Alweer huiselijk leed voor koning Leopold.
Er zal een echtscheidingsproces worden inge
steld tegen zijn oudste dochter, prinses Louise
van Saksen-Coburg, die, gelijk men weet, ver
leden jaar aanleiding gaf tot allerlei praatjes
en voor eenige weken tot een duel.
Zijn tweede dochter, de aartshertogin Ste
phanie, heeft na de influenza pleuris en buik-
vliesontsteking gekregen. Er is geen onmid
dellijk gevaar.
Een Belg, die in het. Fransche vreemde
lingen-legioen diende, verscheen voor den
krijgsraad wegens beleediging van zijn overste.
Toen de voorzitter hem vroeg, of hij niets
had in te brengen ter zijner verdediging, haalde
hij eenen steen uit den zak en wierp hem den
voorzitter naar 't hoofd, zonder hem te raken.
Do man werd op staanden voet ter dood
veroordeeld.
Carrara, de man, die in een dorpje bij
Parijs een kassiersknecht vermoordde en het
lijk onder in de gangen van zijn champignon-
kweekerij verbrandde, heeft waarschijnlijk meer
misdaden dan deze op zijn geweten. Men ver
moedt, dat hij ook een anderen kassiersknecht,
die acht jaar geleden vermist werd, heeftgedood.
Tengevolge van de onvoorzichtigheid van
een werkman geraakte een vlasschuur op het
landgoed Alt-Boruchusen in Lijfland in brand.
De menschen haalden sneeuw om den brand
te blusschen en sloten toen de deur, geloovende
op die wijze den brand gemakkelijker meester
te worden. Vijf werklieden, die door den rook
buiten kennis geraakten, vonden den uitgang
niet meer en verbrandden een zesde ligt hope
loos.
In Gallipoli heeft een menigte van wel
zeshonderd menschen een betooging gehouden
tegen de openbare macht, wegens de stijging
van den broodprijs, en getracht brand te stich
ten in openbare gebouwen. Zes-en-dertig per
sonen werden in hechtenis genomen.
Gesteund door de vrouw van president
Mac Kinley heeft de vrouwen-drankbestrijders-
ligue van den staat Kentucky het gedaan we
ten te krijgen, dat het nieuwe pantserschip van
de Vereenigde-Staten, dat den naam Kentucky
zal dragen, gedoopt wordt zonder champagne!
De doop zal door een door de ligue gezonden
dame, Miss Christine Bradley, geschieden met
water, geput uit dc bron van de boerderij,
waar Abraham Lincoln geboren is. Het doop
water wordt in een door de vereeniging ge
schonken zilveren beker overgebracht; deze
belter wordt na den doop aan het officiers
korps van het schip als souvenir overhandigd,
onder voorwaarde, dat er nooit bedwelmende
dranken uit zullen worden gedronken.
DE ZAAK-DREYFUSS.
Meline heeft toch succes er is een einde
gekomen aan de zaak. De Temps heeft het
voorbeeld gegeven sedert het gedenkwaardige
proces is het hoofdje Affaire Dreyfuss uit de
kolommen van het blad verdwenen. Maar de
berichten over de groote zaak staan nu onder
het opschrift Les suites du proces Zola. En
daarmede is natuurlijk alies gewonnen. De zaak
Dreyfuss is uit op hoog bevel.
Maar toch worden kolommen vol geschreven,
niet alleen over wat direct samenhangt met
het proces-Zola, maar ook over het fond der
zaakde onschuld van Dreyfuss.
De waarheid te ontdekken eischt onderzoek
en scherpzinnigheid, zoo zeide Zola. Blijft
dus de vraag in hoever de bladen, die het
nieuwste nieuws mededeelden, de zaak werkelijk
met scherpzinnigheid hebben onderzocht.
Maar dit staat vast: Van alle zijden komt
men aandragen met verklaringen van deze
zaak en wat nog meer aandacht verdient,
alles wat beweerd wordt is een bevestiging
van Zola's verweer toen hij, gelijk wij destijds
mededeelden, zeide
„Men heeft gelachen om onze stoutmoedig
heid eenige leden van buitenlandsche gezant
schappen als getuigen op te geven.
Maar ik geloof niet dat er om gelachen is
op het departement van buitenlandsche zaken,
want daar heeft men ons moeten begrijpen.
Wij hebben eenvoudig aan hen, die de volle
waarheid kennen, willen toonen dat wij haar
ook kennen. Die waarheid doet nu de ronde
op de gezantschappeneerstdaags zal iedereen
haar kennen. En, al kunnen wij onmogelijk
nu reeds haar gaan zoeken waar zij is, be
schermd door onoverschrijdbare formaliteiten,
de regeering die alles weet, de rsgeering die,
gelijk wij. overtuigd is van de onschuld van
Dreyfuss, kan, wanneer zij het wil en zonder
gevaar te loopen, de getuigen vinden die
eindelijk licht zullen scheppen."
Het meeste licht verwacht men uit Peters
burg. Zoo bv. de Auroredie onder een over
zicht van het oordeel dev Russische pers met
vette letters zegt
„De toon der Russische bladen in deze zaak
bewijst dat de Czaar do waarheid in dc zaalc-
DreyfuBS kent. Niet waar, mijnheer Hanotaux
Nog duidelijker laat de France zich uit, die
zoowat het eenige Fransche blad is, dat open
lijk durft beweren, dat Rusland in het verraad
betrokken is.
De Francedie wel eens voor officieuse
Russische mededeelingen gebruikt wordt, ver
klaart nl. te weten, waarom de Fransche re
geering zich gedwongen achtte over de Drey-
fuss-zaak te zwijgen en Esterhazy te laten vrij
spreken. Esterhazy, zoo vertelt dit blad, was
vóór het bondgenootschap met Rusland een
der ijverigste spionnen en leverde den Russen
ongeveer al wat zij wilden. Toen het bond
genootschap kwam, moest Esterhazy ongerept
blijven. De naam op het stuk „Cette canaille
de D." ziet volgens dit bl3& niet op Drey
fuss, maar op een grooten restaurateur bij de
Madeleine-kerk, den heer Durand. Bij dezen
D... zat een militaire attaché diep in de schuld
en het briefje ziet eenvoudig op den eischtot
betaling. Laat de Minister Hanotaux ons
tegenspreken, indien hij durft, zoo eindigt de
France.
Dat de Czaar geheel op de hoogte is van
de zaken, wordt ook beweerd door den Ro-
meinscheu correspondent van de Brusselsche
Soir, die de vorige week een andere lezing
van de zaak gaf, welke in enkele opzichten van
die van de France verschilt.
„De waarheid in de Dreyfuss-zaak zoo
zegt dat blad is een secret de Polichinelle,
een allemansgeheim, dat van mond tot mond
gaat. Geen ambassade in Europa of men kent
het er in deelen of in onderdeelen, stukken
en personen. De D.van het befaaamde
canaillestuk is evenmin Dreyfuss als deze de
schrijver was van het borderel. DieD... wordt
met zijn vollen naam genoemd in wel twintig
brieven, gewisseld tusschen de hh. Panizzardi
en Schwarzkoppen. Die weten ook wie het
borderel schreef. Dat is iemand die tegelijk
voor de Fransche en voor de buitenlandsche
regeeringen spionneerde, en te Berlijn heeft
men niet een, maar wel tien borderellen, alle
met dezelfde hand geschreven als dat, waarop
de eerste krijgsraad Dreyfuss heeft veroor
deeld. In Duitschland zint men reeds lang op
een middel ora de waarheid aan het licht te
doen komen, zonder er last van te krijgen, en
vroeg of laat komt van haar nog eens een
onthulling, die den waren man aan het licht
brengtMen mag zijn spionnen niet afvallen,
dat is zeker maar iemand in zoo harde bal
lingschap te laten, als men weet dat hij on
schuldig is, dat valt heD, die op de hoogte
zijn, te zwaar."
Er is oppervlakkig een tegenspraak tusschen
deze beide lezingen, omdat in het eene Rus
land in het andere Duitschland de bevoor
deelde partij zou zijn.
Maar de Gazette de Lausanne geeft een lezing
welke deze tegenstrijdigheid doet wegvallen.
Volgens dit blad is de Duitsche ambassade
te Parijs geheel op de hoogte en weet zij met
zekerheid, dat Dreyfuss, die daar bekend staat
als een zeer ernstig en achtenswaardig officier,
onschuldig is, en dat Esterhazy de vervaardiger
is niet alleen van het borderel, maar ook van
al de andere „geheime stukken", die gediend
hebben om Dreyfuss te verderven. Deze, die
reeds jaren voor de Fransche regeering spion
neerde, werd echter ook door andere Mogend
heden, die hem in dienst hadden, bezoldigd, o.
a. door Rusland, waar men dus ook zeer wel
weet waaraan zich te houden en waar wellicht
dus ook eenmaal een einde zal komen aan het
geduld, waarmede men tot nu toe het voort
woekeren van het onrecht heeft aangezien.
Nu als men weet hoe de openbare mee
ning in Rusland zich uit, dan zou men ver
moeden dat het geduld reeds teneinde gaat.
Bijna alle bladen laken op scherpe wijze het
jongste proceszelfs de Novoje Vremja, die,
onder anti-semitischen invloed, eerst tegen
Dreyfuss was, veroordeelt het gedrag van de
generaals.
De Petersburgsche balie zond een telegram
aan Zola, waarin zij den gang van het proces
veroordeelde.
En om de deur te sluiten plaatst Zakrewski,
lid van den keizerlijken senaat en president
van het Petersburgsche hof van cassatie, in
een rechtsgeleerd weekblad eene stuk, waarin
hij zegthet proces Dreyfuss was onwettig',
maar in het proces Esterhazy was de onwet
tigheid „flagrant".
De schrijver merkt op dat allen, die waar
achtig rechtsgevoel hebben, eenstemmig pro
testeeren tegen wat voorviel.
Maar de Parijsclie bladen, die durven me-
dedeelen hoe de nation amie et alliée oordeelt,
zijn te tellen. De Russische pers wordt dood
gezwegen, evenals de meening van de pers in
andere vreemde landen. Zelfs de lezers van
de Temps mogen niet weten wat in het bui
tenland omgaat.
In den loop van zijn pleidooi heeft Labori
o. a. voorlezing gedaan van de volgende brie
ven van Dreyfuss aan zijn vrouw. De eerste
van 4 September, luidt
„De grootheid van ziel, die wij allen aan
den dag hebben gelegd, men make zich er
geen illusie over, die grootheid van ziel mag
noch zwakheid, noch snoeverij verraden zij
moet integendeel gepaard gaan met den wil
van elk uur, van eiken dag, om af te gaan
op het doelde ontdekking van de waarheid,
de gansche waarheid, voor gansch Frank
rijk
„Ik voor mij leef enkel van mijne koorts>
zoolang reeds, van dag tot dag, fier wanneer
ik weder een langen dag van 24 uur te boven
ben. Ik onderga het domme en nuttelooze lot
van den Man met het IJzeren Masker, omdat
men altijd dezelfde bijbedoeling koestert.
Wat u betreft, gij behoeft niet te weten wat
men zegt, noch wat men denkt. Gij moet on
wrikbaar uw plicht doen, niet minder onwrik
baar uw reclit willen, het recht op gerechtig
heid en waarheid. Ja, het licht moet opgaan,
ik zeg het uitdrukkelijkmaar indien er in
deze afschuwelijke zaak nog andere belangen
zijn dan de onze, welke wij nooit hebben mis
kend, er zijn ook onverjaarbare rechten van
gerechtigheid en waarheid; ailer plicht is bet
een einde te maken aan een zoo gruwelijken,
zoo onverdienden toestand, onder eerbiediging
van alle belangen.
„Ik kan dus slechts voor ons beiden, voor
allen wenschen, dat deze verschrikkelijke, afgrijs
lijke, onverdiende marteling ten laatste een
einde neme.
„En hoe kan ik nu nog mijn grenzelooze
liefde uitdrukken voor u, voor onze kinderen,
mijne liefde voor al uwe dierbare verwanten
voor al onze lieve broeders en zusters, voor
ons allen, die lijden onder deze schrikkelijke
lange marteling
„Voorzeker, gold het alleen mijn persoon,
ik zou reeds lang in de rust des grafs verzocht
hebben te vergeten wat ik gezien, wat ik ge
hoord heb, wat ik alle dagen zie." Ik ben blij
ven leven om te steunen, om u allen te steunen
met mijn on tembaren wil; want het kwam niet
meer op mijn leven aan, het gold mijne eer,
ons aller eer, het leven onzer kinderen ik
heb alles gedragen zonder te zwichten, zonder
het hoofd te buigen ik heb mijn hart ge
smoord; ik bedwing dagelijks al wat in mijn
geheele wezen in opstand komt, altijd wéér aan
allen onvermoeid en zonder overmoed eischende
de waarheid
„Telkens, wanneer ik u schrijf, kan ik de
pen bijna niet neerleggen, niet omdat ik zoo
veel te zeggen heb, maar omdat ik dan opnieuw
van u scheide voor vele dagen, ik, die alleen
leef door te denken aan u, aan de kinderen,
aan u alleen."
Aan een anderen brief, vau 25 December, is
het volgende ontleend:
„Kortom, mijne lieve, wat ik met eene laat
ste krachtsinspanning zon willen zeggen, mijn
eigen persoon volkomen ter zijde stellende, is,
dat gij krachtdadig uw recht moet handhaven,
want het is verschrikkelijk zoovele mensche-
lijke wezens aldus te zien lijdenwant wij
moeten denken aan onze opgroeiende, ongeluk
kige kinderen, maar zonder er eenige prikke
lende personen-kwestie in te mengen.
„Ik zou u in mijne armen willen klemmen
zooals ik u liefheb, en u verzoeken voor mij
die lieve aangebeden kinderen zeer innig en
zeer lang te omhelzen, mijn dierbare oudera,
al mijn lieve broeders en zusters, nog' duizend
kussen
Het Fransche intellect gaat voort op den
ingeslagen weg. Zoo heeft ook de Academie
van Wetenschappen aan Grimaux hulde ge
bracht.
Terwijl de balie buiten Parijs zich van
het intellect scheidt., doet die te Parijs anders.
In den raad van de orde der advocaten
werd door twee oud-dekens voorgesteld een
adres van hulde aan het leger te zenden. Maar
na een debat van twee uren werd een motie
aangenomen, dat een dergelijke betooging
onnoodig was. Alleen werd verklaard dat de
deken de trouwe tolk van de gevoelens dei-
balie was geweest, (toen hij, na de bekende
manifestatie der advocaten, den generaals zijn
verontschuldiging aanbood).
Wel werd besloten Leblois voor zich te roe
pen, wegens het aandeel dat hij in de Dreyfus-
zaak heeft gehad.
In de derde plaats werd besloten een lid
van den raad te belasten met een onderzoek
naar een nieuw incident.
De daarover sedert eenige dagen loopende
geruchten schijnen den volgenden feitelijken
grondslag te hebben.
Een te Parijs wonend advocaat, Francois
Auffray, ontving een brief voor J. Auffray en
gaf dezen aan zijn zoon Jules, die het epistel
opende. Maar de zoon gaf den brief aan zijn
vader terug, wijl hij voor deze bestemd was.
De vader nam daarop den brief en zag dat
deze was van majoor Du Paty de Clain, waarin
deze verzocht hem als oud-collega te willen
helpen, om toegangsbewijzen te krijgen voor de
zittingszaal van het Hof van assisen voor offi
cieren in burgerkleeding, „die op de juiste
oogenblikken zouden kunnen applaudiseeren".
Toen bleek het den heer F. Auffray dat de
brief niet voor hem was bestemd, maar voor
den heer Jules Auffray, advocaat aan het Hof
van appèl.
Auffray vond dit feit te belangrijk, om het
voor zich te houden. In overleg met den oud
deken Barbout, wien hij om raad vroeg, deed
Auffray mededeeling van het schrijven aan
den minister van justitie en eerst daarna werd
de brief aan het juiste adres verzonden.
Het merkwaardige is dat Auffray een paar
dagen later een bezoek ontving van Generaal
Gonse, den onderchef van den generalen staf,
die om antwoord kwam, en door F. Auffray
naar Jules Auffray werd verwezen.
Laatstgenoemde is nu boos en verwijt Fran
cois Auffray misbruik van den brief, welke
bij toeval in zijn hand kwam.
De raad van orde zal thans onderzoek doen.
Het gerucht heeft geloopen dat ook Demange
voor de orde van advocaten zou worden ge
roepen, daar hij een gedeelte van zijn dossier-
Dreyfuss aan Labori had medegedeeld. Kavas
spreekt dit zoo stellig mogelijk tegen.
Het noodzakelijk gevolg van de jongste
gebeurtenissen is een onafzienbare reeks duels.
Daarvan melding te maken dient tot niets.
Alleen zij vermeld, dat Esterhazy aan
generaal Billot verlof heeft gevraagd met
Picquart te vechten.
Of men deze gelegenheid niet zal aangrijpen
om Picquart te vermoorden
Du Paty de Clam zal misschien wel de rol
vin Mephistofeles willen vervullen.
De secretaris van den Italiaanschen Jour
nalistenkring te Rome was onlangs door het
bestuur genoodzaakt af te treden, omdat hij
uit eigen beweging aan Zola een telegram
van deelneming had gezonden. Zondag werd
er deswege een vergadering van leden gehouden,
waarin de groote meerderheid stemde vóór een
motie van afkeuring tegen het bestuur, dat
daarop in zijn geheel aftrad.
"jNGKORDsFlrUKKlif'
Ingezonden stukken woi'den in geen geval teruggezonden.
De Rijksiandhouwschool te Goes.
De heer mr P. C. J. Hennequin beweert in
de Midd. Crt. van 2 Maart, dat een gedach-
tenwisseling in mijn „trant" niet van zijn smaak
is. Waar hij echter in den aanhef van zijn
stuk mijn woordenkeus volgt, zou men het
tegendeel vermoeden.
De heer H. meent er aan te mogen twijfelen
dat een gedachtenwisseling in het belang der
winterscholen is. (Vindt ZEd. dan dat bespre
kingen als die te Oostburg over de winter-
school gehouden zijn, en die door de couranten
ook in ruimer kring bekend gemaakt worden,
wel in 't belang der winterscholen zijn Ik
ben niet met ZEd. van dezelfde meening, vooral
omdat hij in het vervolg van zijn stuk laat
doorschemeren, dat meerdere landbouwers in
onze provincie er over denken als hij. Moet ik
er nu maar het zwijgen toe doen en een goede
gelegenheid om die landbouwers beter in te
lichten, laten voorbijgaan?
Neen, zoo'n gedachtenwisseling zou mijns
inziens zeer in 't belang der school ge
weest zijn. Dat mijn „trant" mij nu toch die
kans op gedachtenwisseling den pas heeft af
gesneden Enfin, laat ik nu nog trachten te
redden, wat te redden valt.
De heer II. beweert, dat ik in mijn eerste
stuk zelf twijfel aan de juistheid van het ver
slag, hetwelk mij dat stuk in de pen gaf. Dat
heb ik niet gezegd. Integendeel; ik heb daar
het woord „juist" gebruikt in een volziD, welke
ieder, die lezen kan, zal doen zien, dat ik die
juistheid aanneem. Ik heb de uitdrukking
Is het verslagjuist gebezigd als maat
regel van voorzichtigheid, want er blijft toch
altijd een kleine kans bestaan, dat een verslag
van wien ook, niet precies wedergeeft wat
gezegd is. En dat ik dien maatregel van voor
zichtigheid noodig achtte, bewijst, dat ik niet
zoo heet gebakerd ben, niet zooyn verhitte ver
beelding heb als de heer II. mij toedicht.
Dat de heer H. in de vergadering te Oost-
burg de winterscliool, misschien onwillens,
heeft afgebroken, houd ik vol. De heer H.
zal toch niet beweren, dat het door hem ge
zegde de winterschool helpt opbouwenóf
heeft hetgeen ZEd. in zijn stuk in deMiddelb.
Crt. van 2 Maart beweert soms een opbouwen
de kracht
Ik heb uit het door den heer Hennequin in
de vergadering te Oostburg gesprokene als
zijn meening afgeleid, dat de leerlingen van
een wintercursus dezen beter onderlegd verla
ten dan de leerlingen der winterschool deze.
Dat was toch ecu logische gevolgtrekking,
waar de heer H. beweert, dat een wintercursus
opgericht moet worden, ook omdat de leerlin
gen, die gewoon lager onderwijs genoten heb
ben, het onderwijs op onze school niet en dat
op een cursns wel kunnen volgen. Ik begrijp
althans niet, hoe de leerlingen goed onderlegd
een school kunnen verlaten, waar zij het on
derwijs niet kunnen volgen.
De beer H. zegt ook, dat in het verslag niet
staat, boe hij gezegd heeft dat het bezoeken
der winterschool te duur is, maar anderen
hadden dit gezegd en de heer H., staat er in
het verslag, „achtte die bezwaren gegrond,"
Ook blijf ik volhouden, dat het bezoeken der
winterschool voor de zonen van landbouwers,
die men gewoon is „welgesteld" te noemen,
niet te duur is.
De heer H. beweert gezegd te hebben, dat
het onderwijs aan de winterschool in het alge
meen te hoog gaat voor de gewone ontwikkeling
onzer landbouwerszonen.
Ik neem dit natuurlijk aanhet bewijst niet
dat het verslag onj uist, alleen dat het beknopt was.
Ik persisteer er bij, dat leerlingen, die goed
gewoon lager onderwijs genoten hebben, bet
onderwijs aan onze school roei kunnen volgen.
En nu geloof ik toch, dat landbouwerszonen
van geioone ontwikkeling op het eind der ne
gentiende eeuw góed lager onderwijs genoten
moeten hebben. Of is dat alleen het geval met
landbouwerszonen van buitengewone ontwikke
ling?
Ik wil er nog dit bijvoegen. Verreweg het
grootste deel der leerlingen, die wij op onze
school gehad hebben en nog hebben, ontvingen
geen ander onderwijs, dan dat op de gewone
lagere school in hun gemeente en zij
volgden voor het meerendeel ons onderwijs
met succes. Maar ik moet bekennen, dat wij
er uit Zeeuwsch-Vlaanderen nog maar twee
gehad hebbende een verliet tusschentijds de
school omdat, helaaszijn vader kwam te
overlijden en de ander bleef weg omdat
nu ja, ik verdenk hem van heimweeIk zou
hieruit niet durven besluiten, dat er in Zeeuwsch-
Vlaanderen geen „welgestelde" landbouwers
zijn, maar alleen, dat men hen bang gemaakt
heeft voor de „enorme hoogte" van het aan
onze school gegeven onderwijs. En in de ver
gadering te Oostburg heeft de heer H. waarlijk
niet veel gedaan om die vrees weg te nemen,
zoodat we nu ook de zoons van de landbouwers,
die de heer H. welgesteld zou noemen, wel niet
te zien zullen krijgen, wat jammer is om de
gelden, aan onze school besteed (want met het
aantal leerlingen stijgen de uitgaven niet)
enkom laat ik het maar zeggen op
gevaar af, dat men mij verdenkt mijn collega's
en me zelf een pluimpje te geven, voor de
zonen van de bewuste welgestelde landbouwers
eveneens.
Dat de heer II. zich vroeger meermalen heeft
beijverd de aandacht op de winterschool te
vestigen, weet ik zeer goed en ik weet even
eens, dat hij dit toen op een geheel andere)
een veel betere manier deed dan verleden week
in de vergadering te Oostburg.
Heel jammer blijft het intusschen, dat de
belanghebbenden nu, als gevolg van mijn
„trant", er maar niet achter zullen komen, hoe
de heer H. weet, dat het onderwas aan onze
school voor leerlingen van gewone ontwikke
ling te hoog is.
Gelukkig kan ik mij aan het slot van mijn
betoog (nog even geduld, mijnheer de Redac
teur in een opzicht met den heer H. eensge
zind verklaren en wel hierin, dat ook ik van
gevoelen ben, dat er veel, heel veel winter-
cursussen moeten worden opgericht. Wie dan
„welgesteld" zijn in de beteekenis, die de heer
H. aan dit woord hecht, komen dan maar naar
Goes en dan zal ons schoolgebouw al spoedig
te klein blijken.
En voor de landbouwers, die dit lezen, merk
ik nog even op, dat aan onze school evengoed
theorie cn practijk gepaard gaan als aan de
wintercursussen, wat de heer H. als een voor
deel van de laatste heeft aangevoerd. Onze
leerlingen komen gedurende twee winters van
het laatst van October tot begin April naar
Goes en zijn in den zomer thuis, dus ze zijn
in den druksten tijd in de practijk. Het onder
wijs aan de winterschool kan grondig zijn,
omdat het over meer tijd, over meer leerkrach
ten en over meer hulpmiddelen beschikt dan
dat aan een wintercursus.
Mijnheer de redacteur, mijn hartelijken dank
voor de gastvrijheid, waarmede u mij „geher
bergd" heeft. U heeft, ik twijfel er niet aan,
daarmede de winterschool een grooten dienst
bewezen.
A. A. TER HAAR.
Goes, 2 Maart 1898.
EENE OPHELDERING.
Aan den heer A. S. J. Dekker,
te Goes.
Mijnheer.
Met verbazing las ik uw tegenspraak van
mijn verslagje omtrent de gehouden vergade
ring van Patrimonium alhier, welke verbazing
u uit het volgende blijken zal.
In het verslag is gezegd dat ei- ruim honderd
personen geweest waren, och, ik had kunnen
schrijven want ik had ze geteld dat er
met den spreker en de commissie precies 132
waren.
Ik schreef ook dat er 17 personen overbleven
plus de commissie 22, waarmede de afdee-
ling werd opgericht; dat sluit met uwe opgaaf.
Jalousie dc metier is misschien voor u niet
begrijpelijk, maar duidelijk kwam in het debat
uit dat elkanders terrein bevochten werd door
van iedere vereeniging bet gehalte van chris
telijkheid te noemen maar ook opmerkingen
omtrent de gedragslijn van beide vereenigingen
bleven over en weer niet achterwege.
De heer Plazier spreekt wat zacht en stond
met den rug naar mij toe, zoodat ik niet
letterlijk verstond wat hij zeide, maar uit zijn
mond vernam ik Maandag avond wat hij let
terlijk heeft gezegd, nl.: „De heer Dekker is
niet in staat en ik aclit hem niet bekwaam om
in een vereenigingdie op een algemeen Chris
telijk standpunt staat, in het bestuur zitting te
hebben omdat hij geen vertrouwen verdient
Mijn korte conclusie was deze: dat de heer
Dekker in geen Christelijke vereeniging thuis
behoort. De lezer oordeele zelf.
U zegt: „de heer Plazier was spoedig ver
slagen." Dit is totaal onwaarDe heer Plazier
is niet verslagen, is zelf het laatst aan het
woord geweesten na bovengenoemde terecht
wijzing aan uw adres, werd luid geapplaudiseerd.
De heer Van der Veen wist toen op be-
zadigden toon de vergadering tot kalmte te
brengen en verzocht den aanwezigen, die
wilden meewerken om eene afdeeling van
Patrimonium op te richten, te blijven.
Hieraan werd door 17 personen, behalve het
comité, gevolg gegeven.
Nogmaals, tegen het laatst door den heer
Plazier gesprokene hebt u geen tvoord inge
bracht, veel» minder met afdoende bewijzen dit
weerlegd.
Tijdens de rede van den heer De Kater, die
veel te hoog en te droog was voor den werk
man en voor het werkliedenpubliek dat leest,
daarom liet ik het weg verlieten een dertigtal
personen de vergadering, zoodat er nog een
honderd overbleven in de zaal. Maar onder
het debat ging niemand heen, want dat
was bepaald amusant. Het aantal leden van
den Chr. Nat. Werkmansbond is geen 56 maar
97 en deze week zijn weer 4 nieuwe leden te
wachten.
De heer Van Koetsveld was wel de voor
naamste debatter, doch deze had ik maar even
in mijn verslag vermeld maar dit werd door
de redactie weggelaten omdat die meer
juridische punten aanvoerde, waaraan de
werkman en het publiek ook niet veel heeft.
U noemt de heer Yan Koetsveld de voor
naamste debatter, ik ookmaar ik geloof dat
feitelijk de heer Plazier voor u de voor
naamste was.
Met enkele heeren stond ik achter in de
zaaldeze applaudiseerden niet op het ge
zegde van den heer Plazier en ik evenmin
ik vond het niet netjes dat het grootste deel, niet
achter in de zaal alléén en 30, zooals u zegt,
maar van alle fcanten bijvalsbetuigingen schonk
aan dien harden, persoonlijken aanval. U
hadt die getuigenis aan den heer Plazier niet
moeten ontlokken.
U moest onmiddellijk des heeren Van der
Veen's raad opgevolgd en niet gesproken heb
ben over de betrouwbaarheid en soliditeit van
het comité.
Voelde u toen nog niet dat u bedoeld werd
Wie kaatst moet immers den bal wachten
Ik zou mij op den heer Plazier zeiven kun
nen beroepen om te bewijzen dat uwe tegen
spraak niets beteekent.
Ook n hadt met den heer Plazier Maandag nog
een comparitie, om te trachten de gewraakte
woorden te doen rectificeeren, en de heer
Plazier was aanvankelijk van plan dit te doen
om u te sparen. Zelfs 9p de vergadering
heeft de heer Plazier nog getracht u te sau-
veeren. Maar dit zeg ik u, met uwe tegen
spraak hebt u de geheele zaak verbruid.
De heer Plazier is klein maar dapper en
een eerlijk Btrijder met open vizier bevecht
hem dan ook met gelijke wapenen, maar niet
langs slinksche wegen.
De gewone berichtgever.
Goes, 1 Maart 1898.
Hiermede sluiten wij onze kolommen voor
verdere polemiek over dit punt, die voor het
publiek vrij onvruchtbaar is. Red.
Omdat het ons niet gewenscht voorkwam in
allerlei details te treden, en de hoofdkwestie zich tocli
bepaalde tot de heeren Dekker en Plazier. Red.
Vergaderingen, Concerten enz.
Middelburg.
Vrijdag 4 Mrt. Openb. Vergad. Venen.
Vrouwen-kiesrecht. Schut
tershof 8 u.
Maandag 7 Mrt. Voordracht Natuurkundig
gezelschap. Gebouw 7l/« u.
Dinsdag 8 Mrt. Concert Ver. voor Instru
mentale muziek. Concert
en gehoorzaal 77s u.
Stoomdrukkerij D. G. Kröber Jr. Middelburg.