MIDDELBDRGSCHE COURANT. N°. 294. 140" Jaargang. 1897. Dinsdag 14 December. Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering yan Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., ƒ2.- Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer Middelburg 13 Dec. 8 u. vm. 40 gr. 12 u. 43 gr., av. 4 u. 45 gr. F. Verw. tam. kr. Z, W.. w. reg. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór één uur aan het bureau bezorgd zijn. Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regeL Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis aan het bureau te bekomen. Agenten. Te VlissingenC. N. J. de Vey Mestdagh te Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge. middelburg lö Dccembci;. Eene kleine neerlaag is Zaterdag den minister van binnenlandsche zaken bij de behandeling van zijne begrooting toegebracht. Het betrof, bij art. 84 daarvan, den post voor de universiteit te Utrecht, waarbij f 4000 was voorgesteld voor een nieuwen hoogleeraar in de geschiedenis aan die hoogeschool. Een geheel onjuiste mededeeling, ons dien dag uit Den Haag getelegrafeerd, heeft onze lezers verkeerd ingelicht. De kwestie komt hierop neer. Door de heeren Vermeulen en Kuyper c. s. was een amendement ingediend om dien post te schrappen. Dr Kuyper achtte dien hoogleeraar volstrekt onnoodig en wilde wel geld geven, doch om aan één universiteit het onderwijs volledig te doen zijn. De minister van binnenlandsche zaken be streed het amendement als berustende op het stelsel-Kuyper, om aan alle rijksuniversiteiten alle faculteiten behalve eene te laten dood bloeden, wat formeel in strijd was met den geest en de letter der wet op 't hooger onder wijs. Op die wijze tracht men, volgens hem, door een achterdeur binnen te brengen, wat men door de voordeur niet kan binnenlaten hij was overtuigd dat voldoend onderwijs in de geschiedenis te Utrecht een tweeden hoog- lceraar eischt. De heer Kerdijk verklaarde niet overtuigd te zijn van de noodzakelijkheid der uitbreiding. Hij acht ook ons land te klein voor drie vol ledig ingerichte universiteiten en de leerkrach ten te beperkt en ontkende dat het niet toe staan van een tweeden professor zou strijden met de wet op 't H. O. De heer Vermeulen constateerde dat de com missie van rapporteurs eenparig het amende ment ondersteunde, doch maakte zich los van de toelichting en de heer Van Karnebeek be streed het amendement. De minister bleef sterk bestrijden het stelsel-Kuyper en verzekerde den heer Kerdijk, dat van hem geen wetswijziging in diens geest is te krijgen. De heerDrucker was om financieele redenen voor 't amende ment, maar drong aan op uitstel. Het amendement werd ten slotte aange nomen met 50 tegen 34 stemmen. Het Vad. betreurt, en o. i. terecht, de hou ding van een deel der geavanceerden. Nu toch i3 den minister de eerste nederlaag berokkend door hen die hem het naast staan. Het is waar, zoo schrijft diens hoofdredacteur het gold wel geen groot beginsel, maar het mag toch gevraagd worden, of, waar zekerheid bestaat dat de ganscbe rechterzijde als éen man opstaat om dergelijke uitgaven te beknibbelen, het op den weg van den leider der progres- sistische partij ligt die rechterzijde ter over winning te voeren. Men zal kunnen beweren, dat er iets te zeggen is voor de opvatting, dat nu juist in de geschiedenis een overvloed van hoogleeraren niet noodig is, daar 't bij dit vak minder om vergaren van een groote hoeveel heid kennis op elk gebied der historie, dan wel om het leeren der historische methode te doen is. Ja, had men zich daartoe bepaald Maar het werd hooger opgehaald. De afstem ming van dezen post moest de wigge zijn, in ons hooger onderwijs gedreven, moest de eerste mijn zijn om het stelsel te ondermijnen. Van den heer Kuyper was dat begrijpelijk; en dat hij den heer Kerdijk op dezen weg ontmoet, is natuurlijk den heer Kerdijk niet kwalijk te nemen. Maar wel mag gevraagd worden, of het thans het oogenblik was om van liberale zijde hervormings-ideeën in deze Kamer te werpen, zonder dat men zelf omvang en strek king daarvan kan aangeven? Er bestaat bij den heer Kerdijk een overtuiging, of liever een zeker zwevend besef, dat wij niet op den goeden weg zijn, maar welke, met onze krachten meer overeenkomende,organisatie van het hooger onderwas moet worden nagestreefd, weet hij niet. Wel weet hij, dat deze minister voor beperking en inkrimping niet te vinden is; wel weet hij, dat een overtuiging daaromtrent in zijn partij nog zelfs in embryo niet bestaat wel weet hij, dat de zaak in de pers volkomen onvoorbereid is en op geen programma zelfs is aangeroerdwel weet hij, dat de vijand op de loer staat, om, waar maar eenige kans ge zien wordt op onderwijs te beknibbelen, ge bruik te maken van elke hulp, die hij vinden kan. En desalniettemin grijpt de heer Kerdijk deze gelegenheid aan om den minister, die zijn politieke geestverwant is en die zich beijvert de wet naar letter en geest tee te passen, bij de eerste de beste gelegenheid den voet dwars te zetten. En de heer Kerdijk, niet meer Ein- fgiïnner, maar leider eener partjj, schaart zijn trouwste aanhangers om zich heen. In de rede des ministers zag men reeds de vooruitgewor pen schaduw van het naderend onheil. Wat bereikt is, is volkomen duister. Alleen kan de heer Kuyper thans zijn vergiffenis schenken over de hoosheid, bedreven bij 't subsidie voor de school voorhewaarschoolhouderessen,nuhij ziet, dat op 't gebied van hooger onderwijs misschien nog wel zaken te doen zijn. Maar de beoogde prikkel op den minister, om de wet te herzien, mist zijn effect, want wel ziet zich de minister belemmerd in een vrijgevige uitvoering der wet, maar in welke richting hij zou moeten sturen, weet hij niet." De Overzicht-schrijver van het Handbld. vond niet zeer gelukkig de verklaring van den minister, dat de zaak hem persoonlijk weinig kon schelen. Hiermede scheen echter in strijd de groote warmte, waarmede hij het goede recht van Utrecht op dezen hoogleeraar verdedigde. Doch vooraf kreeg de kwestie een eenigszins persoonlijk karakter, toen de minister zijn leed wezen te kennen gaf, dat de eerste maal dat een door hem voorgedragen begrootingspost in ernstig debat kwam, de heer Kerdijk het noodig vond dezen post af te stemmen, teneinde den minister te prikkelen tot eene hervorming die hij niet wil. Inderdaad, de heer Kerdijk schaarde zich onder de. tegenstandera van den minister. En niet de heer Kerdijk alleen, doch verreweg de meeste leden der groep, die in de vorige kamer de Borgesius-club heette, doch nu onder de leiding van den afgevaardigde uit Amsterdam IX staat. Behalve de heer Borgesius zelf en zijn collega Lely, stemden van deze groep slechts met de regeering de heeren Schaafsma, Smidt, Smeenge, Lieftinck en De Klerck. Al wat verder radicaal of socialistisch is in de Kamer, stemde met dr Kuyper's amendement; in een rij met de geheele rechterzijde. De heer De Visser stemde met de regeering. Wat de heer Kuyper met ons openbaar hooger onderwijs voor heeft, is niet geheel bekend. Zonder wetswijziging is het naar zijne meening echter zóóver te brengen, dat aan iedere rijksuniversiteit slechts ééne facul teit zal zijn ingericht op eene wijze als met de eischen des tijds bestaanbaar is. Aan de andere faculteiten zal niet meer gegeven worden dan juist genoeg voor het onderwijs aan de studen ten. Wil men aan de drie universiteiten alle faculteiten volledig bezetten, dan scheen dit een stelsel, waarvoor de intellectueele en de financieele krachten van ons volk volstrekt niet berekend zijn. De minister Borgesius herinnerde hoe een jaar geleden de heer Kuyper ditzelfde stelsel reeds had ontwikkeld, en hoe de minister Van Houten naar aanleiding der destijds door den Sliedreehtschen afgevaardigde gehouden rede heeft geconstateerd, dat het dezen te doen was aan iedere universiteit alle faculteiten op één na te doen doodbloeden. Daarop heeft de heer Kuyper geautwoord, dat dit inderdaad de bedoeling was. Die faculteiten zouden als onnutte leden langzaam afsterven, en daarmede zou dan geleidelijk het doel bereikt worden van hen, die onze universiteiten willen veranderen in faculteitsscholen. In dit licht moest inderdaad het amende ment Kuyper c.s. worden beschouwd. Was het dan wonder, dat de minister pijnlijk ge troffen werd, dat de heer Kerdijk zich aan de zijde van den man van de vrije universiteit plaatste, en dit „ten einde den prikkel tot hervorming niet te verzwakken Doch hier mede was het nog niet uit. De heer Drucker kwam nml. zeggen dat hij niet behoort tot de groep van leden, die de aanstelling van een tweeden hoogleeraar in de geschiedenis onnoo dig achten. Hij acht het voor dit belangrijk vak wel noodig. Intusschen zou ook deze af gevaardigde het aangevraagde geld weigeren (voor hetgeen noodig is dus) omdat hij het niet mogelijk acht op de wijze als tegenwoor dig met ons Hooger Onderwijs door te gaan. Wij kunnen niet anders inzien, of dit is eene adhaesie aan het systeem van doodbloeden, doch meenen tevens dat deze vorm van „aandringen op eene andere toepassing van de wet" is in strijd met de wet. De wet op het hooger onderwijs heeft de drie rijks-universiteiten ingesteld allerminst om hij ieder dezer instel lingen alle faculteiten op éen na te laten afsterven." Aldus de schrijver van het Kamer-overzicht in het Amsterdamsche blad, door wien aldus nader wordt toegelicht hetgeen Zaterdag inde Tweede kamer voorviel. Te betreuren is dit, omdat de tegenpartij natuurlijk hieruit munt zal slaan en de toe komst niet rooskleurig er uitziet. Zouden do heeren Kerdijk o. s. niet beter Dit weten wij welzooveel mogelijk ook dat on derwijs verzwakken om de vrjje universiteit te doen bloeien. gedaan hebben bij de eerste ontmoeting met een geestverwant als de minister meer blijk te geven van zelfverloochening en van meer prac- tische politiek Het ligt voor de hand, dat hunne houding eene ontstemming zal teweeg brengen, die nog lang zal nawerken. Tegen het eind der zifting werd gepoogd den minister een tweede nederlaag te bezorgen door een amendement, waarbij voorgesteld werd de sommen, uitgetrokken voor een nieuwe hoogere burgerschool te Helder, af te voeren. In hoeverre dit gelukken zal, moet vandaag blijken. De stemming daarover is nl. tot heden uitgesteld omdat Zaterdag de gelederen zoo ge dund waren. Bij de verdere behandeling van het hoofd stuk (binnenlandsche zaken) uitte de heer mr E. Fokker zijn leedwezen, dat het ambachts- onderwijs is ingedeeld bij het middelbaar on derwijs en wel in de eerste plaats met het oog op de inspectie. Hij zag gaarne spoedig een afzonderlijken inspecteur voor het ain- bachtsonderwïjs aangesteld; met welk idee de heer mr H. Smeenge zich geheel vereenigde. Trouwens, dit is bekend uit hetgeen deze meermalen, o. a. te Middelburg, heeft gezegd. Verder drong de afgevaardigde voor Alk maar aan op wijziging van hetambachtstee- kenonderwijs en van de burgeravondscholen en invoering van ambachtsonderwijs voor meisjes, waardoor de vrouw des huizes of de dochters door het beoefenen van „huisvlijt" nog iets kunnen bijdragen in de lasten der huishouding. Speciaal verzocht spreker o. a. aan den minister te overwegen, subsidie te verleenen aan de huishoud- en industrieschool te Alkmaar. De heer Verhey drong aan op verscherping van het reglement voor de eind-examens der H. B. S., met het oog op de aansluiting aan de militaire academie, gelijkvormigheid der toelatings- en overgangs-examens en betere bezoldigingen der leeraren. De beer Heldt wilde 'toelating van meisjes op alle gesubsidieerde scholen. De heer Van Asch van Wijck klaagde over de weigering van leerlingen uit de omgeving van gesubsidieerde burgerscholenwelke klacht de minister ernstig zou overwegen, terwijl hij spoedige regeling der traktementen van de leeraren en eenvormigheid der examens be loofde. Wijziging der eindexamens in verband uitsluitend met de academie, durfde hij niet toezeggen. Bij de polytechnische school drong de heer Conrad aan op uitbreiding en voorziening in de behoefte aan ruimte en uitte de heer Troel stra het verlangen naar rijksbeurzen voor on bemiddelde zonen van arbeiders. De minister had daartegen geen bezwaren maar de zaak is nog niet onderzocht. A. C. WERTHEIM. Jack T. Grein, te Londen, wijdt in zijn blad Hollandia ook eenige regelen aan de nage dachtenis van den heer Wertheim. DieregeleD, hoe eenvoudig ook, getuigen toch van zooveel waardeering en innig gevoel, dat wij de ver leiding niet kunnen weerstaan ze onder de oogen onzer lezers te brengenal namen wij reeds veel over, dat tor eere van wijlen den grooten Amsterdammer werd geschreven. „Een A. C. Wertheim is geen alledaagsch figuur"; zoo schrijft Grein. „Zijn wederga, als spreker, als koopman, als beweegkracht van nationale ondernemingen is wellicht te vinden, al zijn zulke mannen zeldzaam in Nederland, maar als mensch was hij eenig. De grootste helft van zijn werkzaam leven was gewijd aan zijn naasten. Hij was de raadsman, de vriend, de reddings boei zijner lijdende stadgenoöten. Hij pleitte en werkte voor hen in het open baar, maar vooral in stilte. Hij was de biecht vader van velen vooral van zijn ras en wie klopte aan zijn deur werd steeds verwel komd met een hartelijk „binnen 1" De wereld, in Holland, weet datA. C. Wert heim een invloedrijk, een fijn-gevoelig, en liefdadig man was. Maar meer dan in het publiek heeft hij gedaan huiten de wereld om. Hij heeft tal van menschen de hand gereikt en hun wankelende schreden geleid naar een nieuwe loopbaan; hij heeft honderden geholpen met zijn fortuin en duizenden met den rijkdom zijner ervaring en zijner influentie; hij heeft atruikelaars gerugsteund en gevallenen opge beurd; hij heeft den huiselijken haard van velen gestut toen de muren scheurden en dreigden te bezwijken. En hij deed alles zonder geschetter van ba. zuinen, zonder eerzucht en eigenbelang, want weldoen was zijn roeping, zijn geloof, zijn ideaal. Ik schrijf met kennis van zaken. Ik heb A. C. Wertheim lang gekend, bemind als vriend, bewonderd ris een vernuft van verba zende veelzijdigheid, als een hart van het puurste goud. Voor mij was hg de man die in éen dag soms vier-en-twintig uur werk en een geheel menschenleven vol goede daden volbracht, de nobelste mijuer tijdgenooten, de incarnatie van al wat schoon is in Israëlieten Christen. Te herhalen wat hij gedaan heeft in zaken van handel, nijverheid en staatkunde is niet mijn taak, de Nederlandsche pers heeft dit volledig en zonder partij-gevoel te hoek gesteld. Ik wilde alleen een eenvoudig woord van naroep en van hulde wijden aan den grooten menschen vriend, op wiens standbeeld, dat straks stellig zal verrijzen op een der pleinen der hoofdstad, ik gebeiteld zou willen zien zijn naam en niets anders als de woorden„Hij had zijn naasten lief gelijk zichzelve." BENOEMINGEN ENZ. Bij kon. besluit: is aan mr. W. C. J. J. Cremers, op zijn ver zoek, eervol ontslag verleend als vice-president van het gerechtshof te Arnhem, onder dankbe tuiging- voor de in rechterlijke betrekkingen bewezen dienstenen is hij benoemd tot com mandeur in de orde van Oranje-Nass'au is benoemd tot vice-president van het gerechts hof te Arnhem mr. D. G. Kortenbout van der Sluys, thans raadsheer in gemeld college is aan den luit. t/z 2de kl. jhr. W. C. van Pauhuys, op zijn verzoek, eervol ontslag ver leend uit den zeedienst; is benoemd tot ontvanger der dir. bel. en ace. te Rijssen c. a. H. J. Hamer, ontvanger der zelfde middelen te Tiel (buitengemeenten). Aanstaanden Donderdag verleent de minister van oorlog geen audiëntie. Gemeentelijke Verbruiksbelastingen. Door de Regeering is voorgesteld om, met afwijking van den regel, gesteld bij art. 291 der gemeentewet, te vergunnen dat gedurende 1898 zal mogen worden geheven in verschillende gemeenten eene belasting op 't gedistilleerd en wel door de gemeente Vlissingen eene tot een bedrag van ten hoogste f 20 per heet. In overeenstemming met de adviezen van de Gedep. Staten der betreffende provinciën, is de minister van binnenlandsche zaken van oordeel, dat de toestand dier gemeenten de voorgedragen accijnsheffing voorloopig althans nog noodzakelijk maakt, vooral omdat op dit oogenblik nog geen juist oordeel kan wor den gevormd omtrent de uitwerking welke de rijksuitkeering de wet van 24 Mei 1897 op hare financiën hebben zal, en omdat ook de invloed der gewijzigde bepalingen omtrent de gemeentelijke belastingen, eerst na eenigen tijd zal kunnen blijken. Vergoeding wegens mindere opbrengst van gemeente-opcenten op de per- soneele belasting. Daaromtrent is door den minister van finan ciën o. a. het volgende bepaald De nog vereischte regeling van aanslagen in de personeele belasting over 1897 wordt zoo veel mogelijk bespoedigd. De ambtenaren trachten het daarheen te leiden, dat na uit. Januari a. s. geen kohieren over dat belasting jaar meer ter executoir-verklaring behoeven te worden ingezonden. Wanneer voor een gemeente de voor 1897/98 becijferde hoofdsom de hoofdsom 1897 met niet meer dan f 50 te boven gaat, wordt dit niet in rekening gebracht. Is het verschil meer dan f 50, dan wordt aan de gemeente vergoed hetgeen zij over een be drag in hoofdsom, gelijk aan dat verschil aan opcenten zou hebben genoten. De berekening geschiedt naar het getal der opcenten over 1897 of naar het getal der opcenten over 1896/97, indien dit kleiner is. UIT STAD EN PROVINCIE. Zondagavond trad in Ons Huis alhier als spreker op de heer A. Fraanje, lid der leeszaal, die voor een publiek van een dertig personen, waaronder ë'èn drietal vrouwen, een novella voordroeg en èen paar voordrachten ten beste gaf. De novelle, die vóór de pauze gegeven werd, was getiteld Haantje Pik van E. M. Engelen. Deze viel zeer in den smaak der hoorders, die daarvan door flink applaus het bewijs gaven. De twee voordrachten, na de pauze gedaan, De tooneehpeler en zijn kind van Pijpers, en De Kist van Van Zeggelen, vonden eveneens zeer veel bijval. Na die voordrachten nam de voorzitter van de leeszaal het woord. Hij zeide dat het hem verheugde dat een lid der leeszaal in Ons Huis als spreker was opgetreden en uitte de hoop dat dit voorbeeld door meer anderen, die zich daartoe in staat gevoelen, zou gevolgd worden, waardoor het doel, dat met de oprichting be oogd werd, meer zal worden bereikt. Hij dankte den spreker ten Blotte voor den aan- genamen avond, dien bij des hoorder* bad ver schaft, en hoopte dat hij dit ter gelegener tijd nogmaals zou willen doen. Naar men ons uit Vlissingen meldt, is de Engelsche driemast schooner Vixen, kapt Prettyman, die, gedurende den laatsten storm, den 29 November 11. op de Calootbank strandde, Zondag vlot gekomen en aldaar op de haven gesleept. De nog inhebbende lading porcelein- aarde zal worden gelost en het vaartuig gere pareerd. De Engelsche stoomboot Afghan Prince, van Antwerpen afkomende en bestemd naar Londen, heeft nabij Walsoorden, aan den grond gezeten, doch is met behulp van drie sleepbooten vlot gekomen, en heeft de reis vervolgd, oogenschijn- lijk zonder schade. Door den hulpbinnenloods J. F. Kamer mans, te T emeu zen, is heden voldoend aanvullingsexamen afgelegd als binnenloods, ter standplaats Vlissingen. De kapitein ter zee A. G. Ellis wordt met 17 December gedetacheerd te Vlissin gen, ten einde tegenwoordig te zijn bij de verdere gereedmaking van Hr Ms. pantserdek- schip Zeeland. Te Goes zijn heden nacht bij verschil lende bewoners van het „Groene weidje" ko nijnen gestolen, een 17 stuks. Drie ervan werden gedood en verminkt op verschillende plaatsen gevonden. Om de politie te misleiden en te doen vermoeden dat dit weêr door een hond zou gedaan zijn, hebben de dieven de dieren zeker neergeworpen. Maar in sommige hokken zaten de konijnen zoogoed opgesloten, dat zij er niet anders dan door menschen konden uitgehaald worden. Volgens nader bericht uit 's-Heer Ar ends- kerke, omtrent het in ons vorig nommer ge molde, moet het onderzoek der justitie naar den dood der vrouw, wier lijk in een put werd gevonden, niets aan het licht hebben gebracht, dat grond geeft voor het vermoeden van eene misdaad. Het lijk, dat gevonden was door den man der vrouw, is gerechtelijk geschouwdhet on derzoek duurde Zaterdag avond tot zes uur. Door het muziekgezelschap Wolferts Fan- faré te Wolfaartsdijk is tot directeur be noemd de heer P. de Jonge, muziekonderwijzer te Goes. Men schrijft ons Als men van Vlissingen naar Antwerpen vaart, heeft men een prachtig gezicht op de Scheldekustenmen ziet verscheidene gemeen ten liggen, tal van inhammen met afgebrok kelde kanten, vele schorren en soms ook vlak bij den dijk huisjes, die gedeeltelijk verscholen liggen, Tu8schen Ho ed ekenskerke en Hans- weert passeert men zulk een huisje, dat in den Boonenpolder ligt, een der minst bezochte en meest afgezonderde poldertjes van Znid- Beveland, en dat door den sluiswachter be woond wordt, die door vele'polders aangesteld is. Bij den hevigen storm en den hoogen vloed van de vorige week nu raakte het huisje in gevaar. Het water steeg onrustbarend en deed moeite over den dijk te komen en den polder binnen te dringen. Van de sluis was niets meer te zien en de sluiskop was geheel door water omringd. Het huisje wordt bewoond, behalve door den wachter, door zijne vrouw en zes kinderenop het oogenblik van gevaar was de dijkgraaf van den Roonen-polder tegen woordig met eenige belanghebbenden en be langstellenden. Het water steeg op den avond, dien wij bedoelen, tot zeven uur; de wind was veel kalmer, maar de vloed hield aan. Gelukkig werd het niet al te donker. Tegen het bedoeld uur werd de toestand onrustbarend de familie moest zich op de vlucht voorberei den het hoog noodige werd ingepakt en de boot werd gereed gemaakt, daar men de over strooming voorzag. Het water steeg tot den rand van den dijk; nog een oogenblik en de Sohelde zou zijne oevers overschrijden. Allen waren tot vertrek gereed, en stonden op het punt te vluchten. Op raad van den ouden sluiswachter wachtte men nog een klein oogen blik; de vloed moest volgens zijne berekening zijne hoogte bereikt hebbenmen luisterde naar zijn raad, de Schelde klotste nog even tegen den rand van den dijk en trad terug en daalde met groote snelheid. De menschen waren gered, het boeltje werd weder ontpakt en de kinderen werden te bed gelegd. Bijna ieder jaar bij hooge vloeden en Noordwesten wind zijn de bewoners van het Scheldehuisje aan dergelijk gevaar blootgesteld. De nieuwe inlaagdijk in den T/ioom-pol- der is thans voltooid. Met een bocht loopt bij in Zuidwestelijke richting tusschen het midden van den zeedijk des polders en 't oos telijk einde van den zeedjjk aan den Maria* polder. Het bebouwde gedeelte van den Thoorn*

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 1