76
ZITTING VAN DONDERDAG 14 JULI 1898.
genomen 34 leden, waaronder 6 leden van Gedepu
teerde Staten.
Bij enkele leden der le en 3e aldeeling bestond ern
stig bezwaar tegen de voorgestelde wijziging, omdat
men daarin een schending zag van eenmaal verkregen
rechten. Door een der leden der Si afdeeling werd
een uitgebreide nota van bezwaren tegen de voorge- j
stelde wijziging voorgelezen, welke nota de leden dier
aldeeling bij het algemeen verslag gedrukt aan de
leden der Staten wenschen te zien toegezonden. Een
ander lid dier afdeeling meende, dat de voorgestelde
wijziging inbreuk zou maken op het systeem van het
Algemeen Reglement, dat de vroon-en vrijlanden alleen
belast in speciale gevallen.
Andere leden dier afdeelingen verklaarden zich zeer
sterk voor de wijziging. Men was van oordeel, dat
deze alleszins billijk was. Slaat men de vroonen en
vrijlanden niet aan, dan genieten zij in dubbele mate
van het voordeel van wegsverbetering. De op histo
rische gronden berustende bedenkingen tegen de wij
ziging werden door deze leden niet gedeeld. Een lid
der 3e afdeeling meende, dat de voorgestelde wijzigiag
slechts een geringe uitbreiding was van het beginsel,
reeds voor verschillende gevallen opgenomen in het
Algemeen Reglement, dat de vroon- en vrijlanden mede
moeten bijdragen in de kosten.
Tegenover de opmerking in deze afdeeling geuit,
dat tot de poldervergaderingen, die over de wjjzigiog
gehoord waren, alleen waren opgeroepen de iagelanien,
en niet de eigenarea der vroon- en vrijlanden, zoodat
men niet te veel hechten moest aan het over het alge
meen gunstig oordeel dier vergaderingen, stelde bedoeld
lid, dat bijna alle eigenaren van vroonen en vrijlanden
tevens zijn ingelanden.
Enkele andere leden in de 3e afdeeling waren van
oordeel, dat de zaak nog niet voldoende was toegelicht,
en dat het wenschelijk zou zijn alsnog het oordeel
van Gedeputeerde Staten ia te winnen.
Enkele leden der 3e afdeeling hadden bezwaar tegen
de redactie der wijziging, niet tegen de wijziging zelve,
en wenschten te lezen in plaatsyan „belangrijke wegs
verbetering" de woorden verharding van wegen", daar
de eerste uitdrukking te vaag was, en aanleiding zou
geven tot willekeur bij de toepassing.
Een der leden verklaarde zich hier tegen, van oor
deel zijnde, dat men niet te veel moest reglementeeren
en de grenzen niet al te scherp trekken, maar een en
ander overlaten aan de vergadering van ingelanden.
Anderen wezen op de weuschelijkheid om ingelanden
eenigszios te binden, daar de eigenaren der vroon- en
vrjjlanden als zoodanig geen stem hadden in de ver
gadering van ingelanden. Bij stemming verklaarden
zich 8 leden bij eventueele aanvaarding van het
beginsel voor bedoelde redactie-wijziging, 2 daar tegen.
Ten slotte verklaarden 4 leden dezer afdeeling zich
voor het voorstel, terwijl 5 leden zich hun stem voor
behielden. In de le afdeeling verklaarden zich 3 leden
voor het voorstel, één daar tegen, terwijl 7 leden zich
hun stem voorbehielden.
De 2e afdeeling verleende met algemeene stemmen
adhaesie aan het voorstel.
De beraadslaging over het voorstel woidt geopend.
De heer Fokker. Mijnheer de voorzitter. Ik meen
dat de argumenien die dour den heer Heijse in zijne
memorie van toelichting zijn aangevoerd ter aanbeve
ling van zijn voorstel, waardoor een heel gevaarlijke
toestand zou geschapen worden en ingegrepen in wat
sedert eeuwen bestaat op, niets anders berusten dan op
billijkheidsgronden. Er is iets voor te zeggen dat in
bet geschot van den polder allen betalen die belang
bij den polder hebben. Maar dat zijn ook degenen die
het tiendrecht hebben of het jachtrecht, want wanneer
een polder inundeert of onder water komt te staan, zal
ook de tiendheffer en de eigenaar der jacht schade lijden.
In oude tijden zijn de tienden soms inderdaad door ge-
schot getroffen, maar bij uitzondering; wat zou men
er van zeggen, indien men nu ook van wege de billijk
heid de tiendheffer en de gerechtigde tot de jacht
geschot liet betalen?
Het provinciaal reglement heeft twintig jaren of
langer bestaan en in al dien tijd beeft zich de behoefte
nooit geopenbaard. Alleen in den polder Ooster- en
Sir Jansland, waarbij de heer Heijse geïnteresseerd
was, is eene kwestie, waaraan deze wijziging niet
vreemd is, voorgekomen.
Op goede gronden is in de nota van den heer
Hollestelle aangetoond dat vroon- en vrijlanden bestaan
krachtens een historischen toestand. Hij spreekt hoofd
zakelijk van Tholen, maar ook in Schouwen en Duive-
laDd is dit zoo. Ook daar is het ouder anderen tot den
huidigen dag bestendigd dat, waar vrijstelling van ge
schot bestaat, het onbillijk is de bezitters daarvan op
andere wijze te treffen.
Wanneer men voor dit bezwaar niets gevoelt dan
vraag ik of het billijk is dat vroonen en vrijlanden
meer zullen moeten gaan betalen voor wegsverbetering,
wanneer verandering wordt gebracht in den bestaanden
toestand. Maar bovendien, brengt men verandering,
dan dient men dat te doen volgens een zeker soort
systeem. In art. 102 is een systeem gevolgd door
alleen dan de bedoelde bezitters aan te slaan wanneer
er gevaar is voor inundatie of wanneer voor suatie
zeer ingrijpende verbeteringen worden aangebracht, dus
wanneer het geldt den strijd tegen het water buiten
of binnen den polder.
Maar toevallig afgaan op wat in Oosterland ia ge
beurd en voor een belangrijke wegsverbetering de
verhoogde geschotsaanslag ook toe te passen op de
vroonen is niet billijk. Er is geen enkele denkbare
reden waarom men dan niet verder zou gaan en ook
laten botalcn voor andere verbeteringen bijv. voor de
oplichting van een veersteiger, zooals door een dei-
gehoorde polders terecht is betoogd. Het argument van
billijkheid zou men daarbij even goed kunnen laten
gelden, ook bij aanleg van tramwegen en dergelijken.
Ik meen dus dat er principieel nimmer bezwaren zijn
geopperd en dat de Staten niet moeten treden in het
geen door den heer Heijse is voorgesteld, omdat daar
door te veel willekeur zou worden bevorderd. Wie zou
bijv. het belang eener wegsverbetering hebben te be-_
oordeelen en wat is eene belangrijke wegsverbetering
De eigenaren van vroonen zullen daarvoor worden aan
geslagen zonder zelfs hun eigen oordeel te kunnen
uitspreken, want zjj zijn juist als eigenaren van vroonen
niet eens stemgerechtigd.
Mochten uit den boezem der vergadering stemmen
opgaan om ook de vroonen te laten betaleD, dan is van
Gedeputeerde Staten te verwachten, dat zij een nieuwe
regeling zullen voorstellen, die een harmonisch geheel
vormt evenals dat met het tegenwoordige stelsel het
geval is.
De heer Heijse. Ik wensch twee zaken te consta-
teeren. In de eerste plaats dat de heer Fokker mijn
stuk niet heeft gelezen en in de tweede plaats dat hij heel
weinig schijnt te weten van wat dienaangaande in
Schouwen-Duiveland is gebeurd. Dat hij mijn memorie
van toelichting niet heeft gelezen, bewijst zijn meening
dat mijn voorstel alleen op billijkheidsgronden berust;
die zijn er wel bijgekomen ten slotte, maar staan niet
op den voorgrond.
Wanneer aan de wegen eene belangrijke verbetering
wordt gemaakt, genieten de vroonlanden daarvan wel
degelijk ook de voordeelen en zouden zij dan daarvoor
niet betalen daar zij bovendien alsdan ontheven