IHIDDELBIIRGSCHE COURANT. 12 Juli. N°. 161 141e Jaargang. 1898. Dinsdag De Staat en het godsdienst onderwijs. Dexe courant verschgnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, xoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.- Afzonderiijke nummers kosten 5 oent. Thermometer Middelburg 11 Juli 8 u. vm. 59 gr. 12 n 64 gr., av. 4 n.61 gr. F.Verw. N. wind. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór één uur aan het bureaa bezorgd zijn. Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent. Reclames 40 oent per rej Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis aan het bureau te bekomen. Age n ten; Te 's GravenhageDa Gebb. Beuntante te Amsterdam A. de La Mar Azn. deze courant behoort een Middelburg 11 Juli. Aan dit vraagstuk, dat in den laatsten tijd op den voorgrond is gedrongen, wijdt Het Vad. een uitvoerig opstel. De beweging oin in de bestaande regeling verandering te brengen is uitgegaan van eenige Almeloosche predikanten, onder wie de heer P. Bruining de drijvende kracht is geweest; zij had tot doel om te bewerken, dat in de wet ten omtrent het onderwijs-bepalingen worden opgenomen, dat bij de regeling der schooltijden voor lagere en middelbare scholen en voor Gymnasia voormiddaguren moeten worden vrij gegeven ten behoeve van het godsdienstonder wijs. Deze beweging heeft nogal wat omvang aan genomen, en verschillende adressen zijn tot de regeering gericht met dergeljjk verzoek. De Almeloosche predikanten hebben daarop ook de zaak bij de Tweede kamer aanhangig ge maakt, het adres, dat aandringt op wettelijke regeling, overgelegd, maar tegelijk de opmer king gemaakt, dat «reeds langs administratieven weg door den invloed, dien de regeering kan uitoefenen op de samenstelling der leerplannen voor openba re scholen, zoo Gymnasia als middelbare en lagere, veel verbetering zou kunnen worden aangebracht „dat zij met bescheidenheid meenen, dat van zoodanigen invloed nagenoeg niet blijkt, en zij daarom de kamer zouden willen verzoeken de regeering tot eenige meerdere werkzaamheid op dit gebied te prikkelen „redenen, waarom zij de kamer eerbiedig verzoeken bij de regeering, speciaal bij den minister van binnenlandscbe zaken, aan te dringen, op het nemen van al die maatregelen die thans reeds binnen het bereik zijn van de Uitvoerende macht, om de gelegenheid tot het verkrijgen van godsdienstonderwijs door de leerlingen der verschillende openbare scholen uit te breiden en zoo dit onderwijs meer tot zijn recht te doen komen." By de groote schoonmaak, waartoe de com missie voor de verzoekschriften pleegt over te gaan op den laatsten dag der zitting, als de kofiers gepakt zgn, de handen gedrukt worden en niemand meer eenige aandacht voor iets over heeft, werd, onder afhandeling van een 37-tal adressen, ook over dit adres rapport uit gebracht. De commissie, „overtuigd van het groote be lang van goede maatregelen in dezen", mee nende „dat dei kamer, indien mogelijk, dan het krachtigst kan medewerken ten goede, in dien zij op de hoogte is van hetgeen ten deze bestaat", stelde voor het adres te verzenden aan den min. van binnenl. zaken met verzoek om inlichtingen. Natuurlijk had in de kamer niemand be zwaar; inlichtingen vragen is al zoowat het gemakkelijkste werkje, dat een kamer doen kan; maar misschien heeft de minister van binnenlandsche zaken wel eenig bezwaar. Want wat wordt eigenlijk van hem gevraagd? De Kamer moet volgens de commissie op de hoogte zijn van „hetgeen ten deze bestaat". Er scbynt dus van de regeering gevraagd te wor den een administratieve enquête over 't ge- heele land, opdat men wete, over welke uren overal op lagere en middelbare school en gym nasium de leerplannen loopen en in hoeverre overleg is gepleegd met de godsdienstonder wijzers voor het vrggeven van uren te hunnen behoeve. Tevens zal men moeten weten, of over al dezelfde moeilijkheden zich doen gevoelen, waarover adressanten klagen, m. a. w. of over al de predikanten worstelen met bet bezwaar, dat zij geen geschikte uren voor godsdienst onderwijs weten te vinden en dat zij genood zaakt zijn de kinderen te nemen op uren, ders voor ontspanning of zelfs voor den maal tijd bestemd of waarin zij niet frisch genoeg zijn om met vrucht van het onderwijs te genie ten. En eindelijk nog zal, in aanmerking geno men de klacht, dat van regeeringswege niet genoeg wordt gedaan om invloed uit te oefe nen op de leerplannen met het oog op het hier bedoelde belang, inlichting gegeven moeten wor den, in hoever de regeering hetzij haar in vloed ten deze uitoefent, hetzy dien onge bruikt laat. Alles saamgenomen geen kleinig heid Wy zouden zoo vervolgt Het Vad. wij zouden willen vragenis dit alles nu wel noo- dig? Eenige dingen, waarop het hier aankomt, zijn bekend genoeg. Men weet, dat in den regel de uren van 9—12 en van 2—4 voor school onderwijs bestemd zyn, met vrye Woensdag en Zaterdagmiddagen. Zoo de schooltijden hier en daar iets vroeger of iets later beginnen, het blijft regel, dat drie voormiddag- en twee namiddaguren voor 't schoolonderwijs zijn be stemd, terwijl de lessen op Woensdag en Zater dag dikwyls in plaats van tot 12 tot 1 uur duren. Men weet ook, dat overeenkomstig de wet van 1878 op de lagere school op verschil lende plaatsen aan de godsdienstleeraren ge legenheid wordt gegeven de schoollokalen te gebruiken, maar dat de voor hen bestemde uren, behoudens mogelijke, maar zonder twgfel geringe uitzonderingen, buiten de evenge- noemde vallen. En eindelijk verneemt men uit vele adressen, die tegenwoordig inkomen, dat een groot aantal godsdienstleeraars en ook een deel van 't publiek met dien toestand onte vreden is. Nu kunnen wij begrgpen, dat men dit alles nog wel eens gaarne in een dik rap port verteld zou willen zien, met mooie staten en tabellen versierd, maar is het teverkrggen resultaat zooveel arbeids waard Ons dunkt, men zou de zaak wel eens met den minister kunnen bespreken, zonder zooveel voorafgaanden omhaal. Een opmerking, die voor de hand ligt, is de volgende. Het is zeer wel te begrijpen, dat de godsdienstleeraars den toestand weinig aange naam vinden, omdat zij dikwijls inderdaad te doen krijgen met kinderen, die zich als 't ware verongelijkt achten, omdat hun een vrij uur ontroofd is, en die na 't reeds genoten school- onderwgs te weinig frisch zijn om volle aan dacht aan 't godsdienstonderwijs te schenken. En menscbkundig is de klacht, dat zoodoende de indruk wordt gewekt, alsof het godsdienst- onderwgs van geringe beteekenis is, „wat op de waardeering van den godsdienst in 't alge meen bij 't opkomend geslacht een ongunsti- gen invloed oefent." Maar, zouden wij willen vragen, hoe komt het, dat deze bezwaren zich tegenwoordig zoozeer doen gevoelen Het is toch tientallen, twintigtallen van jaren niet anders geweest. De uren, waarop onderwgs wordt gegeven, zoowel op de lagere school als op de Hoogere Burgerschool en op het Gym nasium hebben met de tegenwoordige nooit belangrgk verschild en altijd beeft de gods dienstleeraar de vrijbiyvende uren moeten be nuttigen. Maar dan gelooven wg, dat men er toch wel eens in geslaagd is de uren te vin den, waaraan niet de bezwaren kleven, die thans breed worden uitgemeten. Er zijn toch ook nog avonduren, die niet bepaald onge schikt zgn. Oudere leerlingen, die wel eens een lezing gaan aanhooren of een concert of comedie bezoeken, zullen niet door overver moeidheid worden aangetast, als zij op een en kel avonduur bij den predikant ter leering gaan. Voor jongere leerlingen is het immers niet noo- dig, dat zg de gansche Woens- en Zaterdagna middagen vrg zgn. "Wij herinneren ons nu een 30 jaar geleden in een provinciestad een cate chisatie, die tot algemeen genoegen gehouden werd, in voorjaar en zomer althans, van des ochtends VU tot %lU uurdan behoefde de predikant niet te klagen over onfriscbheid en de leerling niet over 't gemis van vrge uren. Al geven wg gaarne toe, dat znlk een regeling moeilijk zou zgn in plaatsen, waar de leerlin gen groote afstanden hebben af te leggen naar catechisatie en school, het is toch zeer de vraag, of niet meer in deze richting kan wor den gedaan, als aan de toenemende gemakzucht van het tegenwoordig geslacht wat minder werd toegegeven. Wat de adressanten vragen, ook dit valt in 't oog is inderdaad niet van geringe be teekenis. Wg lezen in het adres o. a. „Het gewenschte doel zou o. i. bereikt wor den, indien in de verschillende wetten artike len werden opgenomen, luidende ongeveer als volgt: „Opdat de leerlingen, naar gelang van de begeerte der ouders of voogden, godsdienst- onderwgs kunnen ontvangen, worden bg de regeling der schooltijden (wat de openb. lagere school betreft in te voegen„voor de leerlin- gen der beide laatste jaren van den cursus") wekelgks éen en een half der anders voor het schoolonderwgs aangegeven morgenuren vrg- gegeven, voor iedere klasse afzonderlijk. Zijn er meerdere scholen voor lager (respect, mid delbaar) onderwgs (of gymnasia) in een gemeen te, dan worden voor de parallel loopende klas sen dezelfde uren vrijgegeven, tenzij op verzoek der met het geven van godsdienstonderwijs be laste personen anders wordt bepaald". Adressanten achten dit zeer wel uitvoerbaar, en wy twijfelen niet, of zij hebben, alvorens zij dit neerschreven, de zaak van hun stand punt nauwlettend bekeken. Maar zullen deon- derwijs-autoriteiten er evenzoo over denken Als de commissie voor de verzoekschriften eens aan den minister deze zeer speciale vraag had gesteld, of dit denkbeeld naar zgn oordeel uit voerbaar zou zgn, dan had zij beter de puntjes op de i's kunnen zetten dan met haar algemeene j vraag om inlichtingen. Want het is nu eenmaal zoo gesteld, dat het leerplan der verschillende scholen zich over al de aangewezen uren uit strekt en verdeelt. Elke l'/a uur minder, hoe weinig betrekkelijk ook, hakt er in. Men zal het gansche plan moeten omwerken, en het zal de vraag zijn, op welke vakken men het ver lies verhalen zal. De vraag is, of er vakken zijn, die 't verlies kunnen lijden. Wg vreezen wel, dat het antwoord der meeste autoriteiten ontkennend zal luiden. Wel wordt er in 't pu bliek algemeen geklaagd over overlading klachten overigens, die schrikbarend overdre ven en in menig opzicht OBgegrond zijn maar die overlading steekt dan meer in de hoe veelheid huiswerk, dan in het aantal uren, dat op school aan elk vak wordt gewijd. Meent men, dat het aantal vakken op H. B. S. en gymnasium beperking kan lijden, dat is zeker een gewichtige quaestie, die ernstig onder de oogen mag worden gezien, maar daarbij moet met zooveel verschillende gezichtspunten wor den gerekend, dat ze niet kan worden uitge maakt met het oog op de eiBchen van 'tgods- dienstonderwgs en ter wille van die eischen alleen. Bovendien, wie beperking van het aan tal vakken eischen, zullen daarom in den re gel toch geen vermindering van schooluren verlangen, maar integendeel meer tgd voor de in hun oog belangrgkate vakkeu willen be- Zou nu reeds, zonder wetswijziging, langs administratieven weg meer inschikkelijkheid kunnen worden betoond Het is ons niet recht duidelgk, wat adressanten bedoelen, als zg be weren, dat de regeering meer werkzaamheid op dit gebied zou kunnen toonen. Men kan van haar moeilijk eischen of verwachten, dat zij haar invloed in de schaal zal leggen, opdat bij het opmaken der leerplannen van de lagere school, van de middelbare school, van het gym nasium uren voor godsdienstonderwijs wordeD vrijgelaten. Alleen de wet op het lager ouder wijs behandelt de zaak. „Bij de regeling der schooltijden wordt door het vrijgeven van uit drukkelgk in de regel?:*? genoemde uren ge zorgd, dat de schoolgaande kinderen van de godsdienstleeraren godsdienstonderwijs kunnen genieten", aldus art. 22 der wet. Maar dit is 'n zaak van huishoudelijke gemeentelijke rege ling, waar de regeering buiten staat. De rege ling van de schooltgden en de vaststelling van het leerplan geschiedt door het hoofd der school, onder goedkeuring van B. en W. en den districts schoolopziener. Ook stellen B. en W., in overleg met den ambtenaar, de voorwaarden vast, waaronder de lokalen voor godsdienst onderwijs worden beschikbaar gesteld. Ed eerst als tusschen den districts-schoolopziener en het college van B. en W. over een en ander verschil van gevoelen rijst, wordt de beslissing van den minister ingeroepen. Als nu de on dervinding leert, dat daarover verschil van ge voelen tusschen de gemeentelijke autoriteit en den Rijksambtenaar nimmer rgst, dan is er voor de regeering tot inmenging aanleiding noch bevoegdheid. De vraag echter dringt zich op, of predikanten, die zich door den tegen- woordigen staat van zaken bezwaard gevoelen, omdat de regeling van schooltijden en leerplan hun geen passend uur voor hun godsdienston derwijs openlaat, zich niet in de eerste plaats tot de gemeentelijke autoriteit behoorden te wenden. Wanneer dit meermalen ware geschied, dan zou duidelijk zijn gebleken, of bij die plaat selijke autoriteiten onwil of onmacht bestaat om een voor 't godsdien3tonderwgs gewenschte rege ling te treffen. Dan zou ook allicht hier of daar van verschil van gevoelen tusschen colleges van B. en W. en districts schoolopzieners gebleken zijn, waardoor een beroep op den minister gewettigd ware geworden. En dan eerst ware er misschien grond gevonden voor de bewering, dat de regeering zich het belang, waarvoor de predikanten opkomen, minder aantrekt dan ge- wenscht en oorbaar is te achten. Maar van een en ander is nimmer vernomen. Bg middelbaar en hooger onderwgs is in vloed der regeering in de genoemde richting nog veel meer uitgesloten. Wel wordt voor de rijks hoogere burgerscholen jaarlgksche goed keuring van het leerplan door den minister ge- eischt, maar waar de wet over godsdienston derwijs geheel zwijgt, zou zeker een opmerking zijnerzijds, dat geschikte uren daarvoor vrijge geven behooren te worden, misplaatst zijn. Bij gemeentelijke burgerscholen kan van zoo iets natuurlijk in 't geheel geen quaestie zijn. Ten aanzien der gymnasia moet hetzelfde oor deel gelden. Hierna betuigt de redactie van het Haagsche blad haar leedwezen'over den schamperen toon, waarop Het Schoolblad zich over deze kwestie heeft uitgelaten Heeft zij daarin gelijk Onze3 inziens niet. Het Schoolblad heeft zich zeiven reeds voldoende gerechtvaardigd. Maar bovendien, met alle sympathie, die wij I gevoelen voor bet standpunt en de beschou wing van Het Vad., mogen wy niet over het I hoofd zien de vaak zeer overdreven pretentie, waarvan tal van predikanten blijk gevenhoe dezen hun eischen steeds luider laten weer klinken hoe zij, hoewel thans minder dan vroeger, vooral op plattelandsgemeenten, te genover het onderwijs en de onderwijzers een belachelijk hoog standpunt innemen, alsof zij zooveel hooger staan dan de laatsten. Laten andere godsdienstleeraren of geestelg- ken, b. v. die der Katholieken of Israëlieten, zulke eischen hooren? Is het dan wonder dat niet iedereen zich daarbij aansluit en velen tegenover hunne vor deringen zich eens krachtig laten hooren en trachten hen terug te dringen tot het stand punt, dat zy hebben in te nemen in de maat schappij, waarbij zoovele anderen evenveel rechten hebben als zg. Er is indertijd omtrent dit godsdienstonderwys in de wet op het L. O. een bepaling gemaakt, die toen met ingenomenheid is begroet. Dat de heeren zich daaraan houdenverder hunne werkzaamheden regelen naar de eischen der scholen, en in het belang der jongelui, die zulk onderwgs verlangen, zich schikken in deze. Niet de ouderwgzers en het onderwgs moeten zich naar de predikanten regelen maar dezen laat sten zich voegen naar de regelingen, door de autoriteiten op onderwijsgebied gemaakt Wij beamen echter wat Het Vad. ten slotte oog zegt: De juiste kern der kwestie is deze, dat de regeering, voor wie het openbaar onder wijs krachtens grondwettig voorschrift een voorwerp van aanhoudende zorg moet zyn, by het stellen van elke vraag om het vrijgeven van uren voor eenig ander onderwys, slechts dat standpunt vau beoordeeling heeft iu te nemen, of invulling van den gestelden eisch met de zorg voor goede inrichting van het onderwgs strookt. Wetgever en regeering be hooren met godsdienstonderwijs en elk ander onderwgs slechts in zooverre te rekenen, als zonder schade voor het aan hun zorgen toe vertrouwde onderwijs geschieden kan. Het standpunt, waarop de staat zich stellen moet, wenscben wy beslist te handhaven. Ten slotte nog eene opmerking onzerzyds, die, al raakt zy de hoofdzaak niet, met de kwestie toch in nauw verband staat. Het Vad. verklaarde nog geenszins blind te zijn voor de hooge beteekenis van het gods- dienstonderwgs. Deze verzekering in haar algemeenheid nemen wij niet over. Zij behoort weêr tot die half slachtige betuigingen, waardoor tal van kwes ties verwaterd worden. De redactie van Het Vad. kan dat niet meenenwant alles hangt in deze af van de kwestie welk godsdienstonderwijs men op het oog heeft. Orthodoxen, irenischen en modernen, om van andere geloofsrichtingen niet te spreken, zijn het in deze volstrekt niet eens. Er wordt heel wat godsdienstonderwijs gegeven dat wij verderfelijk vinden, omdat het de menschen bekrompen en kleingeestig maakt en hen ongeschikt doet zgn voor hun Laat ons toch ook bij zulke kwesties klaren wijn schenken. In den tegenwoordigen tyd, waarin meer en meer de zelfzucht achter het masker van quasi-vroomheid zich verbergt, beerschzuchtigen zich op een hoog stand punt plaatsen en met een zekere brutale vrijmoedigheid poseeren als mannen van gewicht en gezag, moet ieder ander, die hen wil weer staan op maatschappelijk en politiek gebied, omdat hij hun streven verdertelijk vindt, er geen doekjes omwinden, maar rondweg ook voor zgn gevoelen uitkomen en allerminst door dubbelzinnige of halve betuigingen voedsel geven aan de meening dat dergelijke personen met zekere zachtmoedigheid dienen ontzien te worden. Elke eerlgke meening waardeeren wg, mits zij naar boven, naar hooger, naar het verhevene streeft, niet naar het bekrompene en klein geestige. Wordt de godsdienst misbruikt om eigen invloed te vermeerderen, voor verkeerde of lage doeleinden; leert men by het onder wijs daarin niet dat men een ruimen blik moet hebben in wereldsche dingen, alle men schen als medeschepselen moet erkennen, aan wier geluk men, zooveel mogeiyk is, moet meewerken, en niet verketteren hen die op dit punt in gevoelen verschillen, dan houdt dit alles, volgens ons, op van hooge beteekenis te rijn. Nederland, eene groote Mogendheid. om de Kaap nog wel, omdat in oorlogstijd op het gebruik van 't Suez kanaal niet te re kenen valt zeker aantal kolenstations be hooren gevestigd te worden, teneinde voor onze marine de verbinding tusschen moederland en koloniën te verzekeren, in niet geringe mate onze krachten te boven gaan. Reeds het heb ben en onderhouden van zulke stations is kostbaar, maar dit is nog niet alles, want men moet ze in oorlogstijd ook kunnen behouden, zoodat zy versterkt en bezet moeten worden en wel in zulk een omvang, dat ze noodig een veilige schuilplaats aan onze schepen kunnen bieden. Neen, worden wij in een oorlog ge wikkeld en wordt door den vijand de verbin ding tusschen Nederland en Indië afgesneden, dan zal ons niets anders overblijven, dan zoo wel het moederland als de koloniën met de daar beschikbare strijdmiddelen zoo goed mogelgk te verdedigen. Gelgke zucht tot o verdry ving, zegt de Arnh. Crt. spreekt er uit de volgende ontboezeming van De Standaard „Zonderlinge toestanden „De Philippijnen liggen vlak naast onze ko loniën. Er ligt niets tusschen. De Spaansche Archipel sluit vlak aan den onzen aan. „Nu is Manilla geblokkeerd. Er wordt op het eiland Luqoh een verwoede krijg gevoerd. En alle Mogendheden, die er bij geïnteresseerd zgn zenden er oorlogsschepen heen. „Engeland heeft er vier. Japan drie, Duitsch- land zelfs vijf. Ongerekend natuuriyk het Ame- rikaansch eskader onder Dewey. „Nederland alleen schittert ook hier door afwezigheid. „Het is, of zulk een oorlog vlak op ouze kusten ons niet aangaat. „Is dit nu alleen omdat onze handel op Ma nilla op zero staat? „Men zou zeggen, dit feit op zichzelf is reeds bedroevend. België zelfs doet hier nog zaken. Nederland, dat er vlak bij ligt, zet er geen ton om. „Maar ook afgezien hiervan mag toch ge vraagd, of ouze vlag dan derwijze gemateria liseerd is, dat, waar geen handel te beschermen is, zelfs het faire acte de prêsence by zulk een ern8tigen stand van zaken vlak op onze gren zen, voor het rgk der Nederlanden, als tweede koloniale Mogendheid, overbodig wordt geacht?" Zonderlinge redeneering toch, zouden wy wil len uitroepen. Sedert wanneer toch is het ver nielen van een vloot, het forceeren van een haven en het bombardeeren van eene versterkte stad, zooals op de Philippijnen reeds gebeurd is of nog gebeuren kan, eene soort vertooning waarb'ij de onzgdige zeemogendheden acte de prêsence geven en, om haar vlag te vertoonen, een of meer harer oorlogsvaartuigen als toe schouwers tegenwoordig doen zijn Is dit sedert korter of langer tgd traditie geworden, dan schgnt de belangstelling voor de gebeurtenissvn bij Manilla niet groot, want met Nederland „schitteren nog door afwezigheid" Frankrgk, Rusland, Italië, Oostenrijk, Portugal, Denemar ken, Zweden en dan noemen wij nog niet de kleinere en de Zuid Amerikaansche marines. Waarschijnlijk zal De Standaard zeggen, dat deze Staten niet by den strijd op de Philip pijnen geïnteresseerd zgn, maar in welk opzicht is Nederland er dan wel bij geïnteresseerd Voor handelsbelangen heeft het daar niet te waken, zegt De Standaard zelf, en der halve waarschgniyk ook niet voor de veiligheid van landgenooten, zooals met Engeland, Duitschland en Japan wel 't geval is of de regeeringen dezer ryken althans voor geven 't geval te zyn, teneinde een woordje te kunnen meespreken als de Spaansche heer schappij er tot het verledene behooren zal. De Standaard verlangt toch niet, dat wij er groote Mogendheidje zullen gaan spelen, omdat de Molukken en de Soenda-eilanden in de na bijheid liggen Toen er in 1870 by Metz en Sedan werd gevochten en Verdnn, Longwy en andere vestingen in Noord-Frankrijk belegerd werden, zgn toch ook de Belgen niet gaan kijken om acte de prêsence te geven, maar hebben zij maatregelen genomen, dat de strijd niet op hun gebied werd overgebracht. Welnu, als de regeering in Indië zich thans ook maar tot dezo zorg bepaalt, dan zal zij stellig 's lands belang beter behartigen, dan als zg uit mis plaatste fierheid Nederland, door de tegenwoor- heid van een oo logsschip voor Manilla, tusschen enkele onderling naijverige groote Mogendheden in 't gedrang bracht. Aldus besluit het Arnhemsche blad. In den laatsten tijd legt de redactie van de Standaard een buitengewone, op zich zelve zeker hoogst prijzenswaardige belangstelling voor onze marine aan den dag, vaak met het air van eene marine-specialiteit; maar in haar ijver schijnt ze wel eens te vergeten, dat Ne derland niet tot de groote Mogendheden van Europa behoort. Zoo b. v. zou het vervullen van baren eisch, dat op den weg naar Indië BENOEMIIVUEA ENZ. Bij kon. besl. ia in zijnen rang overgeplaatst, bij het wapen der infanterie van het leger in N.-I., de tweede-luit. H. J, J. van Voorthuysen, van het 1ste reg. inf. Aanstaanden Donderdag verleent de minister van oorlog geene audiëntie. In October a. s. zal een vergelijkend onder zoek plaats hebben van adspiranten voor de betrekking van klerk der posteryen en tele* graphie, om naar mate van de behoefte te wor* den benoemd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 1