MIDDELRURGSCHE COURANT.
141° Jaargang.
Donderdag
6 Januari.
N°. 4
1898.
Deze courant verschijnt dagelijks, mot uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 5 Jau. 8 u. vm. 44 gr. 12 u. 48 gr.,
av. 4 u. 46 gr. F. Verw. tam. kr, Z. W. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën by abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te VlissingenC. N. J. de Vet Mestdagh te
Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge.
Middelburg 5 Januari.
Geen gevaar.
Mijnbeer de Redacteur
In uwe courant van den 29en December, mij
door den secretaris der Vereeniging ter bevorde
ring van de belangen der Zeeuwsche oester-industrie
(lees industriëelen) toegezonden, komt een
artikel voor van de hand van genpemden
secretaris, den heer A. de Vnlder van Noorden,
getiteld„Een voorname bakermat
van de Zeeuwsche oesters in ge
vaar?"
In dat artikel wordt met zekere ongerustheid
mijne neiging bespeurd om de strook van 500
meter langs de waterkeerende dijken waar
binnen, zonder vergunning van den Minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid, met
voor de oester- en mosselvisscherij noodzake
lijke vischtuigen, niet gevischt mag worden
aan de eigenlijke visscherij dienstbaar te maken.
Dit wordt door den geachten inzender be
langrijk genoeg geacht, om er op deze wijze
eens de aandacht van autoriteiten en indus
triëelen, „wien de Zeeuwsche oester-en mossel
visscherij ter harte gaat, op te vestigen."
Of de Vereeniging, als wier secretaris de
heer DeV. v. N. onderteekent, mede voor dat
artikel aansprakelijk gesteld moet worden, be
twijfel ik vooralsnog; ik meen dat verschil
lende van hare leden daarvoor te goed op de
hoogte zijn.
Evenwel autoriteiten en industrieelen kunnen
rustig zijner dreigt geen gevaar. De belangen
der oester- en mossel-industrie zijn bij mij veilig;
werkelijke visscherij belangen (niet te verwar
ren met visschersbelangen) hebben in mij altijd,
zoowel met de pen als met het woord en nog
meer met de daad, een verdediger gevonden;
en als ik aandring op het openstellen van ge
deelten der 500 Meter strook, dan Is dat, oor-
deelende met kennis van zaken en toestanden
uitsluitend zooals ik in het jaarverslag over
1896 schreef „om den wille van het groote be
lang, dat de Zeeuwsche visscherij daarbij heeft."
Omtrent hetgeen de heer De V. v.N. verder
schreef, wil ik het volgende opmerken
De heer Roché, Inspecteur Gênéral des Pêches
maritime» in Frankrijk, schrijver van la Cultwre
des Mers, dien ik persoonlijk ken, heeft het
geen hij in dat boek zegt omtrent het voor
komen van oesters binnen de 500 meter strook,
niet geschreven naar aanleiding van piaatse-
ïyke eigen waarnemingen, maar ontleend aan
het „Verslag omtrent onderzoekingen, op de
oester en oestervisschery betrekking hebbende,
uitgebracht door de Commissie voor het zoölo
gische station der Nederlandsche Dierkundige
Vereeniging1883/84.
In het hoofdstuk „Omtrent de Physische
gesteldheid van de Oosterschelde in verband
met de oesters en oestercultuur," en In de
bijlagen Cl en C* vindt men alles wat daar
omtrent tot heden toe is onderzocht en ge
schreven.
Wie de toestanden niet kent, kan. zich nit
dat Verslag eene voorstelling vorme o hoe die
is, doch zal het met mij eens zijn, d. at de voor
stelling, die de heer Roché er zi ch van ge
vormd heeft, als zouden Des loiis anciennes,
edictées pour la protection des d igues et qui
inter disent tout dragage h moins die 500 mètres
de celles-ciont eu pour rlsulto ft de crêer la
wie vaste huitrièrezeer zeker onjuist is.
De werkelijke toestand is, d at op verschil
lende plaatsen langs de dijken, waar deze door
de onderzeesche steenbeatort' ingen verdedigd
worden, en voor zoover deze,, niet onder zand
of slijk bedolven zijn en dan nog niet eens
overal een strook van o) cstreeks 6 4 15 M.
voorkomt, die meer of min der dik met oesters
bezet is.
Buiten die steenbestortij igen zijn mij slechts
zeer enkele punten beker id, waar oesters,
nog in geringe ho eveelheid, binnen de
dan
500 meter nit den dijk g avonden worden.
Dat dus deze strook e r ver van daan is eene
vaste huitrière te vorme n, zooals de heer Roché
Hier wil ilc nog eren in herinnering brengen, dat
bet duikeronderzoek daar foor plaats vond, nadat ik
mijne overtuiging van het bestaan dezer beddingen aan
de >iommissie had mede; gedeeld, en dat het geheele
onderzoek eemt herha «Idee aandrang van mij b|j de
lenoamde Yareeniging p' j»,t, rond,
het noemt, behoeft wel geen verder betoog.
Ook de voorstelling van den heer De V. v. N.,
dat dr Hoek (in een ander hoofdstuk van
bovengenoemd verslag) tot het besluit gekomen
zou zyn, dat waarschijnlijk een groot deel van
den aanslag, welke op de Oosterschelde wordt
waargenomen, niet afkomstig is van de oesters,
die zich op de in exploitatie zijnde perceelen
bevinden, is onjuist. Men leze slechts wat dr
Hoek zelf daarover mededeelt. Zie o. a. pag.
484, 490, 492 en 494 van meergenoemd verslag.
Dr Hoek kent niet meer waarde toe aan zyn
onderzoek, dat slechts over een 400tal oesters
liep, dan dat van voorbereiding, het aanduiden
van de richting in welke gezocht en onder
zocht moet worden. Hij geeft „de wijze aan
hoe naar zyne meening dat onderzoek zou
moeten plaats vinden om werkelijk een be
trouwbare uitkomst op te leveren." (pag. 492),
Uit het oogpunt van vergelijking tusschen
gekweekte en wilde oesters kent hij zijn onder
zoek dan ook slechts geringe waarde toe.
„Dat hij zijne bevinding in deze toch openbaar
maakte, geschiedde omdat hy eene nauwkeurige
opgave van den toestand, waarin, by het begin
van den voortplantingstijd, een zeker aantal
oesters bevonden worden, op zichzelf niet van
gewicht ontbloot achtte." (pag. 484).
Aannemende echter wat volstrekt niet
iwezen en naar mijn gevoelen zelfs niet waar
schijnlijk is, nl. dat de 500 meter strook de
voorname „bakermat" van het oesterbroed
vormt, dan zou het openstellen van die strook,
zoo al, dan toch een zeer geringen invloed
hebben. Er kan toch alléén op die plaatsen
met de kor gevischt worden, waar geen steen-
hestortingen voorkomen, of waar deze met een
slijk- of zandlaag bedekt zijn; en dat zijn juist
de plaatsen, waar in het algemeen geen oesters
voorkomen.
Op enkele gedeelten van de 500 meter
strook komen soms groote hoeveelheden jonge
mosselen voor, zoogenaamde mosselzaadbanken
vormende, die, vooral voor de kleine visschers,
van zeer groote waarde zijn, en, zoo er geene
vergunning tot opvisschen ervan verkregen
kan worden, verloren gaan zonder dat iemand
er iets aan heeft.
Wanneer men nu, zooals ik, weet dat, voor
de kleinere visschers vooral, het al of niet kun.
nen verkrijgen van het zoogenaamde mossel
zaad beteekent: een behoorlijk bestaan of
armoede lijden, dan kan men zich niet ver
wonderen, dat door mij steeds aangedrongen
nog erop aangedrongen wordt dat de
plaatsen, waar dit zoogen. mosselzaad binnen
de 500 meter ligt, zoover als eenigszins mo
gelijk is, voor de mosselvisscherij opengesteld
mogen worden.
In 'tkort kan myn antwoord op hetgeen de
heer De Vulder van Noorden schreef, samen
gevat worden als volgt:
1*. dat de 500 meter strook volstrekt niet
een vaste huitrièrevormt;
2®. dat geen onderzoek de waarschijnlijk
heid nog heeft aangetoond, dat deze strook
de voorname bakermat van het oesterbroed is
3°. dat, al mocht een eventueel onderzoek
dit aantoonen, dan nog de geheele openstelling
voor de visschery van de 500 meter strook
geene vermindering van beteekenis in de daar
voorkomende oesters zou veroorzaken, omdat
op de plaatsen, waar zy het meest voorkomen,
het visschen zoo goed als onmogelijk is
4®. dat in de bewuste strook het z. g. n.
mosselzaad bijna zonder uitzondering valt op
andere plaatsen dan waar oesters gevonden
wordenen
5'. dat door mij alleen wordt aangedrongen
op openstelling van die plaatsen, waar jonge
moBselen, het zoogen. mosselzaad, binnen de
500 meter strook gevonden worden, zoover de
plaatselijke toestand dit slechts gedoogt.
Hiermede heb ik alles gezegd, wat ik, naar
aanleiding van het artikel van den heer DeV.
v. N., tot voorlichting van autoriteiten en indus
trieelen te zeggen had.
U dankzeggende, Mijnheer de Redacteur, voor
de verleende plaatsruimte, voeg ik er tevens bij.
dat voor deze zaak nwe gastvrijheid door my
niet weder zal ingeroepen worden.
Hoogachtend,
De hoofdopziener der visscherijen,
C. J. BOTTEMANNE Mz.
Bergon-op-Zoom, 2 Jan. 1898.
Een zeer Juiste opmerking
maakt de schrijver van het persoverzicht in de
Opr. Haart. Ct.
Telkens en telkens weer wordt van sommige
zijden er nogmaals op gewezen, dat het zoo te
betreuren valt, dat bij do verkièzingen van
Juni 1897 de democravisc'u^v.acties der ver
schillende partijen zich niet aaneengesloten
hebben en dat de anti-clericale leus zulk een
groote rol gespeeld heeft.
Nu merkt die schryver terecht op, dat dit
niet anders kon, zoodra bij de verkiezingen de
Kuyper-fraetie, hoewei De Standaard altyd be
weerde, dat zij vrij bleef, zich, naar toch al
gemeen de indruk was, hij de katholieken had
afingesloten. Bovendien op alie programma's
stonden sociale hervormingen tamelijk wel op
den voorgrond, zoodat het voor de kiezers nu
r de vraag moest worden, of zy het aan
dé kerkelijke partijen wilden toevertrouwen,
die tot stand te brengen. En dan moesten
die partyen, door tevens protectionisme en de
onderwys-quaestiën op den voorgrond te bren
gén, het vermoeden doen ontstaan, dat de
sociale hervormingen wel eens op den achter
grond konden blijven; Bovendien was van hen
noch persoonlyke dienstplicht, noch reorgani
satie van het leger te wachten. In deze om
standigheden konden natuurlijk de sociale her
vormingen onmogelijk het Bhibboleth der ver
kiezingen zyn, maar wel moest het shibboleth
worden de vraag, of men de sociale hervor
mingen aan de kerkelijke partijen wilde toe
vertrouwen.
En daartegen biyven wy steeds ten sterkste
gekant; want by al wat op dat gebied ge
schiedt van clericale zijde wordt nooit uit het
oog verloren: de macht, niet van den gods
dienst, maar van iedere kerk of van hare be
dienaren uit te breiden.
Dat is nummer éenen het algemeen
welzyn nummer twee.
oe fraai men redeneerthoeveel goeds men
bij verkiezingen belooft, men heeft altijd ach
terdeurtjes om later niet flink door te tasten.
Men wil eenvoudig meegaan met den stroom,
omdat men moet en om langs dien weg zijn
invloed te behouden of te versterken.
Van die zijde is de kwestie der afschaf
fing van de plaatsvervanging leert het op
hieuw voor sociale hervormingen weinig of
niets te wachten.
n weê, als de clericalen, met behulp van
anderen, die nog onnoozel genoeg zijn om ver
trouwen te stellen in hunne beloften, de macht
in handen hebbenDan geraakt al wat eenigs
zins met sociale hervorming in verband staat
op den achtergronden krygt men eenvoudig
weer de heerschappij van den clerus. Niet
een die zoo goed weet te visschen op getij
als de clericalen
Dat brengt hun stelsel en de liefde voor
hun geloof en kerk van zelf mee. Yan dat
standpunt bezien, valt op hun houding niets
af te dingen; maar het maatschappeiyk, het
algemeen belang moet toch alle vryzinnigen
dwingen tegenover hen op hunne hoede te zijn*
n daarom kunnen wij ons niet begrypen»
dat er nog zoovele democraten zijn die, blind
voor de gevolgen, met hen willen samenwerken.
Een samenwerken dat alleen leiden kan en,
volgens de ervaring, reeds heeit geleerd tot
versterking van den invloed van den clerus.
gestrekte gemeenten niet op te nemen is wegens
onbekendheid der landbouwers met de opper
vlakte hunner heteelde gronden. In een ge
meente van 17000 hectaren werd door onder
vraging der landbouwers naar de bestemming
hunner gronden, een onderzoek ingesteld en
toen bleek dat, alles samen opgeteld en verge
leken met de kadastrale oppervlakte, er niet
minder dan 1200 hectaren ontbraken. Ook de
belangrijke veestatistiek zal wel in vele ge
meenten bij taxatie gefabriceerd worden. Bij
den schrijver, die byna 40 jaren een boerderij
exploiteert, is slechts tweemalen in dat tyds-
verloop de veestapel opgenomen en de beteelde
oppervlakte nooit.
De schrijver vraagt voorts welk nut eigenlijk
dat geheele landbouwverslag heeft met zijn
2220 vragen, vooral met het oog op de late ver
schijning, wanneer al dat slachtvee, die vruch
ten enz. reeds lang verbruikt zijn, daar het in
den regel drie jaren later uitkomt Het jong
ste landbouwverslag dateert van 189394.
Welk belang heeft men b.v. om in 1898 te
lezen of de grondbewerking, de ontkieming,
het bloeien enz. der tarwe of andere gewassen
in 1895 goed, tamelijk of slecht was
Wanneer de landbouwafdeeling, bij binnen-
lapidsche zaken op te richten, met het opmaken
viin het landbouwverslag belast wordt, is het
t(j hopen, dat er praktische menschen aan ver
bonden worden, die van de 2220 vragen er
overboord zullen werpen en de overige
20 juist zullen trachten beantwoord te krijgen,
opdat dan ook door minder overtollig werk
verzamelen en opmaken, evenals indeVer-
eénigde Staten, het verslag kan verschijnen in
Juli van het jaar, volgende op dat waarover
de beschrijving loopt. Dit verslag van de
reusachtige Yereenigde Staten beslaat 29 pagi
na's, dat van Nederland 769 pagina's.
Het Landbouwverslag.
Op dit verslag, waarover ook in ons blad,
indertyd klachten zijn geuit, omdat het bij de
tegenwoordige inrichting zooveel omslachtig
en onuitvoerbaar werk verschaft aan burge
meesters, werd dezer dagen in de Gemeentestem
de aandacht gevestigd door „Een landbouwer".
Voor dat verslag zyn thans aan de burgemeesters
gezonden vragenlijsten met niet minder dan
2220 vragen erop. 'tls dan ook niet te ver
wonderen, schryft hij, dat in vele uitgestrekte
gemeenten de telcijfers meer en meer plaats
maken voor taxatie-cijfers.
Als men de vragenlijst inziet, staat men ver
baasd over de onmogelyke vragen, die geen
landbouwer zou weten te beantwoorden, als bv.
het aantal kilo's boerenkool, knollen, klaver,
spurrie enz. per hectare geoogst, producten die
vermoedelijk nimmer gewogen zijn. Wie kan
ook de hoeveelheid geproduceerde boter en kaas
nagaan? Ook een der belangrijkste zaken der
statistiek, nl; de beteelde oppervlakte met de
verschillende gewassen, zal wel op de bureaux
gefabriceerd worden, daar dit in eenigszins uit
EVENREDICE VERTEGENWOORDIGING.
In een opstel in de Vragen des Tijds over
Verkiezingstechniek verdedigt dr J. Menno
Huizinga, te 's Gravenhage, het stelsel van
bovengenoemde vertegenwoordiging; waarbij
hy, onder erkenning der verschillende bezwaren,
die tegen de bekende evenredigheidsstelsels wor
den aangevoerd, tracht hieraan tegemoet te
komen door zelf een nieuw stelsel aan te
geven. Daarby wordt de districts-indeeling
van het ryk behouden en ook de candidaat-
gtelling. De candidaten moeten zich echter
zelf als zoodanig aanmelden. De candidaten in
ieder district krijgen een nommer en de kiezer
stemt door, met een speciaal daarvoor ingericht
toestel, dat de heer Huizinga uitvoerig beschrijft
en met teekeningen toelicht, het nommer van
den candidaat zijner keuze te Btempelen op het
Stembiljet.
Er wordt dan een lijst gemaakt, waarop alle
kandidaten van het land met het op hen uit
gebracht aantal stemmen voorkomen en dan
volgt een algemeene herstemming, waarbij ieder
kiezer zijn stem mag uitbrengen, ook op kan-
Jidaten van een ander district. De lijst van
e 100 kandidaten, die hij deze herstemming
het hoogste aantal stemmen in het heele land
hebben behaald, wordt nu naast de eerste ge-
l. Komt de naam van een kandidaat op
beide lijsten voor, wat natuurlijk vaak het
geval zal zijn, dan wordt die met het gering
ste stemmenaantal vervangen door de in stem
menaantal op hem volgenden candidaat.
De namen op de beide lysten worden dan
gerangschikt naar het stemmencijfer, op de
districtslyst de hoogste bovenaan, op die voor
de herstemming de laagste bovenaan. Van elk
paar personen, wier namen bij het naast elkander
plaatsen der lijsten dan tegenover elkander
komen, wordt verkozen verklaard hij, die van
heide het hoogste stemmencijfer heeft.
Aan het slot van zijn artikel spreekt de heer
Huizinga als zyn meening nit, dat, hoewel de
aanhangige groote politieke vraagstukken een
principieele herziening der kieswet voorloopig
bezwaariyk maken, een herziening harer tech
niek daarop niet behoeft te wachten. (Zw Crt.)
A T J E H.
De mail brengt ditmaal uit Atjeh geen tij
dingen van eenig aanbelang. Alleen wordt
vermeld, dat wegens de groote ongezondheid
van het tegenwoordig bivak Gleiëng aldaar
slechts een blok huizen zal blyven staan, ter
wijl de troepen zich zullen legeren in de kam
pong van dien naam. Het is trouwens de
ongezonde tijd in Atjeh, November en Decem
ber, Uit hoofde van de voortdurende wisselin
gen van het weder zware regens gevolgd door
drukkende hitte; enkele choleragevallen heb
ben zich dan ook reeds voorgedaan en met
doodelijken afloop.
Aan de Sum. Crt wordt uit Emmahaven
het volgende geschreven
Na aankomst der Atjehboot vertoefden te
Emmahaven ook eenige inlandsche militairen,
die naar Java moesten vertrekken. Schryver
dezes was bij toeval toehoorder van het vol
gende verhaal, hetwelk een drietal dezer bruine
zonen van Mars aan eenige Maleiers van deze
kust deed.
Ja", zeide onze soldaat, „het is nu toch een
geheel andere toestand in Atjeh; de Atjehers
weten nu, dat ze tegen onze companie (hierbij
ging de verhaler in positie staan) niets kunnen
uithalen en als de companie niet te veel kassian
had en ons niet altyd tegenhield, dan zon er
ook Bpoedig een einde aan komen."
- „Hoe zoo dat vroegen de Maleiers, die
biykbaar dachten den Javaanschen militair
voor den gek te kunnen houden.
Deze merkte dit echter en begon met te
BEN©EMIN©EN ENZ.
Bij kon. besluit
is benoemd tot commandeur in de orde van
den Nederland8chen Leeuw mr T. M. C. Asser,
lid van den Raad van State;
is pensioen verleend aan mr S. van Houten,
minister van binnenl. zaken, ad 3217mr M.
S. Pols, hoogleeraar aan de rijks-universiteit te
Utrecht, ad 3000; dr L. A. J. Burgersdijk,
leeraar aan de burgeravondschool te Deventer,
ad 1200J. W. Gnerin, commies ter provin
ciale griffie van Gelderland, ad ƒ1500; A. Lab-
bèrton, directeur van en leeraar aan de bur
geravondschool te Hoorn, ad ƒ129; J.R. Mod
derman, commies ter provinciale griffie van
Groningen, ad 1460;
zijn by de Kon. Ned. Marine-reserve bevor
derd tot adelborst le kl. de buitengew. adel
borsten G. Boon en H. L. van den Briel
is aan den offic. van gezondh. 2e kl. by de
zeemacht A* Au dé Boevé; pj> zijn verzoek;
eervol ontslag uit den zeedienst verleend; en
benoemd tot offic. van gezondh. 2e kl. bij
de zeemacht de heer G. Buis, arts.
De St. Ct. van heden bevat de wet van 31
Dec. 1897, houdende wijziging van art. 40
(slotbepaling) der wet van 18 Juni 1892 (Stbl.
no. 144) tot regeling der pensioenen en onder
standen van het personeel van den loodsdienst
voor zeeschepen en aan de weduwen eu kin
deren van dat personeel.
„Jelui zijt menschen, de eer niet waardig,
dat ik jelui van de overwinningen verhaal,
die onze companie met ons over de Atjehers
behaald heeft, maar dat wil ik nog zeggen,
dat het succes door onze nieuwe geweren
verkregen is, voor welke de vyanden tegen
woordig een groot respect hebben. Laatst
kwam een Atjeher, zyn hoofd versierd met
heilige stamboel-insigniën, heel ver verwijderd
en aan het hoofd eener kleine bende aanrukken.
Vroeger trofien onze kogels niet zoover, nu lag
echter de heilige man na een oogenblik met
anderen dood op het plein. Van de over-
blyvenden was in een oogwenk niets meer
te zien. De Atjehers verscholen zich vroeger
altijd achter geboomte, om ons te beschieten
dat helpt hen nu niets, want wy schieten ze
door de hoornen heen doodhoeveel lijken heb
ik niet achter door kogels doorboorde hoornen
en. Ook hebben wij eenigen tyd geleden
een Atjeher neergeschoten, die ons op grooten
afstand voor een benting volgens Atjehsche
gewoonte kwam uitdagen.
De Atjehers noemen ons geweer, de „snapaü
an"jammer, dat er alle troepen niet mee
bewapend zijn. Jelui lacht er om, maar als de
companie niet te veel kassian had, dan verzeker
ik, dat er spoedig niet vele vyandige Atjehers
meer zouden beBtaan en dat toean Allah hun
ook niet zoude helpen" enz.
De Maleiers, waaronder verschillende ont
wikkelde inlanders, waren hoe langer hoe
meer onder den indruk van het verhaalde
gekomen en bespraken het gebeurde druk en
ernstig onderling in hun dialect.
Toen de brave Javaantjes merkten, dat ik
achter hen in de deur van denhanggar stond,
zwegen zy verder over het onderwerp.
Zooveel mogelijk heb ik het in hetMaleisch
zoo mooi gevoerde verhaal weergegeven en
hoop ik, dat u begrijpt, hetgeen ik hiermede
bedoel, nl. dat er onder onze inlandsche mili
tairen werkelijk ook „vaderlanders" zijn en
dan ook nog dat de tegenwoordig in Atjeh
gevoerde agressieve politiek zeer goed is,
wanneer voor goede bewapening en voeding
der militairen wordt gezorgd en de militairen
bij hun thuiskomen weten, waarvoor zij hun
leven hebben veil gehad.
UIT STAD EN PROVINCIE,
In verband met de in ons vorig üomrüer
geplaatste annonce omtrent de Antigone-ïoox-
stelling te Middelburg moeten wij melden,
dat de gelegenheid tot inteekening op de lijst
nu reeds is gesloten moeten worden, wat betreft
de eerste en tweede rangen.
Met het oog op de plaatsen, die gereserveerd
moeten blijven voor de leden van het Tooneel-
verbondj afdeeling Middelburg, waarvan de
voorstelling uitgaat, en voor hen die zich
vaste plaatsen verzekerden in den.schouwburg;