voor de
veiligheid van landgenooten, zooals met
Engeland, Duitschland en Japan wel 't geval
is of de regeeringen dezer ryken althans voor
geven 't geval te zyn, teneinde een woordje
te kunnen meespreken als de Spaansche heer
schappij er tot het verledene behooren zal.
De Standaard verlangt toch niet, dat wij er
groote Mogendheidje zullen gaan spelen, omdat
de Molukken en de Soenda-eilanden in de na
bijheid liggen Toen er in 1870 by Metz en
Sedan werd gevochten en Verdnn, Longwy en
andere vestingen in Noord-Frankrijk belegerd
werden, zgn toch ook de Belgen niet gaan
kijken om acte de prêsence te geven, maar
hebben zij maatregelen genomen, dat de strijd
niet op hun gebied werd overgebracht. Welnu,
als de regeering in Indië zich thans ook maar
tot dezo zorg bepaalt, dan zal zij stellig 's lands
belang beter behartigen, dan als zg uit mis
plaatste fierheid Nederland, door de tegenwoor-
heid van een oo logsschip voor Manilla, tusschen
enkele onderling naijverige groote Mogendheden
in 't gedrang bracht.
Aldus besluit het Arnhemsche blad.
In den laatsten tijd legt de redactie van de
Standaard een buitengewone, op zich zelve
zeker hoogst prijzenswaardige belangstelling
voor onze marine aan den dag, vaak met het
air van eene marine-specialiteit; maar in haar
ijver schijnt ze wel eens te vergeten, dat Ne
derland niet tot de groote Mogendheden van
Europa behoort. Zoo b. v. zou het vervullen
van baren eisch, dat op den weg naar Indië
BENOEMIIVUEA ENZ.
Bij kon. besl. ia in zijnen rang overgeplaatst,
bij het wapen der infanterie van het leger in
N.-I., de tweede-luit. H. J, J. van Voorthuysen,
van het 1ste reg. inf.
Aanstaanden Donderdag verleent de minister
van oorlog geene audiëntie.
In October a. s. zal een vergelijkend onder
zoek plaats hebben van adspiranten voor de
betrekking van klerk der posteryen en tele*
graphie, om naar mate van de behoefte te wor*
den benoemd.