De spoorwegwachter van de spoorlijn KeulenMinden vond Maandagmiddag tusschen twee kleine stations tegen de rails aan een in een courant gewikkeld pakje. Nadat hij het papier had verwijderd, vond hij zes met een lont voorziene dynamietpatronen. De lont was aangestoken geweest, maar waarschijnlijk door den regen weer uitgedoofd. Ware het tot een ontploffing van de patronen gekomen, zonder twijfel zou de rail vernield en de volgende trein ontspoord zijn. De misdaad Is bij klaarlichten dag gepleegd, wat mogelijk is, wijl hier de spoorweg door het bosch loopt. Aartshertogin Stefanie heeft de influenza, naar het schijnt in vrij ernstigen graad. Het aantal sterfgevallen te Bombay be droeg de vorige week 1974, waarvan 1082 aan pest. iiwimiiinKin i- mm—T—"T"—11Min-» INGEZONDEN STUKKEN. Ingezonden stukkeu worden iugeengevul teruggezonden. KUNST VOOR HET VOLK. Mijnheer de Redacteur Na het antwoord van mej. Van Berlekomen de daarin, tegen het door mij geschrevene, voorkomende bezwaren van weerlegging toch is geen sprake gelezen te hebben, stond ik eoa oogenblik in twijfel of een wederant woord mijnerzijds nog wel dienstig was. Nu ik echter nog eens rijp over de zaak nadenk, en tevens de ongevraagde meening van enkele daarbij betrokken personen mocht vernemen komt het mij een plicht voor, om op het door mej. Van B. geschrevene te repliceeren. Op den voorgrond zij gezegd, dat ik aan de goede bedoeling van mej. Van B. in de kwestie „Volksconcerten" geen oogenblik twijfel, doch ik meen tevens, dat zij door vooruitteloopen op de plannen, die Oefening en Uitspanning hieromtrent heeft, (en waarover, zooals mej. Van B. bekend is, binnen korten tijd zal be raadslaagd worden), helaas op weg is om, in plaats van de zoo noodige sympathie, bij baar medeleden antipathie voor dit doel te verwek ken en dat zou meer dan te bejammeren zijn. Ware ik lid van Oefening en Uitspanning dan zou ik mij nog gaarne nader willen ver klaren nu echter ligt dat m. i. niet op mijn weg en dus hierover verdei- basta. Over mej. Van B.'s antwoord zelf nog het volgende-. Het maakt op mij den indruk dat mej. Van B. van het door mij geschrevene veel te vluch tig inzage heeft genomen, want anders begrijp ik niet hoe zij totaal verkeerd weergeeft, wat ik in mijn schrijven beweerde. Door mij is gezegd dat, als men b. v. Brahm's Requiem, Handel's Samson of Vierling's Con- stantin al geschiedde dit ook in de taal des lands ten gehoore bracht, ik vreesde dat het grootste deel der toeschouwers onvoldaan huiswaarts zoude keeren. Ik beweerde dus niet dat alle werken van groote toonkunstenaars boven het bevattings vermogen zullen gaan, en ook niet dat het geheele publiek geheel onvoldaan zou blijven, doch mijn 'bedoeling met het noemen van bovenstaande werken was alleen een vinger wijzing welken weg men m. i. voorloopig met deze uitvoeringen niet moet inslaan, wil daar van in werkelijkheid een muzikaal opvoedende kracht uitgaan. Men beginne eenvoudigen bemerkt men dan dat het publiek ontvankelijker wordt voor klassieke werken, dan maar excelsior. Het pleit is dan gewonnen. Ondanks het vertrouwen, dat mej. Van B. in de groote macht der toonkunst stelt, blijf ik van meening dat werken, als de door mij genoemde, voor totaal oningewijden eerder ver veling zullen veroorzaken dan bewondering afdwingen. Werken van Brahms e. m. mej- Van B. weet dit even goed als schrijver dezes blijven voor vele muziekbeoefenenden nog dikwijls ondoorzichtig en onverstaanbaar en hoe zou het dan in hemelsnaam denkbaar zijn dat een grootendeels niet muziekbeoefenend publiek daarbij maar dadelijk zou kunnen ge nieten. Het zal toch zeker mej. Van B. wel zijn voorgekomen (mij tenminste dikwijls) dat men bij het spelen van klassieke werken b. v. van Bach eerst na vele herhalingen het schoone en verhevene der compositie ging genieten. Eveneens zal het wel voorgekomen zijn dat een, door Oefening en Uitspanning in studie genomen werk eerst na vele repetities ging boeien, en bewondering voor niet-begrijpen plaats maakte. En als dat nu zoo is al deelt mej. Van B. blijkbaar in deze niet mijn gevoelen dan is het toch niet denkbaar dat het publiek, het welk de volksconcerten zal bezoeken, zoo maar onvoorbereid voor die muziek ïn extase kan geraken. Neen, ik herhaal het, wil men op dit terrein met succes werkzaam zijn, clan dient men het zeer omzichtig aan te leggen, en niet te hard van stal te loopen. En nu ten slotte nog dit. Het is mij meermalen uit enkele geschriften gebleken, dat mej. v. B. het volk een warm hart toedraagt en vandaar zeker haar weder aandringen op die concerten. Welnu, laat ik mej. Van B. verzeiceren dat mijn hart niet minder warm klopt voor het volken al toon ik dat nu weinig in geschriften, de practijk in deze te beoefenen heeft toch immers ook waarde. Waar ik echter mej. Van B. in gemoede voor wensch te waarschuwen is, om toch vooral niet in dezen tijd (waarin men zoo gaarne alles van den slechtsten kant beziet) te overdrijven. Zulk overdrijven krijgt werkelijk iets ziekelijks. Zinsneden als „Zouden alleen de harten der fijn beschaafden, der vermogenden trillen als de meester door zijn kunst hen roert?", kunnen niet anders dan de steunpilaren van Oefening en Uitspanning en De vereeniging voor Instru mentale muziek onaangenaam stemmen. En wat zouden beide en meerdere vereenigingen zonder dien krachtigen steun van enkele ware kunst beschermers zijn! Zeker was er dan in 'tge heel geen sprake van volksconcerten, en kon er zelfs op den dniir geen kwestie zijn van voortzetting der uitvoeringen op de tegen woordige wijze. Daarom aan hen, die de toonkunst binnen onze veste zoo krachtdadig steunen, liever een woord van achting voor wat zij reeds deden, dan een eenzijdig oordeel hierover uitgesproken. Bleven de beurzen der fijn beschaafden en der vermogenden gesloten, dan vrees ik dat hier in de stad in het geheel geen bevredi ging voor de van muziek „trillende harten" zou gevonden wordenen daarom vind ik het ge vaarlijk spel om hen, wier steun ook in deze bepaald onmisbaar is, wellicht onbewust min der gnnstig voor het goede doel te stemmen. Wenscht men in allen ernst dat die concerten tot stand komendan in de eerste plaats op praktische wijze daarvoor aller sympathie ge wekt Aan de eene zijde toenadering brengen en aan de andere afstoten, beteekent niets, doch de verschillende schakeeringen onzer maat schappij meer en meer tot elkander brengen, m. a. w. de waardeering onderling verbeteren, zie, mej. Van B., dat vind ik veel schooner taak. Dankend voor de opname, hoogachtend, JAN MORKS. Middelburg, 24 Febr. 1898. Het gas te Middelburg. Mijnheer de Redacteur. Met ingenomenheid las ik uw hoofdaitikel „De Gasbeweging te Middelburg." Ofschoon de verkoop der gasfabriek?*^ in 't bijzonder financieel ten goede zou zijn ge komen, ben ik toch blij dat zij het eigendom blijft onzer gemeente. Waar echter de Imperial eene verlaging van gasprijs toezeide, kan m. i. de gemeente zeker het gas tot lageren prijs zetten. Is het niet eene groote onbillijkheid, ja on rechtvaardigheid dat de prijs voor industrie gelijk is aan dien van gewone verlichting? Bijna alle gemeenten beamen dit trouwens dan ook. Te Zierikzee, Breda, Bergen op Zoom, Leiden, Rotterdam, Kampen, Groningen en meer andere plaatsen is de prijs voor industrie 4'/^61/* cent per M3. In twee opzichten is het gas te dezer stede duur. Het is duur wat den prijs aangaat, maar het is dit eveneens doordat het gas slecht is. Het ligt immers voor de hand, dat, wanneer het gas slecht is, er ook meer vooral met het oog op industrie verbruikt moet worden. Reeds tweemaal is door mij indertijd bij burgemeester en wethouders op verlaging aan gedrongen, doch mijn verzoek isvoor kennisgeving aangenomen. En daarom ten slotte deze vraag wegen de belangen der burgerij burgemeester en wet houders wel zwaar U, mijnheer de redacteur, dankzeggend èn voor uw artikel èn voor de verleende plaats ruimte, hoogachtend, A. D. L. Middelburg, 25/2 '98. De Landbouwschool te Goes. Mijnheer de redacteur, Uw bekende gastvrijheid is er mij borg voor, dat u het onderstaande gaarne in uw gewaar deerd blad als „Ingezonden stuk" zult willen opnemen. Bij voorbaat daarvoor mijn oprech ten dank. Is het verslag van het verhandelde in de vergadering door de afd. Oostburg der Maat schappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland, Woensdag jl. gehouden, juist, dan heeft de heer Hennequin beweerd: 1° dat het bezoeken van de winterschool te Goes voor jongelieden uit de streek, die de eer heeft ZEd. te herbergen, te duur is; 2° dat bet op de genoemde school verstrekte onderwijs „te hoog" is en dat leerlingen, die alleen de lagere school hebben doorloopen, dat onderwijs niet kunnen volgen. Over het sub 1 beweerde zal ik met den heer Hennequin niet redekavelen; de kwestie wordt toch geheel beheerscht door het begrip „duur". Wat de een duur acht, noemt de ander billijk in prijs. Veel van wat voor den heer H. niet duur is, zou bv. geheel buiten mijn bereik kunnen vallen. Maar dat het onderwijs aan de winterschool te Goes buiten het bereik valt van de zoons der landbouwers, die de spraakmakende gemeente „welgesteld" noemt, betwist ik ten sterkste. Ook voor andere onderwijsvakken beeft men „soorten" van scholen en ieder zoekt gewoonlijk een van die soort uit, die zijn middelen hem veroor loven te bezoeken. Dit is echter niet het kardinale punt. Had de heer H. niets anders in het midden gebracht dan het sub 1 beweerde, ik zou het stilzwijgen bewaard hebben; nu ik het onder 2 beweerde wilde betwisten, stipte ik alleen aan, dat de heer H. in het onder 1 beweerde niet geheel gelijk heeft. VraagHoe weet de heer H. dat het aan onze school gegeven onderwijs voor de door hem genoemde boerenzoons te hoog gaat Toch zeker niet uit de in de programma's opgenomen opgaven van het toelatingsexamen ieder hoofd der school zal ZEd. kunnen zeg gen, dat wat volgens die opgaven van de can. didaten geeischt wordt, werkelijk in billijkheid van leerlingen, die goed lager onderwijs geno ten hebben, verlangd mag worden. Dat de heer H. het door hem beweerde af leidt uit hetgeen hij hoorde bij één zeer vluch tig bezoek aan de winterschool, is niet wel aan te nemenhij zou, ontwikkeld en denkend man zijnde, dit zeker ook niet durven doen. En beeft ZEd. het „van hooren zeggen", dat hij dan onze school tijdens het onderwijs of bij het overgangs- en eindexamen met een be zoek vereere, opdat hij hoore, dat door ons geen „onnoodige geleerdheid" wordt gedebi" teerd. Dat wij gedurende het ongeveer vijfjarig bestaan der school een paar leerlingen gehad hebben, die het onderwijs niet konden volgen waarom het ontkend? Maar dit komt op alle inrichtingen van onderwijs voor. En was het niet toevallig, dat deze twee juist van een lagere school kwamen, die er om bekend staat, dat onder het toen dirigeerende hoofd, zeer slecht onderwijs werd gegeven. Neen, mijnheer H., het Is niet waar, dat het gemiddelde onderwijs, op de winterschool gegeven, voor leerlingen, die het lager onder wijs met vrucht gevolgd hebben, te hoog gaat. Ik beweer dit, steunende op mijn ondervin ding, opgedaan gedurende de veertien jaren die ik bij het lager ondsrwijs (op armenscholen, burgerscholen,plattelanlsscholen) werkzaam was. Ik weet zeker, dat verreweg het grootste deel onzer gewezen en tegenwoordige leerlingen u zal zeggen, dat het onderwijs aan onze school niet buiten den kring hunner bevatting was gelegen of ligt, al is het waar, dat er „gewerkt" moet worden. Dat u ijvert voor de oprichting van een wintercursus in uwe streek, wie zal het u bij uw bekenden ijver in het behartigen der landbouwbelangen ten kwade duiden, maar daarmede behoeft het afbreken van de „win terschool" niet gepaard te gaan. Dit mag van u, voorzitter der Zeeuwsche Maatschappij ter bevordering van Landbouw en Veeteelt, allerminst worden verwacht, vooral nu de vruchten van het aan onze school ver strekte onderwijs reeds door de leerlingen zelf en door hun omgeving geplukt worden. De Hooge Regeering verdiende zeker van uw zijde meer waardeering, toen zij, waar er slechts 5 winterscholen in 11 provinciën zijn, een der twee eerste in Zeeland vestigde. Of ik dan het nut van winder cursussen, zooals de heer H. er een wil helpen oprichten, in twijfel trek. Volstrekt niet. Maar ik spreek tegen, dat de leerlingen van zoo'n cursus dezen beter onderlegd zouden verlaten dan onze leer lingen onze school. Wel heeft de heer H. dit niet beweerd, maar waar hij meent, dat de leerlingen het onderwijs aan onze school niet en dat aan een cursus als de door hem be doelde wel kunnen volgen, daar kan dit als zijn meening uit het door hem beweerde worden afgeleid. Welnu, ik beweer, dat de leerlingen van een cursus, wat degelijke keunis betreft, na het eindexamen de vergelijking met leerlingen van de winterschool niet kunnen doorstaanDit is geen bluf, maar doodeenvoudig een gevolg van de omstandigheden. Aan den wintercursus één of twee onderwijzers voor alle vakken, die het geven van landbouwonderwijs wel als een „bij baantje" moeten beschouwenen het meestal geven in de avonduren als zij en de leer lingen vermoeid zijn van hun gewone dagtaak aan de winterschool leeraren wier eenige bezig heid of hoofdbezigheid is het geven van land bouwonderwijs. Ieder leeraar heeft een gedeelte van het onderwijs voor zijn rekening, vandaar een meer grondige behandeling dan aan een cursus, ook door het kleiner aantal onder wijs uren, mogelijk is. De heer H bewere niet, dat de leeraren „te geleerd" voor de leerlingen zullen zijn, want het is een opvoedkundige waarheid, dat hij, die veel weet, den leerlingen veel beter het mindere kan mededeelen, dat zij noodig hebben dan hij, die niet veel weet. Ik wil het hier by laten en ben gaarne be reid met den heer H. nader in debat te treden. Ik heb de eer te zijn, mijnheer de redacteur, met verschuldigde gevoelens, UEd. dw. dn. A. A. TER HAAR, Leeraar aan de Rijkslandbouw- winterschool te Goes. Goes, 25 Febr. 1898. De Rijksnormaallessen te Oostburg. Mijnheer de Redacteur! In uw blad van 24 dezer komt een ingezon den stuk voor van „Een huisvader" in het kanton Oostburg, die in zijn schrijven zoo sterk doet uitkomen geen deskundige, geen vakman te zijn, dat men gevaar zou loopen het te ge- looven, en die het niet heeft tegen een bepaald persoon, maar tegen het afgenomen toelatings examen in het algemeen, doch ondertusschen successievelijk bijna alle onderwijzers van bo vengenoemde inrichting aap de ooren trekt. Vergun mij hem kortelijk te antwoorden. Geachte huisvader, Naar aanleiding van nw schrijven in dit blad ben ik zoo vrij u het volgende op te merken Het toelatingsexamen tot de voorbereidende klasse en tot de Rijksnormaallessen te O. wordt om verschillende en, geloof mij, zeer goede redenen in de laatste jaren bijna uitsluitend schriftelijk afgenomen. Het mondelinge loopt dan ook gewoonlijk in een goed half uur af. Dat de jongelui dit jaar „reeds twee dagen over alle mogelijke vakken schriftelijk hunne kennis hebben kunnen luchten" is een voudig een leugen, of rekent ge soms een na middag ook voor een geheelen dag? Doch al ware het zoo, ik geloof niet, dat er veel tegen in te brengen zou zijn; het doel, n. 1. den candidaten zooveel tijd mogelijk te geven om het werk op hun gemak te kunnen afmaken, werd er nog te beter door bereikt. Uw bezwaar, dat zij ter wille van het examen driemalen de reis naar 0. moeten maken, deel ik niet. Waar zij bij slagen minstens vier jaar, soms zes jaren, volgens uw geesti- gen buurman wellicht binnen kort acht jaar lang, viermaal per week de reis moeten maken, zullen waarlijk uwe financiën wel niet in 't honderd geraken met die drie reizen voor het examen, een getal, dat in geen geval veel ver minderd zou kunnen worden, aangezien de school niet altijd beschikbaar is. Dat de zoon van uw buurman in het vorige jaar vijfmaal voor het examen naar O. is ge weest, lag daaraan, dat zeker schoolhoofd, die altijd jongens had, „waar wat in zat", en be paald uniek was in het ontdekken van aan staande onderwijzersgenieën, zijne leerlingen steeds voor eene veel te hooge klasse aangaf. Het examen liep dan natuurlijk allertreurigst voor hen af en hemel en aarde werden dan bewogen om te bewijzen welk een groot ver lies de wetenschap had geleden, hoe uitste kend aan de eischen zou voldaan worden, als men nu nog eens voor een klasse lager onder zocht, enz. enz. Ook gaven zich wel eens leerlingen voor eene hoogere klasse aan, in de- hoop dan aliicht in de daaraan voorafgaande, d. i. juist in de bedoelde te komen. Om aan zulke aardigheden een einde te maken, werd eenvoudig besloten eens met een examen voor een paar klassen lager dan de gevraagde te beginnenvoldeed men daaraan, dan examen voor eene klasse hooger enz. In die geschiede nis nu heeft uw buurmans zoon een werkdadig aandeel gehaduwe eigene opgave van vijf reizen naar O. wijst het aan. Dat de reis naar O. wel niet kostbaar is, doch dat men bij een schraal inkomen op de kleintjes moet passen, geef ik gaarne toe en dat men ter wille van de dubbeltjes zijne kin deren liefst direct in de hoogste klasse der R. N. L. zou geplaatst zien, eveneensdoch als de kweekelingen te Middelburg voor het onder wijzers-examen komen, probeer dan maar eens om de heeren schoolopzieners met die om standigheden rekening te doen houden je zult er wat van beleven. En inderdaad niet zonder reden. Is het onderwijs aan de R. N. L. niet geheel kosteloos? Worden aan de meer dan 2 uren van O. wonende kweekelingen niet betrekkelijk vrij groote toelagen gegeven? Is de opleiding tot onderwijzer nog al niet goed koop genoeg Welke redenen van klagen zijn er dan wel niet voor bijna alle andere maat schappelijke betrekkingen? Zoudt ge soms ook willen, dat het Rijk b. v. een gymnasium, eene hoogere burgerschool, eene universiteit in uwe woonplaats vestigde, zoodra ge uw zoon tot dominé of dokter wildet doen opleiden? Waartoe voor de laagste klassen het onderzoek in plantkunde, dierkunde, teekenen, zang, enz. dient Ja, daarover zou lang te redeneeren zijn, te langer, daar o. a. voor leerlingen, die de V. K. hebben afgeloopen, de bij de wet voor geschreven driemaandelijkache rapporten vol doende den graad van ontwikkeling doen ken nen, waarop deze staan en toch moeten ze zich evengoed aan het examen voor de R. N. L. onderwerpen. Ik zal dus uwe vraag alleen be antwoorden, met te wijzen op art. 19 al. 2 van de regelen voor de rijksnormaallessen, vastgesteld bij koninklijk besluit van 29 Juni 1890 St. 97, luidende: Dit examen (n.l. het toe latingsexamen) bepaalt zich tot de vakken a—i van art. 2 der wet van 17 Augustus 1878, zoo als dat art. luidt na daarin bij de wet van 8 December 1889 gebrachte wijzigingen. Vraag het nu verder maar aan Z. E. den minister van binnenlandsche zaken. Ik moet u evenwel opmerken, dat de wet op het lager onderwijs gebiedend voorschrijft, dat in de lagere school in al de door u ge noemde vakken onderwijs moet gegeven worden en dat dus het onderzoek naar de kenni3 er van volstrekt nog niet zoo dwaas en onbillijk is, te minder wanneer b. v. voor plant- en dier kunde voor het examen voor de laagste afdee- ling der V. K. geene moeilijker vragen gesteld worden dan deze: Noem alle huisdieren, die gij kent. Welk nut heeft de mensch van het paard en welk van den hond? Welke dieren kent gij, die schadelijk voor den mensch zijn Welke boomen plant men in deze streek aan wegen, dijken en slooten Welke veldgewassen hebt gij wel een3 zien bloeien. Geef van elk de kleur der bloem er bij op. Waartoe dient de wortel van eene plant? Voor de R. N. L. Ie kl. geen moeilijker dan: Welke dieren kent gij, die gedaanteverwis seling ondergaan? Deel den ontwikkelingsgang van een dezer mede. Wat weet gij van een der volgende dieren mede te deelen De Haas. De Eend. Het Zwijn. De Vleermuis. Uit welke deelen bestaat eene volkomene bloem Welke steenvruchten, welke pitvruchten en welke besvruchten kent gij Wat weet gij van de bladeren en wat van de bloemen eener lelie terwijl niet eeDS de beantwoording van alle vragen werd verlangd. In geen geval diende het onderzoek naar de kennis in die vakken om, zooals ge schijnt te meenen, allen, die naderhand van de Noimaal lessen wensehen te profiteeren, te dwingen eerst de V. K. te bezoeken. Op de laatste vergadering van directeur en onderwijzers zou anders waarlijk in een geheel anderen geest zijn gesproken, dan nu het geval is geweest. In de laatste drie jaren hebben de candidaten al de examenopgaven kunnen behouden. Toen ik directeur werd, wist ik geen beter middel om voor het vervolg te laten zien, wat er al zoo geëischt werd. Dit was niets meer of minder dan welwillendheid, zoo ge wilt, be langstelling in de zaak. Nergens staat het voorgeschreven en misschien is het wel alleen aan de R. N. L. te O. in gebruik geweest. Hoe het zij, het is dit jaar niet gebeurd, de opgaven waren het meest op het zwarte bord geschreven, doch in geen geval was dit, omdat men, volgens uwe meening, van het ongepaste er van overtuigd was. Ze waren toch van hetzelfde gehalte als die van vorige jaren, toen ge ons uwe gewaardeerde opmerkingen hebt onthoudendoch het doel was bereikt, iedereen wist of kon weten, wat er al zoo werd verlangd. Buitendien is het nooit ver boden geworden van het opgegeven werk een afschrift te nemen en door mij en ik geloof ook niet door een der onderwijzers zijn ooit inlichtingen geweigerd ik althans heb ze altijd zoo ruim mogelijk verstrekt. Ook uit uw schrijven blijkt genoeg, dat ge wel achter de opgaven weet te komen, ook zonder dat ze worden medegenomen. Aan uw wenk om in dit blad eens nauwkeurig de eischen, die ge steld worden, te omschrijven, zal ik dan ook geen gevolg gevenzulk een programma, hoe uitgebreid ook, zon, evenals alle programma's, elastisch blijven en wat meer zegtik draag geen water naar de zee. Dat ge bij uw oordeel over het examen vol strekt niet aan oneerlijke concurrentie hebt gedacht, terwijl bijna de helft van uw schrij ven het tegendeel zou doen ermoeden, geloof me, ook zonder uwe verzekering had ik dit moeilijk kunnen aannemen, zonder daarom nog te beweren, dat ge zoo onbeschoft mogelijk insinueert. Dat bij het examen voor de R. N. L. de onderwijzers niet vragen naar zaken die zij in den loop van twee jaren nooit in de V. K. hebben behandeld, ligt m. i. nog al voor de hand en eveneens dat er over en weer ge tracht wordt zooveel mogelijk aansluiting' te krijgen. Waartoe was anders een voorberei dende klasse noodig? Dat de leerlingen der laatste dus altijd in betere conditie zijn dan zij, welke die inrichting niet hebben bezocht, valt niet te ontkennen, doch dit is een noodzakelijk gevolg van het bestaan er van en niet de schuld of het gevolg van het knoeien der onderwijzers. Ten slotte meen ik te moeten opmerken, dat ik op verder schrijven over deze zaak niet zal letten en ook nu niet zou geantwoord hebben, ware het niet, dat mij ongezocht de gelegen heid werd aangeboden om aan belangstellende huisvaders in het kanton Oostburg wenken te geven, die zij desverkiezende kunnen opvolgen, wanneer zij hunne kinderen op de R. N. L. te Oostburg willen geplaatst zien. Uw dw. dn. P. BARENTSEN, directeur der R. N. L. te Oostburg. En hiermee achten wij deze kwestie in ons blad voldoende besproken. Red. Smilde, 24 Febr. 1898. HULDE AAN ZOLA. L. S. Zola is veroordeeld. Wie heeft het niet ver wacht? Een oogenblik mogen sommigen zich hebben verbeeld, dat thans in Frankrijk recht over macht zou kunnen zegevieren, maar zij, die zoo hebben gedacht., hebben hun droom beeld in nevelen zien opgaan, toen het pleit van den sabel in de rechtszaal werd toegelaten. Dit zoogenaamd proces schijnt wel eene pa rodie op wat gewoonlijk onder een rechtsge ding verstaan wordt. Wekt de geheele behandeling van deze zaak niet de gedachte dat „zelfbehoud" het parool en de drijfveer is geweest, die sommige macht - hebbenden in Frankrijk heeft doen handelen gelijk geschied is Men heeft Zola met het maximum der straf getroffen, doch ongetwijfeld komt eenmaal de dag, waarop hij, de edele kampvechter in de zaak van den banneling van het Duivelseiland gerechtvaardigd zal worden en waarop zijne idealen van recht en van waarheid in verwe zenlijking zullen komen. Thans nu hij veroordeeld is, wensehen wij wederom eene betuiging van sympathie in den vorm van een telegram aan zijn adres te zen den. Of Zola aan dergelijke betuigingen be hoefte heeft, kunnen wij niet beoordeelen, maar wat wij wel weten is, dat wij behoefte gevoelen hem de verzekering onzer onveran derde gevoelens te doen geworden. Wie in dit opzicht denkt als wij, noo- digen wij uit met ons het onderstaande telegrafisch aan Zola te zenden. Wie zich daartoe opgewekt gevoelt, doe ons hier van zoo spoedig mogelijk big ken onder toe zending van een bedrag van 50 (vijftig) cents voor kosten van overseining en onder ver melding van qualiteit en woonplaats. Een eventueel saldo zal weder voor eene liefdadige instelling worden bestemd. C. H. A. VAN DER MIJLE, arts te Smilde. Telegram. Hooge strijder, schijnbaar overwonnen, zijt gij toch voor ons, zonen en dochteren van Hol land, overwinnaar in den strijd tegen verkrach ting van waarheid en recht. Daaraan doet het vonnis van eene Fransche justitie geen afbreuk. Hoog verheven toch rekenen wij, die met belangstelling den loop van uw zoogenaamd proces hebben gevolgd, u boven die lieden, die deze Bchgnvertooning op touw hebben gezet. Aanvaard nogmaals de verzekering onzer vurige sympathie. Het Hollandsche hart klopt met het uwe. Volgen de namenenz.) Vergaderingen, Concerten enz. Middelburg. Maandag 28Febr. Openb. samenkomst Chr. Jongelingsv. Rom. 116a. Zaal Bogardstraat 8 u. Maandag 28Febr. Voordracht dr G. C.van Walsem. Nat.-gezelschap. Gebouw 7l/s u. Maandag 28 Febr. Repetitie Zangv. Tot Oef. en Uitsp Concert- en ge hoorzaal. 7Vs u. W o e n s d. 2 Mrt, Voorstelling- Tivoli-gezel- schap. Sehouwburg 71/» u. Vrijdag 4 Mrt. Openb. Vergad. Vereen. Vrouwen-kiesrecht. Schut tershof 8 u. Dinsdag 8 Mrt. Concert Ver. voor Instru mentale muziek. Concert en gehoorzaal 7 '/a u. Stoomdrukkerij D. G. Kröber Jr. Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 6