LAATSTE BERICHTEN. De regeeringfcweet datzij is, evenals wij, overtuigd van de onschuld van Dreyfuss, en zal het doen weten op den dag waarop zij daardoor geen gevaar loopt. Langdurig ru moer.) Terwijl het uit officieren bestaande publiek joelde en zelfs floot, herhaalde Zola deze ver klaring driemaal en zeide verder dat het land hem eens zal danken zijn eer te hebben gered. (Langdurig geraas). Ten slotte herhaalde Zola nog eens de plech tige verzekering dat Dreyfuss onschuldig was. Hij bezwoer dat op zijn eer en zijn leven, op zijn arbeid van 40 jaren, op zijn werken. Laat alles vergaan, maar Dreyfuss is onschul dig. Ik heb tegen mij het burgerlijk en militair gezagik heb tegen mij de openbare meening, vergiftigd door de groote pers, en mij blijft slechts mijn ideaal van rechtvaardigheid, en waarheid en dat zal winnen. Pleidooi van Laborl. Labori deed een beroep op de toewijdingen de onpartijdigheid van zijn medeburgers, en betoogde dat de openbare machten, geleid door hun tijdelijke belangen, worden gesteund door hun ergste vijanden. Men wacht slechts op de verkiezingen om het proces te herzien. Maar de waarheid moet eerder doorbreken. De revisie moet vroeger komon, want de verkiezingen mogen niet plaats hebben met zooveel geheimen als door de schijnheiligheid zijn opgestapeld. Verder toonde hij aan dat „het syndicaat" een uitvinding was. Dat een familie alles tot haar laatste penning uitgeeft om iemand die zij onschuldig gelooft te redden, is edel. Bovendien: zou men mannen als Scheurer- Kestner, Anatole France, Duclaux, Meyer, Grimaux met geld hier brengen? Die allen huldigt hij als de élite van het intellect; ook de journalisten, die het zaad strooien dat volle licht en waarheid zal brengen. „Die allen dank ik, zeide hij, omdat zij eens aanspraak zullen hebben op de erkentelijkheid des vaderlands." Hij wees verder op de houding van een deel der pers, bv. op de Eclair, die zelfs had gezegd dat het stuk cette canaille de I). luidde cette canaille de Dreyfuss. Labori deelde daarop mede hoe Demange door Salles wist, dat een officier in den krijgs raad had gezegd, dat de veroordeeling had plaats gehad op een stuk, hetwelk eerst in de raadkamer allen twijfel had weggenomen. Labori kwam op tegen zulke met het recht strijdige zaken en betoogde dat het syndicaat geen ander doel had dan tot gerechtigheid en waarheid te komen in het belang der geheele menschheid. Dat syndicaat gelooft en is be langloos, het heeft alle hoop op uwe scherp zinnigheid. (Rumoer.) Een stem; Hoeveel krijgt gij betaald? Labori tot het publiekAls ik jelui geld gaf, zoudt ge mij toejuichen in plaats van mij in de rede te vallen. Verder betoogde hij, dat, als men de ver dediging niet wilde toelaten het bewijs te leveren, men geen vervolging had moeten in stellen. Ook kwam hij op tegen het verwijt dat men het leger aanviel. Dat was gebeurd door de Intrmsigeant, Libre Parole en de Autorite, uit welke bladen hij eenige heftige aanvallen op den minister van oorlog en den staf voorlas. (In September 1894 stond generaal Mercier Van die zijde bloot aan de heftigste aanvallen, daar men hem verweet oorzaak te zijn dat bij de Madagascar-expeditie een derde der soldaten van gebrek was omgekomen, zonder dat éen schot was gelost. Deze aanvallen maakten plaats voor de diepste bewondering toen de minister zich een „groot" man toonde door een Duitsch verrader te ontdekken en den anti-semieten een Joodsch officier als offer toe te werpen!) Na aldus te hebben aangetoond wie het zijn die zich de verdedigers van den staf noemen, kwam Labori op Zola, niet aileen een geniaal schrijver, maar een dichter, weggesleept door het ideaal van gerechtigheid. Ik vraag u: wat zou hij kunnen winnen door wat hij nu deed Niets. Bewust van de macht der gedachte heeft hij zijn daden in overeenstemming gebracht met zijn geweten, met zijn ziel. Hij eindigde met op vrijspraak aan te dringen. Het pleidooi van Labori wordt in enkele bladen zeer welsprekend genoemd. Jammer genoeg is daarvan zelfs in de uitvoerigste ver slagen weiDig terug te vinden, natuurlijk gevolg van de betrekkelijke beknoptheid. Er zal heden toch nog een korte zitting worden gehouden. Naschrift. De Parijsche correspondent van het Hblddie requisitoir en pleidooien hoor de, bevestigt onzen indrnk van het requisitoir. Hij noemt het ongehoord zwak en voornamelijk gericht tegen kolonel Picqnart. De advocaat- generaal zeide zijn requisitoir zonder eenige aandoening op en maakte in bet geheel geen indruk. Beter oordeelt hij over het pleidooi van Labori. „Het begin van het pleidooi van mr Labori was vrij gematigd, zeer helder en goed opge zet. De advocaat zette de wording van Zola's brief uiteen. Hij wees er op hoe elke onthul ling over het proces-Dreyfuss hot aantal per sonen, die niet aan Dreyfuss' schuld gelooven, vermeerderde. De brief van Zola was heftig, om groote debatten te verkrijgen, maar niet beleedigend voor het leger; het doel was te waarschuwen tegen het despotisme van een militair bureau, dat aan niemaud verantwoor ding behoeft te doen." Als een bewijs hoe groot de geestesverwar- ring te Parijs is kan dienen, dat een ernstig blad als de Matin voorstelt, de zaak te doen oplossen door een scheidsrechter, die alle ge heime stukken zou moeten zien, en dan be sluit of het proces-Dreyfuss moet worden herzien. Het blad beveelt Casimir Perier aan. Het hoogere personeel eener suikerfabriek in Hongarije zond een telegram van hulde aan Zola en Ciemenceau, als de ware verdedigers van de beginselen van 1789. De beambten eener groote Hongaarsche bankinstelling zullen Picqnart een eeresabel doen toekomen. Sedert den aanvang van zijn proces heeft Emile Zola uit het buitenland 1500 telegram men van hulde ontvangen. Daaronder was er een uit Brussel dat niet minder dan 17,000 woorden bevatte. Een vijftigtal Fransche paleografen, onder wie drie leden van het instituut, hebben geprotesteerd tegen het beoordeelen van het handschrift van het bordereau door hen, die het origineel niet zagen. RECHTSZAKEN. Een onvoorzichtig wielrijder. Voor bovengenoemde rechtbank had zich heden te verantwoorden J. M., 23 jaar oud, slagersknecht, geboren te Arnemuiden en wo nende aldaar, die beklaagd werd op den 15 December, 's morgens te half acht, op de Itou- aansche kaai te Middelburg een 73jarige vrouw E. H., die uit de Kuiperspoort kwam, terwijl hij op een rijwiel gezeten was en buiten volstrekte noodzakelijkheid op het klinkerpad reed, te hebben aangereden, waardoor zij viel en een lichte hersenschudding bekwam bene vens eene wonde aan het hoofd. De vrouw is daardoor eenige dagen ziek ge weest en nog niet geheel hersteld. De vrouw, de wed. Compeer, als getuige ge hoord, verklaarde dat zij zich in den bewuaten morgen op de kleine steentjes bevond, toen plotseling beklaagde haar omver reed. Zij is toen gevallen, werd bewusteloos en heeft een wond aan het hoofd en aan den arm bekomen. Door omstanders is zij thuis gebracht. Zij is 14 dagen ziek geweest en nog niet geheel in ordezij heeft steeds nog duize lingen in het hoofd, tengevolge waarvau zij niet uit werken kan gaan. De beklaagde beweerde dat hij de getuige niet op de kleine steentjes had aangereden maar wel op de groote. Hij wilde de getuige ontwijken, doch doordat, zij ook uitweek kwam zijn wiel met haar in aanraking tengevolge waarvan zij viel. De tweede getuige A. J. Hoorweg, arts te Middelburg, als deskundige gehoord, verklaar de dat hjj op 15 Dec. bij de eerste getuige geroepen, lichte verschijnselen van hereen- schudding had opgemerkt en ook een woud aan het hoofd en den rechterbenedenarm had ge constateerd. Getuige heeft de vrouw gedurende een week of drie behandeld. W. Vermeulen, schipper te Middelburg, de volgende getuige, verklaarde tegenwoordig te zijn geweest bij de aanrijding; de vrouw liep juist vóór hem. Bekl. kwam van den kant van de Bellinkbrug en reed over de kleine steen tjes. De vrouw wilde uitwijken, terwijl de wielrijder eveneens het klinkerpad verliet. Be klaagde liet geen signaal weerklinken. De beklaagde beweerde in het geheel niet op het klinkerpad geweest te zijn, wat getuige echter pertinent volhield. Getuige zag cle vrouw vallen en heeft haar met een ander en den wielrijder opgeholpen en thuis gebracht. De volgende getuige F. J. Damman, touw slager te Middelburg, verklaarde in denzelfden geest als Vermeulen. Ook hij verzekerde-, doch niet zoo pertinent als deze, dat beklaagde op de kleine steentjes gereden heeft. Getuige Vermeulen, nogmaals gehoord, bleef er beslist bij dat beklaagde op de kleine steentjes heeft gereden. De ambtenaar van het 0. M. meende dat uit de verklaringen der getuigen is af te lei den, dat beklaagde op het klinkerpad heeft ge reden en dat daardoor de botsing is veroorzaakt. Het rijden over de kleine steentjes vormt eene politieovertreding, wijl dit bij de to Mid delburg figeerende politieverordening is ver boden en aan zijne zorgeloosheid is het veroor zaken van lichamelijk letsel aan vrouw Compeer toe te schrijven. De ambtenaar vorderde zijne Bchuldig ver klaring en veroordeeling tot 14 dagen hechtenis. De uitspraak werd bepaald op heden over acht dagen. Poging tot diefstal. Daarna verschenen voor de rechtbank A. S. oud 19 jaar, werkman en A. A. G., oud 20 jaar pakjesdrager, beiden wonende te Terneuzen. Deze stonden terecht, beklaagd dat zij den 8en Jan. jl. des namiddags omstreeks 3 uur te Hoek, in den Neuzenpolder, te zamen en in vereeniging, na daartoe voorat afspraak ge maakt te hebben, zich met geweld den toegang tot de woning van E. de Braai wed. van M. Oppeneer hebben verschaft door de voordeur dier woning, welke gesloten was, open te breken, waartoe de eerste beklaagde een vijl tusschen die deur en het kozijn gestoken heeft, en zij daarop beiden met alle kracht tegen die deur geduwd hebben. Daardoor is die deur opengesprongen, waarna bekl. de woning binnengegaan zijn en van een daarin staand gesloten kabinet de deuren open gebroken hebben met het doel uit dat meubel geld of kostbaarheden weg te nemen. In dat voornemen zijn zij echter verhinderd, omdat in het kabinet noch geld noch kostbaarheden aanwezig waren. Jac. Kiel, arbeidster te Terneuzen, als ge tuige gehoord, verzekerde de beklaagden gezien te hebben aan den ingang van de woning der weduwe. De tweede getuige, C. Klaassen, inspectour van politie te Terneuzen, verklaarde den toe stand van en in de woning van de wed. Op peneer geconstateerd te hebben, zooals die boven is omschroven, en zeide verder op den eersten bekl. een vijl te hebben bevonden, welke vijl paste in voren, die in de deur en in het kabinet gevonden werden. De eerste bekl. bekende volmondig het hem te laste gelegde, doch de tweede trachtte het te doen voorkomen alsot de inbraak zoowel in het huis als in het kabinet was geschied om wat drinken te zoeken. De getuige Klaassen verklaarde nog dat beide bekl. aan hem bekend hebben, dat zij afspraak hadden gemaakt bij de wed. in te breken, met het doel om te zien of zij daar ook geld konden vinden. De tweede bekl. ontkende dit. De eerste bekl. beweerde, dat de inbraak ge pleegd was om brood te vinden, doch gaf, toen de voorzitter hem op het onzinnige van dit beweren wees, eindelijk toe dat het om geld of kostbaarheden te doen geweest was. In het kabinet was echter niets van dien aard te vinden. De tweede bekl. bleef er bij dat hij aan de inbraak, waartoe hij verleid was door den eersten bekl., heeft medegedaan alleen om te zien of er wat drinken te vinden was en hield dat stijf en sterk vol, niettegenstaande de voorzitter hem er herhaaldelijk op wees, dat niemand zoo onnoozel zal wezen om dat verhaal te gelooven. De ambtenaar van het O. M. wees erop dat uit de getuigenverklaringen en de bekentenis van den eersten bekl. het dezen ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Dat achtte de ambtenaar ook het geval ten opzichte van G., niettegenstaande deze niet geheel en al bekend heeft. De ambtenaar herinnerde er daarbij aan dat G. reeds viermaal wegens dief stal en tweemaal wegens mishandeling is ver oordeeld. Spreker vorderde schuldigverklaring van beide beklaagden en hunne veroordeeling tot zes maanden gevangenisstraf. Uitspraak heden over 8 dagen. Concurrentie. Verder werd voor dezelfde rechtbank behan deld de zaak tegen C. v. d. B., huisvrouw van C. K., 53 j., melkverkoopster, geb. te Arne muiden, wonende te Vlissingen. Zij werd beklaagd dat zij in den voormiddag van 28 September 1897 opzettelijk Adriaan Reijnierse, fabrikant van zuivelproducten, wo nende te Koudekerke, heeft beleedigd door op den openbaren weg te Vlissingen aan J. Mooiboer, die tot haar zeide„ik heb daar zoo even een melkwagentje zien rijden, kan ik daar ook melk van koopen?", in tegenwoordigheid en ten aanhoore van andere daar aanwezige per sonen, te antwoorden„Ja, daar kunt ge ook wel van koopen, maar ik kan het je niet aanraden, want daar gaat kleursel, verf en poeder in en dat kunt ge licht begrijpen, want mijn melk ziet wit en die melk in de flesschen ziet geel en dat komt van het kleursel en de verf;" en vervolgens, toen_Mooiboer aan haar vroeg, wie die melk in flesschen verkocht, daarop te antwoorden „Reijniersein Middel burg" Ook had zich te verantwoorden L. J. F., oud 60 jaar, melkslijter, geboren en wonende te Vlissingen, wien ten laste gelegd werd, even eens op 28 September, aan denzelfden Mooiboer, die hem gelijke vraag deed als aan de eerste beklaagde, ook te Vlissingen en ook in tegen woordigheid én ten aanhoore van aanwezigp personen geantwoord te hebben„die melk komt van Reijnierse te Middelburg, van de Melkfabriek; het is goed dat je ze niet genomen heot, want die melk stinkt, daar gaat poeder in, het zijn allemaal brokken, mijn melk is goed, die zal je wel be vallen. Reijnierse heeft vroeger hier wel 1000 flesschen melk verkocht en nu geen 100 en dat komt omdat de melk stinkt." In deze zaken, die tegelijk behandeld werden, waren vier getuigen gedagvaard, terwijl de heer mr F. N. van der Bilt, advocaat te Middel burg, voor de beklaagden als verdediger optrad. Nadat voorlezing gedaan was van de te dezer zake door Reijnierse bij de justitie ingediende klacht, werd overgegaan tot het hooren der getuigen. De eerste A. Reijnierse, fabrikant van zui velproducten, verklaarde te Middelburg een fabriek te hebben van gepasteuriseerde en ge steriliseerde melk. Hij had in Vlissingen een goede clientèle voor de melk, die hij in ileschen aflevert, welke echter allengs afnam. Dit gaf hem aanleiding om bij zijn vroegere afnemers te informeeren; en toen hij daardoor geen voldoend resultaat verkreeg, doch wel tot de wetenschap kwam dat ongunstige geruchten omtrent zijn melk de ronde deden, zond hij een zijner bedienden naar Vlissingen om te trachten te constateeren dat melkslijters zijne waar verdacht maakten bij het publiek. Getuige iegde verder over eenige verklarin gen van scheikundigen om aan te toonen dat de door hem bereidde melk in alle opzichten zuiver was. Hij verklaarde dat door de te zijnen opzichte verspreidde laster zijn melkdebiet te Vlissingen per week minstens met een paar honderd flesch was verminderd. De verdediger vroeg of, waar de getuige verklaart dat zijn melk belasterd werd, hij meent dat ook zijn eer en goede naam is aangetast. Getuige antwoordde daarop toestemmend. De tweede getuige J. Mooiboer, bediende bij Reijnierse, verklaarde door zijn patroon met twee getuigen naar Vlissingen gezonden te zijn om te onderzoeken wie lasterlijke geruchten om trent de melk van Reijnierse verspreid hadden. Hij verhaalde hoe hij met de beide beklaag den in contact kwam en gaf verder het boven omschreven gevoerd gesprek weer. De eerste bekl. verklaarde dezen getuige nimmer gezien en dus ook niet de geïncrimi neerde woorden tot hem gesproken te hebben. De getuige verklaarde later ook met den tweeden bekl. het eveneens boven omschreven gesprek te hebben gevoerd. Ook deze bekl. ontkende getuige ooit gezien en gesproken' te hebben. De volgende getuige F. Wouters, werk man te Middelburg, verklaarde op 28 Sept. op verzoek van Reijnierse met Mooiboer te Vlis singen geweest te zijn, en daar het gesprek tusschen dezen en de beide beklaagden ge hoord te hebben. Hij herkende beide personen pertinent. Hij hoorde dat de vrouw het koo pen van de melk van Reijnierse afraadde, maar kon niet zeggen dat zij van kleursel, verf of poeder sprak. Ook verklaarde getuige den tweeden be klaagde te herkennen als do persoon, met wien Mooiboer heeft gesproken. Ook van dat gesprek hoorde getuige niets anders dan dat bekl. zeide de melk van Reij nierse niet te kunnen aanraden, o. a. omdat er brokken in waren, en dat bekl. beweerde dat Reijnierse vroeger wel 1000 en nu geen 100 flesschen verkocht. Beide beklaagden ontkenden dezen getuige ooit gezien te hebben. C. M. de Rijke, de laatste getuige, van be roep werkman en te Middelburg woonachtig, was om dezelfde reden als de vorige ge tuige met Mooiboer naar Vlissingen geweest. Ook hij herkende de beklaagden als de personen, met wie Mooiboer heeft gesproken, en heeft gehoord dat én de eerste beklaagde èn de tweede beklaagde de geïncrimineerde woorden gesproken hadden. De beklaagden hielden pertinent vol dat zij ook dezen getuige nooit hadden gezien. De ambtenaar van het O. M. begon met er op te wijzen dat Reijnierse, tot de wetenschap gekomen dat zijn debiet in Vlissingen vermin derde, daar een onderzoek instelde en vernam dat lasterlijke geruchten daarvan de oorzaak waren. Hij zond Mooiboer naar Vlissingen om de verspreiders dier geruchten op te sporen, wien dat gelukte, tengevolge waarvan^de twee beklaagden thans voor de rechtbank zijn -ver schenen. Spreker achtte door de verklaringen van Mooiboer en De Rijke het ten laste gelegde bewezen, niettegenstaande de pertinente ont- kentenis van de beklaagden, terwijl ook uit de getuigenis van Wouters blijkt, dat de beklaag den met Mooiboer hebben gesproken. Spreker meende dat wat omtrent de melk was gezegd beleedigend was voor Reijnierse; dat die beleediging is geschied op de openbare straat en vorderde schuldigverklaring van bei den met hunne veroordeeling tot eene geld boete van f 25 ieder, subs, eene hechtenis van 25 dageu. De verdediger, de heer mr F. N. van der Bilt, begon met er op te wijzen dat, wanneer Reijneirse reclame wil maken voor zijne melk, hij daartoe niet den goeden weg heeft inge slagen. Hij achtte het te laken dat een particulier persoon zyn eigen bedienden uitzendt om dienst te doen als mouchards of agents provocateur. Spreker gelooft dat de moraliteit dezer zaak moeilijk is te verdedigen en dat bij de perti nente ontkentenis van de beklaagden misschien wel het wettig, maar niet het overtuigend .be wijs geleverd te achten is. Maar spreker is van meening dat hier geen strafbaar feit is gepleegd. Hij wees op art. 266 der wet, die, om schuld wegens beleediging te doen ontstaan, vordert dat de beleediging opzettelijk moet zijn gepleegd. Aangenomen dat wat in de dagvaarding is opgenomen waar was, dan nog zou er van geen opzettelijke beleediging sprake kunnen zijn, omdat alleen eene critiek op de melk, die Reij nierse verkoopt, geleverd is. De eer en de goede naam van Reijnierse zijn niet aangetast. Verder betwistte pleiter ook de openbaarheid der beleediging, indien die mocht worden aan genomen. Hier is slechts een particulier ge sprek gevoerd. Eene veroordeeling kon dus z. i. niet volgen. Na ré- en dupliek werd het onderzoek ge sloten en ook in deze zaak de uitspraak be paald op heden over acht dagen. Door deze rechtbank is heden nog uitspraak gedaan in de Dinsdag 8 Februari behandelde en toen door ons breedvoerig medegedeelde zaak tegen C. L. v. d. P., broodbakker te Vlissingen, beklaagd van opzettelijke brand stichting. De rechtbank veroordeelde hem ter zake van opzettelijke brandstichting, waarvan gemeen ge vaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is tot eene gevangenisstraf van vijf jaren, met in minderingbrenging van den in voorloopige hechtenis doorgebrachten tijd. Voorts zijn veroordeeld wegens het opzettelijk dragen van onderscheidings teekenen, behoorende tot een ambt, dat hij niet bekleedtW. C. 8., 22 j., horlogemaker, IJzen- dijke, tot f 1 b. s. 1 d. h.,; mishandeling J. J. de K., 25 j., visscher, Breskens tot 4 m., en J. J., 20 j., arbeider, Hoofdplaat, tot 3 m. gev.-straf; J. C.V., 20 j., arbeidster, en A. d. L., 54 j., wed C. L. V., werkvrouw, beiden Nieuw-Namen (Clinge), de le tot 14 d. gev.-straf en de 2e tot f 5 b. s. 5 d. h., en P. S., 20 j., boerenknecht, Zaamslag, tot 5 b. s. 5 d. h., en J. d. P., lij.,zonder beroep, Vlissingen, tot f 3 b. s. 3 d. h.en bedreiging met eenig misdrijf tegen het leven gerichtA. V. S. C., 40 j., handelsreiziger, Antwerpen, tot 1 m. gev.-straf. Inzake P. v. H., oud 33 jaar, werkman te Goes, op 21 Januari 11. wegens huisvredebreuk bij verstek veroordeeld tot 14 d. gev.-straf, en daarvan in verzet gekomen, is diens vonnis op heden bekrachtigd. Vrijgesproken: W. V., 21 j., landbouwer, Vrouwepolder, beklaagd van mishandeling. Verknopingen enz. Maandagmiddag werd in het, koffiehuis van den heer D. Krijger te Krabbend ij ke door den architect A. le Clercq voor den heer Jacs. Verlare, landbouwer te Nieuwiande aan besteed de verbouwing van de graanschuur en stallingen op diens hofstede. Hiervoor werd ingeschreven door de beeren M. Nolet te Ierseke voor f 3400, H. Koster te Wemeldinge voor f 3387, L. D. van de Linde te Hansweert voor f 2900, J. P. Panny te Krabbendyke voor f 2897 en A. Laban te Ierseke voor f 2724. Aau den laagsten inj schiyver is het werk gegund. De benoodigde steen wordt door den beste der tranco geleverd. Van de herbesteding van het maken van werken tot verdediging van den oever van den cal. Anna Frisopolder is alleen de gunning aan gehouden van het eerste perceel (zinkwerk) aan den heer J. v. d. Plas te Hardinxveld voor f 77.874, terwijl het tweede perceel (stortwerk) bij onderhandsch contract is opgedragen aan den heer J. W. Roeloffs te Papendrecht voor f 76.403.38. (IV. R. Crt Heden middag werd ten raadhuize alhier door de commissie voor het muziekfonds der dd. schuttery rekening en verantwoording ge daan omtrent haar gehouden beheer in 1897. De ontvangsten bedroegen f 4874.85 en de uitgaven f 4873.60', zoodat er een voordeelig saldo is van f 1.24s. Onder de ontvangsten behoorde een post „extra bijdragen" ad f 877. Dank zij dezen extra bijdragen, die echter alleen voor dit jaar werden gegeven, is het nadeelig saldo van 1896 ad f 649.73' geheel gedekt. Vlissingen. Naar wjj vernemen heeft de opperbrandmeester J. G. Geijsen als zoodanig ontslag aangevraagd wegens de niet benoeming van den door het bestuur van het brandwezen aanbevolen secretaris. PROCES-ZOLA. Uit de Parijsche pers. Volgens de Gaulois zal de raad van de orde der advokaten Leblois als lid schrappen. De Lanterne zegt dat de toga zich nimmer met zooveel serviliteit voor de sabel verne derde, dat nimmer een rechterlijk ambtenaar met zooveel gemakkei ijkheid afstand van z'ijn recht deed als gisteren geschiedde. Het Journal noemt de verklaring van Zola het voornaamste deel der zitting. De voorstam- ders van Dreyfuss zullen nu wel alle illusiën verloren hebben, daar hij geen enkel bewys aanvoerde. De Rappèl vindt den advocaat-generaal niet gelukkig. De Siècle acht het requisitoir zwak en valscli. Daarentegen noemt het blad Zola's verklaring vol grootheid, die een onuitwisch- baar brandmerk drukt op de regeeringspersonen. De Libre Parole noemt de taktiek van den advocaat-generaal dubbelzinnig. Zitting van heden. Er was veel publiek, maar er hadden geen incidenten plaats. Labori herinnerde aan het gebeurde in deu herfst van 1894 en de arrestatie van Dreyfuss, aan de bedreigingen van mevrouw Dreyfuss door Paty du Clam om niet voor haar echt genoot te spreken. Alles wat tegen Dreyfuss is gedaan, is een weefsel van leugens. Bij de médedeeling dat majoor Fornizetti bij intuïtie van de onschuld van Dreyfuss over tuigd was, ontstond een gemompel dat de pre sident verbood. TE HOUDEN AANBESTEDINGEN. Woensdag 23 Febr. Prins van Oranje G o e s 11 u.het vernieu wen, herstellen en onderhouden van werken en het leveren en zinken van oen rijszinkstnk, in twee perceelen voor de Breede Watering be westen Ierseke. Dorpshuize Oosterland 11 u.ver nieuwing van buitengewone werken en maken van aard- en steenglooiingwerken aan den polder Ooster- en Sir Jansland en levering materialen. Donderdag 24 Febr. Polderhuis Walcheren Abdij Middelburg l'/3 u.maken van een nieuw paalhoofd voor den Westkapelschen Zeedijk en het uitvoeren van werken tot strandverdediging aan de Noord- watering van den polder. Vrijdag 18 Maart. Gebouw Prov. bestuur Abdij 11 u.Mid delburg het vernieuwen der af heiing aan het zeeëindevan den Westhavendam te Bres kens, behoorende tot de havenwerken in de provincie Zeeland. (Raming f 7700). Gemeentehuis C a t s 10 u. Steenbestorting Leendert Abralutmpold&r. Raming f 6780. HERIJ K. Deze herijk ia bepaald als volgt, voor: Middelb urg en wel voor de wijken M 23 Februari; N 24 Februari; O 25 Februari en 1 Maart P 2 en 3 Maart; Q 4 en 9 Maart R, S, T, U en V 10 en 11 Maart telkens des voormiddags van 9 tot 12 en des namiddags van 1 tot 4 uren. St. Laurens op dezelfde dagen. Voor de overige gemeenten in Zeeland is die ijk bepaald als volgt voor Oost- en West-Souburg, ook voor Ritthem, 14 Maart. Vlissingen, 16, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 25 en 26 Maart. Arnemuiden, ook voor Nieuw- en St. Joos- land, 28 Maart. Veere, ook voor Vrouwepolder, 29 Maart.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 2