LAATSTE BERICHTEN.
De regeeringfcweet datzij is, evenals wij,
overtuigd van de onschuld van Dreyfuss, en
zal het doen weten op den dag waarop zij
daardoor geen gevaar loopt. Langdurig ru
moer.)
Terwijl het uit officieren bestaande publiek
joelde en zelfs floot, herhaalde Zola deze ver
klaring driemaal en zeide verder dat het land
hem eens zal danken zijn eer te hebben gered.
(Langdurig geraas).
Ten slotte herhaalde Zola nog eens de plech
tige verzekering dat Dreyfuss onschuldig was.
Hij bezwoer dat op zijn eer en zijn leven, op
zijn arbeid van 40 jaren, op zijn werken.
Laat alles vergaan, maar Dreyfuss is onschul
dig. Ik heb tegen mij het burgerlijk en militair
gezagik heb tegen mij de openbare meening,
vergiftigd door de groote pers, en mij blijft
slechts mijn ideaal van rechtvaardigheid, en
waarheid en dat zal winnen.
Pleidooi van Laborl.
Labori deed een beroep op de toewijdingen
de onpartijdigheid van zijn medeburgers, en
betoogde dat de openbare machten, geleid door
hun tijdelijke belangen, worden gesteund door
hun ergste vijanden.
Men wacht slechts op de verkiezingen om het
proces te herzien. Maar de waarheid moet
eerder doorbreken. De revisie moet vroeger
komon, want de verkiezingen mogen niet plaats
hebben met zooveel geheimen als door de
schijnheiligheid zijn opgestapeld.
Verder toonde hij aan dat „het syndicaat"
een uitvinding was. Dat een familie alles tot
haar laatste penning uitgeeft om iemand die
zij onschuldig gelooft te redden, is edel.
Bovendien: zou men mannen als Scheurer-
Kestner, Anatole France, Duclaux, Meyer,
Grimaux met geld hier brengen? Die allen
huldigt hij als de élite van het intellect; ook
de journalisten, die het zaad strooien dat volle
licht en waarheid zal brengen. „Die allen dank
ik, zeide hij, omdat zij eens aanspraak zullen
hebben op de erkentelijkheid des vaderlands."
Hij wees verder op de houding van een deel
der pers, bv. op de Eclair, die zelfs had gezegd
dat het stuk cette canaille de I). luidde cette
canaille de Dreyfuss.
Labori deelde daarop mede hoe Demange
door Salles wist, dat een officier in den krijgs
raad had gezegd, dat de veroordeeling had
plaats gehad op een stuk, hetwelk eerst in de
raadkamer allen twijfel had weggenomen.
Labori kwam op tegen zulke met het recht
strijdige zaken en betoogde dat het syndicaat
geen ander doel had dan tot gerechtigheid en
waarheid te komen in het belang der geheele
menschheid. Dat syndicaat gelooft en is be
langloos, het heeft alle hoop op uwe scherp
zinnigheid. (Rumoer.)
Een stem; Hoeveel krijgt gij betaald?
Labori tot het publiekAls ik jelui geld
gaf, zoudt ge mij toejuichen in plaats van mij
in de rede te vallen.
Verder betoogde hij, dat, als men de ver
dediging niet wilde toelaten het bewijs te
leveren, men geen vervolging had moeten in
stellen.
Ook kwam hij op tegen het verwijt dat men
het leger aanviel. Dat was gebeurd door de
Intrmsigeant, Libre Parole en de Autorite, uit
welke bladen hij eenige heftige aanvallen op
den minister van oorlog en den staf voorlas.
(In September 1894 stond generaal Mercier
Van die zijde bloot aan de heftigste aanvallen,
daar men hem verweet oorzaak te zijn dat bij
de Madagascar-expeditie een derde der soldaten
van gebrek was omgekomen, zonder dat éen
schot was gelost. Deze aanvallen maakten
plaats voor de diepste bewondering toen de
minister zich een „groot" man toonde door
een Duitsch verrader te ontdekken en den
anti-semieten een Joodsch officier als offer toe
te werpen!)
Na aldus te hebben aangetoond wie het zijn
die zich de verdedigers van den staf noemen,
kwam Labori op Zola, niet aileen een geniaal
schrijver, maar een dichter, weggesleept door het
ideaal van gerechtigheid. Ik vraag u: wat zou
hij kunnen winnen door wat hij nu deed Niets.
Bewust van de macht der gedachte heeft hij
zijn daden in overeenstemming gebracht met zijn
geweten, met zijn ziel.
Hij eindigde met op vrijspraak aan te dringen.
Het pleidooi van Labori wordt in enkele
bladen zeer welsprekend genoemd. Jammer
genoeg is daarvan zelfs in de uitvoerigste ver
slagen weiDig terug te vinden, natuurlijk gevolg
van de betrekkelijke beknoptheid.
Er zal heden toch nog een korte zitting
worden gehouden.
Naschrift. De Parijsche correspondent
van het Hblddie requisitoir en pleidooien hoor
de, bevestigt onzen indrnk van het requisitoir.
Hij noemt het ongehoord zwak en voornamelijk
gericht tegen kolonel Picqnart. De advocaat-
generaal zeide zijn requisitoir zonder eenige
aandoening op en maakte in bet geheel geen
indruk.
Beter oordeelt hij over het pleidooi van Labori.
„Het begin van het pleidooi van mr Labori
was vrij gematigd, zeer helder en goed opge
zet. De advocaat zette de wording van Zola's
brief uiteen. Hij wees er op hoe elke onthul
ling over het proces-Dreyfuss hot aantal per
sonen, die niet aan Dreyfuss' schuld gelooven,
vermeerderde. De brief van Zola was heftig,
om groote debatten te verkrijgen, maar niet
beleedigend voor het leger; het doel was te
waarschuwen tegen het despotisme van een
militair bureau, dat aan niemaud verantwoor
ding behoeft te doen."
Als een bewijs hoe groot de geestesverwar-
ring te Parijs is kan dienen, dat een ernstig
blad als de Matin voorstelt, de zaak te doen
oplossen door een scheidsrechter, die alle ge
heime stukken zou moeten zien, en dan be
sluit of het proces-Dreyfuss moet worden
herzien. Het blad beveelt Casimir Perier aan.
Het hoogere personeel eener suikerfabriek
in Hongarije zond een telegram van hulde aan
Zola en Ciemenceau, als de ware verdedigers
van de beginselen van 1789. De beambten
eener groote Hongaarsche bankinstelling zullen
Picqnart een eeresabel doen toekomen.
Sedert den aanvang van zijn proces heeft
Emile Zola uit het buitenland 1500 telegram
men van hulde ontvangen. Daaronder was er
een uit Brussel dat niet minder dan 17,000
woorden bevatte.
Een vijftigtal Fransche paleografen, onder
wie drie leden van het instituut, hebben
geprotesteerd tegen het beoordeelen van het
handschrift van het bordereau door hen, die
het origineel niet zagen.
RECHTSZAKEN.
Een onvoorzichtig wielrijder.
Voor bovengenoemde rechtbank had zich
heden te verantwoorden J. M., 23 jaar oud,
slagersknecht, geboren te Arnemuiden en wo
nende aldaar, die beklaagd werd op den 15
December, 's morgens te half acht, op de Itou-
aansche kaai te Middelburg een 73jarige
vrouw E. H., die uit de Kuiperspoort kwam,
terwijl hij op een rijwiel gezeten was en buiten
volstrekte noodzakelijkheid op het klinkerpad
reed, te hebben aangereden, waardoor zij viel
en een lichte hersenschudding bekwam bene
vens eene wonde aan het hoofd.
De vrouw is daardoor eenige dagen ziek ge
weest en nog niet geheel hersteld.
De vrouw, de wed. Compeer, als getuige ge
hoord, verklaarde dat zij zich in den bewuaten
morgen op de kleine steentjes bevond, toen
plotseling beklaagde haar omver reed.
Zij is toen gevallen, werd bewusteloos en
heeft een wond aan het hoofd en aan den
arm bekomen. Door omstanders is zij thuis
gebracht. Zij is 14 dagen ziek geweest en nog
niet geheel in ordezij heeft steeds nog duize
lingen in het hoofd, tengevolge waarvau zij
niet uit werken kan gaan.
De beklaagde beweerde dat hij de getuige
niet op de kleine steentjes had aangereden
maar wel op de groote. Hij wilde de getuige
ontwijken, doch doordat, zij ook uitweek kwam
zijn wiel met haar in aanraking tengevolge
waarvan zij viel.
De tweede getuige A. J. Hoorweg, arts te
Middelburg, als deskundige gehoord, verklaar
de dat hjj op 15 Dec. bij de eerste getuige
geroepen, lichte verschijnselen van hereen-
schudding had opgemerkt en ook een woud aan
het hoofd en den rechterbenedenarm had ge
constateerd. Getuige heeft de vrouw gedurende
een week of drie behandeld.
W. Vermeulen, schipper te Middelburg, de
volgende getuige, verklaarde tegenwoordig te
zijn geweest bij de aanrijding; de vrouw liep
juist vóór hem. Bekl. kwam van den kant van
de Bellinkbrug en reed over de kleine steen
tjes. De vrouw wilde uitwijken, terwijl de
wielrijder eveneens het klinkerpad verliet. Be
klaagde liet geen signaal weerklinken.
De beklaagde beweerde in het geheel niet
op het klinkerpad geweest te zijn, wat getuige
echter pertinent volhield.
Getuige zag cle vrouw vallen en heeft haar
met een ander en den wielrijder opgeholpen
en thuis gebracht.
De volgende getuige F. J. Damman, touw
slager te Middelburg, verklaarde in denzelfden
geest als Vermeulen. Ook hij verzekerde-, doch
niet zoo pertinent als deze, dat beklaagde op
de kleine steentjes gereden heeft.
Getuige Vermeulen, nogmaals gehoord, bleef
er beslist bij dat beklaagde op de kleine
steentjes heeft gereden.
De ambtenaar van het 0. M. meende dat
uit de verklaringen der getuigen is af te lei
den, dat beklaagde op het klinkerpad heeft ge
reden en dat daardoor de botsing is veroorzaakt.
Het rijden over de kleine steentjes vormt
eene politieovertreding, wijl dit bij de to Mid
delburg figeerende politieverordening is ver
boden en aan zijne zorgeloosheid is het veroor
zaken van lichamelijk letsel aan vrouw Compeer
toe te schrijven.
De ambtenaar vorderde zijne Bchuldig ver
klaring en veroordeeling tot 14 dagen hechtenis.
De uitspraak werd bepaald op heden over
acht dagen.
Poging tot diefstal.
Daarna verschenen voor de rechtbank A. S.
oud 19 jaar, werkman en A. A. G., oud 20
jaar pakjesdrager, beiden wonende te Terneuzen.
Deze stonden terecht, beklaagd dat zij den
8en Jan. jl. des namiddags omstreeks 3 uur
te Hoek, in den Neuzenpolder, te zamen en in
vereeniging, na daartoe voorat afspraak ge
maakt te hebben, zich met geweld den toegang
tot de woning van E. de Braai wed. van M.
Oppeneer hebben verschaft door de voordeur
dier woning, welke gesloten was, open te breken,
waartoe de eerste beklaagde een vijl tusschen
die deur en het kozijn gestoken heeft, en zij
daarop beiden met alle kracht tegen die deur
geduwd hebben.
Daardoor is die deur opengesprongen, waarna
bekl. de woning binnengegaan zijn en van een
daarin staand gesloten kabinet de deuren open
gebroken hebben met het doel uit dat meubel
geld of kostbaarheden weg te nemen. In dat
voornemen zijn zij echter verhinderd, omdat
in het kabinet noch geld noch kostbaarheden
aanwezig waren.
Jac. Kiel, arbeidster te Terneuzen, als ge
tuige gehoord, verzekerde de beklaagden gezien
te hebben aan den ingang van de woning der
weduwe.
De tweede getuige, C. Klaassen, inspectour
van politie te Terneuzen, verklaarde den toe
stand van en in de woning van de wed. Op
peneer geconstateerd te hebben, zooals die
boven is omschroven, en zeide verder op den
eersten bekl. een vijl te hebben bevonden,
welke vijl paste in voren, die in de deur en
in het kabinet gevonden werden.
De eerste bekl. bekende volmondig het hem
te laste gelegde, doch de tweede trachtte het
te doen voorkomen alsot de inbraak zoowel in
het huis als in het kabinet was geschied om
wat drinken te zoeken.
De getuige Klaassen verklaarde nog dat
beide bekl. aan hem bekend hebben, dat zij
afspraak hadden gemaakt bij de wed. in te
breken, met het doel om te zien of zij daar
ook geld konden vinden.
De tweede bekl. ontkende dit.
De eerste bekl. beweerde, dat de inbraak ge
pleegd was om brood te vinden, doch gaf, toen
de voorzitter hem op het onzinnige van dit
beweren wees, eindelijk toe dat het om geld of
kostbaarheden te doen geweest was. In het
kabinet was echter niets van dien aard te vinden.
De tweede bekl. bleef er bij dat hij aan de
inbraak, waartoe hij verleid was door den eersten
bekl., heeft medegedaan alleen om te zien of
er wat drinken te vinden was en hield dat stijf
en sterk vol, niettegenstaande de voorzitter
hem er herhaaldelijk op wees, dat niemand zoo
onnoozel zal wezen om dat verhaal te gelooven.
De ambtenaar van het O. M. wees erop dat
uit de getuigenverklaringen en de bekentenis
van den eersten bekl. het dezen ten laste gelegde
wettig en overtuigend bewezen is. Dat achtte
de ambtenaar ook het geval ten opzichte van
G., niettegenstaande deze niet geheel en al
bekend heeft. De ambtenaar herinnerde er
daarbij aan dat G. reeds viermaal wegens dief
stal en tweemaal wegens mishandeling is ver
oordeeld.
Spreker vorderde schuldigverklaring van
beide beklaagden en hunne veroordeeling tot
zes maanden gevangenisstraf.
Uitspraak heden over 8 dagen.
Concurrentie.
Verder werd voor dezelfde rechtbank behan
deld de zaak tegen C. v. d. B., huisvrouw van
C. K., 53 j., melkverkoopster, geb. te Arne
muiden, wonende te Vlissingen.
Zij werd beklaagd dat zij in den voormiddag
van 28 September 1897 opzettelijk Adriaan
Reijnierse, fabrikant van zuivelproducten, wo
nende te Koudekerke, heeft beleedigd door op
den openbaren weg te Vlissingen aan J.
Mooiboer, die tot haar zeide„ik heb daar zoo
even een melkwagentje zien rijden, kan ik daar
ook melk van koopen?", in tegenwoordigheid en
ten aanhoore van andere daar aanwezige per
sonen, te antwoorden„Ja, daar kunt ge
ook wel van koopen, maar ik kan het je
niet aanraden, want daar gaat kleursel, verf
en poeder in en dat kunt ge licht begrijpen,
want mijn melk ziet wit en die melk in de
flesschen ziet geel en dat komt van het kleursel
en de verf;" en vervolgens, toen_Mooiboer aan
haar vroeg, wie die melk in flesschen verkocht,
daarop te antwoorden „Reijniersein Middel burg"
Ook had zich te verantwoorden L. J. F., oud
60 jaar, melkslijter, geboren en wonende te
Vlissingen, wien ten laste gelegd werd, even
eens op 28 September, aan denzelfden Mooiboer,
die hem gelijke vraag deed als aan de eerste
beklaagde, ook te Vlissingen en ook in tegen
woordigheid én ten aanhoore van aanwezigp
personen geantwoord te hebben„die melk
komt van Reijnierse te Middelburg, van
de Melkfabriek; het is goed dat je ze
niet genomen heot, want die melk
stinkt, daar gaat poeder in, het zijn allemaal
brokken, mijn melk is goed, die zal je wel be
vallen. Reijnierse heeft vroeger hier wel 1000
flesschen melk verkocht en nu geen 100 en dat
komt omdat de melk stinkt."
In deze zaken, die tegelijk behandeld werden,
waren vier getuigen gedagvaard, terwijl de heer
mr F. N. van der Bilt, advocaat te Middel
burg, voor de beklaagden als verdediger optrad.
Nadat voorlezing gedaan was van de te dezer
zake door Reijnierse bij de justitie ingediende
klacht, werd overgegaan tot het hooren der
getuigen.
De eerste A. Reijnierse, fabrikant van zui
velproducten, verklaarde te Middelburg een
fabriek te hebben van gepasteuriseerde en ge
steriliseerde melk. Hij had in Vlissingen een
goede clientèle voor de melk, die hij in ileschen
aflevert, welke echter allengs afnam.
Dit gaf hem aanleiding om bij zijn vroegere
afnemers te informeeren; en toen hij daardoor
geen voldoend resultaat verkreeg, doch wel tot
de wetenschap kwam dat ongunstige geruchten
omtrent zijn melk de ronde deden, zond hij
een zijner bedienden naar Vlissingen om te
trachten te constateeren dat melkslijters zijne
waar verdacht maakten bij het publiek.
Getuige iegde verder over eenige verklarin
gen van scheikundigen om aan te toonen dat
de door hem bereidde melk in alle opzichten
zuiver was.
Hij verklaarde dat door de te zijnen opzichte
verspreidde laster zijn melkdebiet te Vlissingen
per week minstens met een paar honderd flesch
was verminderd.
De verdediger vroeg of, waar de getuige
verklaart dat zijn melk belasterd werd, hij
meent dat ook zijn eer en goede naam is aangetast.
Getuige antwoordde daarop toestemmend.
De tweede getuige J. Mooiboer, bediende bij
Reijnierse, verklaarde door zijn patroon met
twee getuigen naar Vlissingen gezonden te zijn
om te onderzoeken wie lasterlijke geruchten om
trent de melk van Reijnierse verspreid hadden.
Hij verhaalde hoe hij met de beide beklaag
den in contact kwam en gaf verder het boven
omschreven gevoerd gesprek weer.
De eerste bekl. verklaarde dezen getuige
nimmer gezien en dus ook niet de geïncrimi
neerde woorden tot hem gesproken te hebben.
De getuige verklaarde later ook met den
tweeden bekl. het eveneens boven omschreven
gesprek te hebben gevoerd.
Ook deze bekl. ontkende getuige ooit gezien
en gesproken' te hebben.
De volgende getuige F. Wouters, werk
man te Middelburg, verklaarde op 28 Sept. op
verzoek van Reijnierse met Mooiboer te Vlis
singen geweest te zijn, en daar het gesprek
tusschen dezen en de beide beklaagden ge
hoord te hebben. Hij herkende beide personen
pertinent. Hij hoorde dat de vrouw het koo
pen van de melk van Reijnierse afraadde, maar
kon niet zeggen dat zij van kleursel, verf of
poeder sprak.
Ook verklaarde getuige den tweeden be
klaagde te herkennen als do persoon, met
wien Mooiboer heeft gesproken.
Ook van dat gesprek hoorde getuige niets
anders dan dat bekl. zeide de melk van Reij
nierse niet te kunnen aanraden, o. a. omdat er
brokken in waren, en dat bekl. beweerde dat
Reijnierse vroeger wel 1000 en nu geen 100
flesschen verkocht.
Beide beklaagden ontkenden dezen getuige
ooit gezien te hebben.
C. M. de Rijke, de laatste getuige, van be
roep werkman en te Middelburg woonachtig,
was om dezelfde reden als de vorige ge
tuige met Mooiboer naar Vlissingen geweest.
Ook hij herkende de beklaagden als de personen,
met wie Mooiboer heeft gesproken, en heeft
gehoord dat én de eerste beklaagde èn de
tweede beklaagde de geïncrimineerde woorden
gesproken hadden.
De beklaagden hielden pertinent vol dat zij
ook dezen getuige nooit hadden gezien.
De ambtenaar van het O. M. begon met er
op te wijzen dat Reijnierse, tot de wetenschap
gekomen dat zijn debiet in Vlissingen vermin
derde, daar een onderzoek instelde en vernam
dat lasterlijke geruchten daarvan de oorzaak
waren. Hij zond Mooiboer naar Vlissingen om
de verspreiders dier geruchten op te sporen,
wien dat gelukte, tengevolge waarvan^de twee
beklaagden thans voor de rechtbank zijn -ver
schenen.
Spreker achtte door de verklaringen van
Mooiboer en De Rijke het ten laste gelegde
bewezen, niettegenstaande de pertinente ont-
kentenis van de beklaagden, terwijl ook uit de
getuigenis van Wouters blijkt, dat de beklaag
den met Mooiboer hebben gesproken.
Spreker meende dat wat omtrent de melk
was gezegd beleedigend was voor Reijnierse;
dat die beleediging is geschied op de openbare
straat en vorderde schuldigverklaring van bei
den met hunne veroordeeling tot eene geld
boete van f 25 ieder, subs, eene hechtenis van
25 dageu.
De verdediger, de heer mr F. N. van der
Bilt, begon met er op te wijzen dat, wanneer
Reijneirse reclame wil maken voor zijne melk,
hij daartoe niet den goeden weg heeft inge
slagen.
Hij achtte het te laken dat een particulier
persoon zyn eigen bedienden uitzendt om dienst
te doen als mouchards of agents provocateur.
Spreker gelooft dat de moraliteit dezer zaak
moeilijk is te verdedigen en dat bij de perti
nente ontkentenis van de beklaagden misschien
wel het wettig, maar niet het overtuigend .be
wijs geleverd te achten is.
Maar spreker is van meening dat hier geen
strafbaar feit is gepleegd. Hij wees op art. 266
der wet, die, om schuld wegens beleediging
te doen ontstaan, vordert dat de beleediging
opzettelijk moet zijn gepleegd.
Aangenomen dat wat in de dagvaarding is
opgenomen waar was, dan nog zou er van
geen opzettelijke beleediging sprake kunnen zijn,
omdat alleen eene critiek op de melk, die Reij
nierse verkoopt, geleverd is.
De eer en de goede naam van Reijnierse zijn
niet aangetast.
Verder betwistte pleiter ook de openbaarheid
der beleediging, indien die mocht worden aan
genomen. Hier is slechts een particulier ge
sprek gevoerd.
Eene veroordeeling kon dus z. i. niet volgen.
Na ré- en dupliek werd het onderzoek ge
sloten en ook in deze zaak de uitspraak be
paald op heden over acht dagen.
Door deze rechtbank is heden nog uitspraak
gedaan in de Dinsdag 8 Februari behandelde
en toen door ons breedvoerig medegedeelde
zaak tegen C. L. v. d. P., broodbakker te
Vlissingen, beklaagd van opzettelijke brand
stichting.
De rechtbank veroordeelde hem ter zake van
opzettelijke brandstichting, waarvan gemeen ge
vaar voor goederen en levensgevaar voor anderen
te duchten is tot eene gevangenisstraf van vijf
jaren, met in minderingbrenging van den in
voorloopige hechtenis doorgebrachten tijd.
Voorts zijn veroordeeld wegens
het opzettelijk dragen van onderscheidings
teekenen, behoorende tot een ambt, dat hij niet
bekleedtW. C. 8., 22 j., horlogemaker, IJzen-
dijke, tot f 1 b. s. 1 d. h.,;
mishandeling J. J. de K., 25 j., visscher,
Breskens tot 4 m., en J. J., 20 j., arbeider,
Hoofdplaat, tot 3 m. gev.-straf; J. C.V., 20
j., arbeidster, en A. d. L., 54 j., wed C. L. V.,
werkvrouw, beiden Nieuw-Namen (Clinge), de
le tot 14 d. gev.-straf en de 2e tot f 5 b. s.
5 d. h., en P. S., 20 j., boerenknecht, Zaamslag,
tot 5 b. s. 5 d. h., en J. d. P., lij.,zonder
beroep, Vlissingen, tot f 3 b. s. 3 d. h.en
bedreiging met eenig misdrijf tegen het leven
gerichtA. V. S. C., 40 j., handelsreiziger,
Antwerpen, tot 1 m. gev.-straf.
Inzake P. v. H., oud 33 jaar, werkman te
Goes, op 21 Januari 11. wegens huisvredebreuk
bij verstek veroordeeld tot 14 d. gev.-straf, en
daarvan in verzet gekomen, is diens vonnis op
heden bekrachtigd.
Vrijgesproken: W. V., 21 j., landbouwer,
Vrouwepolder, beklaagd van mishandeling.
Verknopingen enz.
Maandagmiddag werd in het, koffiehuis
van den heer D. Krijger te Krabbend ij ke
door den architect A. le Clercq voor den heer
Jacs. Verlare, landbouwer te Nieuwiande aan
besteed de verbouwing van de graanschuur
en stallingen op diens hofstede.
Hiervoor werd ingeschreven door de beeren
M. Nolet te Ierseke voor f 3400, H. Koster te
Wemeldinge voor f 3387, L. D. van de Linde
te Hansweert voor f 2900, J. P. Panny te
Krabbendyke voor f 2897 en A. Laban te
Ierseke voor f 2724. Aau den laagsten inj
schiyver is het werk gegund.
De benoodigde steen wordt door den beste
der tranco geleverd.
Van de herbesteding van het maken van
werken tot verdediging van den oever van den
cal. Anna Frisopolder is alleen de gunning aan
gehouden van het eerste perceel (zinkwerk) aan
den heer J. v. d. Plas te Hardinxveld voor
f 77.874, terwijl het tweede perceel (stortwerk)
bij onderhandsch contract is opgedragen aan
den heer J. W. Roeloffs te Papendrecht voor
f 76.403.38. (IV. R. Crt
Heden middag werd ten raadhuize alhier
door de commissie voor het muziekfonds der
dd. schuttery rekening en verantwoording ge
daan omtrent haar gehouden beheer in 1897.
De ontvangsten bedroegen f 4874.85 en de
uitgaven f 4873.60', zoodat er een voordeelig
saldo is van f 1.24s.
Onder de ontvangsten behoorde een post
„extra bijdragen" ad f 877.
Dank zij dezen extra bijdragen, die echter
alleen voor dit jaar werden gegeven, is het
nadeelig saldo van 1896 ad f 649.73' geheel
gedekt.
Vlissingen. Naar wjj vernemen heeft de
opperbrandmeester J. G. Geijsen als zoodanig
ontslag aangevraagd wegens de niet benoeming
van den door het bestuur van het brandwezen
aanbevolen secretaris.
PROCES-ZOLA.
Uit de Parijsche pers.
Volgens de Gaulois zal de raad van de orde
der advokaten Leblois als lid schrappen.
De Lanterne zegt dat de toga zich nimmer
met zooveel serviliteit voor de sabel verne
derde, dat nimmer een rechterlijk ambtenaar
met zooveel gemakkei ijkheid afstand van z'ijn
recht deed als gisteren geschiedde.
Het Journal noemt de verklaring van Zola
het voornaamste deel der zitting. De voorstam-
ders van Dreyfuss zullen nu wel alle illusiën
verloren hebben, daar hij geen enkel bewys
aanvoerde.
De Rappèl vindt den advocaat-generaal niet
gelukkig.
De Siècle acht het requisitoir zwak en
valscli. Daarentegen noemt het blad Zola's
verklaring vol grootheid, die een onuitwisch-
baar brandmerk drukt op de regeeringspersonen.
De Libre Parole noemt de taktiek van den
advocaat-generaal dubbelzinnig.
Zitting van heden.
Er was veel publiek, maar er hadden geen
incidenten plaats.
Labori herinnerde aan het gebeurde in deu
herfst van 1894 en de arrestatie van Dreyfuss,
aan de bedreigingen van mevrouw Dreyfuss
door Paty du Clam om niet voor haar echt
genoot te spreken.
Alles wat tegen Dreyfuss is gedaan, is een
weefsel van leugens.
Bij de médedeeling dat majoor Fornizetti bij
intuïtie van de onschuld van Dreyfuss over
tuigd was, ontstond een gemompel dat de pre
sident verbood.
TE HOUDEN AANBESTEDINGEN.
Woensdag 23 Febr.
Prins van Oranje G o e s 11 u.het vernieu
wen, herstellen en onderhouden van werken
en het leveren en zinken van oen rijszinkstnk,
in twee perceelen voor de Breede Watering be
westen Ierseke.
Dorpshuize Oosterland 11 u.ver
nieuwing van buitengewone werken en maken
van aard- en steenglooiingwerken aan den
polder Ooster- en Sir Jansland en levering
materialen.
Donderdag 24 Febr.
Polderhuis Walcheren Abdij Middelburg
l'/3 u.maken van een nieuw paalhoofd voor
den Westkapelschen Zeedijk en het uitvoeren
van werken tot strandverdediging aan de Noord-
watering van den polder.
Vrijdag 18 Maart.
Gebouw Prov. bestuur Abdij 11 u.Mid
delburg het vernieuwen der af heiing aan
het zeeëindevan den Westhavendam te Bres
kens, behoorende tot de havenwerken in de
provincie Zeeland. (Raming f 7700).
Gemeentehuis C a t s 10 u. Steenbestorting
Leendert Abralutmpold&r. Raming f 6780.
HERIJ K.
Deze herijk ia bepaald als volgt, voor:
Middelb urg
en wel voor de wijken
M 23 Februari;
N 24 Februari;
O 25 Februari en 1 Maart
P 2 en 3 Maart;
Q 4 en 9 Maart
R, S, T, U en V 10 en 11 Maart
telkens des voormiddags van 9 tot 12 en
des namiddags van 1 tot 4 uren.
St. Laurens op dezelfde dagen.
Voor de overige gemeenten in Zeeland is
die ijk bepaald als volgt voor
Oost- en West-Souburg, ook voor Ritthem,
14 Maart.
Vlissingen, 16, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24,
25 en 26 Maart.
Arnemuiden, ook voor Nieuw- en St. Joos-
land, 28 Maart.
Veere, ook voor Vrouwepolder, 29 Maart.