HL
MIDDELBURGSCHE COURANT.
N°. 41.
141" Jaargang.
1898.
Yrijdag
18 Februari.
Persoonlijke dienstplicht.
mwm
immi
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 17 Febr. 8 u. vm. 39 gr. 12. u. 52 gr.,
av. 42 u. 4 gr. F. Verw. W. w.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór éón uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regeL
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
By deze courant behoort een Bijvoegsel,
dat reeds Woensdagavond of Donderdag och
tend aan onze geabonneerden in Middelburg
en Vlissingen is bezorgd.
Beschouwingen van een militair.
II.
(Slot).
„Het leggen van eenen onevenredig
zwaren druk op de mingegoeden kan zeker
ook niet hierdoor worden verdedigd, dat de
armen meer belang hebben bij het doel,
waarvoor de militielast wordt opgelegdmet
meer grond kan het tegenovergestelde
worden beweerd."
Het behoeft zeker geen betoog dat de ge
goeden bij eventuëele verstoringen van de
maatschappelijke orde en bij oorlog oneindig
meer te verliezen hebben dan de niets
bezittenden.
„Zonder eenigen twijfel zal de afschaf
fing der dienstvervaDging ook leiden tot
betere onderlinge waardeering van de ver
schillende standen in de maatschappij. Rij
ken zullen wel is waar rijk en armen
zullen arm blijven; maar beiden zullen met
elkander in aanraking komen op een on-
zijdig gebied, in de vervulling van gemeen
schappelijke plichten, op een leeftijd, waarop
de ontvankelijkheid voor goede indrukken,
de waardeering van goede eigenschappen
wederzijds nog niet is weggenomen. Van
de nauwere aanraking, waarin jongelieden
uit de verschillende standen, gedurende
eenigen tijd, met elkander znllen komen,
is toenadering tnsscben die standen te ver
wachten. Dienen jongelieden uit verschil
lende maatschappelijke standen nevens el
kander in hetzelfde gelid, dan zal de mi-
litiedienst ook uit een geheel ander oogpunt
worden beschouwd en het leger zelf veel
meer zedelijke kracht erlangen. Het moet
voorzeker als een voordeel worden aange
merkt, wanneer het leger, nit alle klassen
des volks samengesteld, het beeld van het
volk zuiver teinggeeftwanneer het geheele
volk door de nauwste banden met het leger
verbonden, het als een deel van zichzelf
beschouwt. De belangfltellirg voor het leger
zal, door den dienst daarin gewekt, dat
leger na tal van jaren nog ten goede komen.
„Voorts zal de invoering van den persoon
lijken dienstplicht binnen enkele jaren eeD
gevoel van weerbaarheid en volkskracht
wekken, dat een allerheilzaamsten invloed
moet uitoefenen in de verschillende rich
tingen, waarin de nationale werkzaamheid
zich openbaart."
De in deze regelen door de regeering
geuite meening dat de persoonlijke dienst
plicht leidt tot betere onderlinge waardee
ring van de verschillende standen, wordt
reeds voldoende bewezen door de jeugdige
instelling van het reservekader. Talrijke
getnigenissen van de aanzienlijkste jonge
lieden, die bij dat kader dienden, kunnen
dat staven.
Is het dan geen onschatbare leerschool
voor de aanstaande regeeringspersonen van
het land, voor den a s. geestelijke, den
a. s. predikant, leeraar, fabrikant, enz. om
eenige maanden onder de eenvoudige kin
deren van het volk, met al hnn goede
eigenschappen en gebreken, te vertoeven en
ten levenservaring op te doen, die in het
volgend leven de rijkste vruchten zal dra
gen en die byna niet op andere wijze is
te verkrijgen?
De angst voor zedenbederf, slechte be
handeling, ruwe taal is eenvoudig een laffe
uitvlucht. De slechten zijn dat reeds, voor
zij in de gelederen komenzij, die vloeken,
kennen dat reeds langieder doe daartoe
slechts zijne ooren open op de straten, ja
zelfs bij de scholen van kleine kinderen.
Veel meer dan vroeger wordt door het
legerbestuur en de officieren toezicht gehou
den op gedrag en levenswijze van den
soldaat, en veel meer dan voorheen worden
de wetten op de meest humane wijze toe
gepast en wordt aandacht geschonken aan
de ontwikkeling van plichts- en eergevoel,
van zelfvertrouwen en kameraadschap, aan
het opwekken van moed, tronw- en vader
landliefde.
Agenten.
Te Terneuzen; M. de Jonge; te Rotterdam
Nijgh van Ditmar.
Waarlijk, zij, die in het leger nog altijd
een kweekschool zien vaa oozedelijkheid en
liedenjkbeid, vergissen zich zeer en zijn
ziende blind.
Helpen bovendien niet tal van militaire
tebnizen zcowel Katholieke als Protes-
tantsche de jeugdige miliciens in het
rechte spoor houden
Dat er vele kazernes als gevangenissen
uitzien en niet aanlokkelijk toeschijnen als
woonplaats is een feit, doch de grootst mo
gelijke zindelijkheid wordt er betracht om
te zorgen dat ieder gezond blijve. Zeker
zal in dezen toestand nog meer verbetering
komen als de persoonlijke dienstplicht zal
zijn ingevoerd.
Dit heeft intnsschen aan de vele jonge
lieden, tot de aanzienlijken des lands be-
hoorende, die bij het reservekader eenige
maanden hebben gediend, niet belet om in
lie eenvoudig ingerichte kazernes verblijf
te houden zonder daarvan eenig nadeel te
hebben ondervondenintegendeel, de meesten
dragen er ae beste herinneringen van mede.
Terecht kan dan ook de regeering in hare
Memorie van toelichting beweren, dat de
afschaffing der dienstvervanging op het
physiek, moreel en intellectueel gehalte van
de bevolking een gunstigen invloed zal
hebben.
„Heeft menigeen de kennis van lezen en
schrijven reeds nu alleen te danken aan den
dienst bij de militie, het dienen met be
schaafde jongelieden, die meer naar den
geest ontwikkeld zijn, zal voor hen, die in
dit opzicht op lagere trap staan, eene gele
genheid wezen tot vermeerdering van kennis
en beschaving, welke vermeerdering hun
later, in het burgerlijk leven, van onbere
kenbaar nnt zal zijn. Daarentegen znllen
velen van hen, die nu vervaDgen worden
an van hnn jeugd af in zekere mate aan
bevelen gewoon en later tot bevelen geroepen
kunnen worden, voor hunne persoonlijke vor
ming wianen, wanneer zij eenige maanden
moeten gehoorzamen; terwijl zij, die aan
eene groote mate van persoonlijke vrijheid
gewoon zijn, zich naar orde en tucht leeren
schikken. Bovendien zijn stiptheid en net
heid kenmerken van den goeden sol
daat eigenschappen die in de burger
maatschappij voorzeker eveneens hare waarde
hebben.
„Ook meer pbysieke ontwikkeling zal door
den verplichten persoonlijken dienst, vooral
in een levenstijdperk, waarin lichaamsoefe
ning en beweging in de vrije lucht eene
heilzame uitwerking hebben, niet achterwege
blijve, inzonderheid bij hen die anders door
hunne maatschappelijke opleiding ofwegenB
hun beroep, aan een zittend leven gebondeD
zijn. Voor hen, bij wie studie hoofdzaak
is, is het van groot belang wanneer voor
hen een tijd laDg, juist in het tijdperk hun
ner pbysieke ontwikkeling, lichaamsoefening
op den voorgrond treedt."
De exercitiën en de gymnastiek in de
open lncht, de regelmatige levenswijze en
de eenvoudige goede voeding, gedurende
eenige maanden toegepast, is een zoo heil
zame kunr voor bet physiek van bjna alle
miliciens dat alleen daarom de dienstplicht
een ware zegen kan worden genoemd.
Men behoeft daartoe slechts de miliciens
te zien bij opkomst onder de wapenen en
gade te slaan bij bun vertrek met groot verlof.
Welk een verschil
De ondervinding leert o. a. dat dan bij
de meesten de borstkas met gemiddeld 2
c.M, in omvang is toegenomen en de meesten
met gemak de vry zware vermoeienissen
doorstaan van de najaaremanoeuvres.
„Ten slotte zij er nog de aandacht
op gevestigd, dat, vermits aan sommi
gen toegelaten wordt een ander in hunne
plaats te stellen, de opvatting, welke de
dienstplichtigen omtrent de teteekenis van
de hun opgelegde taak moeten hebben, wordt
verlaagd. Laat men geen dienstvervanging
toe; moet hij, die daartoe wordt aangewe
zen, den dienstplicht in persoon vervullen,
dan is die plicht, het volbrengen van een
persoonlijken dienBt, eene eeretaak, waartoe
ieder, de hoogste en de laagste, allen naar
billijke regelen bestemd wordendan staat
het karakter van den dienstplicht zóo hoog,
dat ieder zal leeren inzien, dat hij zelf door
eigen toewijding, door opoffering van zijn
persoon en van zijne belangen, dien plicht
moet volbrengen. Laat men daarentegen
dienstvervanging toe, dan is het een plicht
zonder hooger zedelijk motiefin de plaats
van toewijding van den persoon aan den
belangrijksten dienst, dien de Staat van zijne
zonen vergen kan, kweekt dienstvervanging
den weerzin, opgewekt door het dragen van
een la*t.
„Dienstplicht mag geen koopwaar zijn,
ag niet beschouwd worden als een last,
waaraan ieder die kan, zich het liefst moet
onttrekken: die plicht moet in eerehersteld
worden als eene edele roepingals eene
voorbereiding tot eene grootsche taak,
eene taak, die niet met eene kleiner of groo-
ter somme gelds, maar door persoonlijke
toewijding, door inspanning van eigen kracht,
door opoffering, zoo noodig van lijf en leven
wordt volbracht.
„Uit al het vorenstaande blijkt, dat zoo
wel maatschappelijke als bijzondere belan
gen door invoering van persoonlijken dienst
plicht in hooge mate gebaat zullen worden.
Dit leert trouwens de ervaring in alle lan
den van Europa. Met België en Engeland
maakt Nederland alleen nog eene uitzonde
ring op den regel, dat persoonlijke dienst
vervulling de grondslag van elke legerher-
vorming behoort te zijn. In geen enkel land
van Europa, waar hij is ingevoerd, zijn van
den persoonlijken dienstplicht ernstige be
zwaren ondervonden, zelfs niet daar waar
de dienstplicht zelf, zoo.als in Dnitschland,
inderdaad van zeer bezwarenden aard is."
Nog even wenscben wij, tot slot van dit
betoog, te berinneren aan hetgeen de kolonel
Van Dam van Isselt in evengenoemd week
blad nog schreef, om aan te toonea dat
plaatsvervanging niet alleen op zedelijk en
maatschappelijk, maar ook op militair ge
bied groot kwaad aanricht.
Slechts weinigen, die buiten het leger
staan, zijn zich daarvan helder bewust.
Toch is het duideljjk, dat de armoede aan
ntellectueele krachten een bron is van
groote leemten in ons militiekader. Het zon
hoogst nadeelig werken die leemten aan te
vullen door het gewone beroepskader.
Wanneer, gedurende den vrede, vooral
in de lagere raDgen, aanwezig en in mili
tairen dienst waren alle aanvoerders, die
men in oorlogstijd noodig heeft, dan zou
dat schatten verslinden aan tractementen
en pensioenen. En bovendien zouden, door
gemis aan het noodige werk, gedurende den
vrede, tal van misstanden voortvloeien uit
den overvloed van arbeidskrachten, die in
het leger slechts gedurende den oorlogstijd
noodig zijn.
„Van de miütielegers zijn daarom de mi
litiekaders een noodzakelijk, een onafwijs
baar gevolg.
Het krijgsbe8tuur heeft dien eisch reeds
sedert lang erkend, doch de beste maatre
gelen om te voorzien in de behoefte aan
miliiiekader hebben tot heden schipbreuk
geleden, grootendeels door de plaatsvervan
ging. Wij bezitten in het militiekader een
groot aantal korporaals, ook een zeker aan
tal onderofficieren, maar niet éen militie-
luitenant.
Toch zijn er, volgens de legerorganisatie,
alleen bij de infanterie, 20 per regiment,
alzoo in het geheel 180, noodig. Ook de
andere wapens hebben groote behoefte aan
militie-luitenants. De aanwezigheid van niet
éen reserve-offieier bij zoo groote behoefte
stelt in hei volle licht de naakte waarheid,
die een pijnlijken indruk maken moet op
elk, die het wel meent met zijn land.
Want in tijd van oorlog kunnen wy door
geld nog in alle behoeften voorzien
op eene enkele na. Manschappen kunnen
wij aanwerven, lichtingen heffen, schutterij
en landstorm oproepen; wapenen, munitie,
proviand, alles kunnen wij van elders
ontbieden, alleen aanvoerders niet.
En die aanvoerders zijn thans, in den heden-
daagschen krijg met zijne gedachte verliezen,
meer dan ooit van noode, vooral in Neder
land, dat met vele kleine afdeelingen den
oorlog zal voeren in het polderland, en dus
bij zijne verdediging op den steun moet
kunnen rekenen eener goed geoefende schnt-
tery onder bekwame aanvoerders.
„Da armoede aan voldoende intellectueele
krachten in de militie is de grondoorzaak
van ons onvermogen tot vorming van een
bruikbaar en voltallig reservekader. Die ar
moede is de bron van een zorgwekkenden
toestand, waarin geen verbetering komen
kan zoo lang de meer ontwikkelden voort
gaan zich aan den militiedienst te onttrekken.
Het vol gewicht der schuld van hen, die
niet uit onkunde, maar na behoorlijke voor
lichting, in het vervolg, nu de weg naar
het reservekader geopend is, zich blijven
onttrekken aan den plicht der lands
verdediging, gevoelt men eerst volkomen bij
het overwegen der vele zorgen en groote
offers, die staat en gemeente aan hunne op
leiding ter offer brengen. De intellectueele
aristocratie is daarom zeker niet in de laat
ste, maar wel in de eerste plaats bestemd
hare gave mede dienstbaar te maken aan
de behartiging van een der hoogste belan
gen van den staat. Zij is tot een fier
en kloekmoedig, tot een frisch en leven
wekkend voorgaan geroepen, niet tot een
zoetmoedig, stillekes en ontzenuwend thuis
blijven in kamerjapon en pantoffels. Goede
voornemens om toe te snellen in de ure des
gevaar8 kunnen heden ten dage hier geen
dienst doen als verontschuldiging. Het is
tegenwoordig te laat als men eerst bij bet
uitbreken van den oorlog naar de wapenen
grijpt. De dijk moet er zijn eer de water
vloed dreigt. Men is niet in éen dag goed
schutter, bekwaam militair en bruikbaar
aanvoerder. Ook het legerbestuur heeft be
grepen welke groote nadoelen het nationaal
weervermogen op den duur ondervindt door
da afwezigheid in de rijen van Nederlandsch
leger juist van hen, die een nitmnntendeD
aanleg bezitten om tot alleszins bruikbaar
reservekader en bruikbare officieren te wor
den opgeleid."
Op al deze gronden begroeten wij het nu
ingediende ontwerp met ingenomenheid, al
hebben wij ook tegen enkele details bezwa
ren. En wij bopen dat de meerderheid der
Staten-Generaal daaraan, zij het ook na
wijzigiüg van enkele onderdeelen, haar steun
zal verleenen.
Middelburg 17 Februari.
KWESTIE-MACKAY-VAN HERWAARDEN.
Onder den jongsten brief van den oud-minis
ter -M. baron Mackay, in ons vorig nommer
gemeld, schreef De Standaard
„Nu blijft nog slechts één raadsel over, dat
namelijk, hoe de heer Van Herwaarden er toe
gekomen is, om in Juni jl. deze geheim gevoerde
onderhandelingen aan de groote klok te han
gen. Lost ook dit zich op, dan is deze quaestie
de wereld uit."
Er blijft, dunkt de Arnh. Crt., nog wel iets
anders over. Of meent ook De Standaard niet,
dat deze quaestie eerst voor goed de wereld
zou uitgeholpen zijn, als door hen, die het
vuurtje gestookt en aangeblazen hebben, waren
het ook maar enkele woorden van verontschul
diging tot de heeren Van Herwaarden en Ver
kouteren werden gezegd wegens de in de laat
ste weken tegen hen gerichte verdachtmakin
gen, nu toch eindelijk blijkt dat de feiten van
aanbod en weigering der ministerieele porte
feuille beide volmaakt waar geweest zijn? Had de
heer Mackay maar wat vroeger gesproken, De
Standaard zou zich niet zoo vast geloopen hebben
en geen amende honorable hebben te doen.
Naar aanleiding van de opmerking van
dr Kuyper's orgaan, deelt de heer Verkouteven
in het Ned. Dagblad mee, dat de heer Van Her
waarden het feit volstrekt niet aan de groote
klok heeft gehangen.
Het was een burgemeester van een der
plaatsen, waar de heer Van Herwaarden als
candidaat optrad, oud-zeeofficier zooals hij, die
het eerst, bij het debat, het geheim openbaarde,
en daar die burgemeester aan de hoogste
marine-autoriteiten verwant is, kan hij van de
zaak, ook buiten den heer Van Herwaarden
om, hebben kennis gedragen.
Overdreven Ijver Politie.
Dezer dagen wees mr A. Tak te Haarlem, in
de Opr. Haarl. Crt. erop dat het aantal proces
sen-verbaal en veroordeelingen toeneemt met
de uitbreiding der politie in de gemeenten en
dat de ijver der agenten vaak wordt afgeme
ten naar het aantal verbalen die ze opmaken.
Hg noemde het geval van een burgemeester!
die bij dagorder den agenten zijn misnoegen
had kenbaar gemaakt, omdat in een viertal
dagen slechts enkele overtredingen waren ge
constateerd Daardoor wordt aan de onjuiste
meening voedsel gegeven, alsof de bevordering
bij de politie mag afhangen, niet van oordeel
kundig optreden, maar van het getal verbali-
satiën. En daarbij bestaat het wanbegrip, alsof
van hooger hand last is gegeven van alles
proces-verbaal op te maken.
Volgens hem lag de schuld daarvan uitslui
tend bij de politie en in hare organisatie, bij
wie de zucht om te verbaliseeren „een ketter
jacht op overtreders en overtredingen heeft ge
opend die, de Hemel weet het, welke nooit te
herstellen nadoelen doet geboren worden."
Dit gaf den oud-minister mr H. J. Smidt
aanleiding in hetzelfde blad een zeer beharti
genswaarde opmerking te maken over het
onverstandige om ook bij zeer geringe over
tredingen terstond proces-verbaal op te maken.
Daardoor wordt „de geheele machinerie aan
het werk gezet en moeten deurwaarders, rijks
veldwachters, parketten, rechters, kantoren
van registratie, gevangenisbesturen, statistieke
bureaux voor ten onrechte geconstateerde en
vervolgde feiten in beweging worden gebracht.'
In 1895 werd door den heer Smidt als mi
nister van justitie getracht dien o verijver te
Jen. Hij liet een aanschrijving uitgaan
aan de ambtenaren van het openbaar ministerie,
om hen er op te wijzen dat zij wel bevoegd
maar geenszins verplicht zijn alle overtredin
gen, die ter hunner kennis komen, te vervol
gen en dat zij van die bevoegdheid met wijze
gematigdheid behooren gebruik te maken.
In de Tweede kamer waren in verschillende
afdeelingen leden toen ontevreden over die
aanschrijvingzij konde, meende men, niet
anders dan verlammend werken op deu ijver
der ambtenaren van het 0. M.
Ook hier dus zegt nog mr. Smidt de
uiting van eene heerschende meening, dat
ambtsijver is af te meten naar het aantal.
„Alsof ijver zonder verstand niet in eene ver
volgingswoede ontaardt, die Staat en maat
schappij meer kan schaden dan het kwaad
waartegen zij gericht is." De minister verklaar
de, in zijn antwoord aan de Tweede kamer,
als de strekking zijner circulaire„dat geen
vervolging zou worden ingesteld, welke noch
de openbare orde, noch het algemeen
belang noodzakelijk of raadzaam maakt
dat het openbaar ministerie steeds zou
te rade gaan met de wenschelijkheid om in
sommige gevallen, vooral waar het nietigheden,
meer een persoonlijke gevoeligheid dan een
algemeen belang, veeleer eene verschoonbare
daad dan een strafwaardig feit betreft, niet
strafrechterlijk te vervolgen". Krachtig hand
haafde de minister verder zijne aanschrijving,
daartoe o. a. aanvoerende, dat „door kleingees
tige en kinderachtige vervolgingen het gezag
geschaad en de aandacht van het openbaar
ministerie afgeleid wordt van de ernstige taak
die daaraan is opgedragen".
Deze uitnemende opmerkingen mogen inder
daad wel herhaald worden, zegt het Hbld, nu
wy bij het naslaan der gerechtelijke statistiek
vinden, dat het getal vervolgingen weder aan
merkelijk is toegenomen. In 1892 het jaar
dat aan de beschrijving voorafging - moesten
niet minder dan 85,558 beklaagden voor do
kantonrechters verschijnen (10.000 meer dan in
1891). In de jaren 1893 en 1894 daalde dat
getal tot 83.725 en 82.415, maar in 1895 waS
het weder 88.828 en in 1896 vermoedelijk wel
93.000. net juiste cyfer vinden wij in de ge
rechtelijke statistiek niet opgegeven, maar het
getal behandelde zaken bedroeg 86.989 (of 6717
meer meer dan in 1895!) en gewoonlijk is het
getal der beklaagden ongeveer 10 pCt hooger t
De waarschuwing van mr Smidt is dus waar
lijk niet overbodig, vooral na het geruchtma
kend proces over de vraag of zekere uitdruk
king al dan niet een scheldwoord is. Terecht
laat hij op de aanhaling, die wy in den aanhef
gaven, volgen „En ware het dit (die omhaal)
nog maar alléén. Hoeveel bijzondere en maat
schappelijke belangen echter worden nietnoo-
deloos geschaadhoeveel haat, toorn en ander
kwaad wordt er niet door gewekt, hoeveel
wraaklust daardoor niet gezaaid".
De oud-minister, die tevens op betere op
leiding van het politiepersoneel aandringt,
eindigt zijn beschouwing aldus:
„Zonder politie, vervolging en straf zyn
orde, veiligheid en zekerheid niet te handha
ven dat ze dan ook met klem, kracht eü
ernst worden aangewend, waar het feiten be
treft die in wezenlijkheid daartegen indruischen.
Maar buiten de natuurlijke en redelijke gren
zen uitgebreid, wordt het middel erger dan het
kwaad, waartegen het dienen moet".
BENOEMINGEN ENZ.
Bij kon. besluit:
is aan den heer A. van Giukel, op zijn ver
zoek, eervol ontslag verleend uit zijne betrek-»