HArsA Courant bijvoegsel FEUILLETON. letterIn~en~kunst. rechtszaken. VAN DE VAN Maandag 11 April 1898, no. 85. Middelburg 9 April. TREK NAAR OUITSCHLAND. Men schrijft ons uit het land van Hulst'. Met zekere verwondering vind ik in den laatsten tijd in sommige bladen berichten uit deze streken, die, om de zachtste uitdrukking te bezigen, niet precies den toets der waarheid kunnen doorstaan, althans het kenmerk dragen van de zucht naar overdrijving. Wijl deze echter veelal zaken betroffen, welke geen gevolgen voor anderen konden na zich slepen, achtte ik het niet der moeite waard om ze tegen te spreken of in het juiste licht te stellen. Een bericht echter, dat ik deze week las, geeft mij aanleiding tot eenige correctie; bet betreft hetgeen gemeld werd omtrent den trek van dagloouers uit deze omgeving naar Duitseh- land en de voorstelling, dat deze allen ten zeerste voldaan waren over de hooge loonen en de goede behandeling, met het gevolg dat er onlangs weder honderden naar Bocbum en Essen vertrokken. „Geheele gehuchten" zoo luidde het in 't bedoelde bericht „in 'tland van Hulst zijn leeggeloopenoveral staan arbeiderswoningen leeg, daar zelfs geheele gezinnen vertrokken zijn." Tegen die ba weringen meen ik te moeten opkomen, omdat zij anderen allieht zouden verleiden tot stappen, die niet anders kunnen ten gevolge hebben dan teleurstelling en nadeel. En ik doe dat te eer, omdat door zulke on juiste voorstellingen een gevoelige knak zou gegeven worden aan het te waardeeren streven van hoofden van gemeenten om de ingezetenen te waarschuwen tegen het zich laten verlokken om naar Duitschland te gaan, teneinde daar werk te zoeken. Wat nu is het geval Elk jaar gaan van uit het land van Hulst en dat is al sedert een halve eeuw zoo een groot aantal werklui, daglooners, polder werkers enz. naar de zoogenaamde „werken", meest in Holland; en toen nu verleden jaar het uitzicht op werk in Holland verminderde, wa ren er velen die zich engageerden in Duitschland. Dat is lang niet allen goed bekomen, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat enkelen er wel by zijn gevaren. Deze laatsten hebben vele anderen, waaronder ook sommigen wier ge woonte het niet was den jaarlijkschen trek mede te maken, verlokt om ook in Duitschland hun geluk te beproeven. Zoolang het weer goed was, ging het best en konden de meesten althans in vergelij king met de verdiensten, die zij hier hadden nog al wat geld maken, maar tegenslag met het weder, het plotseling verdwijnen van een baas met de werkcenten en dergelijke on gevallen maakten dat een groot deel der lnldjes in een erbarmelijke positie kwam. In plaats dan ook dat moeder de vrouw de hnishoudcenten voor haar en haar kroost uit het werk kreeg, mocht zij met den brief vol klachten in de hand hier en daar wat zien op te halen, om manlief in den vreemde in de ge legenheid te stellen in zijn onderhoud te voorzien. In den laatsten tijd echter is er weer wat verbetering gekomen. Maar dat neemt niet weg, dat de toestand lang niet zoo uitlokkend is als wel wordt voorgesteld. Al wordt een tamelijk goed loon verdiend, de voeding van den werkman ver slindt een groot deel ervan. Men verneemt dan ook van uittrekken niets meer, en dat onlangs honderden naar Boehum en Essen zouden vertrokken zijn, is beslist onwaar. Dat geheele gehuchten in 't land van Hulst zouden zijn leeggeloopen, is niet anders dan een zeer afkeurenswaardige dichterlijke vrijheid van de mij onbekende, maar zeker slecht inge lichte berichtgevers. HET GEHEIM VAN JUFFROUW GASEW. 1. Uit het E>igelseh. VAN STANLEY PENN. „Jack, is het uw plan om met mevrouw Winthrop te huwen „Als zij mij de eer wil bewijzen van mij aan te nemen ja." Deze rechtstreeksche vraag en dit besliste antwoord werden gewisseld tusschen mij, Wilfrid Madeley, en mijn vriend Jack Deve- nant, nu vijf jaar geleden, op een herfstavond, terwijl wij ons bevonden op het terras van het hotel te Bürgenstoek, bij Lucern. Biirgenstock is een hooggelegen bosehrijk punt, dat aan de oostzijde van Lucern in het meer uitspringt. Een tandradbaan gaat bijna loodrecht van de kust naar den top van de rots, die met een groot wit hotel prijkt, waar mijn vriend en ik onze vacantie door brachten. Wij waren beide advocaten, maar ik werkte hard, terwijl Davenant, die fortuin had, zoo'n beetje liefhebberde in de rechten. „Is er eenige reden of eenig beletsel waarom ik niet met mevrouw Winthrop zou trouwen?", vroeg hij, zijn gebruind gelaat naar mij toekeerende. Ik geloof volstrekt niet te overdrijven, wan neer ik beweer dat in geen enkel gehucht in deze buurt twee arbeiderswoningen ledig staan. In het belang der wielrijders. Van wege de Belgische regeering wordt een wielerpad aangelegd van af St Nicolaas tot de Ned. grens (Kapellebrug). Als men bedenkt, dat van af St Nicolaas een net van routes Cgclables zich uitspreidt tot in 't hartje van België, kan men zich voorstellen van welk belang voor onze provincie de aan leg van bedoeld wielerpad kan zijn. Evenwel zou zoo schrijft men ons het werk maar half zijn, indien de onberijdbaarheid bleef be staan van den weg Ned. grensHulst, Daarom zal zich de Vereeniging HulstVelote Hulst per request wenden tot burg. en weth. dier gemeente, bij wie het onderhoud van dien weg is, met verzoek in den slechten toestand van dat gedeelte weg verandering te brengen. Dat die vereeniging niet stil zit om voor de belangen der fietsers op te komen, bewijst wel een circulaire, dezer dagen op ruime schaal door haar verspreid en gericht tot besturen van gemeentenen polders, tot opzichters, wegwer kers enz. enz. Zij beveelt daarin dien allen de belangen der wielrijders ten zeerste aan. Zij doet dat zoo luidt het in dien brief „in 't vertrouwen dat u met haar van meening zijt, dat het rijwiel thans geen luxe-artikel of liefhebberij-voorwerp, maar wel degelijk een vervoermiddel heeten mag, dat schier elkeen, van wat rang of stand ook, zeer groot gemak of buitengewoon voordeel kan bezorgen, ja voor velen zelf een onmisbaar voorwerp is ge worden om, met de tegenwoordig scherp heer- scbende concurrentie, toch him brood te ver dienen. Ze vergt van u geen groote kosten, ze ver zoekt niet om geldelijke hulp, ze vraagt geen buitengewone opoffering, maar ze doet slechts een beroep op uw welwillendheid om bij voor komende gelegenheid op de belangen der wiel rijders bedacht te zijn. Wanneer men bedenkt dat in vele polders, langs de wegen, vaak zeer goede wielerpaden zouden zijn, ingeval door greppels, die tot waterafvoer van den weg dienen, het rijden niet onmogelijk werd gemaakt, maar deze goed berijdbaar zijn, zoo slechts, 't zij door een plankje, de effenheid hersteld werd, hetzij dit geschiedde door middel van buizen onder de oppervlakte te leggenwanneer ineD bedenkt dat een wegwerker weinig meer moeite zal moeten doen om de zijwegen goed te maken dan om ze met bochten en putten te laten lig gen, dan kan men zich een denkbeeld vormen van welk een bescheiden omvang onze wen- schen ten deze zijn. Veroorlooi ons de vrijheid ter bevordering van dit verzoek, nog te wijzen op de voor deden, welke gemeenten of gehuchten van goede wegen kunnen hebben, vooral van goede fiets- wegen, omdat bij goeden weg de wielrijder geen afstand ontziet, meer dan iemand anders zelfs de afgelegenste plaatsen bezoekt en ge woonlijk met meer of minder groot gezelschap uittrekt." Kazerne-arbeid en soldatenleven. Een van de neteligste regelingen, die zich bij het eerlang in de Tweede kamer in behande ling komend wetsvoorstel tot afschaffing der plaatsvervanging voordoet, is die, welke moet bepalen, welke miliciens tot het z.g. „blijvend gedeelte" zullen behoor en. De regeer ing heeft met prijzenswaardige openhartigheid te kennen gegeven, dat er na afloop van den oefenings- tijd der jaarlijksche lichting eigenlijk niets meer in de kazerne te doen valt dan eenige „arbeid". Daarom acht de regeering nummer- verwisseling tusschen hen, die bij de aan het. einde van den oefeningstijd plaatsvindende loting wèl, en hen, die daarbij niet voor het blijvend gedeelte worden aangewezen, zeer goed te verdedigen. En terechtmet oefenplieht, soldaat zijn, heeft de „arbeid" niets te maken. Waarin bestaat die „arbeid"? In het alge meen in corveeën, wachten en oppassersdien sten het militair machtsvertoon ter handha ving van de openbare orde, dat in sommige gevallen plaats heeft, behoort daartoe feitelijk niet, al wordt het, naar den tijd van het jaar, ook wel eens door het blijvend gedeelte ver richt. Die „arbeid", die in den „winterdienst" medehelpt met eindelooze theorie, gymnas tiek en schermlessen om den tijd te dooden, is een leelijk uitwas van den militairen dienst, „Volstrekt geen reden. Zij is een prach tige partij in de volste beteekenis van het woord, en gij zijt een gelukkig man, als zij u hebben wil. Maar er k a n een „beletsel" zijn. Het schijnt dat haar zuster, juffrouw Carew, zich voorgenomen heeft, dat mevrouw Winthrop niet meer zal trouwen, als zij het kan ver hinderen zij zal zelf het beste weten waarom." „Maar gelukkig kan zij het niet belet ten", viel hij in. „Als Stella my lief heeft, en dat doet zij, is het niet waarschijnlijk dat zij mij zal opgeven, terwille van die bemoei zieke oude vrijster." „Zij zou ten minste heel dwaas zijn in dien zij dat deed. Maar zij schijnt gewoon zich naar hare zuster te schikken en zelfs een beetje bang voor haar te zijn, 't geen mij verwondert, want juffrouw Carew maakt niet den indruk van bijzonder flink of knap te zijn. „Flink is zij zeker niet, en het is meer dan eens bij mij opgekomen of zij niet een beetje," hier wees bij op zijn voorhoofd, „en dat is misschien de reden, dat mevrouw Win throp haar maar toegeeft, om geen tegenspraak uit te lokken. Hebt ge nooit opgemerkt hoe zenuwachtig en ongedurig zij is en welk een onrustigen blik zij heeft, alsof zij eens in haar leven een spook heeft gezien en dat nooit kan vergeten Ik lachte en zei„Zij is wijs genoeg om zich buitengewoon onaangenaam te maken; maar men moet haar het recht laten weder zoodat wij met zeer groote instemming zagen, dat in het voorloopig verslag stemmen zijn opgegaan, om te trachten daarin verandering te brengen. Corveeën zijn de huishoudelijke diensten in de kazernereinigen van gangen, trappen en lokalen, aanvegen of schrobben van plaatsen en pleinen, schoonhouden van stallen en pri vaten, den kok behulpzaam zijn bij het eten koken en dergelijke werkzaamheden. Dit ge schiedt door dagelijks daartoe te „comman- deeren" manschappenelke compagnie geeft b, v. een „plaatscorveeör" en een „kamerwacht", voorts de Ie compagnie een bijkok, de '2e een „oppasser rustkamer" (rustkamer bergplaats van wapenen en ledergoed der lichtingen, die met groot verlof zijn), de 3e een „korporaal planton keuken", de 4e een „duincorveeër", die de schietbaan in orde moet gaan maken. Sommige van die corveeën worden steeds door dezelfde personen waargenomen, althans ge durende ettelijke maanden; dergelijke „geëmploy eerden" worden meestal óf uit de vrijwilligers, of uit de oudere plaatsvervangers gekozen, met het gevolg, dat zij zelden of nooit „den dienst" medemaken en derhalve bij schieten als exer- ceeren, als zij er bij ongeluk bij moeten zijn, een erbarinerlijk figuur slaan. De kok, de op passer in fouragemagazijn en rustkamer, de korporaal-plaatscorveeër en dgl. behooren tot deze categorie. Eenigszins met deze lieden te vergelijken is de waschbaas, meestal een ge huwd tamboer, wiens vrouw marketenster is. Eindelijk komen als corveeën nog in aanmer king het aardappeljassen, straatwieden en der gelijke werkzaamheden, waaraan de geheele compagnie tegelijk deelneemt. Er is geen enkele reden, waarom miliciens dezen arbeid zouden verrichten •- zij onttrekken hen juist aan de oefeningen. Dat in tijd van oorlog een deel daarvan door de soldaten zal moeten verricht worden, is niet onwaarschijnlijk maar a la guerre comme a la guerrede aardappelen zullen dan wel gegeten worden, ook al heeft de soldaat zich vroeger niet in het schillen daarvan geoefend. De wachtdienst, hoe nuttig als oefening, is als werkzaamheid voor het blijvend gedeelte eenvoudig een dwaasheid. Dat onzinnig uit zetten van posten voor den rijksbetaalmeester, voor een postkantoor en dergelijke beeft in het minst geen zin. Ook de kazernewacht heeft niets te beteekenenhet wekken van verschillende geemployeerden te 12, 1, 2 ure in den nacht, het brengen van brood aan de gestraften enz. is niet in de eerste plaats sol- datenwerk. De „taptoe", het in 't geweer komen voor hooge officieren enz. is slechts noodelooze omslag. De oppassersdienst eindelijk, een leelijk in sluipsel in het leger, mag geen argument zijn bij de bespreking van de belangen en de eisehen van den militiedienst. Wie officieren onder zijn kennissen beeft, zal misschien wel eens zijn vriend, die voor een paar gulden per maand een dienstbode zonder kost heeft, maar zeker nooit den oppasser benijden. En toch is men niet ongaarne oppasser, omdat men dan van sommige diensten en corveeën is vrij gesteld. Het zon ons oprecht verhengen, wanneer er bij de behandeling van dit wetsontwerp stem men opgingen, om in deze misstanden verbe tering te brengen. Vrijwel alle deze werk zaamheden kunnen door bepaaldelijk daartoe aangewezen personeel vervuld worden. Wil men hen in het militair verband opnemen goed, maar dan als militair-geëmployeerde, niet als soldaat. Evengoed als men nu reeds den waschbaas, den kok, den bakker enz. heeft, kan men kazerne-portiers, kazerne-oppassers, kazerne-schoonmakers en dergelijke benoemen, die den thans door miliciens verrichten „arbeid" beter en tot minder ongerief van den oefenings tijd zullen vervullen. Een niet te versmaden voordeel daarvan zou ook zijn, dat het kader den „winterdienst" meer voor de studie kon gebrui ken in den oefeningstijd der miliciens wordt zeer veel van hunne krachten gevergd, en van eenigs zins behoorlijke studie kan dan slechts sprake zijn ten koste van de nachtrust, iets wat, vooral voor zulke jonge mannen, bij hunnen zwaren physieken arbeid zeer af te keuren iswanneer nu het bezighouden van het blijvend gedeelte met wachtdienst, gymnastiek, bajonetvechten (voor de miliciens gedurende den oefeningstijd overigens zeer nuttige diensten) vrijwel opboudt, vinden zij ruimschoots tijd voor studie, en zullen niet zooveel flinke jongens, die hoopvol hun engagement onderteekenden, na drie, vier varen dat zij heel lief voor haar zuster is, of schoon zij hare genegenheid uit op een tyran- nieke wijze, die nog al hinderlijk moet zijn." „Hinderlijk Stella moet een engel wezen om het te verdragen 1" riep bij uit. „Arm kind, haar leven is tot nogtoe niet heel vroolijk geweest. Op haar achttiende jaar trouwde zij met een man, die oud genoeg was om haar vader te kunnen zijn, en die haar opsloot als een non; en nu wordt ze weer ge kweld door een vervelende, ongetrouwde zus ter maar als zij zich aan mij wil toever trouwen, zal de toekomst het verledene wel goed maken," voegde hij er bij, en verdiepte zich weer in de bewondering van het verge zicht. In een duizelingwekkende diepte lag het Nierwaldstatter meer aan onze voeten, glad als een spiegel, terwijl rechts en links, als twee schildwachten, de Righi en de Pilatua verrezen. De zon was reeds onder maar haar gouden schijnsel lag nog op de toppen, en de geheele lucht scheen verlicht. Het middag maal was afgeloopen en de logeergasten, waar onder de Duitschers de overhand hadden, dronken koffie op het terras, om van de avond koelte te genieten. „Daar zijn zij eindelijk J" riep Jack uit, en snelde twee dames te gemoet, die het huis uittraden. Behalve dat de zusters beide blond en lang en slank waren, bon men zich geen groote jaar als ontevreden korporaals of onderoffi cieren-titulair rondloopen, en na zes of acht jaar als onbruikbare elementen in de burger maatschappij terugkeeren. (Sociaal Weekbl.) Het gebed op den inhuldigmgsdag. Dr A. W. Bronsveld schrijft in zijne Kroniek van April: Het oudste Kamerlid, de heer Donner, blijkt zich te willen Ieenen tot hetgeen wij onmoge lijk iets ernstigs noemen willen. Hij wil de regeering interpelleeren over de vraag, of zij verzoeken zal (meer kan zij niet) dat Gods zegen wordt afgesmeekt op den dag van de huldiging onzer Koningin. Nu moeten wij op twee dingen wijzen. Voor eerst hierop, dat de regeering, indien zij het bedoelde voornemen koesterde, dat waarschijn lijk wel kenbaar zou hebben gemaakten ver volgens hierop, dat, met goedkeuring van de Koningin, op 31 Augustus een godsdienst oefening zal worden gehouden. Wat wil men nu nog van de regeering Moet zij nu ook nog, op een anderen dag, een bedestond uitlokken Het is zeker wel hard voor de „gereformeerde kerken", dat zij goedschiks kwaadschiks gevolg moeten geven aan een verzoek, dat kwam van die „driemaal van God gevloekte synode"doch haar houding zou waardiger zijn geweest, in dien zij dit zonder gemompel had gedaan. De interpellatie van den heer Donner is voor ons gevoel een onwaardig spelen met het hei lige, een jacht maken op den naam van ge trouw getuigen, dat beneden den ernst is der zaak, en dubbel stuitend in een man, zoo oud als de heer Donner is. WETSONTWERP LEERPLICHT. De bekende heer HW. J, A. Schook bespreekt in het jongste nommer van het Sociaal Week blad bovengenoemd ontwerp. Aan het slot van zijn eerste opstel schrijft hij Alles te zamen genomen kan men van dit ontwerp zeggen, dat het den minister van bin- nenlandsehe zaken gelukt is, verschillende ge wichtige bezwaren tegen den leerplicht of den schooldwang, zooals men dien gaarne noemt, te ondervangendat hij, voorop stellende het belang van de gemeenschap, den individu alle vrijheden laat, die maar eenigszins met het alge meen belang bestaanbaar zijn en bovenal, dat overwegingen van politieken aard geen invloed op zijn ontwerp hebben gehad. Wordt het wet, dan heeft hij het opgroeiende geslacht een ge wichtige dienst bewezenof hij er zijn partij in de naaste toekomst mee bevoordeeld heeft, zal de vraag zijn. De opvoering van Dreyfusde martelaar van liet Duivelseiland, in den Vlaamsehen schouwburg te Brussel is door burgemeester Buis verboden „wegens de diplomatieke ge voeligheid die de opvoering in een door de stad gesubsidieerden schouwburg zou kunnen opwekken." Die „diplomatieke gevoeligheid," welke tegen woordig in de lucht zit, doet al wat rare dingen uitvoeren. Zooals men weet, wordt dit stuk Zondag en Maandag te Middelburg en Dinsdag te Goes gegeven. Kenners van het tooneel verzekeren, dat het stuk een goed tooneelwerk is, met talent in elkaar gezet, en dat de vertolking verdienste- lijk moet zijn. Onder de medespelers zijn een paar zeer goede bekenden, nl. de heeren Schwab, Van Beem en mevrouw Saalborn—De Groot. De hoofdrol wordt goed vervuld door den heer Barendse, die ook hier geen vreemdeling is. Jammer dat met de Paaschdagen tal van komedieliefhebbers den schouwburg vermijden om buiten te genieten of afwezig zijn. Laat ons hopen dat er in Middelburg en omgeving nog genoeg menschen overblijven, om twee avonden achter elkaar den schouwburg te vullen. Het onderwerp van het drama is aantrek kelijk genoeg en de belangstelling daarvoor is zeker nog niet verflauwdvooral thans niet, nu wij weer eene herhaling van het proces- Zola krijgen. Als schrijver van het blijspel De candi- datuur Veen Bommel, dat zooveel opgang contrasten voorstellen. Mevrouw Winthrop zag er jeugdig en tenger uit, met zachte, blauwe oogen en ronde wenkbrauwen, die haar iets verwonderds gaven. Haar gelaat was. zonder bepaald schoon te zijn, zeer aantrekkelijk; misschien vooral door de uitdrukking van zwakheid, die er in baar ronde lipjes en ronde kin lag. Juffrouw Carew was minstens tien jaar ouder en zag er oud uit voor haar leeftijd. Hare manieren waren zenuwachtig en gejaagd en hare bruine oogen hadden somtijds een ver schrikte uitdrukking, alsof zij aan een groote angst ten prooi was. „Wat komt gij Iaat", zei mijn vriend. „De tafel is al een half uur afgeloopen". Dit zeggende zette hij een stoel voor de jonge weduwe en liet het aan mij over om voor de zuster te zorgen. „Ik heb net een half uur noodig gehad om Edith te overtuigen, dat het niet te koel is om buiten te zitten," antwoordde zij lachend; „en daar zij tegen haar zin overtuigd is, blijft ze natuurlijk bij haar gevoelen." „Ja, de lucht is kil," zei juffrouw Carew en deed een grooten wollen shawl om. „Gij zoudt aan de andere zijde van het terras beter beschut zitten," zei Jack gedienstig. „Madeley, wilt gij den stoel van juffrouw Carow daarheen brengen „Dank u, ik blijf liever hier", hernam zij kortaf en haalde haar breiwerk voor den dag. Mevrouw Winthrop lachte weer. Zij had een maakt en dezer dagen in druk verscheen, heeft zieh bekend gemaakt de heer J, de Koo, de bekende redacteur van het groene weekblad. Eene grappige openbaring na al het visschen naar den naam van den schrijver. Voor de rechtbank te Rotterdam is behan deld de zaak van J. Sluis uit Lopik, beklaagd dat hij op den 6en Januari onder Willinge Langerak, Arie Boef zoo hevig met de klomp tegen het hoofd schopte, dat een hersenschud ding ontstond en de man den volgenden dag bezweek. Het is het bekende geval van den man, dien men dood heeft gevonden, aan een boom vastgebonden. Wie dit laatste hebben gedaan is ter terechtzitting niet gebleken, maar wel werd als bewezen aangenomen, dat de ver - slagene, die te water is geraakt, door Sluis met een klomp tegen 't hoofd is geschopt. Hij is toen door anderen op het droge gebracht en is alleen naar huis geloopen. Daar echter is hij niet aangekomen, maar wel vond men hem den volgenden morgen op de aangegeven wijze behandeld. De eisch tegen Sluis is 3 jaar. Verschillende Berichten. De gezondheidstoestand van den heer J. J, van Kerkwijk, lid van de Tweede kamer, is thans zeer bevredigend. Heden herdenkt de Holland-Amerika lijn, Nederlandseh-Amerikaansche Stoomvaart-Maat schappij haar 25jarig bestaan. Het geheele daaraan verbonden personeel ontving een geschenk aan geld en viert feest. Thans is bepaald, dat het veelbesproken bloemencorso, ter gelegenheid der inhuldigings feesten, te 's Hage zal plaats hebben op Zater dag 10 September, te halftwee. De optocht zal zich vormen op het Sport terrein, Laan van Nieuw Oostinje. In eene dezer dagen te Nijmegen gehou den vergadering van automobilisten is opgericht de Nederlandsche Automobielclub en een voor loopig bestuur gekozen. Binnen enkele dagen zal eene tweede vergadering worden gehouden, ter vaststelling der statuten en ter verkiezing van een definitief bestuur. Yolgens meiedeeling van den heer P. J. Troelstra is Donderdag, in de aak-Hogerhuis, aan den heer J. Hepkema te Heerenveen het waarborgfonds van f 600 toegezonden voor de overkomst van Paulus van Dijk. De Java-Bode, die reeds meermalen wees op de ellendige vooruitzichten der jongelieden, die een toekomst meenden te vinden in het bezit van een diploma voor voldoend afgelegd groot-ambtenaars examen, geeft daarvan weder eenige staaltjes. De heer F. L. Wattendorff, in bet bezit van dat diploma, is, na maanden lang „voor de eer" te hebben gewerkt bij het departement van binnenlandsch bestuur, nu tot klerk benoemd op een maandelijksch in komen van f 20. De leerling-klerk Yan Don gen is, na een halfjaar „voor de eer" te heb ben gewerkt, benoemd op f 10 'smaands. En van die bezoldigingen moet nog 9 at' voor contribution aan pensioen- en weduwen- en weezenfondseu. Een inlandsche koelie ver dient allicht meer. De persoon, die zich Hendriks noemde en voorgaf gepensioneerd militair te zijn en die in den laatsten tijd verkeerd bad met de te Botterdam verbrande juffrouw, schijnt spoor loos verdwenen te zijn. Niettegenstaande alle moeite, is de politie er nog niet in geslaagd iets omtrent hem te ontdekken. Een man, arbeider bij het leggen der ceintuurbaan, geraakte nabij Rotterdam onder een zandtrein en werd ernstig gekneusd, zoodat men voor zijn behoud vreest Bij hetterug- stoomen van een zandtrein geraakte aldaar een 25jarige man met zijn linkerbeen onder de wielen, tengevolge waarvan dit been werd verbrijzeld. Vrijdagochtend zijn te Papendrecht door een onbekende oorzaak de fabrieksgebouwen met de kantoorlokalen van de firma John ICie- vits Van Reede in vlammen opgegaan. De schade is zeer aanzienlijk en moet slechts ge deeltelijk door verzekering gedekt zijn. De op de werf staande schepen en de belendende per- ceelen bleven gespaard. Ongeveer 200 werk lieden zijn voorloopig door dezen brand zonder werk. Een vrachtrijder van Noordwijk aan Zee, welluidend, helder lachje, dat echter wat heel dikwijls terugkwam. Edith bevriest liever dan dat zij haren post verlaat. Haar motto isfy suis et fy rested „Maar mag ik vragen of zij het als haar plicht beschouwt om voortdurend de wacht over u te houden vroeg Davenant bijna fluisterend. „Ik meende dat een weduwe geen chaperonne meer noodig had". „Dat zou men denken; maar voor Edith ben ik nog altijd een kind, dat bewaakt en bewaard moet worden. Het is somtijds wel heel vervelend, maar zij is zoo goed en houdt zooveel van mij, dat ik mij niet mag beklagen". Hij zag haar bewonderend aan. „Indien het een verdienste is om u te beminnen, dan begon hij, doch zij viel hem in de rede„Stil, dit is een te publieke plaats voor gevoelsuitingen. Wat is het terras vol van avond, en wat praten die Duitschers toch hardvoegde zij er bij, over haar schouder kijkend, naar een bijzonder luidruchtig gezel schap, in onze nabijheid, waarvan de hoofd persoon een groote, donkere dame was, met zeer sprekende Joodsche trekken, en die met meer sieraden getooid was dan voor deze ge legenheid paste. „Die hooge tonen zijn niet Duitsch," zei ik. „Het is mevrouw Solomans, de rijke koop mansvrouw." De jonge weduwe keerde zich om, teneinde

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 5