Verschillende Berichten.
FEUILLETON.
De tweelingbroeders.
BIJVOEGSEL
VAN DE
Maaodag 13 December 1897, no. 293.
Middelburg 11 December
Twee scherpe contrasten.
De Neclerlandsche Werkman, bet weekblad dat
steeds voortgaat op bezadigde wijze de belan
gen van den arbeider te bespreken, geeft in
zijn beden verschenen nommer een plaat: Bij
den dood van A. C. Wertheim.
Bij het lijk van dezen verdienstelijken
man, dat op zijn laatste sponde rust, staat een
werkman in 't zwart gekleed met een krans
in de hand, waarop men leest: Ned. Werkman.
Naast het rustbed ligt een tweede krans met
het opschrift Kunst-Wetenschap, terwijl het
onderschrift van de plaat, luidt
Nederlandsche Werkman: „Een
edel mensch, een verdienstelijk Nederlander,
een vriend van de misdeelden is heengegaan.
Onze laatste hulde zij u gebrachtKust in vrede
In hetzelfde uoinmer wordt in een opstel
hulde gebracht aan den overledene. Daarin
komen de volgende regelen voor
„A. C. Wertheim, of kortweg A. C., zooals
hij meer populair in Amsterdam genoemd werd,
was een mensch in den edelsten zin des woords.
Hij was de verpersoonlijkte humaniteit, hij bleef
niet bij de leer, de prediking der humaniteit,
maar hij beoefende haar overal en steeds, waar
bet mogelijk was.
„Zijn leven was éèn doorloopend voorbeeld
van werkzaamheid, liefde, vriendschap, ver
draagzaamheid, medelijden, in één woord, van
ware mensclielijkheid. Zoo iemand, dan heeft
hij getoond de belofte gehouden te hebben, die
hij zich zeiven deed, om mensch te zijn inden
besten zin des woords, dit toonende door woord,
daad en geschrift."
En daartegenover bevat De Maasbode een
opstel van A. L. Ph., getiteld: Twee mannen,
waarin het overlijden van jhr H. C. J. M. van
Nispen tot Sevenaer, een verdienstelijk pries
ter, en van den heer A. C. Wertheim wordt
besproken, de eerste verheerlijkt tegenover
den laatste, en dat eindigt met deze woorden
„Beiden zijn gegaan en geoordeeld door
God. Maar ook de geschiedenis zal oordeelen,
wie het aan het rechte eind hadVan Nispen
of Wertheim, de zelfopofferende naastenliefde
of de philantropie, de Christen of de Jood, de
Kerk of de Loge."
Alsof de naastenliefde van Wertheim niet
zich even schoon, even krachtig, zoo niet
practischer openbaarde dan die van den heer
Van NispenAlsof de eerste zijn kerk en zijn
geloof niet even lief had als de laatste!
Maar waartoe eene dergelijke vergelijking?
Ivan men niet zulke twee personen, uiteen-
loopende in aanleg, karakter en werken, waar-
deeren, en daarvan op meer welwillende wijze
getuigen
Wat maakt het geloof toch dikwijls be
krompen, klein en eenzijdig
Hoe heerlijk steekt daarbij af het woordje
dat de katholieke mejCath. Alberdingh Tliym
in het weekblad de Amst., namens de achter-
buurtbewoners van Amsterdam, aan wijlen A.
C. Wertheim wijdde
BENOEMINGEN ENZ.
Bij kon. besluit
zijn jhr Carel Pieter Johannes van Lawick,
te Teteringen, jhr Herman Jakob van Lawick,
te Princenhage, jhr mr Adolf Charles Marie
van Lawick, te Breda, jhr mr Victor van La
wick, te Brussel, en jhr Prosper Henri Julius
van Lawick, te Balang-Bendo, afdeeling Sid-
hoardjo, residentie Soerabaija, eiland Java, met
al hunne wettige, zoo mannelijke als vrouwelijke,
afstammelingen erkend als gerechtigd tot het
voeren van de vanouds in hun geslacht ge
voerde titels van baron en van barones
is aan den majoor A. J. Gevers Leuven, van
het 3e reg. inf., hoofdofficier van het reserve
kader, vergunning verleend tot het aannemen
en het dragen der ordeteekenen van officier
voor het Legioen van Eer, hem door den pre
sident der Fransche Republiek geschonken.
Oost-lndië.
In het per jongste mail ontvangen Bat. Nbld.
schreef de heer Daum
„Generaal Vetter, zoo melden' de telegram
men, komt heden 4 November in Den Haag.
Met de jongste mail werd ons uit Nederland
geschreven, dat de generaal zich metterwoon
te Amsterdam zou vestigen, ten einde ver te
blijven van officieel eerbetoon. Maar daaraan
ontkomt men zoo maar niet als men wil, en
het feit dat 's generaals komst in de residen
tie den dag te voren naar hier wordt geseind,
bewijst op zichzelf, dat dit niet zonder eerbetoon
zal geschieden. Er blijkt althans uit, dat de las
ter, waarmede zijn benijders den generaal Vet
ter hebben vervolgd, in Nederland geen ingang
heeft kunnen vinden. Als een staaltje kan
dienen het altijd weer opnieuw geuit beweren,
dat generaal Vetter van Lombok uit zou ge
telegrafeerd hebben aan de Regeering om terug
te keeren. Zelfs toen ik den 7en September
bij het vertrek van generaal Vetter het artikel
schreef „In drie jaren", geloofde ik nog, zoo
als uit dat artikel blijkt, aan de waarheid van
dit zoo vaak en zoo pertinent vooropgezette
betoog.
„Thans kan ik meedeelen dat het een infame
leugen is en zulk een telegram niet door gene
raal Vetter is verzonden.
„Wat wil men wellicht nog meer aan infamie?''
LETTEREN EN KUNST.
Diep-Innerlijk. Roman van Bertha
von Suttner. Arnkem-Nijmegen,
bij Gebr. E. M. Cohen.
Een mooi boek, dat vooral onder beschaafde
en ontwikkelde lezers en lezeressen zijn weg
wel zal vinden.
Het is eene voortdurende aan de kaak-stel-
ling van de Diep-InnerUjken. De intrigue is
heel eenvoudig.
Rosa en Koert von Grehlen hebben van bun
vader bij wijze van testament een aantal
raadgevingen ontvangen voor verschillende
levensomstandigheden. Zoo treft men o. a.
in den bundel, voor Rosa bestemd, aan„Op
den verlovingsdag". „Na de geboorte van
het eerste kind". „Bij eene groote smart".
„Wanneer iemand u bedrogen en verraden
heeft". „Als gij u volkomen gelukkig ge
voelt". „Wanneer iemand, dien gij wantrouwt,
u gevaarlijk begint te worden" enz. Voor
Koert, den zoon, zijn deze uiterste wilsbeschik
kingen natuurlijk van anderen aard.
En zeldzaam groot is de eerbied, dien broei
en zuster aan de nagedachtenis van hun over
leden vader bewijzen. In hunne woning hebben
zij eene soort kapel ingericht, waar alles aan
den overledene herinnert, en waarin zij dage
lijks eenigen tijd doorbrengen met eerbied te
bewijzen aan de schim van wijlen hun onver-
getelijken vader.
Niet minder zeldzaam is 't, dat beide kinde
ren zich stipt gedragen volgens de raadgevingen,
die vader hun heeft nagelaten.
In die geschriften nu is een voortdurende
strijd tegen de „Diep-Innerlijken", dat zijn
menschen, „die de vreugden des levens en dei-
kunst tusschen de nauwst mogelijke palen
willen beklemmen."
In den muziek-kunstenaar Belten en den
professor in de aesthetica Gindt worden de diep-
innerlijken in al hun eigenwaan en hunne ver
achting van de werkelijkheid tentoongesteld.
Het zijn menschen, die al hunne betere neigin
gen en al de beminnelijkheid, die hun misschien
eigen is, bewaren voor eene buiten het gewone
leven liggende droomwereld, die zicli alleen
door phrases laat bekrachtigen, en zijn in wer
kelijkheid zelf, zooals zij de wereld steeds noe
men droog en koud.
Het boek laat zich aangenaam lezende in
trigue is, hoe eenvoudig ook, min of meer
spannend.
Met het korps stafmuzikanten van de
Kon. M ilitaïre Kapel te 's Hage en hun direc
teur is 't nog niet in 't reine. In den laatsten
tijd hebben zij eenige malen geweigerd te
spelen op particuliere uitvoeringen, waarbij zij
verklaarden wel te willen werken onder directie
van den onder-kapelmeester.
Naar wij meenen is die voorstelling, door
enkele bladen gegeven, niet geheel juist. De
directeur weigerde op particuliere uitvoeringen
te spelen, wanneer de leden van het korps
niet in uniform waren, omdat hij anders niet
genoeg zijn gezag kon handhaven.
Hans Huckebevn Jan Ongeluk) is Vrijdag
te Berlijn voor de 50ste maal opgevoerd.
RECHTSZAKEN.
Bij de door de Amsterdamsche rechtbank
voortgezette behandeling van de zaak tegen
het van brandstichting verdachte drietal, ont
kenden deze beslist het him te laste gelegde.
Te Boekhorst beweert den brand en ontplof
fing niet te hebben veroorzaakt of eenige mede
werking daartoe te hebben verleend. Het
huisraad, dat in veiligheid werd gevonden, was
hem ontstolen. Alleen van het verdwijnen van
de stoelen en de tafel wist hijdeze had hij
aan Van Exter ter reparatie gezonden.
Juffer Bijker, de huishoudster, gaf voor even
min geweten te hebben, dat haar huisraad uit
het huis was gedragen omtrent een kistje met
gouden tientjes bleef zij volhouden, dat zij het
in bewaring had gegeven aan een vriendom
het geld in de spaarbank te beleggen.
V. d. Dool verdedigde zich met groote ge
slepenheid. Voor elk woord van den rechter
had hij een wederwoord.
Toch kwamen nu en dan de beklaagden met
elkander in tegenspraak.
Door het O. M. werd tegen elk hunner acht
.jaar gevangenisstraf geeischt.
Bij het hooren van dezen eisch toonde geen
der beklaagden eenige ontsteltenis of zelfs maar
verlegenheid. Trouwens, Te Boekhorst weet
van de gevangenis, waarin hij 15 jaar heeft
doorgebracht, alles af, en ook voor V. d. Dool,
die de inrichting te Leeuwarden door een acht
jarig verblijf kent, is de eerste verschrikking
geweken. Systke Bijker, die al vroeger onder
een zeer zware beschuldiging gestaan heeft,
is evenmin voor een kleintje vervaard en alle
drie voelden ze wel dat de eisch nog geen von
nis is. Ze bleven dus dezelfde koelbloedigheid
behouden die hen gedurende vier dagen geken
merkt had, en slagvaardig als altijd wisten zij
nog enkele vragen van den president zonder
eenige aarzeling te beantwoorden. Deze menschen
maken geen oogenblik den indruk aan slacht
offers: het is al sluwheid wat er aan is.
Tegen een wonderdokter in 't Friesche
dorp Winsum is door het O. M. bij 't kanton
gerecht te Bolsward wegens het onbevoegd
uitoefenen der geneeskunde, eene boete van
f 50 of 20 dagen hechtenis geeischt.
Deze kwakzalver hield zitting in een herberg
en bediende zijne klanten voor één kwartje de
persoon. Zoodra hij een patient zag, wist hij
wat hem mankeerde en schreef in den regel
voor in een dikkop anijs peperkorrels aftrek
ken, en daarvan geregeld innemen, eieren met
cognac, wittebrood met koevet en blauwe ro
zijnen in 't water. Als deze medicijnen bleken
wat te sterk te werken, 'schreef hij een tegen-
middel voor, nl. gekookte melk met kaneel.
Zooals wij in ons vorig nommer meldden,
is als nieuw nommer van de kleine uitgaven
van H Nut verschenen een woord van dr A.
C. Hartevelt, met het opschrift: Waarom lijk
verbranding verboden
De schrijver is een voorstander van het stel
sel van lijkverbranding. Het standpunt, waar
op hij zich stelt, komt duidelijk uit in de slot
woorden van het vlugschrift„Men kan de
menschen niet dwingen verstandig te zijn en
dat willen wij ook niethet eenige wat wij
zouden wenschen is de vrijheid om ten minste
met ons zelve, met ons eigen lichaam, zoo
verstandig te handelen als maar mogelijk is"*
De heer A. A. Beekman, directeur der
H. B. school te Schiedam, sprak dezer dagen
te Amsterdam in de afdeeling van den Nat.
Zuiderzee-bond over de „drooglegging der
Zuiderzee."
Aan het slot der vergadering werd de vol
gende motie aangenomen„De vergadering,
gehoord de voordracht van den heer Beekman,
overtuigd dat de drooglegging volgens het
plan der Staatscommissie van groot belang is,
spreekt de wenschelijkheid uit, dat spoedig tot
uitvoering zal worden besloten."
Op het inzake Gebr. Hoogerhuis bij de
Tweede Kamer ingekomen adres bedraagt het
aantal handteekeningen 12309.
Ongeveer 200 lijsten zijn nog niet terugge
komen.
Vrijdag heeft in het paleis van justitie
te Leeuwarden voor den rechter-commissaris
bij de arr.-rechtbank het eerste verhoor van
personen plaats gehad, ingevolge de klacht
wegens meineed in genoemde zaak.
Maandag ochtend komende Koninginnen
naar Amsterdam om het Rijksmuseum te be
zichtigen en een bezoek te brengen aan het
Paleis op den Dam. 's Middags vertrekken de
hooge bezoeksters weder naar de Residentie.
De kerkeraden van verschillende Israëlie-
tische gemeenten, o. a. te Middelburg, hebben
een schrijven ontvangen van de permanente
commissie voor de algemeene zaken van het
Israëlitisch kerkgenootschap in Nederland om
vóór 1899 een zelfstandig opperrabbijn te be
noemen. Het schrijven is daarop gegrond, dat
de financiën der vacante provinciën voldoende
zijn, en dat er tevens genoeg Nederlandsche
x-abbijnen zijn, die de bevoegdheid hebben om
als opperrabbijn op te treden.
Door het spelen met lucifers, is te Bolnes
een negenjarig-meisje in brand geraakt. In
volle vlam staande vluchtte het kind het huis
uit en slechts met moeite werden de vlammen
gebluscht. Het meisje is hevig aan aangezicht
en handen gebrand en verkeert in deernis-
waardigen toestand.
Een bediende bij een grossierderij in ge
distilleerd in de residentie werd Donderdag
door zijn patroon uitgezonden om f 400 in
specie in bankpapier te verwisselen. Hij bracht
het geld niet terug en bleek zich uit de voeten
gemaakt te hebben. Te Brussel is hij gevat.
Bij een twist tusschen twee personen te
Haarlem heeft de een, een paardenhandelaar,
den ander zoo ernstig aan het hoofd gewond,
dat de man bewusteloos bleef liggen.
Ook te Heemstede moet een achttienjarig
meisje door een haar onbekend fatsoenlijk ge
kleed man gevolgd zijn. De man dreigde haar
met een mes.
Op de Lange Meer is tegengevolge van
den wind een schip gezonken. De schipper en
zijn knecht zijn eerst nadat zij een ganschen
nacht in den mast hadden doorgebracht gered
kunnen worden.
Te Nijmegen is een valsch bankbiljet van
25 uitgegeven. De kleur is donkerder, de
cijfers zijn grooter, het watermerk ontbreekt
en in de waarschuwing tegen namaak staat
„gefangenis" in plaats van „gevangenis".
In een herberg in de Schans bij Leeuwar
den is in een paardenruif het lijk gevonden
van een veedrijver. Het stond onderstboven.
Het bloed vloeide nog uit mond, neus, ooren
en oogen. Men vermoedt, dat hij stil den stal
was binnengeslopen om den nacht op het hooi
door te brengen, en met het hoofd naar bene
den in de ruif is gevallen zonder zich weder
te hebben kunnen oprichten, en op deze wijze
is gestikt.
Och, Henri, riep het vrouwtje en sloeg
haar armen rondom zijn hals. Ik hou zooveel
van jeEn vergeet niet dat je me een bankje
van 25 gulden geeft vóór je naar stad gaat.
Zoo, zei Henri, tevergeefs trachtende zich
uit die omhelzing los te maken, dat zonden ze
nu kunnen noemeneen klemmend beroep om
geld.
Hoe kan men hoenders het zelf uit
trekken der vederen afwennen
Het uittrekken der vederen is een onder
hoenders herhaaldelijk voorkomend euvel,
dat zijn oorzaak, althans meestal, heeft
in gebrek aan kalkhoudende voedingsstoffen,
weinig versch water en gedeeltelijk ook in te
engen aanleg van de zitstangen. Indien in
den winter de hoenders dikwerf dagenlang
op de zitstangen of in het hok zich bevinden
en zich slechts om te eten daarvan verwijde
ren, dan nemen zij uit verveling de gewoonte
aan, zich te plukken en elkaar te pikken.
En als dan een veder loslaat en de hen het
onderste eind in de snavel neemt, vindt zij
eene vloeistof (bloed), die haar welkom is ter
vervanging van het haar ontbrekende water.
Zij gaat dan voort meer vederen uit te pik
ken, en geeft anderen hennen, die het spoedig
nadoen, een slecht voorbeeld. Daarom voor-
kome men het euvel door voldoende beweging
mogelijk te maken, door frisch water in over
vloed beschikbaar te stellen en, waar het
mogelijk is, de zitstangen niet te kort bij elkan
der te plaatsen. Ook verzuime men nooit iu
een hoek van den stal steeds eenig kalkpuiu
aanwezig te doen zijn.
Te Leuven hebben Donderdagavond ern
stige onlusten plaats gehad in de studenten
wereld. De jongelui vernielden lantaarns en
spiegelruiten en plunderden een slagerswinkel.
De oorzaak ligt in een verwijdering tusschen
de Vlaamsche en de Waalsche studenten.
De betrokken Parijsche commissaris van
politie heeft op een vraag van een journalist
stellig verklaard, dat hij bij dr Goldmann geen
huiszoeking heeft gehouden en niets daarvan
wist.
Bij de behandeling van de desbetreffende
begrooting zijn in de Fransche kamer klachten
gerezen over de spoorwegen, vooral in verband
met het goederenvervoer. Het beschikbare
materieel is onvoldoende en de prijzen zijn
overdreven. Zoo zelfs dat de vracht over den
Oceaan goedkooper is dan bij vervoer binnen
Frankrijk. Voor huiden, welke uit Amerika
naar Havre werden gevoerd, betaalt men min
der dan voor dezelfde zending van Lyon of
Grenoble naar Havre. Eeu paard, dat van
Amerika naar Marseille wordt gezonden, kost
100 francs, maar hetzelfde dier van Marseille
naar Havre fr 104.30.
Een Fransche dame, die zich van haai
man wilde ontdoen, maar geen reden had om
echtscheiding te vragen, besloot haar echtgenoot
een strik te spannen. Daartoe huurde zij voor een
reis naar Algiers een dienstbode, van niet on
berispelijk gedrag en droeg deze op den echt
genoot tot een dwaasheid te verleiden. Alles
ging goedde man viel in den strik, welk feit
behoorlijk werd geconstateerd. Maar toen het
proces diende, kwam alles uit, waarna de man
ontzegging van den eisch vroeg. De rechter
echter meende dat de man tegenover de ver
leiding van het juffertje sterker had moeten
zijn, en wees den eisch toe. Maar oogenblik-
kelijk daarop werd ook tegen de vrouw echt
scheiding uitgesproken, wegens de beleediging,
haar echtgenoot aangedaan, en haar spelen met
de huwelijkstrouw.
Maar gescheiden is mevrouw, al is het dan
ook in een vorm, welke haar allerminst aanstaat.
De nalatenschap van de hertogin van
Teek wordt de laatste dagen in Engeland
zeer besprokeu.
De hertogin heeft haar vermogen uitsluitend
aan haar kinderen vermaakt, haar echtgenoot
ontvangt niets uit de nalatenschap. Het feit
trekt te Londen zeer de aandacht, men be
schouwt 't als een soort van concessie aan 't
Engelsche vooroordeel, dat zich sterk tegen de
verovering van Engelsch vermogen door buiten
landers aankant.
Minder tevreden is men over een gerucht,
dat een gedeelte van wat aan de hertogin be
hoorde in het openbaar zal worden verkocht.
Met de gewone Engelsche vrijmoedigheid wordt
in de Times gevraagd, of het niet mogelijk is
te voorkomen, dat dit gebeurt.
In Engeland was voor eenigen tijd een
groot drijvend dok voor de haven van Havanna
gebouwd. Hoewel het gevaarte na aankomst
behoorlijk was geïnspecteerd en in orde be;
vonden, is het (het grootste dok dat ooit ge
maakt was) gezonken. 200 man hebben vergeefs
getracht het te lichten.
Te Londen heeft dezer dagen in een def
tige sportclub een bokswedstrijd plaats gehad
tusschen den Amerikaanschen kampioen Barry
en den Londenaar Croot. Deze laatste viel be
wusteloos neer en stierf na eenige uren.
In Engeland schijnt een groote mate van
vrijheid te bestaan met betrekking tot het be
graven.
Omstreeks drie jaar geleden stierf te Broc
kenburst een jong meisje, maar tot verbazing
en ergernis der dorpelingen hoorde men niet
van begraven. De gezondheidscommissie werd
gewaarschuwd, maar deze stond machteloos,
daar het lijk in een hermetisch gesloten kist
was geborgen. Het eenige wat de commissie
bereikte was, dat de kist uit de woning naar
een schuur achter het huis werd overgebracht.
Eerst nu is de kist, welke bijna drie jaar ge
staan heeft, naar Schotland vervoerd om daar
te worden begraven.
Volgens de jongste Duitsche statistiek be
droeg het cijfer der analphabeten (personen,
die lezen noch schrijven kunnen) onder de re-
cruten der lichting 1896/97, voor Pruisen 0.16
pc.; voor Beieren en Saksen 0.02 pc.voor
13. Uit het Duitsch.
VAN
E. ESOHRIOHT.
Ergens brandde de lading nog, dat wist ieder
een, en men bereidde zich op het ergste voor.
Dingen van waarde stak men in de borstzak
ken en men bracht proviand in de booten-
Spuiten en slangen gaven onafgebroken water
en toch voelden zij dat het dek onder hunne
voeten* heet werd. Het werk hield hen
echter op de been en voedde de hoop op
redding.
Eensklaps stoven twee stokers de trap op,
gevolgd door den machinist, die als het ware
omhoog gestuwd werd door een gelen vlam-
menbundel, die op het dek sissend uiteen
spatte.
„Alle man naar voren!" klonk het bevel.
Zelfs de roerganger moest zijn post verlaten
en kwam met verzengde haren en handen
aanloopen. Nu stonden zij altemaal op een
hoop bij de boegspriet. Daar klonken eenige
dicht op elkaar volgende, doffe knallen, het
voorschip rees een weinig omhoog en nu dron
gen allen, tegelijk met het bevel, in de boot en
de inscheping kon nog slechts met redelijke
orde geschieden, omdat de kapitein zijn revol
ver vertoonde. De stuurman, Karei Johan en
een paar ouderen hielpen hem met alle kracht.
Het vuur woedde nog steeds in het achter
schip, maar reeds lekten de vlammen tot naar
voren, de wind was gedraaid en het werd tijd
dat zij het schip verlieten.
De groote boot was zöo vol, dat zij heel laag
op het water lag, toen zij afzetten. Als een
vurig monster gleed het brandende schip rake
lings langs hen heen en de redding kwam hun
als een wonder voor, ofschoon die voor het
oogenblik nog verre van verzekerd was. Zij
volgden het spoor van het brandende schip
nog twee uur lang het ging heel langzaam
voort, somtijds stond het zelfs stil totdat
het eensklaps verdween. De tot nutoe kalme
oppervlakte der zee werd woelig, de wind stak
op en maakte de door zwaren arbeid uitge
putte schipbreukelingen radeloos. Bij het aan
breken van den dag bleek dat, ondanks alle
bevelen, waarschijnlijk tengevolge van het ge
drang, een groot deel van het proviand over
boord was geraakt.
Er kwam hun een stoomboot tegemoet, die
naar het Noorden koers hield, doch de storm
en de deining maakten dat hunne kreten niet
gehoord werden, en in het vale morgenlicht
werden zij ook niet gezien. Toch verleven
digde hun hoop en eenigen, die meenden het
schip al zwemmende te kunnen bereiken lieten
zich niet weerhouden en sprongen in zee. De
officieren en eenige anderen hadden alle moeite
om te voorkomen, dat bij dat springen de boot
kenterde. Er bleven nog slechts zeven over
de kapitein, de stuurman Karei Johan en vier
matrozen.
Voor hen was nu de kans grooter om in het
leven te blijven; maar het was heel onwaar
schijnlijk, dat de zwemmers de noordwaarts
stoomende boot zouden bereiken. Nu werd
de kleine mondvoorraad verdeeld en, zelfs bij
de grootste spaarzaamheid, was die slechts
toereikend voor twee dagen.
Den tweeden nacht bracht een zachte regen
wel eenige verkwikking aan en bedaarden de
golven, maar nu was het ook onmogelijk om
de kleeren droog te houden. Een groote moe
deloosheid had zich van allen meester gemaakt.
Alleen Karei Johan was volkomen bedaarden
zat voortdurend te denken. Steeds duidelijker
werden zijne voorstellingen van een missie der
wrake, die hij te vervullen had. Hij zat daar
met fonkelende oogen en prevelde: „Wij wor
den geredwant ik draag het zwaard in de
hand".
De herinnering aan zijn moeder, noch de
stem van zijn anders zoo nauw gezet gewe
ten verzette zich hiertegen, en zijn vaste over
tuiging verleende door hare dweepachtige ge
rustheid zijn lotgenooten steeds nieuwe kracht,
om te hopen, en te volharden onder den fol
terenden honger, 's Nachts lekten zij de dauw
van het houtwerk der boot at. Nog altijd
was de zee onstuimig, en geen der schepen, die
haar voorbij voeren, kwam hun te hulp. Zij
lagen op den bodem uitgestrekt, steunende en
slapeloos, zes dagen en zes nachten. Aan het
einde van den zevenden dag verscheen er een
schip in hun koers, draaide bij en zette boo
ten uit om de ongelukkigcn op te nemen.
Hoewel doodelijk zwak, kwamen allen toch be
houden aan boord, ofschoon de duisternis en
hun machteloosheid het reddingswerk zeer be
moeilijkte. Nadat zij verkwikt waren, sliepen
zij tot laat op den volgenden dag. Toen Karei
Johan ontwaakte, lag hij naast den stuurman,
die nog vast sliep.
De kapitein was naar men zei zwaar ziek
en twee matrozen ijlden in de koorts. Karei
Johan stond op en voelden pijn, in al zijne
ledematen zijn hoofd duizelde en hij tuimelde
als een beschonkene de kapiteins-trap af, om
zijn verklaring voor den kapitein der groote
stoomboot af te leggen. In de kajuit zag hij
zijn ouden vriend, in dekens gewikkeld, op de
canapé liggen, gloeiend van de koorts en be
wusteloos. Aan de tafel zat de kapitein, een
groote, forsche gestalte. Hij hief het gelaat
met een zwaren baard even van zijne papieren
op en vroeg„Hoe heet gij
Karei Johan gaf geen antwoordmaar staarde
hem bijna wezenloos aan. Eindelijk sloeg de
kapitein de oogen op en zag zijn tweeling
broeder voor zich staan; hij rees half op, leunde
met beide handen op de tafel en boog zich
voorover. Er werd geen woord gesproken, het
was alsof hun adem stokte. Karei Johan
deed, zonder zich om te keeren, een paar stap
pen naar de deur, die wijd open stond; vlak
naast de deur draaiden de met koperbeslagen
treden naar boven. Tegen deze treden zonk hij in
een.
Nog één seconde stond Leopold als versteend,
toen sprong hij op zijn broeder toe en vond
hem bewusteloos liggen. Hij floot den hof
meester en gebood„Help mij om hem naar
mijn kooi te dragen; hij is mijn broeder!"
Zij ontkleedden Karei Johan samen en de
hofmeester zag met verbazing dat de handen
van zijn, anders zoo koelbloedigen kapitein,
trilden en dat er groote tranen aan zijne oogen
ontrolden.
Eindelijk kwam er weer leven in Karei
Johandoch even als bij den kapitein en de
twee anderen, openbaarde zieh ook bij hem een
zware ijlende koorts.
Geen der andere patiënten was echter zóó
wild als bij al zijn opgekropt leed, al zijn
wrok, vermengd met de korte geschiedenis van
zijn geluk en de vurige liefde voor zijn moe
der, kwam in klagende, hartverscheurende
woorden over zijne lippen. En Leopold
zat reeds voor zijn bed en hield hem met zijue
sterke armen in bedwang. Hij zat voor zijn
aanklager en doorgrondde met onverbiddelijke
meedoogeulooze helderheid het schandelijke
zijner handelwijzehij zat voor zijn aanklager