FEUILLETON. De broederschap der Zeven Koningen, BIJVOEGSEL De leening van 1895 vordert nog 42 jaar aan intrest en aflossing, te zamen per jaarf De leening van 1898 vordert nog 35 jaar aan intrest en aflos sing, te zamen per jaar Maandag 7 Februari 1898, no. 31. Middelburg 5 Februari. Stukken van den Gemeenteraad Middelburg. VERKOOP GASFABRIEK. Door den wethouder, den heer II. P. den Bouwmeester, zijn ter zake van dien verkoop twee nota's samengesteld. De eerste nota luidt als volgt FINANCIEEL overzicht exploitatie gasfabriek volgens de gemeenteverslagen over 1881 t/m 1896. Jaar. Goed slot. Retributie. 1881 13130,51® 1882 17620,96 1883 20515,38 1884 23865,26® 1885 1886 21157,63® 1887 20285,30' 1888 14987,96 1889 19109,82 1890 4684,37 f 9280 1891 9762,04 9280 1892 14151,43» 9477 1893 16953,60® 9477 1894 16961,54' 9477 1895 19280,34 9477 1896 22605,14» 9477 276686,30 65945 25000 Wordt de gasfabriek verkocht en bovenge noemde koopsom gebruikt om de leeningen 1895 en 1898 af te lossen, dan zijn de tinan- cieele gevolgen voor de gemeente als volgt: Mindere uitgaven voor intrest en aflossing volgens bovenstaande berekening 25000. Mindere kosten van straatverlichting 3613. 126000 M3 noodig (zie Gemeentebegrooting 1898) voor de straatverlichting kosten thans als volgt 2000 M3 i 8j ct170.— 2000 8£ ct. af 5 2000 M3 a 8i ct. af 10 2000 M* a 8£ ct. af 15 118000 M3 a 8J ct. af 20 en na overname door de Imperial 126000 M3 a 4 ct f 3613.— A. De gasfabriek heeft, volgens bovenstaande cijfers, sedert het begin der exploitatie aan de gemeente opgeleverd: Goede sloten 276686,30 Retribution 65945, Hierbij dienen nog te worden opgeteld de kosten der straatver lichting over de jaren 1888 en 1889, toen deze verlichting gratis werd verstrekt (begroot op /*7000p.j.) 342631,30 Hierbij zij opgemerkt dat het voordeel eigen lijk nog grooter is, daar de gasfabriek, tegen den prijs van het tarief leverende, in zake straatverlichting met verlies werkt. Belasting voor het opbreken der straat ge middeld per jaar 2000 M2 a 25 ct. 500, min dere kosten van verlichting der gemeentege bouwen,, begroot op f 150, uitkeering van de Imperial bij vermeerderd gasverbruik (meer dan 870000 M3 per jaar). Memorie. Totaal minder uitgaven 29,263. Tegenover eene zekere bate van minstens 29,263 welke bij verkoop verkregen wordt, wordt eene steeds onzekere bate prijsgegeven, welke heeft bedragen gemiddeld per jaar over den geheel en duur der exploitatie f 22,289,46 of gemiddeld per jaar over de laatste 10 jaren 23,872,66 of gemiddeld per jaar over de 3 gunstigste jaren 29,092,68. 14000 356631,30 of gemiddeld per jaar 22289,46 B. De gasfabriek heeft, volgens dezelfde cijfers, in de laatste 10 jaren aan de gemeente Goede sloten Retributiën 158781,571 65945,— Bijde gratis geleverde straat- lichting 1888/89 (zie boven). 224726,57 14000,— 238726 57» of gemiddeld per jaar 23872,66 C. De gasfabriek heeft, volgens dezelfde cijfers, in de 3 financieel de gemeente opgeleverd: Goede sloten Retributiën jaren aan 58847,03 28431,— f 87278,03 of gemiddeld per jaar Bij verkoop van de gasfabriek 29092,68 betaalt de Imperial voor de fa briek c. af en voor den inventaris wel minstens In Juli 1898 blijft nog onafge- lost van de 3 leening 1895 f 506000 en van de 3V4 leening 1898 60000 f 566000 De tweede nota luidt als volgt Het gasverbruik over den meter nam van bet begin der gemeente-exploitatie tot in bet jaar 1893 gestadig toe, bereikte dat jaar het hoogste cijfer, n.l. 779743 M3 en verminderde daarna van jaar tot jaar langzaam maar zeker; over 1897 bedroeg het slechts 701743 M3, dus ruim 10 minder dan in 1893. Redenen van dezen achteruitgang moeten ge zocht worden in het doordringen van het gas gloeilicht en in zeer enkele installaties van electrisch lichthet aantal gaaverbruikers toch blijft steeds stijgende. In 1895 machtigde de gemeenteraad burge meester en wethouders om ook gas over «wrat- gasmeters te verstrekken met het gevolg dat de gasfabriek daardoor einde 1897 een aantal van 134 nieuwe gasverbruikers met een gebruik van 23140 M' gas had verkregenniettegen staande deze toename bleef het totaal gasver bruik, zooals boven gezegd, toch verminderen. Dat ondanks achteruitgang in gasaflevering de tinanciëele resultaten der laatste jaren toch steeds gunstiger werden, moet worden toege schreven aan de voortdurend hooger prijzen, die van de nevenproducten konden worden bedongen. De cokes brachten op": in 1893 f 11204,46, in 1894 f 11843,39, in 1895 ƒ12175,14, in 1896 f 15050,50, zijnde f 4000 of ruim 35 meer dan in 1893. Het teer bracht opin 1893 f 2355,31®, in 1894 f 2643,61, in 1895 f 2815,34®, in 1896 f 3436,88, zijnde f 1100 of bijna 50 meer dan in 1893. Zoowel de prijzen van cokes als die van teer hebben echter nu zulk eene hoogte bereikt, dat redelijkerwijze geene verdere verhooging waarschijnlijk geacht kan wordende teerprij- zen zijn in 1897 reeds gedaald, en dat een cokesprijs van 60 ct. per H. L., vrij thuis, de uiterste grens zeer nabij komt, zal wel iedereen beamen. Ammoniak water, dat de laatste jaren tot zeer hooge prijzen ƒ1200 p. j.) van de hand kon worden gezet, is, althans voor de naaste toekomst, zoodanig gedeprecieerd, dat het de kosten van vervoer enz. bijna niet meer goed maakt (opbrengst 200 p. j.). Waar dus hoogere opbrengst der nevenpro ducten zeer zeker niet te verwachten maar veeleer eene mindere opbrengst te duchten is en het gasverbruik blijft verminderen, kan het wel niet anders of de financieele resultaten der eerstvolgende jaren zullen steeds ongunstiger worden. Dat het gasverbruik zal blijven verminderen, tenzij maatregelen van ingrijpenden aard wor den genomen, is m. i. buiten kijf. Behalve het gasgloeilicht, dat in voortdu rend wijderen kring het gewone gaslicht ver dringt, is ook hier ter stede het electrisch licht als concurrent van het gas opgetreden. De firmas Alberts, Mes en Van der Klip Jol- mers, die te zamen eene betrekkelijk groote hoeveelheid gas gebruiken, hebben hunne in richtingen, en gedeeltelijk ook hunne woningen, van electrisch licht voorzienblijft dit op den duur voldoen, dan zullen zeker vele gasver bruikers, die over beweegkracht beschikken, spoedig hun voorbeeld volgen. Ook eleetrische verlichting van enkele blokken (iets wat van gemeentewege niet belet kan worden) en dan natuurlijk in buurten waar veel winkels (groote gasverbruikers) zijn, is volstrekt geen denk beeldig gevaar. Om van acetyleengas en thuis bezorgde electriciteit hier niet te gewagen, meen ik dat in het bovenstaande reeds meer dan grond ge noeg te vinden is om aanhoudende verminde ring van het gasverbruik te voorzien. De vraag rijst of de gemeente harerzijds iets kan doen om deze vermindering te doen op houden of nog beter het gasverbruik wederom te doen vermeerderen. Het komt mij voor dat daartoe slechts drie wegen openstaan en wel lo. Uitbreiding van het buizennet. 2o. Uitgifte van een groot aantal muntgas meters met daaraan verbonden voordeelen, 3o. Verlaging van den gasprijs. DE KERK TE BRUINISSE. Het openbaar schrijven, tot kerkvoogden van de Ned. Herv. gemeente te B r u i n i a s e ge richt door den heer J. A. Frederiks te M i d- d e 1 b u r gsecretaris der commissie uit bet Zeeuivscli-Genootschap der Wetenschappen tot het opsporen, het behoud en het bekend maken van de overblijfsels van kunst en oudheid in; Zeeland, in verband met de voorgenomen ver bouwing van de bovengenoemde kerk, waar omtrent in ons vorig nommer een en ander werd medegedeeld, luidt als volgt „Uit de dagbladen blijkt, dat gij geen gehoor hebt willen geven aan de wenken, die gij van verschillende zijden hebt ontvangen, en toch besloten zijt om uwe oude XVe eeuwsche kerk gedeeltelijk af te breken en een nieuw stuk daarvoor in de plaats te bouwen. Kerkvoogden van Bruinisse, gij gaat daar door een wandalisme plegen, zooals in Zeeland in geruimen tijd gelukkig niet is voorgekomen, Gij gaat een eerbiedwaardig monument on herstelbaar verminken en zult daarvoor in de plaats bekomen een modern bouwwerk, dat geen de minste kunstwaarde bezit. Gij gaat eenige duizenden guldens in het water smijten en uwe opvolgers noodeloos op zware lasten brengen. Gij gaat Zeeland van een monument beroo- ven en uwe woonplaats haar eenig sieraad ontnemen. Ik heb uwe correspondentie gelezen met den bewindvoerder van het fonds, waaruit de gelden voor den nieuwen bouw beschikbaar worden 2. Uit het Engélsch. VAK ROBERT EUSTACE. Ik kleedde mij aan, ging naar de Club eten en bevond mij om half elf in een salon op het Grosvenor Plein. Nadat ik een paar woorden met de gastvrouw gewisseld had, begaf ik mij naar de groote zaal, waar ik mijn vriend Defrayer, een advocaat, ontmoette. Wij raakten samen aan het praten en intusschen zag ik, dat zich een kring van heeren vormde om een statige vrouw aan het andere einde van het vertrek. Haar in het oogloopend schoon en schrander gelaat moest ieders aan dacht trekken. Ik voelde onmiddellijk dat ik haar meer gezien had, maar kon mij nog niet herinneren waar of wanneer. „Wie is die dame vroeg ik aan mijn vriend. „Weet ge dat niet?" antwoordde hij verbaasd. „Dat is de groote mevrouw Ko- lncky, de heldin van het seizoen, de groote specialiteit, die door iedereen geconsulteerd wordt. Londen is dol op haar. Zij is hier slechts tien minuten geweest en kijk, nu gaat Ik heb kennis genomen van uwe bezwaren tegen het behoud en de herstelling van de oude kerk. Doch ik ben niet tot de zekerheid kunnen komen, dat die oude kerk niet aan aide door u gestelde eisehen zou kunnen voldoen. Integendeel, ik ben versterkt in mijne over tuiging dat het oude gebouw, deugdelijk her steld en oordeelkundig ingericht, veel beter zij alweer heen. Men zegt dat zij twaalf uitnoodigingen per avond heeft". Mevrouw Kolucky begaf zich naar de deur en daar ik haar meer van nabij wenschte te zien, drong ik snel naar voren, zoodat ik nog vóór haar boven aan de trap was en haar vlak in het gelaat zag. Hare oogen ontmoetten de mijne. Zij waren donker en schenen mij door en door te zien. Zij glimlachte, stond even stil als wilde zij spreken, doch bedacht zich en ging langzaam de trap af. Ik stond een oogenblik als versufthet suisde mij in de ooren en mijn hart klopte hevig. Ik volgde haar echter onverwijld en beneden komende zag ik haar rijtuig nog voor de deur staan en ik kon baar goed opnemen, zonder dat zij mij ontwaarde. Zij leunde over het portier en sprak met iemand die er voor stond. De vol gende woorden troffen mijn oor „Alles in orde. Zij zeilen morgen avond uit". De heer, tot wien zij sprak, antwoordde iets dat ik niet verstond, maar ik had zijn gelaat gezien en Hugo Doncaster herkend. Het rijtuig reed weg en ik riep een hansom aan. In hachelijke oogenblikken denken wij snel. „Waarheen?" vroeg de koetsier. „No. 140. Earl's Ten-ace, Kensington riep ik en viel achterover in het rijtuig. De herinneringen, die mij bestormden, verlamden mij bijna, maar ik herstelde mij spoedig. Ik jwist dat ik handelen moest, en schielijk han delen. Ik bad zooeven bet hoofd van De Broederschap der Zeven Koningen gezien. Mad, Kolucky, die zeer veranderd was, sedert ik haar het laatst gezien had, was de vrouw, die tien jaar geleden mijn hart en mijn leven te Napels verwoest had. Met mijn kennis van het verleden besefte ik maar al te goed dat, waar die vrouw optrad, er slachtoffers moesten vallen. Thans had zij het op een kind voorzien en ik moest dat leven redden, al zou het mij het leven kosten. Zij zond den jongen op reis. Morgen vertrekt hij met een harer handlangers. Zij was in dienst van Doncaster en als zij dien knaap uit den weg kon ruimen, dan zou Doncaster haar ongetwijfeld een fabelachtige som betalen. Voor het uitwerken harer plannen had zij de eerste plaats geld noodig. Ja, het leven van den knaap verkeerde ongetwijfeld in groot gevaar en ik had geen minuut te verliezen. Ik moest terstond met zijn moeder spreken en zoo mogelijk die beraamde reis verhinderen. Zoodra het rijtuig voor het huis stil hield, gooide ik het portier open en vloog naar bo ven. Hier wachtte mij een nieuwe teleurstel ling. De knecht zei dat mevrouw dien avond naar Schotland was vertrokken daar zij per telegram bericht had gekregen, dat haar dochter ernstig ziek was. Zij was onmiddellijk vertrokken, doch kon de plaats harer bestem ming eerst den volgenden avond bereiken. „Is lord Kairn thuis?" aan het doel zal beantwoorden dan de nieuwe stichting, die gij denkt op te trekken. Ik zou u dat ter plaatse duidelijk willen komen maken, doch ik zou niet alleen komen, omdat gij misschien te weinig waarde aan mijne woorden zoudt hechten. Ik zou mij wenden tot dr P. J. H. Cuypers, Neêrland's grootsten bouwmeester, den man, die 100 nieuwe kerken heeft gebouwd en die meer dan 1000 oude kerken heeft bestudeerd. Ik zou uitnoodigen den architect Hezenmans, die zijn geheele leven heeft gewijd aan de herstelling van de merkwaardigste kerk uit ons land de kathedraal van Den Bosch. Ik zou een beroep doen op den rijks-bouw meester C. II. Peters, die sedert jaren een studie maakt van Neêrland's oude monumenten, en op den heer J. van Lokhorst, den deskun- bij het ministerie van binnenlandsche zaken, die, in Zeeland uitstekend bekend, ge durende een kwart eeuw de leiding heeft ge had over belangrijke restanratiën in ons land. Met deze vier deskundigen zou ik tot u komen en gij zoudt uit hun mond hooren, dat door het behoud en eene gewijzigde inrichting van de bestaande kerk, al uwe bezwaren kunnen worden opgelost en bovendien der gemeente een belangrijk geldelijk voordeel zou worden bezorgd. Blijft gij daarentegen volharden in uw aan vankelijk voornemen bedenk dan, dat onze vaderlandsche kunst een belangrijk verlies gaat lijden bedenk dan dat gij noodeloos eenige duizen den guldens gaat uitgeven en uwe opvolgers op zware lasten gaat brengen bedenkt dan, dat uwe oude kerk meer dan vier eeuwen den tand des tijds heeft getrot seerd en nog zóó kloek er bij staat, als wave zij pas gebouwd, terwijl hetgeen men u er voor in de plaats zal geven stellig niet even duurzaam zal zijn. Als gij dit alles dan hebt bedacht en die vier mannen van groot gezag hebt geboord, zult gij niet volharden bij uwe voornemen, opdat niet eenmaal aan uwe nagedachtenis het verwijt blijve kleven dat gij de oude kerk van Bruinisse moedwillig en zonder noodzaak hebt verwoest." BENOEMINGEN ENZ. Bij kon. besluit: zijn benoemd tot ontv. der dir. bel. enz. te Grouw c. a. U. Rijpma, thans ontvanger te Ameide c. a.te Haarlem (buitengemeenten), C. J. A. Stakman, ontvanger te Gouda (bui tengemeenten); te Willemstad c. a. H. J. Ko ning, ontvanger te Goedereede c. a.; te Groes- beek c. a. J. Nagtegaal, ontvanger teMakkum c. a.; te Blokzijl c, a. W. van Suil, ontvanger te Haaksbergente Wijchen c. a. A. A. Vreede Jz., ontvanger te Dalfsen; te Uithuizen c. a. F. S. van der Goot, ontvanger te Medembhk c. a. hoog gebergte is voor een troep, die alles moet medevoeren, een buitengewoon ver moeiend iets dan zal deze excursie toch nut kunnen stichten tot het tot rust brengen van de westkust, waar Oemars invloed nog allesbehalve vernietigd was. Daja is een landschapje, op de westkust ge legen aan de Daj a-rivier ten noorden van Lam- besi (Lambesoi), waar Oemars volgelingen in dertijd de sloeproeiers van de Benkoelen af maakten, toen hij daar aan land werd gezet om als onze zendeling en uit ouzen naam met den radja van Tenom te onderhandelen tot het in vrijheid stellen van de bemanning van de Nisero. In Mei 1877 boden deze staatjes hun onderwerping aan. Een jaar later werden zij door een colonne onder overste Van Lier bezocht. A T J E H. De correspondent der N. R. Ct. te Batavia seinde Vrijdag aan zijn blad „Morgen gaat het derde bataljon met trein naar Daja om Oemar's partijgangers te verdrij ven, per stoomschepen Havik en Gier, onder commando van majoor Christan, vergezeld van den kapitein van den staf Van Daalen. De landing zal plaats hebben in de Lambesibaai. Men verwacht geen tegenstand." Het blad teekent hierbij het volgende aan Toekoe Oemav bevindt zich, naar de laatste ontvangen berichten doen veronderstellen, nog achter in de XXII Moekims. Zonder hem zullen zijn partijgenooten ter westkust weinig durven uitvoeren en de bevolking zal zich niet tegen ons durven verzetten, als de man, voor wien nog meer vrees koestert dan voor ons, af wezig is. Het komt ons voor, dat deze expeditie ten doel heeft den invloed van Toekoe Oemar in de zuidelijke staatjes van de zuidelijke neder zettingen ter westkust van Groot-Atjeb te fnuiken en hem bet terugkeeren daarheen zoo goed als onmogelijk te maken. Wellicht zal men hem volgen op het pad, dat hij benutte van de westkust naar Pedir op te trekken, teneinde zijn daaraan gelegen nacht verblijven te vernielen en hem de retraite nog bezwaarlijker te maken. Maar ook al wordt zulk een tocht te vermoeiend voor onze soldaten geacht, in verband met bet daardoor te verkrijgen voordeel een daj lange marsch langs een smal voetpad over KERKNIEUWS. In ons nommer van Zaterdag 29 Jan. namen wij eene verzuchting op van den Haagschen predikant J. Wisse Czn. over den droeven toestand van Zeeland op kerkelijk gebied, waar het z. i. geleek op een „vallei vol doodsbeen deren." Wij veroorloofden ons daarover eene opmer king. Dit geeft den heer Wisse weer aanleiding tot de volgende boutade „Van zulke critiek als de Middelburgsche Courant levert over kerkelijke zaken, zon men inderdaad haast kippevel krijgen. Evenwel, by eenig nadenken is dit de Mid delburgsche en haar kornuiten niet zoo bijster euvel te duiden. Gewoon in politieke wateren te visschen, haakt spoedig het net als men zoo op eens op kerkelijk',terrein zijne kunst wil beproeven. Over waarheid met genoemd blad te pole- miseeren zou gaan, maar over de waarheid niet. Dat kan het blad uit Zeelands hoofdstad niet, naar het schijnt, zonder persoonlijk te worden, en dan weten we vooruit waar dit in eindigt, nl. in de vraag„Zijn wij dan ook blind Daarom gunnen we onzen aanvaller gaarne het laatste woord. O, die persmanieren van het denkend deel der Natie Deze repliek is vrij curieus. Als dus iemand den overmoed heeft om met een air van gezag de meest onbekookte dingen te vertellen; een persoon, een deel van of een geheel volk inde oogen van anderen een bre vet van minder deugdzaamheid of niet-braafheid, of, zooals men dat op kerkelijk gebied noemt, „onzuiverheid in de leer" uitreiktzich ver stout de wijsheid in pacht te willen hebben, mogen wij den naam van zoo iemand niet in het debat brengen. Dan wordt men persoonlijk. Laat ons elkander toch goed verstaan. De tijden zijn voorbij dat dominees en geestelijken alles mogen zeggen en een ander moet zwijgen. Op dat punt wordt ons volk gelukkig hoe lan ger hoe meer mondig. En danhet verwijt van persoonlijk te wor den klinkt al zeer zonderling van de zijde van den heer Wisse, die n.b. in zijn blad De Wek ker nooit iets anders heeft gedaan en liet doen dan dr Kuyper aanvallen op de meest per soonlijke wijze Tot koster en klokluider der Ned. herv. kerk te Biggekerke is benoemd K. Melis. LETTEREN EN KUNST. Over het ontstaan van de Kiesvereeniging van Stellendijk schrijft de heer Van Nouhuys in Het Vad. het volgende, ten minste over de wording van iets ervanvan het intrigetje. „Ik gebruik een verkleinwoord, zoo schrijft hij omdat eigenlijk daarin ook niet de kern ligt van dit blijspel, al beheerscht het voor een groot deel de behandeling. Het geschiede- nisje dan, dat iets bijgedragen heeft tot de wording, is ontleend aan een klein Italiaan sch blijspel. De heer Mulder nam op zijn reizen door Italië wel eens zijn intrek in een loge ment, waarvan de kastelein tevens literator en blijspelschrijver wasen tegelijk een vurig politicuswel de tegenhanger van Stee kamp dusVan deze ontving hij een paar politieke blijspelen ten geschenke, en in een daarvan, getiteld Puritani e Cavalleri komt een vader voor, die tegenover zijn dochter om rede nen van politieken aard ongeveer dezelfde hou- „Neen, mynheer; mevrouw wilde hem liever niet alleen laten en zond hem naar me vrouw Kolucky, Weibeekstraat 100. Misschien weet gij nog niet mijnheer, dat de jonge lord morgenavond naar Cairo vertrekt." „Ja, ik weet dat alles maar als gij mij nu het adres van mevrouw kunt geven zal ik n heel dankbaar zyn". Zoodra de man het mij opgegeven had stapte ik weer in mijn hansom. Een oogenblik dacbt ik er over aan mevrouw Keuyon te telegrafeeren, dat zij haar reis moest staken en onmiddellijk terugkeeren, maar latei- bedacht ik mij weer dat ik dat toch liever niet zou doen. De knaap was reeds in de handen van den vijand en ik was overtuigd dat ik hem alleen door list kon reddendus reed ik naar huis eu eer ik daar aankwam had ik be sloten wat mij te doen stond. Ik zou Cecil en dr Fietta naar Cairo vergezellen. Den volgenden morgen om elf uur had ik een plaats besproken op de Hydaspas en 's avonds om negen uur ging ik aan boord. Ik zag in de verte lord Kairn en zyn reisgenoot, maar om geen argwaan te wekken ging ik hem uit den weg. Eerst den volgenden morgen, toen de boot in liet kanaal was, verscheen ik op het dek en zag weldra den knaap in een stoel bij het roer zitten. Naast hem stond een lange magere man van middelbaren leeftijd, met een knijpbril op. Hij zag er geheel uit als een draaiden knevel en diep liggende ronde oogen. Toen ik in hun nabijheid kwam, keek lord Kaïrn op en herkende mij dadelijk. „Mijnheer Head! riep hij uit en sprong overeind „hoe komt gij hier Wat ben ik blij dat ik u zie „Ik moet voor zaken naar Caïro", zei ik, hem de hand schuddende. „Naar Cairo! We1, daar gaan wij ook maar daar he jI gij moeder niets van toen zij eergisteren bij u is geweest. Het was zoo jammer, dat moeder onverwachts naar Schotland moest; maar gisteren avond, eer wjj aan boord gingen, kwam er nog een telegram dat Ethel beter was. Toen moeder weg moest ging ik bij mevrouw Kolucky lo geeren. Ik ben daar graag. Zij heeft zoo'n mooi huis en is zelf zoo mooi. En dit is dr Fietta, die met mij op reis gaat". Toen de knaap dit zei, keerde de doctor zich om en zag mij aan door zijn knijpbril. Ik boog en hij beantwoordde mijn groet. „Dit treft al-heel toevallig, dr Fietta", zei ik, „Cecil Keuyon is de zoon van mijne beste, oudste vriendin. Ik ben blij dat hij er zoo goed uitziet en het verheugt mij dat ik een zoo uitnemend geleerde leer kennen als gij zijt. Ik heb veel van de kunde en de macht van mevrouw Kolucky gehoord, maar ik denk dat deze geheimen van haar kunst zeer zorgvuldig' bewaard worden. De mannen van het vak vreemdeling, met een puntig baardje, opge.| verguizen haar natuurlijk, dat weet ik wel, maar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 5