Alweer huiselijk leed voor koning Leopold. Er zal een echtscheidingsproces worden inge steld tegen zijn oudste dochter, prinses Louise van Saksen-Coburg, die, gelijk men weet, ver leden jaar aanleiding gaf tot allerlei praatjes en voor eenige weken tot een duel. Zijn tweede dochter, de aartshertogin Ste phanie, heeft na de influenza pleuris en buik- vliesontsteking gekregen. Er is geen onmid dellijk gevaar. Een Belg, die in het. Fransche vreemde lingen-legioen diende, verscheen voor den krijgsraad wegens beleediging van zijn overste. Toen de voorzitter hem vroeg, of hij niets had in te brengen ter zijner verdediging, haalde hij eenen steen uit den zak en wierp hem den voorzitter naar 't hoofd, zonder hem te raken. Do man werd op staanden voet ter dood veroordeeld. Carrara, de man, die in een dorpje bij Parijs een kassiersknecht vermoordde en het lijk onder in de gangen van zijn champignon- kweekerij verbrandde, heeft waarschijnlijk meer misdaden dan deze op zijn geweten. Men ver moedt, dat hij ook een anderen kassiersknecht, die acht jaar geleden vermist werd, heeftgedood. Tengevolge van de onvoorzichtigheid van een werkman geraakte een vlasschuur op het landgoed Alt-Boruchusen in Lijfland in brand. De menschen haalden sneeuw om den brand te blusschen en sloten toen de deur, geloovende op die wijze den brand gemakkelijker meester te worden. Vijf werklieden, die door den rook buiten kennis geraakten, vonden den uitgang niet meer en verbrandden een zesde ligt hope loos. In Gallipoli heeft een menigte van wel zeshonderd menschen een betooging gehouden tegen de openbare macht, wegens de stijging van den broodprijs, en getracht brand te stich ten in openbare gebouwen. Zes-en-dertig per sonen werden in hechtenis genomen. Gesteund door de vrouw van president Mac Kinley heeft de vrouwen-drankbestrijders- ligue van den staat Kentucky het gedaan we ten te krijgen, dat het nieuwe pantserschip van de Vereenigde-Staten, dat den naam Kentucky zal dragen, gedoopt wordt zonder champagne! De doop zal door een door de ligue gezonden dame, Miss Christine Bradley, geschieden met water, geput uit dc bron van de boerderij, waar Abraham Lincoln geboren is. Het doop water wordt in een door de vereeniging ge schonken zilveren beker overgebracht; deze belter wordt na den doop aan het officiers korps van het schip als souvenir overhandigd, onder voorwaarde, dat er nooit bedwelmende dranken uit zullen worden gedronken. DE ZAAK-DREYFUSS. Meline heeft toch succes er is een einde gekomen aan de zaak. De Temps heeft het voorbeeld gegeven sedert het gedenkwaardige proces is het hoofdje Affaire Dreyfuss uit de kolommen van het blad verdwenen. Maar de berichten over de groote zaak staan nu onder het opschrift Les suites du proces Zola. En daarmede is natuurlijk alies gewonnen. De zaak Dreyfuss is uit op hoog bevel. Maar toch worden kolommen vol geschreven, niet alleen over wat direct samenhangt met het proces-Zola, maar ook over het fond der zaakde onschuld van Dreyfuss. De waarheid te ontdekken eischt onderzoek en scherpzinnigheid, zoo zeide Zola. Blijft dus de vraag in hoever de bladen, die het nieuwste nieuws mededeelden, de zaak werkelijk met scherpzinnigheid hebben onderzocht. Maar dit staat vast: Van alle zijden komt men aandragen met verklaringen van deze zaak en wat nog meer aandacht verdient, alles wat beweerd wordt is een bevestiging van Zola's verweer toen hij, gelijk wij destijds mededeelden, zeide „Men heeft gelachen om onze stoutmoedig heid eenige leden van buitenlandsche gezant schappen als getuigen op te geven. Maar ik geloof niet dat er om gelachen is op het departement van buitenlandsche zaken, want daar heeft men ons moeten begrijpen. Wij hebben eenvoudig aan hen, die de volle waarheid kennen, willen toonen dat wij haar ook kennen. Die waarheid doet nu de ronde op de gezantschappeneerstdaags zal iedereen haar kennen. En, al kunnen wij onmogelijk nu reeds haar gaan zoeken waar zij is, be schermd door onoverschrijdbare formaliteiten, de regeering die alles weet, de rsgeering die, gelijk wij. overtuigd is van de onschuld van Dreyfuss, kan, wanneer zij het wil en zonder gevaar te loopen, de getuigen vinden die eindelijk licht zullen scheppen." Het meeste licht verwacht men uit Peters burg. Zoo bv. de Auroredie onder een over zicht van het oordeel dev Russische pers met vette letters zegt „De toon der Russische bladen in deze zaak bewijst dat de Czaar do waarheid in dc zaalc- DreyfuBS kent. Niet waar, mijnheer Hanotaux Nog duidelijker laat de France zich uit, die zoowat het eenige Fransche blad is, dat open lijk durft beweren, dat Rusland in het verraad betrokken is. De Francedie wel eens voor officieuse Russische mededeelingen gebruikt wordt, ver klaart nl. te weten, waarom de Fransche re geering zich gedwongen achtte over de Drey- fuss-zaak te zwijgen en Esterhazy te laten vrij spreken. Esterhazy, zoo vertelt dit blad, was vóór het bondgenootschap met Rusland een der ijverigste spionnen en leverde den Russen ongeveer al wat zij wilden. Toen het bond genootschap kwam, moest Esterhazy ongerept blijven. De naam op het stuk „Cette canaille de D." ziet volgens dit bl3& niet op Drey fuss, maar op een grooten restaurateur bij de Madeleine-kerk, den heer Durand. Bij dezen D... zat een militaire attaché diep in de schuld en het briefje ziet eenvoudig op den eischtot betaling. Laat de Minister Hanotaux ons tegenspreken, indien hij durft, zoo eindigt de France. Dat de Czaar geheel op de hoogte is van de zaken, wordt ook beweerd door den Ro- meinscheu correspondent van de Brusselsche Soir, die de vorige week een andere lezing van de zaak gaf, welke in enkele opzichten van die van de France verschilt. „De waarheid in de Dreyfuss-zaak zoo zegt dat blad is een secret de Polichinelle, een allemansgeheim, dat van mond tot mond gaat. Geen ambassade in Europa of men kent het er in deelen of in onderdeelen, stukken en personen. De D.van het befaaamde canaillestuk is evenmin Dreyfuss als deze de schrijver was van het borderel. DieD... wordt met zijn vollen naam genoemd in wel twintig brieven, gewisseld tusschen de hh. Panizzardi en Schwarzkoppen. Die weten ook wie het borderel schreef. Dat is iemand die tegelijk voor de Fransche en voor de buitenlandsche regeeringen spionneerde, en te Berlijn heeft men niet een, maar wel tien borderellen, alle met dezelfde hand geschreven als dat, waarop de eerste krijgsraad Dreyfuss heeft veroor deeld. In Duitschland zint men reeds lang op een middel ora de waarheid aan het licht te doen komen, zonder er last van te krijgen, en vroeg of laat komt van haar nog eens een onthulling, die den waren man aan het licht brengtMen mag zijn spionnen niet afvallen, dat is zeker maar iemand in zoo harde bal lingschap te laten, als men weet dat hij on schuldig is, dat valt heD, die op de hoogte zijn, te zwaar." Er is oppervlakkig een tegenspraak tusschen deze beide lezingen, omdat in het eene Rus land in het andere Duitschland de bevoor deelde partij zou zijn. Maar de Gazette de Lausanne geeft een lezing welke deze tegenstrijdigheid doet wegvallen. Volgens dit blad is de Duitsche ambassade te Parijs geheel op de hoogte en weet zij met zekerheid, dat Dreyfuss, die daar bekend staat als een zeer ernstig en achtenswaardig officier, onschuldig is, en dat Esterhazy de vervaardiger is niet alleen van het borderel, maar ook van al de andere „geheime stukken", die gediend hebben om Dreyfuss te verderven. Deze, die reeds jaren voor de Fransche regeering spion neerde, werd echter ook door andere Mogend heden, die hem in dienst hadden, bezoldigd, o. a. door Rusland, waar men dus ook zeer wel weet waaraan zich te houden en waar wellicht dus ook eenmaal een einde zal komen aan het geduld, waarmede men tot nu toe het voort woekeren van het onrecht heeft aangezien. Nu als men weet hoe de openbare mee ning in Rusland zich uit, dan zou men ver moeden dat het geduld reeds teneinde gaat. Bijna alle bladen laken op scherpe wijze het jongste proceszelfs de Novoje Vremja, die, onder anti-semitischen invloed, eerst tegen Dreyfuss was, veroordeelt het gedrag van de generaals. De Petersburgsche balie zond een telegram aan Zola, waarin zij den gang van het proces veroordeelde. En om de deur te sluiten plaatst Zakrewski, lid van den keizerlijken senaat en president van het Petersburgsche hof van cassatie, in een rechtsgeleerd weekblad eene stuk, waarin hij zegthet proces Dreyfuss was onwettig', maar in het proces Esterhazy was de onwet tigheid „flagrant". De schrijver merkt op dat allen, die waar achtig rechtsgevoel hebben, eenstemmig pro testeeren tegen wat voorviel. Maar de Parijsclie bladen, die durven me- dedeelen hoe de nation amie et alliée oordeelt, zijn te tellen. De Russische pers wordt dood gezwegen, evenals de meening van de pers in andere vreemde landen. Zelfs de lezers van de Temps mogen niet weten wat in het bui tenland omgaat. In den loop van zijn pleidooi heeft Labori o. a. voorlezing gedaan van de volgende brie ven van Dreyfuss aan zijn vrouw. De eerste van 4 September, luidt „De grootheid van ziel, die wij allen aan den dag hebben gelegd, men make zich er geen illusie over, die grootheid van ziel mag noch zwakheid, noch snoeverij verraden zij moet integendeel gepaard gaan met den wil van elk uur, van eiken dag, om af te gaan op het doelde ontdekking van de waarheid, de gansche waarheid, voor gansch Frank rijk „Ik voor mij leef enkel van mijne koorts> zoolang reeds, van dag tot dag, fier wanneer ik weder een langen dag van 24 uur te boven ben. Ik onderga het domme en nuttelooze lot van den Man met het IJzeren Masker, omdat men altijd dezelfde bijbedoeling koestert. Wat u betreft, gij behoeft niet te weten wat men zegt, noch wat men denkt. Gij moet on wrikbaar uw plicht doen, niet minder onwrik baar uw reclit willen, het recht op gerechtig heid en waarheid. Ja, het licht moet opgaan, ik zeg het uitdrukkelijkmaar indien er in deze afschuwelijke zaak nog andere belangen zijn dan de onze, welke wij nooit hebben mis kend, er zijn ook onverjaarbare rechten van gerechtigheid en waarheid; ailer plicht is bet een einde te maken aan een zoo gruwelijken, zoo onverdienden toestand, onder eerbiediging van alle belangen. „Ik kan dus slechts voor ons beiden, voor allen wenschen, dat deze verschrikkelijke, afgrijs lijke, onverdiende marteling ten laatste een einde neme. „En hoe kan ik nu nog mijn grenzelooze liefde uitdrukken voor u, voor onze kinderen, mijne liefde voor al uwe dierbare verwanten voor al onze lieve broeders en zusters, voor ons allen, die lijden onder deze schrikkelijke lange marteling „Voorzeker, gold het alleen mijn persoon, ik zou reeds lang in de rust des grafs verzocht hebben te vergeten wat ik gezien, wat ik ge hoord heb, wat ik alle dagen zie." Ik ben blij ven leven om te steunen, om u allen te steunen met mijn on tembaren wil; want het kwam niet meer op mijn leven aan, het gold mijne eer, ons aller eer, het leven onzer kinderen ik heb alles gedragen zonder te zwichten, zonder het hoofd te buigen ik heb mijn hart ge smoord; ik bedwing dagelijks al wat in mijn geheele wezen in opstand komt, altijd wéér aan allen onvermoeid en zonder overmoed eischende de waarheid „Telkens, wanneer ik u schrijf, kan ik de pen bijna niet neerleggen, niet omdat ik zoo veel te zeggen heb, maar omdat ik dan opnieuw van u scheide voor vele dagen, ik, die alleen leef door te denken aan u, aan de kinderen, aan u alleen." Aan een anderen brief, vau 25 December, is het volgende ontleend: „Kortom, mijne lieve, wat ik met eene laat ste krachtsinspanning zon willen zeggen, mijn eigen persoon volkomen ter zijde stellende, is, dat gij krachtdadig uw recht moet handhaven, want het is verschrikkelijk zoovele mensche- lijke wezens aldus te zien lijdenwant wij moeten denken aan onze opgroeiende, ongeluk kige kinderen, maar zonder er eenige prikke lende personen-kwestie in te mengen. „Ik zou u in mijne armen willen klemmen zooals ik u liefheb, en u verzoeken voor mij die lieve aangebeden kinderen zeer innig en zeer lang te omhelzen, mijn dierbare oudera, al mijn lieve broeders en zusters, nog' duizend kussen Het Fransche intellect gaat voort op den ingeslagen weg. Zoo heeft ook de Academie van Wetenschappen aan Grimaux hulde ge bracht. Terwijl de balie buiten Parijs zich van het intellect scheidt., doet die te Parijs anders. In den raad van de orde der advocaten werd door twee oud-dekens voorgesteld een adres van hulde aan het leger te zenden. Maar na een debat van twee uren werd een motie aangenomen, dat een dergelijke betooging onnoodig was. Alleen werd verklaard dat de deken de trouwe tolk van de gevoelens dei- balie was geweest, (toen hij, na de bekende manifestatie der advocaten, den generaals zijn verontschuldiging aanbood). Wel werd besloten Leblois voor zich te roe pen, wegens het aandeel dat hij in de Dreyfus- zaak heeft gehad. In de derde plaats werd besloten een lid van den raad te belasten met een onderzoek naar een nieuw incident. De daarover sedert eenige dagen loopende geruchten schijnen den volgenden feitelijken grondslag te hebben. Een te Parijs wonend advocaat, Francois Auffray, ontving een brief voor J. Auffray en gaf dezen aan zijn zoon Jules, die het epistel opende. Maar de zoon gaf den brief aan zijn vader terug, wijl hij voor deze bestemd was. De vader nam daarop den brief en zag dat deze was van majoor Du Paty de Clain, waarin deze verzocht hem als oud-collega te willen helpen, om toegangsbewijzen te krijgen voor de zittingszaal van het Hof van assisen voor offi cieren in burgerkleeding, „die op de juiste oogenblikken zouden kunnen applaudiseeren". Toen bleek het den heer F. Auffray dat de brief niet voor hem was bestemd, maar voor den heer Jules Auffray, advocaat aan het Hof van appèl. Auffray vond dit feit te belangrijk, om het voor zich te houden. In overleg met den oud deken Barbout, wien hij om raad vroeg, deed Auffray mededeeling van het schrijven aan den minister van justitie en eerst daarna werd de brief aan het juiste adres verzonden. Het merkwaardige is dat Auffray een paar dagen later een bezoek ontving van Generaal Gonse, den onderchef van den generalen staf, die om antwoord kwam, en door F. Auffray naar Jules Auffray werd verwezen. Laatstgenoemde is nu boos en verwijt Fran cois Auffray misbruik van den brief, welke bij toeval in zijn hand kwam. De raad van orde zal thans onderzoek doen. Het gerucht heeft geloopen dat ook Demange voor de orde van advocaten zou worden ge roepen, daar hij een gedeelte van zijn dossier- Dreyfuss aan Labori had medegedeeld. Kavas spreekt dit zoo stellig mogelijk tegen. Het noodzakelijk gevolg van de jongste gebeurtenissen is een onafzienbare reeks duels. Daarvan melding te maken dient tot niets. Alleen zij vermeld, dat Esterhazy aan generaal Billot verlof heeft gevraagd met Picquart te vechten. Of men deze gelegenheid niet zal aangrijpen om Picquart te vermoorden Du Paty de Clam zal misschien wel de rol vin Mephistofeles willen vervullen. De secretaris van den Italiaanschen Jour nalistenkring te Rome was onlangs door het bestuur genoodzaakt af te treden, omdat hij uit eigen beweging aan Zola een telegram van deelneming had gezonden. Zondag werd er deswege een vergadering van leden gehouden, waarin de groote meerderheid stemde vóór een motie van afkeuring tegen het bestuur, dat daarop in zijn geheel aftrad. "jNGKORDsFlrUKKlif' Ingezonden stukken woi'den in geen geval teruggezonden. De Rijksiandhouwschool te Goes. De heer mr P. C. J. Hennequin beweert in de Midd. Crt. van 2 Maart, dat een gedach- tenwisseling in mijn „trant" niet van zijn smaak is. Waar hij echter in den aanhef van zijn stuk mijn woordenkeus volgt, zou men het tegendeel vermoeden. De heer H. meent er aan te mogen twijfelen dat een gedachtenwisseling in het belang der winterscholen is. (Vindt ZEd. dan dat bespre kingen als die te Oostburg over de winter- school gehouden zijn, en die door de couranten ook in ruimer kring bekend gemaakt worden, wel in 't belang der winterscholen zijn Ik ben niet met ZEd. van dezelfde meening, vooral omdat hij in het vervolg van zijn stuk laat doorschemeren, dat meerdere landbouwers in onze provincie er over denken als hij. Moet ik er nu maar het zwijgen toe doen en een goede gelegenheid om die landbouwers beter in te lichten, laten voorbijgaan? Neen, zoo'n gedachtenwisseling zou mijns inziens zeer in 't belang der school ge weest zijn. Dat mijn „trant" mij nu toch die kans op gedachtenwisseling den pas heeft af gesneden Enfin, laat ik nu nog trachten te redden, wat te redden valt. De heer II. beweert, dat ik in mijn eerste stuk zelf twijfel aan de juistheid van het ver slag, hetwelk mij dat stuk in de pen gaf. Dat heb ik niet gezegd. Integendeel; ik heb daar het woord „juist" gebruikt in een volziD, welke ieder, die lezen kan, zal doen zien, dat ik die juistheid aanneem. Ik heb de uitdrukking Is het verslagjuist gebezigd als maat regel van voorzichtigheid, want er blijft toch altijd een kleine kans bestaan, dat een verslag van wien ook, niet precies wedergeeft wat gezegd is. En dat ik dien maatregel van voor zichtigheid noodig achtte, bewijst, dat ik niet zoo heet gebakerd ben, niet zooyn verhitte ver beelding heb als de heer II. mij toedicht. Dat de heer H. in de vergadering te Oost- burg de winterscliool, misschien onwillens, heeft afgebroken, houd ik vol. De heer H. zal toch niet beweren, dat het door hem ge zegde de winterschool helpt opbouwenóf heeft hetgeen ZEd. in zijn stuk in deMiddelb. Crt. van 2 Maart beweert soms een opbouwen de kracht Ik heb uit het door den heer Hennequin in de vergadering te Oostburg gesprokene als zijn meening afgeleid, dat de leerlingen van een wintercursus dezen beter onderlegd verla ten dan de leerlingen der winterschool deze. Dat was toch ecu logische gevolgtrekking, waar de heer H. beweert, dat een wintercursus opgericht moet worden, ook omdat de leerlin gen, die gewoon lager onderwijs genoten heb ben, het onderwijs op onze school niet en dat op een cursns wel kunnen volgen. Ik begrijp althans niet, hoe de leerlingen goed onderlegd een school kunnen verlaten, waar zij het on derwijs niet kunnen volgen. De beer H. zegt ook, dat in het verslag niet staat, boe hij gezegd heeft dat het bezoeken der winterschool te duur is, maar anderen hadden dit gezegd en de heer H., staat er in het verslag, „achtte die bezwaren gegrond," Ook blijf ik volhouden, dat het bezoeken der winterschool voor de zonen van landbouwers, die men gewoon is „welgesteld" te noemen, niet te duur is. De heer H. beweert gezegd te hebben, dat het onderwijs aan de winterschool in het alge meen te hoog gaat voor de gewone ontwikkeling onzer landbouwerszonen. Ik neem dit natuurlijk aanhet bewijst niet dat het verslag onj uist, alleen dat het beknopt was. Ik persisteer er bij, dat leerlingen, die goed gewoon lager onderwijs genoten hebben, bet onderwijs aan onze school roei kunnen volgen. En nu geloof ik toch, dat landbouwerszonen van geioone ontwikkeling op het eind der ne gentiende eeuw góed lager onderwijs genoten moeten hebben. Of is dat alleen het geval met landbouwerszonen van buitengewone ontwikke ling? Ik wil er nog dit bijvoegen. Verreweg het grootste deel der leerlingen, die wij op onze school gehad hebben en nog hebben, ontvingen geen ander onderwijs, dan dat op de gewone lagere school in hun gemeente en zij volgden voor het meerendeel ons onderwijs met succes. Maar ik moet bekennen, dat wij er uit Zeeuwsch-Vlaanderen nog maar twee gehad hebbende een verliet tusschentijds de school omdat, helaaszijn vader kwam te overlijden en de ander bleef weg omdat nu ja, ik verdenk hem van heimweeIk zou hieruit niet durven besluiten, dat er in Zeeuwsch- Vlaanderen geen „welgestelde" landbouwers zijn, maar alleen, dat men hen bang gemaakt heeft voor de „enorme hoogte" van het aan onze school gegeven onderwijs. En in de ver gadering te Oostburg heeft de heer H. waarlijk niet veel gedaan om die vrees weg te nemen, zoodat we nu ook de zoons van de landbouwers, die de heer H. welgesteld zou noemen, wel niet te zien zullen krijgen, wat jammer is om de gelden, aan onze school besteed (want met het aantal leerlingen stijgen de uitgaven niet) enkom laat ik het maar zeggen op gevaar af, dat men mij verdenkt mijn collega's en me zelf een pluimpje te geven, voor de zonen van de bewuste welgestelde landbouwers eveneens. Dat de heer II. zich vroeger meermalen heeft beijverd de aandacht op de winterschool te vestigen, weet ik zeer goed en ik weet even eens, dat hij dit toen op een geheel andere) een veel betere manier deed dan verleden week in de vergadering te Oostburg. Heel jammer blijft het intusschen, dat de belanghebbenden nu, als gevolg van mijn „trant", er maar niet achter zullen komen, hoe de heer H. weet, dat het onderwas aan onze school voor leerlingen van gewone ontwikke ling te hoog is. Gelukkig kan ik mij aan het slot van mijn betoog (nog even geduld, mijnheer de Redac teur in een opzicht met den heer H. eensge zind verklaren en wel hierin, dat ook ik van gevoelen ben, dat er veel, heel veel winter- cursussen moeten worden opgericht. Wie dan „welgesteld" zijn in de beteekenis, die de heer H. aan dit woord hecht, komen dan maar naar Goes en dan zal ons schoolgebouw al spoedig te klein blijken. En voor de landbouwers, die dit lezen, merk ik nog even op, dat aan onze school evengoed theorie cn practijk gepaard gaan als aan de wintercursussen, wat de heer H. als een voor deel van de laatste heeft aangevoerd. Onze leerlingen komen gedurende twee winters van het laatst van October tot begin April naar Goes en zijn in den zomer thuis, dus ze zijn in den druksten tijd in de practijk. Het onder wijs aan de winterschool kan grondig zijn, omdat het over meer tijd, over meer leerkrach ten en over meer hulpmiddelen beschikt dan dat aan een wintercursus. Mijnheer de redacteur, mijn hartelijken dank voor de gastvrijheid, waarmede u mij „geher bergd" heeft. U heeft, ik twijfel er niet aan, daarmede de winterschool een grooten dienst bewezen. A. A. TER HAAR. Goes, 2 Maart 1898. EENE OPHELDERING. Aan den heer A. S. J. Dekker, te Goes. Mijnheer. Met verbazing las ik uw tegenspraak van mijn verslagje omtrent de gehouden vergade ring van Patrimonium alhier, welke verbazing u uit het volgende blijken zal. In het verslag is gezegd dat ei- ruim honderd personen geweest waren, och, ik had kunnen schrijven want ik had ze geteld dat er met den spreker en de commissie precies 132 waren. Ik schreef ook dat er 17 personen overbleven plus de commissie 22, waarmede de afdee- ling werd opgericht; dat sluit met uwe opgaaf. Jalousie dc metier is misschien voor u niet begrijpelijk, maar duidelijk kwam in het debat uit dat elkanders terrein bevochten werd door van iedere vereeniging bet gehalte van chris telijkheid te noemen maar ook opmerkingen omtrent de gedragslijn van beide vereenigingen bleven over en weer niet achterwege. De heer Plazier spreekt wat zacht en stond met den rug naar mij toe, zoodat ik niet letterlijk verstond wat hij zeide, maar uit zijn mond vernam ik Maandag avond wat hij let terlijk heeft gezegd, nl.: „De heer Dekker is niet in staat en ik aclit hem niet bekwaam om in een vereenigingdie op een algemeen Chris telijk standpunt staat, in het bestuur zitting te hebben omdat hij geen vertrouwen verdient Mijn korte conclusie was deze: dat de heer Dekker in geen Christelijke vereeniging thuis behoort. De lezer oordeele zelf. U zegt: „de heer Plazier was spoedig ver slagen." Dit is totaal onwaarDe heer Plazier is niet verslagen, is zelf het laatst aan het woord geweesten na bovengenoemde terecht wijzing aan uw adres, werd luid geapplaudiseerd. De heer Van der Veen wist toen op be- zadigden toon de vergadering tot kalmte te brengen en verzocht den aanwezigen, die wilden meewerken om eene afdeeling van Patrimonium op te richten, te blijven. Hieraan werd door 17 personen, behalve het comité, gevolg gegeven. Nogmaals, tegen het laatst door den heer Plazier gesprokene hebt u geen tvoord inge bracht, veel» minder met afdoende bewijzen dit weerlegd. Tijdens de rede van den heer De Kater, die veel te hoog en te droog was voor den werk man en voor het werkliedenpubliek dat leest, daarom liet ik het weg verlieten een dertigtal personen de vergadering, zoodat er nog een honderd overbleven in de zaal. Maar onder het debat ging niemand heen, want dat was bepaald amusant. Het aantal leden van den Chr. Nat. Werkmansbond is geen 56 maar 97 en deze week zijn weer 4 nieuwe leden te wachten. De heer Van Koetsveld was wel de voor naamste debatter, doch deze had ik maar even in mijn verslag vermeld maar dit werd door de redactie weggelaten omdat die meer juridische punten aanvoerde, waaraan de werkman en het publiek ook niet veel heeft. U noemt de heer Yan Koetsveld de voor naamste debatter, ik ookmaar ik geloof dat feitelijk de heer Plazier voor u de voor naamste was. Met enkele heeren stond ik achter in de zaaldeze applaudiseerden niet op het ge zegde van den heer Plazier en ik evenmin ik vond het niet netjes dat het grootste deel, niet achter in de zaal alléén en 30, zooals u zegt, maar van alle fcanten bijvalsbetuigingen schonk aan dien harden, persoonlijken aanval. U hadt die getuigenis aan den heer Plazier niet moeten ontlokken. U moest onmiddellijk des heeren Van der Veen's raad opgevolgd en niet gesproken heb ben over de betrouwbaarheid en soliditeit van het comité. Voelde u toen nog niet dat u bedoeld werd Wie kaatst moet immers den bal wachten Ik zou mij op den heer Plazier zeiven kun nen beroepen om te bewijzen dat uwe tegen spraak niets beteekent. Ook n hadt met den heer Plazier Maandag nog een comparitie, om te trachten de gewraakte woorden te doen rectificeeren, en de heer Plazier was aanvankelijk van plan dit te doen om u te sparen. Zelfs 9p de vergadering heeft de heer Plazier nog getracht u te sau- veeren. Maar dit zeg ik u, met uwe tegen spraak hebt u de geheele zaak verbruid. De heer Plazier is klein maar dapper en een eerlijk Btrijder met open vizier bevecht hem dan ook met gelijke wapenen, maar niet langs slinksche wegen. De gewone berichtgever. Goes, 1 Maart 1898. Hiermede sluiten wij onze kolommen voor verdere polemiek over dit punt, die voor het publiek vrij onvruchtbaar is. Red. Omdat het ons niet gewenscht voorkwam in allerlei details te treden, en de hoofdkwestie zich tocli bepaalde tot de heeren Dekker en Plazier. Red. Vergaderingen, Concerten enz. Middelburg. Vrijdag 4 Mrt. Openb. Vergad. Venen. Vrouwen-kiesrecht. Schut tershof 8 u. Maandag 7 Mrt. Voordracht Natuurkundig gezelschap. Gebouw 7l/« u. Dinsdag 8 Mrt. Concert Ver. voor Instru mentale muziek. Concert en gehoorzaal 77s u. Stoomdrukkerij D. G. Kröber Jr. Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 6