ZITTING VAN DONDERDAG 14 JULI 1898.
21
Het algemeen verslag wordt uitgebracht
door den heer Moerdijk.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 35 leden, waaronder 6 leden van Gedepu
teerde Staten.
In eene der afdeelingen werd door een lid het ge
wicht eener beslissing ten deze op den voorgroud ge
steld hij toch meende, dat, bij inwilliging van het
verzoek, in volgende jaren meerdere gemeenten om
subsidie zullen aankloppen.
In alle drie de afdeelingen werd de hooge uitgaaf
van 1600 voor vernieuwing van een huis nog al breed
voerig besproken. Zoo werd o. a. in eene afdeeling
gevraagd, waarom de restauratie niet over meerdere
jaren was verdeeld, waarop namens Gedeputeerde
Staten werd medegedeeld, dat de restauratie in eens
geschiedde, omdat het vernieuwde woonhuis reeds in
1899 f100 meer huur kon opbrengen.
In eene andere aideeling werd door eonige leden er
de aandacht op gevestigd, dat die buitengewone uit
gaaf van f 600 naar han oordeel moet worden bestre
den uit een buitengewonen ontvang, op grond waarvan
zij meenden, dat het toe te kennen subsidie met f600
moet worden verminderd en het subsidie der provincie
alzoo bepaald op f 200.
In twee afdeelingen werden door enkele leden be
merkingen gemaakt op de hooge kosten van huishou
delijk bestunr en in eene dier afdeelingen de meening
altgesproken, dat de opcenten op do hoofdsom der per-
soneele belasting zonder veel bezwaar der belasting
schuldigen hadden kunnen worden verhoogd. Door
bot lid, dat deze meening opperde, werd de wensch uit
gedrukt, dat bij aanvragen om subsidie als deze als
basis zoude worden aangenomen, dat het te heffen
bedrag voor opcenten op de personeele belasting niet
lager zij dan de opbrengst bij de vorige wet.
In antwoord op deze bedenkingen werd door Gede
puteerde Staten opgemerkt, dat Veere reeds eenige
jaren, behalve subsidie krachtens art. 49 der onderwijs
wet, eene bijdrage in de kosten barer huishouding
geniet en dat die gemeente door 50 opcenten op de
personeele belasting en zeer hoogen hoofdelijken omslag
reeds zwaar genoeg is gedrukt.
In eene afdeeling verklaarden zich alle leden voor
de inwilliging van het verzoekin eene andere waren
8 leden geneigd met het voorstel van Gedeputeerde
Staten mede te gaan, één lid verklaarde zich daartegen
en 4 wenschten zich hunne stem voor te behouden,
terwijl in eene derde aideeling slechts drie leden zich
met het voorstel van Gedeputeerde Staten vereenigden
en alle overige leden zich hunne stem voorbehielden.
De voorzitter deelt mede, dat Gedeputeerde Staten
in dit verslag geene aanleiding vinden om wijziging
te brengen in bun voorstel.
De heer Hennequin. Mynheer de voorzitter:
zoowel tegen het voorstel, dat op dit oogenblik hier
in behandeling is, als tegen het volgende betreffende
de gemeente Nisse beb ik bezwaren, welke ik wensch
te doen kennen. De geschiedenis der wetgeving, waarin
het voorstel zijn oorsprong vindt, is genoegzaam be
kend. De zoogen. bedeelingepost, welke voornamelijk
voor enkele Friesche gemeenten op de staatsbegrooting
werd gebracht, is na de jongste regeling van de
financieele betrekkingen tusschen rijk en gemeenten
vervallen. Door den minister is gezegd, dat, als het
blijken zou dat enkele gemeenten zich nog niet kon
den helpen met de rijksuitkeering en de buitengewone
subsidie voor de koateu vau het lager onder wijs, bij
de wet zeker bedrag zou kunnen worden gegeven,
mits de provincie een gelijk bedrag geeft.
Wij staan dus voor een geheel nienwen post op de
provinciale begrootingen als wij niet goed opletten,
Bijvoegsel van de aUddeUrargsche conram van üinsd
dan zullen wij zoodoende tot beduidende uitgaven
komen. Daarom is het zeer noodzakelijk dat de zaak
wel worde overwogen. Het is duidelijk dat de regee
ring met de door haar gestelde voorwaarde heeft be
doeld, dat Gedeputeerde Staten zonden toezien of in
de betrokken gemeente geen weelde uitgaven werden
gedaan.
Ook zal moeten vaststaan dat de plaatselijke belas
tingen niet hooger kunnen worden opgevoerd en naar
mijne meening zal met name, daar waar het te voren
geheven getal opcenten door de vermindering der
hoofdsom onvoldoende is, het getal opcenten zoodanig
moeten worden verhoogd, dat men weêr tot een gelijke
opbrengst komt.
Na moet ik er op wijzen, dat Gedeputeerde Staten
hier eeu afwijking toelaten van een regel, welke zij
zei ven verleden jaar hebben gesteld.
In de zomerzitting van 1897 is door Gedeputeerde
Staten voorgesteld de provinciale opcenten te heffen
tot zulk een aantal dat de opbrengst dezelfde zou
zijn als vroeger, toen zij over de oude hoofdsom
werden geheven. Dat voorstel is toen door aanneming
van het amendement-Eammacher verworpen. Ik ben
thaDS dan ook teleurgesteld, want ik had gehoopt dat
Gedeputeerde Staten hetzelfde beginsel zouden willen
doen toepassen in de gemeenten, die een beroep doen
op de provinciale kaB.
Zoowel bij Veere, als en vooral bij Nisse, is dit niet
in het oog gehouden. Wel zijn de opcenten verhoogd
maar niet zóó dat de vorige opbrengst wordt bereikt.
Te Veere heft men 50 opcenten tegen vroeger 30te
Nisse verhoogt men de opcenten eveneens, maar te
weinig. In de eerste gemeente is het onderscheid
klein, maar in de laatste is het aanzienlijk beneden
de oude opbrengst.
Naar het mij voorkomt, is het niet goed te keuren,
dat de gemeenten niet gedwongen zijn zooveel opcenten
te heffen tot de oude opbrengst is bereikt.
Ten opzichte van Veere is in de afdeelingen terecht
gevraagd waarom de post voor de restauratie yan een
huis niet over meerdere jaren is verdeeld, waardoor
het deficit kleiner zou zjju geworden of geheel ver
dwenen. In de afdeelingen is door iemand, die met
de toestanden aldaar vertrouwd kan heeten, er op
gevezen dat het tijd werd dat men te Veere ging be
grijpen dat men in een anderen tijd verkeert dan in
de vroegere periode van roem.
Hoe wel niet erg aangemoedigd door den uitslag vau
zooeven, kan ik toch niet met het voorstel medegaan
en moet ik blijven aanbevelen wat mij beter voorkomt.
De heer Vau WaesliergUe Jansseiis. Mijn
heer de voorzitter. Ter bestrijding van het aange
voerde door den heer Hennequin, meen ik daaraan
het beste te kunnen voldoen, door bij hetgeen ik
wensch te zeggen, de bezwaren tegen dit voorstel in
het algemeen verslag nedergelegd, op den voet te volgen.
In alle drie der afdeelingen ia er op gewezen
op de hooge uitgaaf van f 600 voor vernieuwing van
een huis.
Maar wat is het geval?
In 1897 verkocht de gemeente bet zoogenaamde
Sckotshuis voor f 1200. Dit huis kostte in 1895 f50
aan onderhoud, waarbij nog kwam pl. m. f 10 aan
assurantielasten enz.
In 1896 toen de verkoop van dit huis reeds han
gende was, is er weinig of niets aangedaande
gemeente trok er slechts f 36 huur van. Het was dus
alles behalve eea voordeelig pand. Toch is men er
in geslaagd het huis te verkoopen voor f 1200.
Daarvan is in 1897 besteed voor buitengewone werken
f 300, voor aankoop inschrijving op het grootboek ook
f 300 en f 600 is overgebracht op onvoorzien 1897.
g 26 Juli im, n°. 113. 6