ZITTING VAN DONDERDAG 14 JULI 1898. 27 uitgebracht door den heer Vader van 's Graven polder. Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel genomen 34 leden, waaronder 6 leden van Gedepu teerde Staten. In een der afdeelingen werd door een lid de volgende redactie voorgesteld „Gedeputeerde Staten bevelen in geval van doorbraak van een dijk, zoo belanghebbenden zulks verzoeken, eene nieuwe schatting, waarvan de kosten voor reke ning van den calamiteuzen polder komen. Deze nieuwe schatting geldt voor den overigen duur van het loopend tienjarig tijdvak en gaat in op 1 Mei van het dienstjaar, volgende op dat waarin de nieuwe schatting heeft plaats gehad." Met hei eerste gedeelte vereenigden zich vijf leden, terwijl tegen het tweede gedeelte bij geen der leden bezwaar bestond. In de beide andere afdeelingen vereenigden zich alle leden met het voorstel van Gedeputeerde Staten. De voorzitter deelt mede dat Gedeputeerde Staten in dit verslag geene aanleiding vinden om wijziging te brengen in hun voorstel. De heer Heijse. Mijnheer de voorzitter. Ik zou wenschen voor te stellen de redactie van het voorstel te wijzigen en draag daartoe twee amendementen voor, welke reeds in het algemeen verslag zijn vermeld, en tot strekking hebben om het voorstel te doen luiden, dat in art. 94 van het reglement worden opgenomen: lo als 4e alinea. „Gedeputeerde Staten bevelen in geval van doorbraak van een dijk, zoo belanghebbenden zulks verzoeken, eene nieuwe schatting, waarvan de kos ten voor rekening van den calamiteuzen polder komen." 2o als 5e alinea. „Deze nieuwe schatting geldt voor den overigen duur van het loopehde tienjarige tijd vak en gaat in op 1 Mei van het dienstjaar, volgende op dat waarin de nieuwe schatting heeft plaats gehad- De heer Van Hompa. Mijnheer de voorzitter. Bij mij bestaat wel eenige bedenking tegen de re dactiewijziging zooals door den heer Heijse wordt voorgesteld. Volgens zijn voorstel toch, worden Gedeputeerde Staten, in geval van doorbraak van een dijk, genood zaakt eene nieuwe schatting te bevelen, zoo belang hebbenden zulks verzoeken, terwijl het voorstel van Gedeputeerde Staten luidt „Gedeputeerde Staten kunnen, in geval van door braak van een dijk, op verzoek van belanghebbenden, eene nieuwe schatting beveleu Het komt mij voor, mgnheer de voorzitter, dat deze al., zooals ze vroeger door de Staten is vastgesteld geworden, onveranderd dient gelaten te worden, omdat ons tot nu toe de noodzakelijkheid van zoo eene in grijpende wijziging niet is gebleken. Verder wenscht ook nog het geachte lid dat als 4e al. worde gelezen „Deze nieuwe schatting geldt voor den overigen duur van het loopende tienjarige tijdvak enz.", terwijl door Gedeputeerde Staten wordt voorgesteld, dat de nieuwe schatting zal gelden voor een nieuwen termijn van tien jaren. Naar mijne bescheiden meening, mijnheer de voor zitter, komt het mij voor, dat het niet gewenscht is, in te gaan op de wijziging, zooals door den heer Heijse wordt voorgesteld, ook met het oog op art. 8 der wet van 19 Juli 1870, Staatsblad l°. 119, waar bij de toelichting op dat art. de regeering o. a. verklaarde „dat de bepaling van den termijn, van schatting, ge durende welken zij verbindend zal zijn, veilig aan den provincialen wetgever, die zelf groot belang bij de juiste waardeering vertegenwoordigt, kon worden over- gelatf n 1" Die termijn nu is volgens het reglement voor de calamiteuze polders of waterschappen in Zeeland op tien jaren bepaald; derhalve, ging men iD op het voor stel van den heer Heijse, dan zou, in geval van door braak van een dijk, bijv. in het 9e jaar na de schatting, de nieuwe slechts voor één jaar gelden, wat als gevolg zoude kunnen hebben, dat op 2 jaren tijds 2 nieuwe schattingen zouden knncea plaats hebbeD, waarvan de onkosten ten laste van den betrokken polder komen. De heer Heijse. Wat het eerste punt betreft, keer ik de zaak juist om. Zooals Gedeputeerde Staten het voorstellen, krijgen de betrokken ingelanden geen aanspraak op herschatting, maar zal de grootste wille keur kunnen bestaaD, terwijl de redactie, welke door mij is voorgesteld, een waarborg tegen misbruik is. De belanghebbenden moeten toch zeiven de kosten betalen, zoodat zij, als de schade niet der moeite waard is, er de kosten van schatting niet voor over zullen hebben. Wat het bezwaar vau de wet van 1870 betreft, dat geldt ook tegen de voorgestelde wijze van handeleD. Mijn voorstel heeft juist ten doel te zorgen, dat het voorrecht, dat gegeven wordt, niet langer duurt dan noodig is, waartoe ik bet restant van loopende 10- jarige tijdvak kies, na afloop waarvan een nieuwe schatting plaats heeft, welke voldoende waarborgen geeft, dat de lage schatting niet langer duurt dan noodig is. De heer llammaelier. Mijnheer de voorzitter. Het komt mij gewenscht voor dat de heer Heijse zijn voorstel splitst. Ik kan mg zeer goed vereenigen met het imperatieve voorschrift, maar kan niet medegaan met het 2e gedeelte van het voorstel, waarin wordt voorgesteld, dat de nieuwe schatting duurt voor een gedeelte van het lOjarig tijdvak en niet voor een geheel, gelijk de heer Yan Rompu heeft aangetoond. In dat opzicht ga ik met Gedeputeerde Staten mede. De heer Heijae. Ik heb reeds gezegd dat ik mijn voorstel als een gesplitst voorstel, in den vorm van twee amendementen, heb ingediend. Het eerste amendement-Heijse wordt aangeno men met 28 tegen 9 stemmen. Voor stemden de heeren Van Deinse, Dronkers, Van der Have, Moerdijk, Ysebaert, Vader van 's Gra venpolder, M. Bolle, Fokker, Heijse, Kakebeeke, Van Teylingen, Hennequin, Van Woelderen, Loois, Oggel, Moes, Van der Meer, Den Boer, Van der Lek de Clercq, De Bats, De Jonge, Noordijke, De Veer, Pompe van Meerdeivoort, Hammacher, Van Dam, Erasmus en J. A. Bolle. Tegen stemden de heeren Van Waesberghe Jans- sens, Siegers, Frnytier, De Casembroot, Van Rompu, Hollestelle, Lucasse, Van Lijnden en Maas. Het tweede amendement-Heijse wordt verworpen met 20 tegen 17 stemmen. Tegen stemden de heerenSiegers, Frnytier, De Casembroot, Van Rompo, Vader van 's Gravenpolder, M. Bolle, Fokker, Kakebeeke, Van TeylingeD, Henne quin, Loois, Oggel, Hollestelle, Moes, Van der Meer, Den Boer, De Jonge, Lucasse, Maas en Hammacher. V o r de heeren Van Waesberghe Janssens, Van Deinse, Dronkers, Van der Have, Moerdijk, Ysebaert, Heijse, Van Woelderen, Van der Lek de Clercq, De Bats, Noordijke, Van LijndeD, De Veer, Pompe van Meerdervoort, Van Dam, Erasmus en J. A. Bolle. Het aldus gewijzigde voorstel wordt daarop aan genomen met algemeene s'emmen. Aan de orde is het algemeen verslag der afdeelingeD, betreffende het voorstel van Gedeputeerde Staten tot wijziging- der grenzen van de wer ken tot zeewering of oever verdediging

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 30