MIDDELBDRGSCHE COURANT.
N°. 294.
140" Jaargang.
1897.
Dinsdag
14 December.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering yan Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., ƒ2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 13 Dec. 8 u. vm. 40 gr. 12 u. 43 gr.,
av. 4 u. 45 gr. F. Verw. tam. kr. Z, W.. w. reg.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regeL
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te VlissingenC. N. J. de Vey Mestdagh te
Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge.
middelburg lö Dccembci;.
Eene kleine neerlaag
is Zaterdag den minister van binnenlandsche
zaken bij de behandeling van zijne begrooting
toegebracht.
Het betrof, bij art. 84 daarvan, den post voor
de universiteit te Utrecht, waarbij f 4000 was
voorgesteld voor een nieuwen hoogleeraar in
de geschiedenis aan die hoogeschool.
Een geheel onjuiste mededeeling, ons dien
dag uit Den Haag getelegrafeerd, heeft onze
lezers verkeerd ingelicht.
De kwestie komt hierop neer.
Door de heeren Vermeulen en Kuyper c. s.
was een amendement ingediend om dien post te
schrappen.
Dr Kuyper achtte dien hoogleeraar volstrekt
onnoodig en wilde wel geld geven, doch om
aan één universiteit het onderwijs volledig te
doen zijn.
De minister van binnenlandsche zaken be
streed het amendement als berustende op het
stelsel-Kuyper, om aan alle rijksuniversiteiten
alle faculteiten behalve eene te laten dood
bloeden, wat formeel in strijd was met den
geest en de letter der wet op 't hooger onder
wijs. Op die wijze tracht men, volgens hem,
door een achterdeur binnen te brengen, wat
men door de voordeur niet kan binnenlaten
hij was overtuigd dat voldoend onderwijs in
de geschiedenis te Utrecht een tweeden hoog-
lceraar eischt.
De heer Kerdijk verklaarde niet overtuigd
te zijn van de noodzakelijkheid der uitbreiding.
Hij acht ook ons land te klein voor drie vol
ledig ingerichte universiteiten en de leerkrach
ten te beperkt en ontkende dat het niet toe
staan van een tweeden professor zou strijden
met de wet op 't H. O.
De heer Vermeulen constateerde dat de com
missie van rapporteurs eenparig het amende
ment ondersteunde, doch maakte zich los van
de toelichting en de heer Van Karnebeek be
streed het amendement. De minister bleef sterk
bestrijden het stelsel-Kuyper en verzekerde den
heer Kerdijk, dat van hem geen wetswijziging
in diens geest is te krijgen. De heerDrucker
was om financieele redenen voor 't amende
ment, maar drong aan op uitstel.
Het amendement werd ten slotte aange
nomen met 50 tegen 34 stemmen.
Het Vad. betreurt, en o. i. terecht, de hou
ding van een deel der geavanceerden. Nu toch
i3 den minister de eerste nederlaag berokkend
door hen die hem het naast staan. Het is
waar, zoo schrijft diens hoofdredacteur
het gold wel geen groot beginsel, maar het
mag toch gevraagd worden, of, waar zekerheid
bestaat dat de ganscbe rechterzijde als éen man
opstaat om dergelijke uitgaven te beknibbelen,
het op den weg van den leider der progres-
sistische partij ligt die rechterzijde ter over
winning te voeren. Men zal kunnen beweren,
dat er iets te zeggen is voor de opvatting, dat
nu juist in de geschiedenis een overvloed van
hoogleeraren niet noodig is, daar 't bij dit vak
minder om vergaren van een groote hoeveel
heid kennis op elk gebied der historie, dan
wel om het leeren der historische methode te
doen is. Ja, had men zich daartoe bepaald
Maar het werd hooger opgehaald. De afstem
ming van dezen post moest de wigge zijn, in
ons hooger onderwijs gedreven, moest de eerste
mijn zijn om het stelsel te ondermijnen. Van
den heer Kuyper was dat begrijpelijk; en dat
hij den heer Kerdijk op dezen weg ontmoet,
is natuurlijk den heer Kerdijk niet kwalijk te
nemen. Maar wel mag gevraagd worden, of
het thans het oogenblik was om van liberale
zijde hervormings-ideeën in deze Kamer te
werpen, zonder dat men zelf omvang en strek
king daarvan kan aangeven? Er bestaat bij
den heer Kerdijk een overtuiging, of liever
een zeker zwevend besef, dat wij niet op den
goeden weg zijn, maar welke, met onze krachten
meer overeenkomende,organisatie van het hooger
onderwas moet worden nagestreefd, weet hij
niet. Wel weet hij, dat deze minister voor
beperking en inkrimping niet te vinden is;
wel weet hij, dat een overtuiging daaromtrent
in zijn partij nog zelfs in embryo niet bestaat
wel weet hij, dat de zaak in de pers volkomen
onvoorbereid is en op geen programma zelfs
is aangeroerdwel weet hij, dat de vijand op
de loer staat, om, waar maar eenige kans ge
zien wordt op onderwijs te beknibbelen, ge
bruik te maken van elke hulp, die hij vinden
kan. En desalniettemin grijpt de heer Kerdijk
deze gelegenheid aan om den minister, die zijn
politieke geestverwant is en die zich beijvert
de wet naar letter en geest tee te passen, bij
de eerste de beste gelegenheid den voet dwars
te zetten. En de heer Kerdijk, niet meer Ein-
fgiïnner, maar leider eener partjj, schaart zijn
trouwste aanhangers om zich heen. In de rede
des ministers zag men reeds de vooruitgewor
pen schaduw van het naderend onheil. Wat
bereikt is, is volkomen duister. Alleen kan de
heer Kuyper thans zijn vergiffenis schenken
over de hoosheid, bedreven bij 't subsidie voor
de school voorhewaarschoolhouderessen,nuhij
ziet, dat op 't gebied van hooger onderwijs
misschien nog wel zaken te doen zijn. Maar
de beoogde prikkel op den minister, om de
wet te herzien, mist zijn effect, want wel ziet
zich de minister belemmerd in een vrijgevige
uitvoering der wet, maar in welke richting hij
zou moeten sturen, weet hij niet."
De Overzicht-schrijver van het Handbld. vond
niet zeer gelukkig de verklaring van den
minister, dat de zaak hem persoonlijk weinig
kon schelen. Hiermede scheen echter in strijd de
groote warmte, waarmede hij het goede recht
van Utrecht op dezen hoogleeraar verdedigde.
Doch vooraf kreeg de kwestie een eenigszins
persoonlijk karakter, toen de minister zijn leed
wezen te kennen gaf, dat de eerste maal dat
een door hem voorgedragen begrootingspost in
ernstig debat kwam, de heer Kerdijk het
noodig vond dezen post af te stemmen, teneinde
den minister te prikkelen tot eene hervorming
die hij niet wil.
Inderdaad, de heer Kerdijk schaarde zich
onder de. tegenstandera van den minister. En
niet de heer Kerdijk alleen, doch verreweg de
meeste leden der groep, die in de vorige kamer
de Borgesius-club heette, doch nu onder de
leiding van den afgevaardigde uit Amsterdam
IX staat. Behalve de heer Borgesius zelf en
zijn collega Lely, stemden van deze groep
slechts met de regeering de heeren Schaafsma,
Smidt, Smeenge, Lieftinck en De Klerck. Al
wat verder radicaal of socialistisch is in de
Kamer, stemde met dr Kuyper's amendement;
in een rij met de geheele rechterzijde. De heer
De Visser stemde met de regeering.
Wat de heer Kuyper met ons openbaar
hooger onderwijs voor heeft, is niet geheel
bekend. Zonder wetswijziging is het naar
zijne meening echter zóóver te brengen, dat
aan iedere rijksuniversiteit slechts ééne facul
teit zal zijn ingericht op eene wijze als met de
eischen des tijds bestaanbaar is. Aan de andere
faculteiten zal niet meer gegeven worden dan
juist genoeg voor het onderwijs aan de studen
ten. Wil men aan de drie universiteiten alle
faculteiten volledig bezetten, dan scheen dit
een stelsel, waarvoor de intellectueele en de
financieele krachten van ons volk volstrekt niet
berekend zijn.
De minister Borgesius herinnerde hoe een
jaar geleden de heer Kuyper ditzelfde stelsel
reeds had ontwikkeld, en hoe de minister Van
Houten naar aanleiding der destijds door den
Sliedreehtschen afgevaardigde gehouden rede
heeft geconstateerd, dat het dezen te doen was
aan iedere universiteit alle faculteiten op één
na te doen doodbloeden. Daarop heeft de
heer Kuyper geautwoord, dat dit inderdaad de
bedoeling was. Die faculteiten zouden als onnutte
leden langzaam afsterven, en daarmede zou dan
geleidelijk het doel bereikt worden van hen,
die onze universiteiten willen veranderen in
faculteitsscholen.
In dit licht moest inderdaad het amende
ment Kuyper c.s. worden beschouwd. Was
het dan wonder, dat de minister pijnlijk ge
troffen werd, dat de heer Kerdijk zich aan de
zijde van den man van de vrije universiteit
plaatste, en dit „ten einde den prikkel tot
hervorming niet te verzwakken Doch hier
mede was het nog niet uit. De heer Drucker
kwam nml. zeggen dat hij niet behoort tot de
groep van leden, die de aanstelling van een
tweeden hoogleeraar in de geschiedenis onnoo
dig achten. Hij acht het voor dit belangrijk
vak wel noodig. Intusschen zou ook deze af
gevaardigde het aangevraagde geld weigeren
(voor hetgeen noodig is dus) omdat hij het
niet mogelijk acht op de wijze als tegenwoor
dig met ons Hooger Onderwijs door te gaan.
Wij kunnen niet anders inzien, of dit is eene
adhaesie aan het systeem van doodbloeden, doch
meenen tevens dat deze vorm van „aandringen
op eene andere toepassing van de wet" is in
strijd met de wet. De wet op het hooger
onderwijs heeft de drie rijks-universiteiten
ingesteld allerminst om hij ieder dezer instel
lingen alle faculteiten op éen na te laten
afsterven."
Aldus de schrijver van het Kamer-overzicht
in het Amsterdamsche blad, door wien aldus
nader wordt toegelicht hetgeen Zaterdag inde
Tweede kamer voorviel.
Te betreuren is dit, omdat de tegenpartij
natuurlijk hieruit munt zal slaan en de toe
komst niet rooskleurig er uitziet.
Zouden do heeren Kerdijk o. s. niet beter
Dit weten wij welzooveel mogelijk ook dat on
derwijs verzwakken om de vrjje universiteit te doen
bloeien.
gedaan hebben bij de eerste ontmoeting met
een geestverwant als de minister meer blijk te
geven van zelfverloochening en van meer prac-
tische politiek Het ligt voor de hand, dat
hunne houding eene ontstemming zal teweeg
brengen, die nog lang zal nawerken.
Tegen het eind der zifting werd gepoogd
den minister een tweede nederlaag te bezorgen
door een amendement, waarbij voorgesteld werd
de sommen, uitgetrokken voor een nieuwe
hoogere burgerschool te Helder, af te voeren.
In hoeverre dit gelukken zal, moet vandaag
blijken. De stemming daarover is nl. tot heden
uitgesteld omdat Zaterdag de gelederen zoo ge
dund waren.
Bij de verdere behandeling van het hoofd
stuk (binnenlandsche zaken) uitte de heer mr
E. Fokker zijn leedwezen, dat het ambachts-
onderwijs is ingedeeld bij het middelbaar on
derwijs en wel in de eerste plaats met het
oog op de inspectie. Hij zag gaarne spoedig
een afzonderlijken inspecteur voor het ain-
bachtsonderwïjs aangesteld; met welk idee de
heer mr H. Smeenge zich geheel vereenigde.
Trouwens, dit is bekend uit hetgeen deze
meermalen, o. a. te Middelburg, heeft gezegd.
Verder drong de afgevaardigde voor Alk
maar aan op wijziging van hetambachtstee-
kenonderwijs en van de burgeravondscholen
en invoering van ambachtsonderwijs voor
meisjes, waardoor de vrouw des huizes of de
dochters door het beoefenen van „huisvlijt"
nog iets kunnen bijdragen in de lasten der
huishouding.
Speciaal verzocht spreker o. a. aan den
minister te overwegen, subsidie te verleenen
aan de huishoud- en industrieschool te Alkmaar.
De heer Verhey drong aan op verscherping
van het reglement voor de eind-examens der
H. B. S., met het oog op de aansluiting aan
de militaire academie, gelijkvormigheid der
toelatings- en overgangs-examens en betere
bezoldigingen der leeraren.
De beer Heldt wilde 'toelating van meisjes
op alle gesubsidieerde scholen.
De heer Van Asch van Wijck klaagde over
de weigering van leerlingen uit de omgeving
van gesubsidieerde burgerscholenwelke klacht
de minister ernstig zou overwegen, terwijl hij
spoedige regeling der traktementen van de
leeraren en eenvormigheid der examens be
loofde. Wijziging der eindexamens in verband
uitsluitend met de academie, durfde hij niet
toezeggen.
Bij de polytechnische school drong de heer
Conrad aan op uitbreiding en voorziening in
de behoefte aan ruimte en uitte de heer Troel
stra het verlangen naar rijksbeurzen voor on
bemiddelde zonen van arbeiders.
De minister had daartegen geen bezwaren
maar de zaak is nog niet onderzocht.
A. C. WERTHEIM.
Jack T. Grein, te Londen, wijdt in zijn blad
Hollandia ook eenige regelen aan de nage
dachtenis van den heer Wertheim. DieregeleD,
hoe eenvoudig ook, getuigen toch van zooveel
waardeering en innig gevoel, dat wij de ver
leiding niet kunnen weerstaan ze onder de
oogen onzer lezers te brengenal namen wij
reeds veel over, dat tor eere van wijlen den
grooten Amsterdammer werd geschreven.
„Een A. C. Wertheim is geen alledaagsch
figuur"; zoo schrijft Grein. „Zijn wederga, als
spreker, als koopman, als beweegkracht van
nationale ondernemingen is wellicht te vinden,
al zijn zulke mannen zeldzaam in Nederland,
maar als mensch was hij eenig.
De grootste helft van zijn werkzaam leven
was gewijd aan zijn naasten.
Hij was de raadsman, de vriend, de reddings
boei zijner lijdende stadgenoöten.
Hij pleitte en werkte voor hen in het open
baar, maar vooral in stilte. Hij was de biecht
vader van velen vooral van zijn ras en
wie klopte aan zijn deur werd steeds verwel
komd met een hartelijk „binnen 1"
De wereld, in Holland, weet datA. C. Wert
heim een invloedrijk, een fijn-gevoelig, en
liefdadig man was. Maar meer dan in het
publiek heeft hij gedaan huiten de wereld om.
Hij heeft tal van menschen de hand gereikt
en hun wankelende schreden geleid naar een
nieuwe loopbaan; hij heeft honderden geholpen
met zijn fortuin en duizenden met den rijkdom
zijner ervaring en zijner influentie; hij heeft
atruikelaars gerugsteund en gevallenen opge
beurd; hij heeft den huiselijken haard van
velen gestut toen de muren scheurden en
dreigden te bezwijken.
En hij deed alles zonder geschetter van ba.
zuinen, zonder eerzucht en eigenbelang, want
weldoen was zijn roeping, zijn geloof, zijn ideaal.
Ik schrijf met kennis van zaken. Ik heb
A. C. Wertheim lang gekend, bemind als
vriend, bewonderd ris een vernuft van verba
zende veelzijdigheid, als een hart van het
puurste goud. Voor mij was hg de man die
in éen dag soms vier-en-twintig uur werk en
een geheel menschenleven vol goede daden
volbracht, de nobelste mijuer tijdgenooten, de
incarnatie van al wat schoon is in Israëlieten
Christen.
Te herhalen wat hij gedaan heeft in zaken
van handel, nijverheid en staatkunde is niet
mijn taak, de Nederlandsche pers heeft dit
volledig en zonder partij-gevoel te hoek gesteld.
Ik wilde alleen een eenvoudig woord van
naroep en van hulde wijden aan den grooten
menschen vriend, op wiens standbeeld, dat straks
stellig zal verrijzen op een der pleinen der
hoofdstad, ik gebeiteld zou willen zien zijn
naam en niets anders als de woorden„Hij
had zijn naasten lief gelijk zichzelve."
BENOEMINGEN ENZ.
Bij kon. besluit:
is aan mr. W. C. J. J. Cremers, op zijn ver
zoek, eervol ontslag verleend als vice-president
van het gerechtshof te Arnhem, onder dankbe
tuiging- voor de in rechterlijke betrekkingen
bewezen dienstenen is hij benoemd tot com
mandeur in de orde van Oranje-Nass'au
is benoemd tot vice-president van het gerechts
hof te Arnhem mr. D. G. Kortenbout van der
Sluys, thans raadsheer in gemeld college
is aan den luit. t/z 2de kl. jhr. W. C. van
Pauhuys, op zijn verzoek, eervol ontslag ver
leend uit den zeedienst;
is benoemd tot ontvanger der dir. bel. en ace.
te Rijssen c. a. H. J. Hamer, ontvanger der
zelfde middelen te Tiel (buitengemeenten).
Aanstaanden Donderdag verleent de minister
van oorlog geen audiëntie.
Gemeentelijke Verbruiksbelastingen.
Door de Regeering is voorgesteld om, met
afwijking van den regel, gesteld bij art. 291
der gemeentewet, te vergunnen dat gedurende
1898 zal mogen worden geheven in verschillende
gemeenten eene belasting op 't gedistilleerd
en wel door de gemeente Vlissingen eene
tot een bedrag van ten hoogste f 20 per heet.
In overeenstemming met de adviezen van de
Gedep. Staten der betreffende provinciën, is
de minister van binnenlandsche zaken van
oordeel, dat de toestand dier gemeenten de
voorgedragen accijnsheffing voorloopig althans
nog noodzakelijk maakt, vooral omdat op dit
oogenblik nog geen juist oordeel kan wor
den gevormd omtrent de uitwerking welke
de rijksuitkeering de wet van 24 Mei 1897 op
hare financiën hebben zal, en omdat ook
de invloed der gewijzigde bepalingen omtrent de
gemeentelijke belastingen, eerst na eenigen tijd
zal kunnen blijken.
Vergoeding wegens mindere opbrengst
van gemeente-opcenten op de per-
soneele belasting.
Daaromtrent is door den minister van finan
ciën o. a. het volgende bepaald
De nog vereischte regeling van aanslagen in
de personeele belasting over 1897 wordt zoo
veel mogelijk bespoedigd. De ambtenaren
trachten het daarheen te leiden, dat na uit.
Januari a. s. geen kohieren over dat belasting
jaar meer ter executoir-verklaring behoeven te
worden ingezonden.
Wanneer voor een gemeente de voor 1897/98
becijferde hoofdsom de hoofdsom 1897 met
niet meer dan f 50 te boven gaat, wordt dit
niet in rekening gebracht.
Is het verschil meer dan f 50, dan wordt aan
de gemeente vergoed hetgeen zij over een be
drag in hoofdsom, gelijk aan dat verschil aan
opcenten zou hebben genoten. De berekening
geschiedt naar het getal der opcenten over 1897
of naar het getal der opcenten over 1896/97,
indien dit kleiner is.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Zondagavond trad in Ons Huis alhier
als spreker op de heer A. Fraanje, lid der
leeszaal, die voor een publiek van een dertig
personen, waaronder ë'èn drietal vrouwen, een
novella voordroeg en èen paar voordrachten
ten beste gaf.
De novelle, die vóór de pauze gegeven
werd, was getiteld Haantje Pik van E. M.
Engelen. Deze viel zeer in den smaak der
hoorders, die daarvan door flink applaus het
bewijs gaven.
De twee voordrachten, na de pauze gedaan,
De tooneehpeler en zijn kind van Pijpers, en
De Kist van Van Zeggelen, vonden eveneens
zeer veel bijval.
Na die voordrachten nam de voorzitter van
de leeszaal het woord. Hij zeide dat het hem
verheugde dat een lid der leeszaal in Ons Huis
als spreker was opgetreden en uitte de hoop
dat dit voorbeeld door meer anderen, die zich
daartoe in staat gevoelen, zou gevolgd worden,
waardoor het doel, dat met de oprichting be
oogd werd, meer zal worden bereikt. Hij
dankte den spreker ten Blotte voor den aan-
genamen avond, dien bij des hoorder* bad ver
schaft, en hoopte dat hij dit ter gelegener tijd
nogmaals zou willen doen.
Naar men ons uit Vlissingen meldt,
is de Engelsche driemast schooner Vixen, kapt
Prettyman, die, gedurende den laatsten storm,
den 29 November 11. op de Calootbank strandde,
Zondag vlot gekomen en aldaar op de haven
gesleept. De nog inhebbende lading porcelein-
aarde zal worden gelost en het vaartuig gere
pareerd.
De Engelsche stoomboot Afghan Prince, van
Antwerpen afkomende en bestemd naar Londen,
heeft nabij Walsoorden, aan den grond gezeten,
doch is met behulp van drie sleepbooten vlot
gekomen, en heeft de reis vervolgd, oogenschijn-
lijk zonder schade.
Door den hulpbinnenloods J. F. Kamer
mans, te T emeu zen, is heden voldoend
aanvullingsexamen afgelegd als binnenloods,
ter standplaats Vlissingen.
De kapitein ter zee A. G. Ellis wordt
met 17 December gedetacheerd te Vlissin
gen, ten einde tegenwoordig te zijn bij de
verdere gereedmaking van Hr Ms. pantserdek-
schip Zeeland.
Te Goes zijn heden nacht bij verschil
lende bewoners van het „Groene weidje" ko
nijnen gestolen, een 17 stuks. Drie ervan
werden gedood en verminkt op verschillende
plaatsen gevonden. Om de politie te misleiden
en te doen vermoeden dat dit weêr door een
hond zou gedaan zijn, hebben de dieven de
dieren zeker neergeworpen. Maar in sommige
hokken zaten de konijnen zoogoed opgesloten,
dat zij er niet anders dan door menschen
konden uitgehaald worden.
Volgens nader bericht uit 's-Heer Ar ends-
kerke, omtrent het in ons vorig nommer ge
molde, moet het onderzoek der justitie naar
den dood der vrouw, wier lijk in een put werd
gevonden, niets aan het licht hebben gebracht,
dat grond geeft voor het vermoeden van eene
misdaad.
Het lijk, dat gevonden was door den man
der vrouw, is gerechtelijk geschouwdhet on
derzoek duurde Zaterdag avond tot zes uur.
Door het muziekgezelschap Wolferts Fan-
faré te Wolfaartsdijk is tot directeur be
noemd de heer P. de Jonge, muziekonderwijzer
te Goes.
Men schrijft ons
Als men van Vlissingen naar Antwerpen
vaart, heeft men een prachtig gezicht op de
Scheldekustenmen ziet verscheidene gemeen
ten liggen, tal van inhammen met afgebrok
kelde kanten, vele schorren en soms
ook vlak bij den dijk huisjes, die gedeeltelijk
verscholen liggen,
Tu8schen Ho ed ekenskerke en Hans-
weert passeert men zulk een huisje, dat in
den Boonenpolder ligt, een der minst bezochte
en meest afgezonderde poldertjes van Znid-
Beveland, en dat door den sluiswachter be
woond wordt, die door vele'polders aangesteld
is.
Bij den hevigen storm en den hoogen vloed
van de vorige week nu raakte het huisje in
gevaar. Het water steeg onrustbarend en deed
moeite over den dijk te komen en den polder
binnen te dringen. Van de sluis was niets
meer te zien en de sluiskop was geheel door
water omringd. Het huisje wordt bewoond,
behalve door den wachter, door zijne vrouw
en zes kinderenop het oogenblik van gevaar
was de dijkgraaf van den Roonen-polder tegen
woordig met eenige belanghebbenden en be
langstellenden. Het water steeg op den avond,
dien wij bedoelen, tot zeven uur; de wind
was veel kalmer, maar de vloed hield aan.
Gelukkig werd het niet al te donker. Tegen
het bedoeld uur werd de toestand onrustbarend
de familie moest zich op de vlucht voorberei
den het hoog noodige werd ingepakt en de
boot werd gereed gemaakt, daar men de over
strooming voorzag. Het water steeg tot den
rand van den dijk; nog een oogenblik en de
Sohelde zou zijne oevers overschrijden. Allen
waren tot vertrek gereed, en stonden op het
punt te vluchten. Op raad van den ouden
sluiswachter wachtte men nog een klein oogen
blik; de vloed moest volgens zijne berekening
zijne hoogte bereikt hebbenmen luisterde
naar zijn raad, de Schelde klotste nog even
tegen den rand van den dijk en trad terug
en daalde met groote snelheid. De menschen
waren gered, het boeltje werd weder ontpakt
en de kinderen werden te bed gelegd. Bijna ieder
jaar bij hooge vloeden en Noordwesten wind
zijn de bewoners van het Scheldehuisje aan
dergelijk gevaar blootgesteld.
De nieuwe inlaagdijk in den T/ioom-pol-
der is thans voltooid. Met een bocht loopt
bij in Zuidwestelijke richting tusschen het
midden van den zeedijk des polders en 't oos
telijk einde van den zeedjjk aan den Maria*
polder.
Het bebouwde gedeelte van den Thoorn*