MIDDELRURGSCHE COURANT. 141° Jaargang. Donderdag 6 Januari. N°. 4 1898. Deze courant verschijnt dagelijks, mot uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.- Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer Middelburg 5 Jau. 8 u. vm. 44 gr. 12 u. 48 gr., av. 4 u. 46 gr. F. Verw. tam. kr, Z. W. wind. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór één uur aan het bureau bezorgd zijn. Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën by abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis aan het bureau te bekomen. Agenten. Te VlissingenC. N. J. de Vet Mestdagh te Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge. Middelburg 5 Januari. Geen gevaar. Mijnbeer de Redacteur In uwe courant van den 29en December, mij door den secretaris der Vereeniging ter bevorde ring van de belangen der Zeeuwsche oester-industrie (lees industriëelen) toegezonden, komt een artikel voor van de hand van genpemden secretaris, den heer A. de Vnlder van Noorden, getiteld„Een voorname bakermat van de Zeeuwsche oesters in ge vaar?" In dat artikel wordt met zekere ongerustheid mijne neiging bespeurd om de strook van 500 meter langs de waterkeerende dijken waar binnen, zonder vergunning van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, met voor de oester- en mosselvisscherij noodzake lijke vischtuigen, niet gevischt mag worden aan de eigenlijke visscherij dienstbaar te maken. Dit wordt door den geachten inzender be langrijk genoeg geacht, om er op deze wijze eens de aandacht van autoriteiten en indus triëelen, „wien de Zeeuwsche oester-en mossel visscherij ter harte gaat, op te vestigen." Of de Vereeniging, als wier secretaris de heer DeV. v. N. onderteekent, mede voor dat artikel aansprakelijk gesteld moet worden, be twijfel ik vooralsnog; ik meen dat verschil lende van hare leden daarvoor te goed op de hoogte zijn. Evenwel autoriteiten en industrieelen kunnen rustig zijner dreigt geen gevaar. De belangen der oester- en mossel-industrie zijn bij mij veilig; werkelijke visscherij belangen (niet te verwar ren met visschersbelangen) hebben in mij altijd, zoowel met de pen als met het woord en nog meer met de daad, een verdediger gevonden; en als ik aandring op het openstellen van ge deelten der 500 Meter strook, dan Is dat, oor- deelende met kennis van zaken en toestanden uitsluitend zooals ik in het jaarverslag over 1896 schreef „om den wille van het groote be lang, dat de Zeeuwsche visscherij daarbij heeft." Omtrent hetgeen de heer De V. v.N. verder schreef, wil ik het volgende opmerken De heer Roché, Inspecteur Gênéral des Pêches maritime» in Frankrijk, schrijver van la Cultwre des Mers, dien ik persoonlijk ken, heeft het geen hij in dat boek zegt omtrent het voor komen van oesters binnen de 500 meter strook, niet geschreven naar aanleiding van piaatse- ïyke eigen waarnemingen, maar ontleend aan het „Verslag omtrent onderzoekingen, op de oester en oestervisschery betrekking hebbende, uitgebracht door de Commissie voor het zoölo gische station der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging1883/84. In het hoofdstuk „Omtrent de Physische gesteldheid van de Oosterschelde in verband met de oesters en oestercultuur," en In de bijlagen Cl en C* vindt men alles wat daar omtrent tot heden toe is onderzocht en ge schreven. Wie de toestanden niet kent, kan. zich nit dat Verslag eene voorstelling vorme o hoe die is, doch zal het met mij eens zijn, d. at de voor stelling, die de heer Roché er zi ch van ge vormd heeft, als zouden Des loiis anciennes, edictées pour la protection des d igues et qui inter disent tout dragage h moins die 500 mètres de celles-ciont eu pour rlsulto ft de crêer la wie vaste huitrièrezeer zeker onjuist is. De werkelijke toestand is, d at op verschil lende plaatsen langs de dijken, waar deze door de onderzeesche steenbeatort' ingen verdedigd worden, en voor zoover deze,, niet onder zand of slijk bedolven zijn en dan nog niet eens overal een strook van o) cstreeks 6 4 15 M. voorkomt, die meer of min der dik met oesters bezet is. Buiten die steenbestortij igen zijn mij slechts zeer enkele punten beker id, waar oesters, nog in geringe ho eveelheid, binnen de dan 500 meter nit den dijk g avonden worden. Dat dus deze strook e r ver van daan is eene vaste huitrière te vorme n, zooals de heer Roché Hier wil ilc nog eren in herinnering brengen, dat bet duikeronderzoek daar foor plaats vond, nadat ik mijne overtuiging van het bestaan dezer beddingen aan de >iommissie had mede; gedeeld, en dat het geheele onderzoek eemt herha «Idee aandrang van mij b|j de lenoamde Yareeniging p' j»,t, rond, het noemt, behoeft wel geen verder betoog. Ook de voorstelling van den heer De V. v. N., dat dr Hoek (in een ander hoofdstuk van bovengenoemd verslag) tot het besluit gekomen zou zyn, dat waarschijnlijk een groot deel van den aanslag, welke op de Oosterschelde wordt waargenomen, niet afkomstig is van de oesters, die zich op de in exploitatie zijnde perceelen bevinden, is onjuist. Men leze slechts wat dr Hoek zelf daarover mededeelt. Zie o. a. pag. 484, 490, 492 en 494 van meergenoemd verslag. Dr Hoek kent niet meer waarde toe aan zyn onderzoek, dat slechts over een 400tal oesters liep, dan dat van voorbereiding, het aanduiden van de richting in welke gezocht en onder zocht moet worden. Hij geeft „de wijze aan hoe naar zyne meening dat onderzoek zou moeten plaats vinden om werkelijk een be trouwbare uitkomst op te leveren." (pag. 492), Uit het oogpunt van vergelijking tusschen gekweekte en wilde oesters kent hij zijn onder zoek dan ook slechts geringe waarde toe. „Dat hij zijne bevinding in deze toch openbaar maakte, geschiedde omdat hy eene nauwkeurige opgave van den toestand, waarin, by het begin van den voortplantingstijd, een zeker aantal oesters bevonden worden, op zichzelf niet van gewicht ontbloot achtte." (pag. 484). Aannemende echter wat volstrekt niet iwezen en naar mijn gevoelen zelfs niet waar schijnlijk is, nl. dat de 500 meter strook de voorname „bakermat" van het oesterbroed vormt, dan zou het openstellen van die strook, zoo al, dan toch een zeer geringen invloed hebben. Er kan toch alléén op die plaatsen met de kor gevischt worden, waar geen steen- hestortingen voorkomen, of waar deze met een slijk- of zandlaag bedekt zijn; en dat zijn juist de plaatsen, waar in het algemeen geen oesters voorkomen. Op enkele gedeelten van de 500 meter strook komen soms groote hoeveelheden jonge mosselen voor, zoogenaamde mosselzaadbanken vormende, die, vooral voor de kleine visschers, van zeer groote waarde zijn, en, zoo er geene vergunning tot opvisschen ervan verkregen kan worden, verloren gaan zonder dat iemand er iets aan heeft. Wanneer men nu, zooals ik, weet dat, voor de kleinere visschers vooral, het al of niet kun. nen verkrijgen van het zoogenaamde mossel zaad beteekent: een behoorlijk bestaan of armoede lijden, dan kan men zich niet ver wonderen, dat door mij steeds aangedrongen nog erop aangedrongen wordt dat de plaatsen, waar dit zoogen. mosselzaad binnen de 500 meter ligt, zoover als eenigszins mo gelijk is, voor de mosselvisscherij opengesteld mogen worden. In 'tkort kan myn antwoord op hetgeen de heer De Vulder van Noorden schreef, samen gevat worden als volgt: 1*. dat de 500 meter strook volstrekt niet een vaste huitrièrevormt; 2®. dat geen onderzoek de waarschijnlijk heid nog heeft aangetoond, dat deze strook de voorname bakermat van het oesterbroed is 3°. dat, al mocht een eventueel onderzoek dit aantoonen, dan nog de geheele openstelling voor de visschery van de 500 meter strook geene vermindering van beteekenis in de daar voorkomende oesters zou veroorzaken, omdat op de plaatsen, waar zy het meest voorkomen, het visschen zoo goed als onmogelijk is 4®. dat in de bewuste strook het z. g. n. mosselzaad bijna zonder uitzondering valt op andere plaatsen dan waar oesters gevonden wordenen 5'. dat door mij alleen wordt aangedrongen op openstelling van die plaatsen, waar jonge moBselen, het zoogen. mosselzaad, binnen de 500 meter strook gevonden worden, zoover de plaatselijke toestand dit slechts gedoogt. Hiermede heb ik alles gezegd, wat ik, naar aanleiding van het artikel van den heer DeV. v. N., tot voorlichting van autoriteiten en indus trieelen te zeggen had. U dankzeggende, Mijnheer de Redacteur, voor de verleende plaatsruimte, voeg ik er tevens bij. dat voor deze zaak nwe gastvrijheid door my niet weder zal ingeroepen worden. Hoogachtend, De hoofdopziener der visscherijen, C. J. BOTTEMANNE Mz. Bergon-op-Zoom, 2 Jan. 1898. Een zeer Juiste opmerking maakt de schrijver van het persoverzicht in de Opr. Haart. Ct. Telkens en telkens weer wordt van sommige zijden er nogmaals op gewezen, dat het zoo te betreuren valt, dat bij do verkièzingen van Juni 1897 de democravisc'u^v.acties der ver schillende partijen zich niet aaneengesloten hebben en dat de anti-clericale leus zulk een groote rol gespeeld heeft. Nu merkt die schryver terecht op, dat dit niet anders kon, zoodra bij de verkiezingen de Kuyper-fraetie, hoewei De Standaard altyd be weerde, dat zij vrij bleef, zich, naar toch al gemeen de indruk was, hij de katholieken had afingesloten. Bovendien op alie programma's stonden sociale hervormingen tamelijk wel op den voorgrond, zoodat het voor de kiezers nu r de vraag moest worden, of zy het aan dé kerkelijke partijen wilden toevertrouwen, die tot stand te brengen. En dan moesten die partyen, door tevens protectionisme en de onderwys-quaestiën op den voorgrond te bren gén, het vermoeden doen ontstaan, dat de sociale hervormingen wel eens op den achter grond konden blijven; Bovendien was van hen noch persoonlyke dienstplicht, noch reorgani satie van het leger te wachten. In deze om standigheden konden natuurlijk de sociale her vormingen onmogelijk het Bhibboleth der ver kiezingen zyn, maar wel moest het shibboleth worden de vraag, of men de sociale hervor mingen aan de kerkelijke partijen wilde toe vertrouwen. En daartegen biyven wy steeds ten sterkste gekant; want by al wat op dat gebied ge schiedt van clericale zijde wordt nooit uit het oog verloren: de macht, niet van den gods dienst, maar van iedere kerk of van hare be dienaren uit te breiden. Dat is nummer éenen het algemeen welzyn nummer twee. oe fraai men redeneerthoeveel goeds men bij verkiezingen belooft, men heeft altijd ach terdeurtjes om later niet flink door te tasten. Men wil eenvoudig meegaan met den stroom, omdat men moet en om langs dien weg zijn invloed te behouden of te versterken. Van die zijde is de kwestie der afschaf fing van de plaatsvervanging leert het op hieuw voor sociale hervormingen weinig of niets te wachten. n weê, als de clericalen, met behulp van anderen, die nog onnoozel genoeg zijn om ver trouwen te stellen in hunne beloften, de macht in handen hebbenDan geraakt al wat eenigs zins met sociale hervorming in verband staat op den achtergronden krygt men eenvoudig weer de heerschappij van den clerus. Niet een die zoo goed weet te visschen op getij als de clericalen Dat brengt hun stelsel en de liefde voor hun geloof en kerk van zelf mee. Yan dat standpunt bezien, valt op hun houding niets af te dingen; maar het maatschappeiyk, het algemeen belang moet toch alle vryzinnigen dwingen tegenover hen op hunne hoede te zijn* n daarom kunnen wij ons niet begrypen» dat er nog zoovele democraten zijn die, blind voor de gevolgen, met hen willen samenwerken. Een samenwerken dat alleen leiden kan en, volgens de ervaring, reeds heeit geleerd tot versterking van den invloed van den clerus. gestrekte gemeenten niet op te nemen is wegens onbekendheid der landbouwers met de opper vlakte hunner heteelde gronden. In een ge meente van 17000 hectaren werd door onder vraging der landbouwers naar de bestemming hunner gronden, een onderzoek ingesteld en toen bleek dat, alles samen opgeteld en verge leken met de kadastrale oppervlakte, er niet minder dan 1200 hectaren ontbraken. Ook de belangrijke veestatistiek zal wel in vele ge meenten bij taxatie gefabriceerd worden. Bij den schrijver, die byna 40 jaren een boerderij exploiteert, is slechts tweemalen in dat tyds- verloop de veestapel opgenomen en de beteelde oppervlakte nooit. De schrijver vraagt voorts welk nut eigenlijk dat geheele landbouwverslag heeft met zijn 2220 vragen, vooral met het oog op de late ver schijning, wanneer al dat slachtvee, die vruch ten enz. reeds lang verbruikt zijn, daar het in den regel drie jaren later uitkomt Het jong ste landbouwverslag dateert van 189394. Welk belang heeft men b.v. om in 1898 te lezen of de grondbewerking, de ontkieming, het bloeien enz. der tarwe of andere gewassen in 1895 goed, tamelijk of slecht was Wanneer de landbouwafdeeling, bij binnen- lapidsche zaken op te richten, met het opmaken viin het landbouwverslag belast wordt, is het t(j hopen, dat er praktische menschen aan ver bonden worden, die van de 2220 vragen er overboord zullen werpen en de overige 20 juist zullen trachten beantwoord te krijgen, opdat dan ook door minder overtollig werk verzamelen en opmaken, evenals indeVer- eénigde Staten, het verslag kan verschijnen in Juli van het jaar, volgende op dat waarover de beschrijving loopt. Dit verslag van de reusachtige Yereenigde Staten beslaat 29 pagi na's, dat van Nederland 769 pagina's. Het Landbouwverslag. Op dit verslag, waarover ook in ons blad, indertyd klachten zijn geuit, omdat het bij de tegenwoordige inrichting zooveel omslachtig en onuitvoerbaar werk verschaft aan burge meesters, werd dezer dagen in de Gemeentestem de aandacht gevestigd door „Een landbouwer". Voor dat verslag zyn thans aan de burgemeesters gezonden vragenlijsten met niet minder dan 2220 vragen erop. 'tls dan ook niet te ver wonderen, schryft hij, dat in vele uitgestrekte gemeenten de telcijfers meer en meer plaats maken voor taxatie-cijfers. Als men de vragenlijst inziet, staat men ver baasd over de onmogelyke vragen, die geen landbouwer zou weten te beantwoorden, als bv. het aantal kilo's boerenkool, knollen, klaver, spurrie enz. per hectare geoogst, producten die vermoedelijk nimmer gewogen zijn. Wie kan ook de hoeveelheid geproduceerde boter en kaas nagaan? Ook een der belangrijkste zaken der statistiek, nl; de beteelde oppervlakte met de verschillende gewassen, zal wel op de bureaux gefabriceerd worden, daar dit in eenigszins uit EVENREDICE VERTEGENWOORDIGING. In een opstel in de Vragen des Tijds over Verkiezingstechniek verdedigt dr J. Menno Huizinga, te 's Gravenhage, het stelsel van bovengenoemde vertegenwoordiging; waarbij hy, onder erkenning der verschillende bezwaren, die tegen de bekende evenredigheidsstelsels wor den aangevoerd, tracht hieraan tegemoet te komen door zelf een nieuw stelsel aan te geven. Daarby wordt de districts-indeeling van het ryk behouden en ook de candidaat- gtelling. De candidaten moeten zich echter zelf als zoodanig aanmelden. De candidaten in ieder district krijgen een nommer en de kiezer stemt door, met een speciaal daarvoor ingericht toestel, dat de heer Huizinga uitvoerig beschrijft en met teekeningen toelicht, het nommer van den candidaat zijner keuze te Btempelen op het Stembiljet. Er wordt dan een lijst gemaakt, waarop alle kandidaten van het land met het op hen uit gebracht aantal stemmen voorkomen en dan volgt een algemeene herstemming, waarbij ieder kiezer zijn stem mag uitbrengen, ook op kan- Jidaten van een ander district. De lijst van e 100 kandidaten, die hij deze herstemming het hoogste aantal stemmen in het heele land hebben behaald, wordt nu naast de eerste ge- l. Komt de naam van een kandidaat op beide lijsten voor, wat natuurlijk vaak het geval zal zijn, dan wordt die met het gering ste stemmenaantal vervangen door de in stem menaantal op hem volgenden candidaat. De namen op de beide lysten worden dan gerangschikt naar het stemmencijfer, op de districtslyst de hoogste bovenaan, op die voor de herstemming de laagste bovenaan. Van elk paar personen, wier namen bij het naast elkander plaatsen der lijsten dan tegenover elkander komen, wordt verkozen verklaard hij, die van heide het hoogste stemmencijfer heeft. Aan het slot van zijn artikel spreekt de heer Huizinga als zyn meening nit, dat, hoewel de aanhangige groote politieke vraagstukken een principieele herziening der kieswet voorloopig bezwaariyk maken, een herziening harer tech niek daarop niet behoeft te wachten. (Zw Crt.) A T J E H. De mail brengt ditmaal uit Atjeh geen tij dingen van eenig aanbelang. Alleen wordt vermeld, dat wegens de groote ongezondheid van het tegenwoordig bivak Gleiëng aldaar slechts een blok huizen zal blyven staan, ter wijl de troepen zich zullen legeren in de kam pong van dien naam. Het is trouwens de ongezonde tijd in Atjeh, November en Decem ber, Uit hoofde van de voortdurende wisselin gen van het weder zware regens gevolgd door drukkende hitte; enkele choleragevallen heb ben zich dan ook reeds voorgedaan en met doodelijken afloop. Aan de Sum. Crt wordt uit Emmahaven het volgende geschreven Na aankomst der Atjehboot vertoefden te Emmahaven ook eenige inlandsche militairen, die naar Java moesten vertrekken. Schryver dezes was bij toeval toehoorder van het vol gende verhaal, hetwelk een drietal dezer bruine zonen van Mars aan eenige Maleiers van deze kust deed. Ja", zeide onze soldaat, „het is nu toch een geheel andere toestand in Atjeh; de Atjehers weten nu, dat ze tegen onze companie (hierbij ging de verhaler in positie staan) niets kunnen uithalen en als de companie niet te veel kassian had en ons niet altyd tegenhield, dan zon er ook Bpoedig een einde aan komen." - „Hoe zoo dat vroegen de Maleiers, die biykbaar dachten den Javaanschen militair voor den gek te kunnen houden. Deze merkte dit echter en begon met te BEN©EMIN©EN ENZ. Bij kon. besluit is benoemd tot commandeur in de orde van den Nederland8chen Leeuw mr T. M. C. Asser, lid van den Raad van State; is pensioen verleend aan mr S. van Houten, minister van binnenl. zaken, ad 3217mr M. S. Pols, hoogleeraar aan de rijks-universiteit te Utrecht, ad 3000; dr L. A. J. Burgersdijk, leeraar aan de burgeravondschool te Deventer, ad 1200J. W. Gnerin, commies ter provin ciale griffie van Gelderland, ad ƒ1500; A. Lab- bèrton, directeur van en leeraar aan de bur geravondschool te Hoorn, ad ƒ129; J.R. Mod derman, commies ter provinciale griffie van Groningen, ad 1460; zijn by de Kon. Ned. Marine-reserve bevor derd tot adelborst le kl. de buitengew. adel borsten G. Boon en H. L. van den Briel is aan den offic. van gezondh. 2e kl. by de zeemacht A* Au dé Boevé; pj> zijn verzoek; eervol ontslag uit den zeedienst verleend; en benoemd tot offic. van gezondh. 2e kl. bij de zeemacht de heer G. Buis, arts. De St. Ct. van heden bevat de wet van 31 Dec. 1897, houdende wijziging van art. 40 (slotbepaling) der wet van 18 Juni 1892 (Stbl. no. 144) tot regeling der pensioenen en onder standen van het personeel van den loodsdienst voor zeeschepen en aan de weduwen eu kin deren van dat personeel. „Jelui zijt menschen, de eer niet waardig, dat ik jelui van de overwinningen verhaal, die onze companie met ons over de Atjehers behaald heeft, maar dat wil ik nog zeggen, dat het succes door onze nieuwe geweren verkregen is, voor welke de vyanden tegen woordig een groot respect hebben. Laatst kwam een Atjeher, zyn hoofd versierd met heilige stamboel-insigniën, heel ver verwijderd en aan het hoofd eener kleine bende aanrukken. Vroeger trofien onze kogels niet zoover, nu lag echter de heilige man na een oogenblik met anderen dood op het plein. Van de over- blyvenden was in een oogwenk niets meer te zien. De Atjehers verscholen zich vroeger altijd achter geboomte, om ons te beschieten dat helpt hen nu niets, want wy schieten ze door de hoornen heen doodhoeveel lijken heb ik niet achter door kogels doorboorde hoornen en. Ook hebben wij eenigen tyd geleden een Atjeher neergeschoten, die ons op grooten afstand voor een benting volgens Atjehsche gewoonte kwam uitdagen. De Atjehers noemen ons geweer, de „snapaü an"jammer, dat er alle troepen niet mee bewapend zijn. Jelui lacht er om, maar als de companie niet te veel kassian had, dan verzeker ik, dat er spoedig niet vele vyandige Atjehers meer zouden beBtaan en dat toean Allah hun ook niet zoude helpen" enz. De Maleiers, waaronder verschillende ont wikkelde inlanders, waren hoe langer hoe meer onder den indruk van het verhaalde gekomen en bespraken het gebeurde druk en ernstig onderling in hun dialect. Toen de brave Javaantjes merkten, dat ik achter hen in de deur van denhanggar stond, zwegen zy verder over het onderwerp. Zooveel mogelijk heb ik het in hetMaleisch zoo mooi gevoerde verhaal weergegeven en hoop ik, dat u begrijpt, hetgeen ik hiermede bedoel, nl. dat er onder onze inlandsche mili tairen werkelijk ook „vaderlanders" zijn en dan ook nog dat de tegenwoordig in Atjeh gevoerde agressieve politiek zeer goed is, wanneer voor goede bewapening en voeding der militairen wordt gezorgd en de militairen bij hun thuiskomen weten, waarvoor zij hun leven hebben veil gehad. UIT STAD EN PROVINCIE, In verband met de in ons vorig üomrüer geplaatste annonce omtrent de Antigone-ïoox- stelling te Middelburg moeten wij melden, dat de gelegenheid tot inteekening op de lijst nu reeds is gesloten moeten worden, wat betreft de eerste en tweede rangen. Met het oog op de plaatsen, die gereserveerd moeten blijven voor de leden van het Tooneel- verbondj afdeeling Middelburg, waarvan de voorstelling uitgaat, en voor hen die zich vaste plaatsen verzekerden in den.schouwburg;

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1898 | | pagina 1