HArsA Courant
bijvoegsel
FEUILLETON.
letterIn~en~kunst.
rechtszaken.
VAN DE
VAN
Maandag 11 April 1898, no. 85.
Middelburg 9 April.
TREK NAAR OUITSCHLAND.
Men schrijft ons uit het land van Hulst'.
Met zekere verwondering vind ik in den
laatsten tijd in sommige bladen berichten uit
deze streken, die, om de zachtste uitdrukking
te bezigen, niet precies den toets der waarheid
kunnen doorstaan, althans het kenmerk dragen
van de zucht naar overdrijving. Wijl deze echter
veelal zaken betroffen, welke geen gevolgen
voor anderen konden na zich slepen, achtte ik
het niet der moeite waard om ze tegen te
spreken of in het juiste licht te stellen.
Een bericht echter, dat ik deze week las,
geeft mij aanleiding tot eenige correctie; bet
betreft hetgeen gemeld werd omtrent den trek
van dagloouers uit deze omgeving naar Duitseh-
land en de voorstelling, dat deze allen ten
zeerste voldaan waren over de hooge loonen
en de goede behandeling, met het gevolg dat
er onlangs weder honderden naar Bocbum en
Essen vertrokken. „Geheele gehuchten" zoo
luidde het in 't bedoelde bericht „in 'tland
van Hulst zijn leeggeloopenoveral staan
arbeiderswoningen leeg, daar zelfs geheele
gezinnen vertrokken zijn."
Tegen die ba weringen meen ik te moeten
opkomen, omdat zij anderen allieht zouden
verleiden tot stappen, die niet anders kunnen
ten gevolge hebben dan teleurstelling en nadeel.
En ik doe dat te eer, omdat door zulke on
juiste voorstellingen een gevoelige knak zou
gegeven worden aan het te waardeeren streven
van hoofden van gemeenten om de ingezetenen
te waarschuwen tegen het zich laten verlokken
om naar Duitschland te gaan, teneinde daar
werk te zoeken.
Wat nu is het geval
Elk jaar gaan van uit het land van Hulst
en dat is al sedert een halve eeuw zoo
een groot aantal werklui, daglooners, polder
werkers enz. naar de zoogenaamde „werken",
meest in Holland; en toen nu verleden jaar het
uitzicht op werk in Holland verminderde, wa
ren er velen die zich engageerden in Duitschland.
Dat is lang niet allen goed bekomen, ofschoon
het niet te ontkennen valt, dat enkelen er wel
by zijn gevaren. Deze laatsten hebben vele
anderen, waaronder ook sommigen wier ge
woonte het niet was den jaarlijkschen trek
mede te maken, verlokt om ook in Duitschland
hun geluk te beproeven.
Zoolang het weer goed was, ging het best
en konden de meesten althans in vergelij
king met de verdiensten, die zij hier hadden
nog al wat geld maken, maar tegenslag
met het weder, het plotseling verdwijnen van
een baas met de werkcenten en dergelijke on
gevallen maakten dat een groot deel der
lnldjes in een erbarmelijke positie kwam.
In plaats dan ook dat moeder de vrouw de
hnishoudcenten voor haar en haar kroost uit
het werk kreeg, mocht zij met den brief vol
klachten in de hand hier en daar wat zien op
te halen, om manlief in den vreemde in de ge
legenheid te stellen in zijn onderhoud te
voorzien.
In den laatsten tijd echter is er weer wat
verbetering gekomen.
Maar dat neemt niet weg, dat de toestand
lang niet zoo uitlokkend is als wel wordt
voorgesteld. Al wordt een tamelijk goed loon
verdiend, de voeding van den werkman ver
slindt een groot deel ervan.
Men verneemt dan ook van uittrekken niets
meer, en dat onlangs honderden naar Boehum
en Essen zouden vertrokken zijn, is beslist
onwaar.
Dat geheele gehuchten in 't land van Hulst
zouden zijn leeggeloopen, is niet anders dan
een zeer afkeurenswaardige dichterlijke vrijheid
van de mij onbekende, maar zeker slecht inge
lichte berichtgevers.
HET GEHEIM VAN JUFFROUW GASEW.
1. Uit het E>igelseh.
VAN
STANLEY PENN.
„Jack, is het uw plan om met mevrouw
Winthrop te huwen
„Als zij mij de eer wil bewijzen van mij
aan te nemen ja."
Deze rechtstreeksche vraag en dit besliste
antwoord werden gewisseld tusschen mij,
Wilfrid Madeley, en mijn vriend Jack Deve-
nant, nu vijf jaar geleden, op een herfstavond,
terwijl wij ons bevonden op het terras van
het hotel te Bürgenstoek, bij Lucern.
Biirgenstock is een hooggelegen bosehrijk
punt, dat aan de oostzijde van Lucern in het
meer uitspringt. Een tandradbaan gaat bijna
loodrecht van de kust naar den top van
de rots, die met een groot wit hotel prijkt,
waar mijn vriend en ik onze vacantie door
brachten.
Wij waren beide advocaten, maar ik werkte
hard, terwijl Davenant, die fortuin had, zoo'n
beetje liefhebberde in de rechten.
„Is er eenige reden of eenig beletsel
waarom ik niet met mevrouw Winthrop zou
trouwen?", vroeg hij, zijn gebruind gelaat
naar mij toekeerende.
Ik geloof volstrekt niet te overdrijven, wan
neer ik beweer dat in geen enkel gehucht in
deze buurt twee arbeiderswoningen ledig staan.
In het belang der wielrijders.
Van wege de Belgische regeering wordt een
wielerpad aangelegd van af St Nicolaas tot de
Ned. grens (Kapellebrug).
Als men bedenkt, dat van af St Nicolaas een
net van routes Cgclables zich uitspreidt tot in
't hartje van België, kan men zich voorstellen
van welk belang voor onze provincie de aan
leg van bedoeld wielerpad kan zijn. Evenwel
zou zoo schrijft men ons het werk maar
half zijn, indien de onberijdbaarheid bleef be
staan van den weg Ned. grensHulst, Daarom
zal zich de Vereeniging HulstVelote Hulst
per request wenden tot burg. en weth. dier
gemeente, bij wie het onderhoud van dien weg
is, met verzoek in den slechten toestand van
dat gedeelte weg verandering te brengen.
Dat die vereeniging niet stil zit om voor de
belangen der fietsers op te komen, bewijst wel
een circulaire, dezer dagen op ruime schaal
door haar verspreid en gericht tot besturen van
gemeentenen polders, tot opzichters, wegwer
kers enz. enz. Zij beveelt daarin dien allen de
belangen der wielrijders ten zeerste aan.
Zij doet dat zoo luidt het in dien brief
„in 't vertrouwen dat u met haar van meening
zijt, dat het rijwiel thans geen luxe-artikel of
liefhebberij-voorwerp, maar wel degelijk een
vervoermiddel heeten mag, dat schier elkeen,
van wat rang of stand ook, zeer groot gemak
of buitengewoon voordeel kan bezorgen, ja
voor velen zelf een onmisbaar voorwerp is ge
worden om, met de tegenwoordig scherp heer-
scbende concurrentie, toch him brood te ver
dienen.
Ze vergt van u geen groote kosten, ze ver
zoekt niet om geldelijke hulp, ze vraagt geen
buitengewone opoffering, maar ze doet slechts
een beroep op uw welwillendheid om bij voor
komende gelegenheid op de belangen der wiel
rijders bedacht te zijn.
Wanneer men bedenkt dat in vele polders,
langs de wegen, vaak zeer goede wielerpaden
zouden zijn, ingeval door greppels, die tot
waterafvoer van den weg dienen, het rijden
niet onmogelijk werd gemaakt, maar deze goed
berijdbaar zijn, zoo slechts, 't zij door een
plankje, de effenheid hersteld werd, hetzij dit
geschiedde door middel van buizen onder de
oppervlakte te leggenwanneer ineD bedenkt
dat een wegwerker weinig meer moeite zal
moeten doen om de zijwegen goed te maken
dan om ze met bochten en putten te laten lig
gen, dan kan men zich een denkbeeld vormen
van welk een bescheiden omvang onze wen-
schen ten deze zijn.
Veroorlooi ons de vrijheid ter bevordering
van dit verzoek, nog te wijzen op de voor
deden, welke gemeenten of gehuchten van goede
wegen kunnen hebben, vooral van goede fiets-
wegen, omdat bij goeden weg de wielrijder
geen afstand ontziet, meer dan iemand anders
zelfs de afgelegenste plaatsen bezoekt en ge
woonlijk met meer of minder groot gezelschap
uittrekt."
Kazerne-arbeid en soldatenleven.
Een van de neteligste regelingen, die zich bij
het eerlang in de Tweede kamer in behande
ling komend wetsvoorstel tot afschaffing der
plaatsvervanging voordoet, is die, welke moet
bepalen, welke miliciens tot het z.g. „blijvend
gedeelte" zullen behoor en. De regeer ing heeft
met prijzenswaardige openhartigheid te kennen
gegeven, dat er na afloop van den oefenings-
tijd der jaarlijksche lichting eigenlijk niets
meer in de kazerne te doen valt dan eenige
„arbeid". Daarom acht de regeering nummer-
verwisseling tusschen hen, die bij de aan het.
einde van den oefeningstijd plaatsvindende
loting wèl, en hen, die daarbij niet voor het
blijvend gedeelte worden aangewezen, zeer goed
te verdedigen. En terechtmet oefenplieht,
soldaat zijn, heeft de „arbeid" niets te maken.
Waarin bestaat die „arbeid"? In het alge
meen in corveeën, wachten en oppassersdien
sten het militair machtsvertoon ter handha
ving van de openbare orde, dat in sommige
gevallen plaats heeft, behoort daartoe feitelijk
niet, al wordt het, naar den tijd van het jaar,
ook wel eens door het blijvend gedeelte ver
richt. Die „arbeid", die in den „winterdienst"
medehelpt met eindelooze theorie, gymnas
tiek en schermlessen om den tijd te dooden,
is een leelijk uitwas van den militairen dienst,
„Volstrekt geen reden. Zij is een prach
tige partij in de volste beteekenis van het
woord, en gij zijt een gelukkig man, als zij u
hebben wil. Maar er k a n een „beletsel" zijn.
Het schijnt dat haar zuster, juffrouw Carew,
zich voorgenomen heeft, dat mevrouw Winthrop
niet meer zal trouwen, als zij het kan ver
hinderen zij zal zelf het beste weten waarom."
„Maar gelukkig kan zij het niet belet
ten", viel hij in. „Als Stella my lief heeft,
en dat doet zij, is het niet waarschijnlijk dat
zij mij zal opgeven, terwille van die bemoei
zieke oude vrijster."
„Zij zou ten minste heel dwaas zijn in
dien zij dat deed. Maar zij schijnt gewoon zich
naar hare zuster te schikken en zelfs een beetje
bang voor haar te zijn, 't geen mij verwondert,
want juffrouw Carew maakt niet den indruk
van bijzonder flink of knap te zijn.
„Flink is zij zeker niet, en het is meer
dan eens bij mij opgekomen of zij niet een
beetje," hier wees bij op zijn voorhoofd, „en
dat is misschien de reden, dat mevrouw Win
throp haar maar toegeeft, om geen tegenspraak
uit te lokken. Hebt ge nooit opgemerkt hoe
zenuwachtig en ongedurig zij is en welk een
onrustigen blik zij heeft, alsof zij eens in haar
leven een spook heeft gezien en dat nooit kan
vergeten
Ik lachte en zei„Zij is wijs genoeg om
zich buitengewoon onaangenaam te maken;
maar men moet haar het recht laten weder
zoodat wij met zeer groote instemming zagen,
dat in het voorloopig verslag stemmen zijn
opgegaan, om te trachten daarin verandering
te brengen.
Corveeën zijn de huishoudelijke diensten in
de kazernereinigen van gangen, trappen en
lokalen, aanvegen of schrobben van plaatsen
en pleinen, schoonhouden van stallen en pri
vaten, den kok behulpzaam zijn bij het eten
koken en dergelijke werkzaamheden. Dit ge
schiedt door dagelijks daartoe te „comman-
deeren" manschappenelke compagnie geeft
b, v. een „plaatscorveeör" en een „kamerwacht",
voorts de Ie compagnie een bijkok, de '2e een
„oppasser rustkamer" (rustkamer bergplaats
van wapenen en ledergoed der lichtingen, die
met groot verlof zijn), de 3e een „korporaal
planton keuken", de 4e een „duincorveeër",
die de schietbaan in orde moet gaan maken.
Sommige van die corveeën worden steeds door
dezelfde personen waargenomen, althans ge
durende ettelijke maanden; dergelijke „geëmploy
eerden" worden meestal óf uit de vrijwilligers,
of uit de oudere plaatsvervangers gekozen, met
het gevolg, dat zij zelden of nooit „den dienst"
medemaken en derhalve bij schieten als exer-
ceeren, als zij er bij ongeluk bij moeten zijn,
een erbarinerlijk figuur slaan. De kok, de op
passer in fouragemagazijn en rustkamer, de
korporaal-plaatscorveeër en dgl. behooren tot
deze categorie. Eenigszins met deze lieden te
vergelijken is de waschbaas, meestal een ge
huwd tamboer, wiens vrouw marketenster is.
Eindelijk komen als corveeën nog in aanmer
king het aardappeljassen, straatwieden en der
gelijke werkzaamheden, waaraan de geheele
compagnie tegelijk deelneemt.
Er is geen enkele reden, waarom miliciens
dezen arbeid zouden verrichten •- zij onttrekken
hen juist aan de oefeningen. Dat in tijd van
oorlog een deel daarvan door de soldaten zal
moeten verricht worden, is niet onwaarschijnlijk
maar a la guerre comme a la guerrede
aardappelen zullen dan wel gegeten worden,
ook al heeft de soldaat zich vroeger niet in het
schillen daarvan geoefend.
De wachtdienst, hoe nuttig als oefening, is
als werkzaamheid voor het blijvend gedeelte
eenvoudig een dwaasheid. Dat onzinnig uit
zetten van posten voor den rijksbetaalmeester,
voor een postkantoor en dergelijke beeft in
het minst geen zin. Ook de kazernewacht
heeft niets te beteekenenhet wekken van
verschillende geemployeerden te 12, 1, 2 ure
in den nacht, het brengen van brood aan de
gestraften enz. is niet in de eerste plaats sol-
datenwerk. De „taptoe", het in 't geweer
komen voor hooge officieren enz. is slechts
noodelooze omslag.
De oppassersdienst eindelijk, een leelijk in
sluipsel in het leger, mag geen argument zijn
bij de bespreking van de belangen en de
eisehen van den militiedienst. Wie officieren
onder zijn kennissen beeft, zal misschien wel
eens zijn vriend, die voor een paar gulden per
maand een dienstbode zonder kost heeft, maar
zeker nooit den oppasser benijden. En toch
is men niet ongaarne oppasser, omdat men dan
van sommige diensten en corveeën is vrij gesteld.
Het zon ons oprecht verhengen, wanneer er
bij de behandeling van dit wetsontwerp stem
men opgingen, om in deze misstanden verbe
tering te brengen. Vrijwel alle deze werk
zaamheden kunnen door bepaaldelijk daartoe
aangewezen personeel vervuld worden. Wil
men hen in het militair verband opnemen
goed, maar dan als militair-geëmployeerde, niet
als soldaat. Evengoed als men nu reeds den
waschbaas, den kok, den bakker enz. heeft,
kan men kazerne-portiers, kazerne-oppassers,
kazerne-schoonmakers en dergelijke benoemen,
die den thans door miliciens verrichten „arbeid"
beter en tot minder ongerief van den oefenings
tijd zullen vervullen. Een niet te versmaden
voordeel daarvan zou ook zijn, dat het kader den
„winterdienst" meer voor de studie kon gebrui
ken in den oefeningstijd der miliciens wordt zeer
veel van hunne krachten gevergd, en van eenigs
zins behoorlijke studie kan dan slechts sprake
zijn ten koste van de nachtrust, iets wat, vooral
voor zulke jonge mannen, bij hunnen zwaren
physieken arbeid zeer af te keuren iswanneer
nu het bezighouden van het blijvend gedeelte
met wachtdienst, gymnastiek, bajonetvechten
(voor de miliciens gedurende den oefeningstijd
overigens zeer nuttige diensten) vrijwel opboudt,
vinden zij ruimschoots tijd voor studie, en
zullen niet zooveel flinke jongens, die hoopvol
hun engagement onderteekenden, na drie, vier
varen dat zij heel lief voor haar zuster is, of
schoon zij hare genegenheid uit op een tyran-
nieke wijze, die nog al hinderlijk moet zijn."
„Hinderlijk Stella moet een engel wezen
om het te verdragen 1" riep bij uit.
„Arm kind, haar leven is tot nogtoe
niet heel vroolijk geweest. Op haar achttiende
jaar trouwde zij met een man, die oud genoeg
was om haar vader te kunnen zijn, en die haar
opsloot als een non; en nu wordt ze weer ge
kweld door een vervelende, ongetrouwde zus
ter maar als zij zich aan mij wil toever
trouwen, zal de toekomst het verledene wel
goed maken," voegde hij er bij, en verdiepte
zich weer in de bewondering van het verge
zicht.
In een duizelingwekkende diepte lag het
Nierwaldstatter meer aan onze voeten, glad
als een spiegel, terwijl rechts en links, als
twee schildwachten, de Righi en de Pilatua
verrezen. De zon was reeds onder maar haar
gouden schijnsel lag nog op de toppen, en de
geheele lucht scheen verlicht. Het middag
maal was afgeloopen en de logeergasten, waar
onder de Duitschers de overhand hadden,
dronken koffie op het terras, om van de avond
koelte te genieten.
„Daar zijn zij eindelijk J" riep Jack uit,
en snelde twee dames te gemoet, die het huis
uittraden.
Behalve dat de zusters beide blond en lang
en slank waren, bon men zich geen groote
jaar als ontevreden korporaals of onderoffi
cieren-titulair rondloopen, en na zes of acht
jaar als onbruikbare elementen in de burger
maatschappij terugkeeren.
(Sociaal Weekbl.)
Het gebed op den inhuldigmgsdag.
Dr A. W. Bronsveld schrijft in zijne Kroniek
van April:
Het oudste Kamerlid, de heer Donner, blijkt
zich te willen Ieenen tot hetgeen wij onmoge
lijk iets ernstigs noemen willen. Hij wil de
regeering interpelleeren over de vraag, of zij
verzoeken zal (meer kan zij niet) dat Gods
zegen wordt afgesmeekt op den dag van de
huldiging onzer Koningin.
Nu moeten wij op twee dingen wijzen. Voor
eerst hierop, dat de regeering, indien zij het
bedoelde voornemen koesterde, dat waarschijn
lijk wel kenbaar zou hebben gemaakten ver
volgens hierop, dat, met goedkeuring van de
Koningin, op 31 Augustus een godsdienst
oefening zal worden gehouden. Wat wil men
nu nog van de regeering
Moet zij nu ook nog, op een anderen dag,
een bedestond uitlokken
Het is zeker wel hard voor de „gereformeerde
kerken", dat zij goedschiks kwaadschiks gevolg
moeten geven aan een verzoek, dat kwam van
die „driemaal van God gevloekte synode"doch
haar houding zou waardiger zijn geweest, in
dien zij dit zonder gemompel had gedaan.
De interpellatie van den heer Donner is voor
ons gevoel een onwaardig spelen met het hei
lige, een jacht maken op den naam van ge
trouw getuigen, dat beneden den ernst is der
zaak, en dubbel stuitend in een man, zoo oud
als de heer Donner is.
WETSONTWERP LEERPLICHT.
De bekende heer HW. J, A. Schook bespreekt
in het jongste nommer van het Sociaal Week
blad bovengenoemd ontwerp. Aan het slot van
zijn eerste opstel schrijft hij
Alles te zamen genomen kan men van dit
ontwerp zeggen, dat het den minister van bin-
nenlandsehe zaken gelukt is, verschillende ge
wichtige bezwaren tegen den leerplicht of den
schooldwang, zooals men dien gaarne noemt,
te ondervangendat hij, voorop stellende het
belang van de gemeenschap, den individu alle
vrijheden laat, die maar eenigszins met het alge
meen belang bestaanbaar zijn en bovenal, dat
overwegingen van politieken aard geen invloed
op zijn ontwerp hebben gehad. Wordt het wet,
dan heeft hij het opgroeiende geslacht een ge
wichtige dienst bewezenof hij er zijn partij
in de naaste toekomst mee bevoordeeld heeft,
zal de vraag zijn.
De opvoering van Dreyfusde martelaar
van liet Duivelseiland, in den Vlaamsehen
schouwburg te Brussel is door burgemeester
Buis verboden „wegens de diplomatieke ge
voeligheid die de opvoering in een door de
stad gesubsidieerden schouwburg zou kunnen
opwekken."
Die „diplomatieke gevoeligheid," welke tegen
woordig in de lucht zit, doet al wat rare
dingen uitvoeren.
Zooals men weet, wordt dit stuk Zondag en
Maandag te Middelburg en Dinsdag te
Goes gegeven.
Kenners van het tooneel verzekeren, dat het
stuk een goed tooneelwerk is, met talent in
elkaar gezet, en dat de vertolking verdienste-
lijk moet zijn.
Onder de medespelers zijn een paar zeer
goede bekenden, nl. de heeren Schwab, Van
Beem en mevrouw Saalborn—De Groot. De
hoofdrol wordt goed vervuld door den heer
Barendse, die ook hier geen vreemdeling is.
Jammer dat met de Paaschdagen tal van
komedieliefhebbers den schouwburg vermijden
om buiten te genieten of afwezig zijn. Laat
ons hopen dat er in Middelburg en omgeving
nog genoeg menschen overblijven, om twee
avonden achter elkaar den schouwburg te
vullen.
Het onderwerp van het drama is aantrek
kelijk genoeg en de belangstelling daarvoor is
zeker nog niet verflauwdvooral thans niet,
nu wij weer eene herhaling van het proces-
Zola krijgen.
Als schrijver van het blijspel De candi-
datuur Veen Bommel, dat zooveel opgang
contrasten voorstellen. Mevrouw Winthrop zag
er jeugdig en tenger uit, met zachte, blauwe
oogen en ronde wenkbrauwen, die haar iets
verwonderds gaven. Haar gelaat was. zonder
bepaald schoon te zijn, zeer aantrekkelijk;
misschien vooral door de uitdrukking van
zwakheid, die er in baar ronde lipjes en ronde
kin lag. Juffrouw Carew was minstens tien
jaar ouder en zag er oud uit voor haar leeftijd.
Hare manieren waren zenuwachtig en gejaagd
en hare bruine oogen hadden somtijds een ver
schrikte uitdrukking, alsof zij aan een groote
angst ten prooi was.
„Wat komt gij Iaat", zei mijn vriend.
„De tafel is al een half uur afgeloopen".
Dit zeggende zette hij een stoel voor de jonge
weduwe en liet het aan mij over om voor
de zuster te zorgen.
„Ik heb net een half uur noodig gehad
om Edith te overtuigen, dat het niet te koel
is om buiten te zitten," antwoordde zij lachend;
„en daar zij tegen haar zin overtuigd is, blijft
ze natuurlijk bij haar gevoelen."
„Ja, de lucht is kil," zei juffrouw Carew
en deed een grooten wollen shawl om.
„Gij zoudt aan de andere zijde van het
terras beter beschut zitten," zei Jack gedienstig.
„Madeley, wilt gij den stoel van juffrouw Carow
daarheen brengen
„Dank u, ik blijf liever hier", hernam zij
kortaf en haalde haar breiwerk voor den dag.
Mevrouw Winthrop lachte weer. Zij had een
maakt en dezer dagen in druk verscheen, heeft
zieh bekend gemaakt de heer J, de Koo, de
bekende redacteur van het groene weekblad.
Eene grappige openbaring na al het visschen
naar den naam van den schrijver.
Voor de rechtbank te Rotterdam is behan
deld de zaak van J. Sluis uit Lopik, beklaagd
dat hij op den 6en Januari onder Willinge
Langerak, Arie Boef zoo hevig met de klomp
tegen het hoofd schopte, dat een hersenschud
ding ontstond en de man den volgenden dag
bezweek. Het is het bekende geval van den
man, dien men dood heeft gevonden, aan een
boom vastgebonden. Wie dit laatste hebben
gedaan is ter terechtzitting niet gebleken, maar
wel werd als bewezen aangenomen, dat de ver -
slagene, die te water is geraakt, door Sluis
met een klomp tegen 't hoofd is geschopt. Hij
is toen door anderen op het droge gebracht en
is alleen naar huis geloopen. Daar echter is
hij niet aangekomen, maar wel vond men hem
den volgenden morgen op de aangegeven wijze
behandeld. De eisch tegen Sluis is 3 jaar.
Verschillende Berichten.
De gezondheidstoestand van den heer J.
J, van Kerkwijk, lid van de Tweede kamer, is
thans zeer bevredigend.
Heden herdenkt de Holland-Amerika lijn,
Nederlandseh-Amerikaansche Stoomvaart-Maat
schappij haar 25jarig bestaan. Het geheele
daaraan verbonden personeel ontving een
geschenk aan geld en viert feest.
Thans is bepaald, dat het veelbesproken
bloemencorso, ter gelegenheid der inhuldigings
feesten, te 's Hage zal plaats hebben op Zater
dag 10 September, te halftwee.
De optocht zal zich vormen op het Sport
terrein, Laan van Nieuw Oostinje.
In eene dezer dagen te Nijmegen gehou
den vergadering van automobilisten is opgericht
de Nederlandsche Automobielclub en een voor
loopig bestuur gekozen. Binnen enkele dagen
zal eene tweede vergadering worden gehouden,
ter vaststelling der statuten en ter verkiezing
van een definitief bestuur.
Yolgens meiedeeling van den heer P. J.
Troelstra is Donderdag, in de aak-Hogerhuis,
aan den heer J. Hepkema te Heerenveen het
waarborgfonds van f 600 toegezonden voor de
overkomst van Paulus van Dijk.
De Java-Bode, die reeds meermalen wees
op de ellendige vooruitzichten der jongelieden,
die een toekomst meenden te vinden in het
bezit van een diploma voor voldoend afgelegd
groot-ambtenaars examen, geeft daarvan weder
eenige staaltjes. De heer F. L. Wattendorff,
in bet bezit van dat diploma, is, na maanden
lang „voor de eer" te hebben gewerkt bij het
departement van binnenlandsch bestuur, nu
tot klerk benoemd op een maandelijksch in
komen van f 20. De leerling-klerk Yan Don
gen is, na een halfjaar „voor de eer" te heb
ben gewerkt, benoemd op f 10 'smaands. En
van die bezoldigingen moet nog 9 at' voor
contribution aan pensioen- en weduwen- en
weezenfondseu. Een inlandsche koelie ver
dient allicht meer.
De persoon, die zich Hendriks noemde en
voorgaf gepensioneerd militair te zijn en die
in den laatsten tijd verkeerd bad met de te
Botterdam verbrande juffrouw, schijnt spoor
loos verdwenen te zijn. Niettegenstaande alle
moeite, is de politie er nog niet in geslaagd
iets omtrent hem te ontdekken.
Een man, arbeider bij het leggen der
ceintuurbaan, geraakte nabij Rotterdam onder
een zandtrein en werd ernstig gekneusd, zoodat
men voor zijn behoud vreest Bij hetterug-
stoomen van een zandtrein geraakte aldaar
een 25jarige man met zijn linkerbeen onder
de wielen, tengevolge waarvan dit been werd
verbrijzeld.
Vrijdagochtend zijn te Papendrecht door
een onbekende oorzaak de fabrieksgebouwen
met de kantoorlokalen van de firma John ICie-
vits Van Reede in vlammen opgegaan. De
schade is zeer aanzienlijk en moet slechts ge
deeltelijk door verzekering gedekt zijn. De op
de werf staande schepen en de belendende per-
ceelen bleven gespaard. Ongeveer 200 werk
lieden zijn voorloopig door dezen brand zonder
werk.
Een vrachtrijder van Noordwijk aan Zee,
welluidend, helder lachje, dat echter wat heel
dikwijls terugkwam.
Edith bevriest liever dan dat zij haren
post verlaat. Haar motto isfy suis et fy
rested
„Maar mag ik vragen of zij het als
haar plicht beschouwt om voortdurend de
wacht over u te houden vroeg Davenant
bijna fluisterend. „Ik meende dat een weduwe
geen chaperonne meer noodig had".
„Dat zou men denken; maar voor Edith
ben ik nog altijd een kind, dat bewaakt en
bewaard moet worden. Het is somtijds wel
heel vervelend, maar zij is zoo goed en houdt
zooveel van mij, dat ik mij niet mag beklagen".
Hij zag haar bewonderend aan.
„Indien het een verdienste is om u te
beminnen, dan begon hij, doch zij viel hem
in de rede„Stil, dit is een te publieke plaats
voor gevoelsuitingen. Wat is het terras vol
van avond, en wat praten die Duitschers toch
hardvoegde zij er bij, over haar schouder
kijkend, naar een bijzonder luidruchtig gezel
schap, in onze nabijheid, waarvan de hoofd
persoon een groote, donkere dame was, met
zeer sprekende Joodsche trekken, en die met
meer sieraden getooid was dan voor deze ge
legenheid paste.
„Die hooge tonen zijn niet Duitsch," zei ik.
„Het is mevrouw Solomans, de rijke koop
mansvrouw."
De jonge weduwe keerde zich om, teneinde