Verschillende Berichten. FEUILLETON. De tweelingbroeders. BIJVOEGSEL VAN DE Maaodag 13 December 1897, no. 293. Middelburg 11 December Twee scherpe contrasten. De Neclerlandsche Werkman, bet weekblad dat steeds voortgaat op bezadigde wijze de belan gen van den arbeider te bespreken, geeft in zijn beden verschenen nommer een plaat: Bij den dood van A. C. Wertheim. Bij het lijk van dezen verdienstelijken man, dat op zijn laatste sponde rust, staat een werkman in 't zwart gekleed met een krans in de hand, waarop men leest: Ned. Werkman. Naast het rustbed ligt een tweede krans met het opschrift Kunst-Wetenschap, terwijl het onderschrift van de plaat, luidt Nederlandsche Werkman: „Een edel mensch, een verdienstelijk Nederlander, een vriend van de misdeelden is heengegaan. Onze laatste hulde zij u gebrachtKust in vrede In hetzelfde uoinmer wordt in een opstel hulde gebracht aan den overledene. Daarin komen de volgende regelen voor „A. C. Wertheim, of kortweg A. C., zooals hij meer populair in Amsterdam genoemd werd, was een mensch in den edelsten zin des woords. Hij was de verpersoonlijkte humaniteit, hij bleef niet bij de leer, de prediking der humaniteit, maar hij beoefende haar overal en steeds, waar bet mogelijk was. „Zijn leven was éèn doorloopend voorbeeld van werkzaamheid, liefde, vriendschap, ver draagzaamheid, medelijden, in één woord, van ware mensclielijkheid. Zoo iemand, dan heeft hij getoond de belofte gehouden te hebben, die hij zich zeiven deed, om mensch te zijn inden besten zin des woords, dit toonende door woord, daad en geschrift." En daartegenover bevat De Maasbode een opstel van A. L. Ph., getiteld: Twee mannen, waarin het overlijden van jhr H. C. J. M. van Nispen tot Sevenaer, een verdienstelijk pries ter, en van den heer A. C. Wertheim wordt besproken, de eerste verheerlijkt tegenover den laatste, en dat eindigt met deze woorden „Beiden zijn gegaan en geoordeeld door God. Maar ook de geschiedenis zal oordeelen, wie het aan het rechte eind hadVan Nispen of Wertheim, de zelfopofferende naastenliefde of de philantropie, de Christen of de Jood, de Kerk of de Loge." Alsof de naastenliefde van Wertheim niet zich even schoon, even krachtig, zoo niet practischer openbaarde dan die van den heer Van NispenAlsof de eerste zijn kerk en zijn geloof niet even lief had als de laatste! Maar waartoe eene dergelijke vergelijking? Ivan men niet zulke twee personen, uiteen- loopende in aanleg, karakter en werken, waar- deeren, en daarvan op meer welwillende wijze getuigen Wat maakt het geloof toch dikwijls be krompen, klein en eenzijdig Hoe heerlijk steekt daarbij af het woordje dat de katholieke mejCath. Alberdingh Tliym in het weekblad de Amst., namens de achter- buurtbewoners van Amsterdam, aan wijlen A. C. Wertheim wijdde BENOEMINGEN ENZ. Bij kon. besluit zijn jhr Carel Pieter Johannes van Lawick, te Teteringen, jhr Herman Jakob van Lawick, te Princenhage, jhr mr Adolf Charles Marie van Lawick, te Breda, jhr mr Victor van La wick, te Brussel, en jhr Prosper Henri Julius van Lawick, te Balang-Bendo, afdeeling Sid- hoardjo, residentie Soerabaija, eiland Java, met al hunne wettige, zoo mannelijke als vrouwelijke, afstammelingen erkend als gerechtigd tot het voeren van de vanouds in hun geslacht ge voerde titels van baron en van barones is aan den majoor A. J. Gevers Leuven, van het 3e reg. inf., hoofdofficier van het reserve kader, vergunning verleend tot het aannemen en het dragen der ordeteekenen van officier voor het Legioen van Eer, hem door den pre sident der Fransche Republiek geschonken. Oost-lndië. In het per jongste mail ontvangen Bat. Nbld. schreef de heer Daum „Generaal Vetter, zoo melden' de telegram men, komt heden 4 November in Den Haag. Met de jongste mail werd ons uit Nederland geschreven, dat de generaal zich metterwoon te Amsterdam zou vestigen, ten einde ver te blijven van officieel eerbetoon. Maar daaraan ontkomt men zoo maar niet als men wil, en het feit dat 's generaals komst in de residen tie den dag te voren naar hier wordt geseind, bewijst op zichzelf, dat dit niet zonder eerbetoon zal geschieden. Er blijkt althans uit, dat de las ter, waarmede zijn benijders den generaal Vet ter hebben vervolgd, in Nederland geen ingang heeft kunnen vinden. Als een staaltje kan dienen het altijd weer opnieuw geuit beweren, dat generaal Vetter van Lombok uit zou ge telegrafeerd hebben aan de Regeering om terug te keeren. Zelfs toen ik den 7en September bij het vertrek van generaal Vetter het artikel schreef „In drie jaren", geloofde ik nog, zoo als uit dat artikel blijkt, aan de waarheid van dit zoo vaak en zoo pertinent vooropgezette betoog. „Thans kan ik meedeelen dat het een infame leugen is en zulk een telegram niet door gene raal Vetter is verzonden. „Wat wil men wellicht nog meer aan infamie?'' LETTEREN EN KUNST. Diep-Innerlijk. Roman van Bertha von Suttner. Arnkem-Nijmegen, bij Gebr. E. M. Cohen. Een mooi boek, dat vooral onder beschaafde en ontwikkelde lezers en lezeressen zijn weg wel zal vinden. Het is eene voortdurende aan de kaak-stel- ling van de Diep-InnerUjken. De intrigue is heel eenvoudig. Rosa en Koert von Grehlen hebben van bun vader bij wijze van testament een aantal raadgevingen ontvangen voor verschillende levensomstandigheden. Zoo treft men o. a. in den bundel, voor Rosa bestemd, aan„Op den verlovingsdag". „Na de geboorte van het eerste kind". „Bij eene groote smart". „Wanneer iemand u bedrogen en verraden heeft". „Als gij u volkomen gelukkig ge voelt". „Wanneer iemand, dien gij wantrouwt, u gevaarlijk begint te worden" enz. Voor Koert, den zoon, zijn deze uiterste wilsbeschik kingen natuurlijk van anderen aard. En zeldzaam groot is de eerbied, dien broei en zuster aan de nagedachtenis van hun over leden vader bewijzen. In hunne woning hebben zij eene soort kapel ingericht, waar alles aan den overledene herinnert, en waarin zij dage lijks eenigen tijd doorbrengen met eerbied te bewijzen aan de schim van wijlen hun onver- getelijken vader. Niet minder zeldzaam is 't, dat beide kinde ren zich stipt gedragen volgens de raadgevingen, die vader hun heeft nagelaten. In die geschriften nu is een voortdurende strijd tegen de „Diep-Innerlijken", dat zijn menschen, „die de vreugden des levens en dei- kunst tusschen de nauwst mogelijke palen willen beklemmen." In den muziek-kunstenaar Belten en den professor in de aesthetica Gindt worden de diep- innerlijken in al hun eigenwaan en hunne ver achting van de werkelijkheid tentoongesteld. Het zijn menschen, die al hunne betere neigin gen en al de beminnelijkheid, die hun misschien eigen is, bewaren voor eene buiten het gewone leven liggende droomwereld, die zicli alleen door phrases laat bekrachtigen, en zijn in wer kelijkheid zelf, zooals zij de wereld steeds noe men droog en koud. Het boek laat zich aangenaam lezende in trigue is, hoe eenvoudig ook, min of meer spannend. Met het korps stafmuzikanten van de Kon. M ilitaïre Kapel te 's Hage en hun direc teur is 't nog niet in 't reine. In den laatsten tijd hebben zij eenige malen geweigerd te spelen op particuliere uitvoeringen, waarbij zij verklaarden wel te willen werken onder directie van den onder-kapelmeester. Naar wij meenen is die voorstelling, door enkele bladen gegeven, niet geheel juist. De directeur weigerde op particuliere uitvoeringen te spelen, wanneer de leden van het korps niet in uniform waren, omdat hij anders niet genoeg zijn gezag kon handhaven. Hans Huckebevn Jan Ongeluk) is Vrijdag te Berlijn voor de 50ste maal opgevoerd. RECHTSZAKEN. Bij de door de Amsterdamsche rechtbank voortgezette behandeling van de zaak tegen het van brandstichting verdachte drietal, ont kenden deze beslist het him te laste gelegde. Te Boekhorst beweert den brand en ontplof fing niet te hebben veroorzaakt of eenige mede werking daartoe te hebben verleend. Het huisraad, dat in veiligheid werd gevonden, was hem ontstolen. Alleen van het verdwijnen van de stoelen en de tafel wist hijdeze had hij aan Van Exter ter reparatie gezonden. Juffer Bijker, de huishoudster, gaf voor even min geweten te hebben, dat haar huisraad uit het huis was gedragen omtrent een kistje met gouden tientjes bleef zij volhouden, dat zij het in bewaring had gegeven aan een vriendom het geld in de spaarbank te beleggen. V. d. Dool verdedigde zich met groote ge slepenheid. Voor elk woord van den rechter had hij een wederwoord. Toch kwamen nu en dan de beklaagden met elkander in tegenspraak. Door het O. M. werd tegen elk hunner acht .jaar gevangenisstraf geeischt. Bij het hooren van dezen eisch toonde geen der beklaagden eenige ontsteltenis of zelfs maar verlegenheid. Trouwens, Te Boekhorst weet van de gevangenis, waarin hij 15 jaar heeft doorgebracht, alles af, en ook voor V. d. Dool, die de inrichting te Leeuwarden door een acht jarig verblijf kent, is de eerste verschrikking geweken. Systke Bijker, die al vroeger onder een zeer zware beschuldiging gestaan heeft, is evenmin voor een kleintje vervaard en alle drie voelden ze wel dat de eisch nog geen von nis is. Ze bleven dus dezelfde koelbloedigheid behouden die hen gedurende vier dagen geken merkt had, en slagvaardig als altijd wisten zij nog enkele vragen van den president zonder eenige aarzeling te beantwoorden. Deze menschen maken geen oogenblik den indruk aan slacht offers: het is al sluwheid wat er aan is. Tegen een wonderdokter in 't Friesche dorp Winsum is door het O. M. bij 't kanton gerecht te Bolsward wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde, eene boete van f 50 of 20 dagen hechtenis geeischt. Deze kwakzalver hield zitting in een herberg en bediende zijne klanten voor één kwartje de persoon. Zoodra hij een patient zag, wist hij wat hem mankeerde en schreef in den regel voor in een dikkop anijs peperkorrels aftrek ken, en daarvan geregeld innemen, eieren met cognac, wittebrood met koevet en blauwe ro zijnen in 't water. Als deze medicijnen bleken wat te sterk te werken, 'schreef hij een tegen- middel voor, nl. gekookte melk met kaneel. Zooals wij in ons vorig nommer meldden, is als nieuw nommer van de kleine uitgaven van H Nut verschenen een woord van dr A. C. Hartevelt, met het opschrift: Waarom lijk verbranding verboden De schrijver is een voorstander van het stel sel van lijkverbranding. Het standpunt, waar op hij zich stelt, komt duidelijk uit in de slot woorden van het vlugschrift„Men kan de menschen niet dwingen verstandig te zijn en dat willen wij ook niethet eenige wat wij zouden wenschen is de vrijheid om ten minste met ons zelve, met ons eigen lichaam, zoo verstandig te handelen als maar mogelijk is"* De heer A. A. Beekman, directeur der H. B. school te Schiedam, sprak dezer dagen te Amsterdam in de afdeeling van den Nat. Zuiderzee-bond over de „drooglegging der Zuiderzee." Aan het slot der vergadering werd de vol gende motie aangenomen„De vergadering, gehoord de voordracht van den heer Beekman, overtuigd dat de drooglegging volgens het plan der Staatscommissie van groot belang is, spreekt de wenschelijkheid uit, dat spoedig tot uitvoering zal worden besloten." Op het inzake Gebr. Hoogerhuis bij de Tweede Kamer ingekomen adres bedraagt het aantal handteekeningen 12309. Ongeveer 200 lijsten zijn nog niet terugge komen. Vrijdag heeft in het paleis van justitie te Leeuwarden voor den rechter-commissaris bij de arr.-rechtbank het eerste verhoor van personen plaats gehad, ingevolge de klacht wegens meineed in genoemde zaak. Maandag ochtend komende Koninginnen naar Amsterdam om het Rijksmuseum te be zichtigen en een bezoek te brengen aan het Paleis op den Dam. 's Middags vertrekken de hooge bezoeksters weder naar de Residentie. De kerkeraden van verschillende Israëlie- tische gemeenten, o. a. te Middelburg, hebben een schrijven ontvangen van de permanente commissie voor de algemeene zaken van het Israëlitisch kerkgenootschap in Nederland om vóór 1899 een zelfstandig opperrabbijn te be noemen. Het schrijven is daarop gegrond, dat de financiën der vacante provinciën voldoende zijn, en dat er tevens genoeg Nederlandsche x-abbijnen zijn, die de bevoegdheid hebben om als opperrabbijn op te treden. Door het spelen met lucifers, is te Bolnes een negenjarig-meisje in brand geraakt. In volle vlam staande vluchtte het kind het huis uit en slechts met moeite werden de vlammen gebluscht. Het meisje is hevig aan aangezicht en handen gebrand en verkeert in deernis- waardigen toestand. Een bediende bij een grossierderij in ge distilleerd in de residentie werd Donderdag door zijn patroon uitgezonden om f 400 in specie in bankpapier te verwisselen. Hij bracht het geld niet terug en bleek zich uit de voeten gemaakt te hebben. Te Brussel is hij gevat. Bij een twist tusschen twee personen te Haarlem heeft de een, een paardenhandelaar, den ander zoo ernstig aan het hoofd gewond, dat de man bewusteloos bleef liggen. Ook te Heemstede moet een achttienjarig meisje door een haar onbekend fatsoenlijk ge kleed man gevolgd zijn. De man dreigde haar met een mes. Op de Lange Meer is tegengevolge van den wind een schip gezonken. De schipper en zijn knecht zijn eerst nadat zij een ganschen nacht in den mast hadden doorgebracht gered kunnen worden. Te Nijmegen is een valsch bankbiljet van 25 uitgegeven. De kleur is donkerder, de cijfers zijn grooter, het watermerk ontbreekt en in de waarschuwing tegen namaak staat „gefangenis" in plaats van „gevangenis". In een herberg in de Schans bij Leeuwar den is in een paardenruif het lijk gevonden van een veedrijver. Het stond onderstboven. Het bloed vloeide nog uit mond, neus, ooren en oogen. Men vermoedt, dat hij stil den stal was binnengeslopen om den nacht op het hooi door te brengen, en met het hoofd naar bene den in de ruif is gevallen zonder zich weder te hebben kunnen oprichten, en op deze wijze is gestikt. Och, Henri, riep het vrouwtje en sloeg haar armen rondom zijn hals. Ik hou zooveel van jeEn vergeet niet dat je me een bankje van 25 gulden geeft vóór je naar stad gaat. Zoo, zei Henri, tevergeefs trachtende zich uit die omhelzing los te maken, dat zonden ze nu kunnen noemeneen klemmend beroep om geld. Hoe kan men hoenders het zelf uit trekken der vederen afwennen Het uittrekken der vederen is een onder hoenders herhaaldelijk voorkomend euvel, dat zijn oorzaak, althans meestal, heeft in gebrek aan kalkhoudende voedingsstoffen, weinig versch water en gedeeltelijk ook in te engen aanleg van de zitstangen. Indien in den winter de hoenders dikwerf dagenlang op de zitstangen of in het hok zich bevinden en zich slechts om te eten daarvan verwijde ren, dan nemen zij uit verveling de gewoonte aan, zich te plukken en elkaar te pikken. En als dan een veder loslaat en de hen het onderste eind in de snavel neemt, vindt zij eene vloeistof (bloed), die haar welkom is ter vervanging van het haar ontbrekende water. Zij gaat dan voort meer vederen uit te pik ken, en geeft anderen hennen, die het spoedig nadoen, een slecht voorbeeld. Daarom voor- kome men het euvel door voldoende beweging mogelijk te maken, door frisch water in over vloed beschikbaar te stellen en, waar het mogelijk is, de zitstangen niet te kort bij elkan der te plaatsen. Ook verzuime men nooit iu een hoek van den stal steeds eenig kalkpuiu aanwezig te doen zijn. Te Leuven hebben Donderdagavond ern stige onlusten plaats gehad in de studenten wereld. De jongelui vernielden lantaarns en spiegelruiten en plunderden een slagerswinkel. De oorzaak ligt in een verwijdering tusschen de Vlaamsche en de Waalsche studenten. De betrokken Parijsche commissaris van politie heeft op een vraag van een journalist stellig verklaard, dat hij bij dr Goldmann geen huiszoeking heeft gehouden en niets daarvan wist. Bij de behandeling van de desbetreffende begrooting zijn in de Fransche kamer klachten gerezen over de spoorwegen, vooral in verband met het goederenvervoer. Het beschikbare materieel is onvoldoende en de prijzen zijn overdreven. Zoo zelfs dat de vracht over den Oceaan goedkooper is dan bij vervoer binnen Frankrijk. Voor huiden, welke uit Amerika naar Havre werden gevoerd, betaalt men min der dan voor dezelfde zending van Lyon of Grenoble naar Havre. Eeu paard, dat van Amerika naar Marseille wordt gezonden, kost 100 francs, maar hetzelfde dier van Marseille naar Havre fr 104.30. Een Fransche dame, die zich van haai man wilde ontdoen, maar geen reden had om echtscheiding te vragen, besloot haar echtgenoot een strik te spannen. Daartoe huurde zij voor een reis naar Algiers een dienstbode, van niet on berispelijk gedrag en droeg deze op den echt genoot tot een dwaasheid te verleiden. Alles ging goedde man viel in den strik, welk feit behoorlijk werd geconstateerd. Maar toen het proces diende, kwam alles uit, waarna de man ontzegging van den eisch vroeg. De rechter echter meende dat de man tegenover de ver leiding van het juffertje sterker had moeten zijn, en wees den eisch toe. Maar oogenblik- kelijk daarop werd ook tegen de vrouw echt scheiding uitgesproken, wegens de beleediging, haar echtgenoot aangedaan, en haar spelen met de huwelijkstrouw. Maar gescheiden is mevrouw, al is het dan ook in een vorm, welke haar allerminst aanstaat. De nalatenschap van de hertogin van Teek wordt de laatste dagen in Engeland zeer besprokeu. De hertogin heeft haar vermogen uitsluitend aan haar kinderen vermaakt, haar echtgenoot ontvangt niets uit de nalatenschap. Het feit trekt te Londen zeer de aandacht, men be schouwt 't als een soort van concessie aan 't Engelsche vooroordeel, dat zich sterk tegen de verovering van Engelsch vermogen door buiten landers aankant. Minder tevreden is men over een gerucht, dat een gedeelte van wat aan de hertogin be hoorde in het openbaar zal worden verkocht. Met de gewone Engelsche vrijmoedigheid wordt in de Times gevraagd, of het niet mogelijk is te voorkomen, dat dit gebeurt. In Engeland was voor eenigen tijd een groot drijvend dok voor de haven van Havanna gebouwd. Hoewel het gevaarte na aankomst behoorlijk was geïnspecteerd en in orde be; vonden, is het (het grootste dok dat ooit ge maakt was) gezonken. 200 man hebben vergeefs getracht het te lichten. Te Londen heeft dezer dagen in een def tige sportclub een bokswedstrijd plaats gehad tusschen den Amerikaanschen kampioen Barry en den Londenaar Croot. Deze laatste viel be wusteloos neer en stierf na eenige uren. In Engeland schijnt een groote mate van vrijheid te bestaan met betrekking tot het be graven. Omstreeks drie jaar geleden stierf te Broc kenburst een jong meisje, maar tot verbazing en ergernis der dorpelingen hoorde men niet van begraven. De gezondheidscommissie werd gewaarschuwd, maar deze stond machteloos, daar het lijk in een hermetisch gesloten kist was geborgen. Het eenige wat de commissie bereikte was, dat de kist uit de woning naar een schuur achter het huis werd overgebracht. Eerst nu is de kist, welke bijna drie jaar ge staan heeft, naar Schotland vervoerd om daar te worden begraven. Volgens de jongste Duitsche statistiek be droeg het cijfer der analphabeten (personen, die lezen noch schrijven kunnen) onder de re- cruten der lichting 1896/97, voor Pruisen 0.16 pc.; voor Beieren en Saksen 0.02 pc.voor 13. Uit het Duitsch. VAN E. ESOHRIOHT. Ergens brandde de lading nog, dat wist ieder een, en men bereidde zich op het ergste voor. Dingen van waarde stak men in de borstzak ken en men bracht proviand in de booten- Spuiten en slangen gaven onafgebroken water en toch voelden zij dat het dek onder hunne voeten* heet werd. Het werk hield hen echter op de been en voedde de hoop op redding. Eensklaps stoven twee stokers de trap op, gevolgd door den machinist, die als het ware omhoog gestuwd werd door een gelen vlam- menbundel, die op het dek sissend uiteen spatte. „Alle man naar voren!" klonk het bevel. Zelfs de roerganger moest zijn post verlaten en kwam met verzengde haren en handen aanloopen. Nu stonden zij altemaal op een hoop bij de boegspriet. Daar klonken eenige dicht op elkaar volgende, doffe knallen, het voorschip rees een weinig omhoog en nu dron gen allen, tegelijk met het bevel, in de boot en de inscheping kon nog slechts met redelijke orde geschieden, omdat de kapitein zijn revol ver vertoonde. De stuurman, Karei Johan en een paar ouderen hielpen hem met alle kracht. Het vuur woedde nog steeds in het achter schip, maar reeds lekten de vlammen tot naar voren, de wind was gedraaid en het werd tijd dat zij het schip verlieten. De groote boot was zöo vol, dat zij heel laag op het water lag, toen zij afzetten. Als een vurig monster gleed het brandende schip rake lings langs hen heen en de redding kwam hun als een wonder voor, ofschoon die voor het oogenblik nog verre van verzekerd was. Zij volgden het spoor van het brandende schip nog twee uur lang het ging heel langzaam voort, somtijds stond het zelfs stil totdat het eensklaps verdween. De tot nutoe kalme oppervlakte der zee werd woelig, de wind stak op en maakte de door zwaren arbeid uitge putte schipbreukelingen radeloos. Bij het aan breken van den dag bleek dat, ondanks alle bevelen, waarschijnlijk tengevolge van het ge drang, een groot deel van het proviand over boord was geraakt. Er kwam hun een stoomboot tegemoet, die naar het Noorden koers hield, doch de storm en de deining maakten dat hunne kreten niet gehoord werden, en in het vale morgenlicht werden zij ook niet gezien. Toch verleven digde hun hoop en eenigen, die meenden het schip al zwemmende te kunnen bereiken lieten zich niet weerhouden en sprongen in zee. De officieren en eenige anderen hadden alle moeite om te voorkomen, dat bij dat springen de boot kenterde. Er bleven nog slechts zeven over de kapitein, de stuurman Karei Johan en vier matrozen. Voor hen was nu de kans grooter om in het leven te blijven; maar het was heel onwaar schijnlijk, dat de zwemmers de noordwaarts stoomende boot zouden bereiken. Nu werd de kleine mondvoorraad verdeeld en, zelfs bij de grootste spaarzaamheid, was die slechts toereikend voor twee dagen. Den tweeden nacht bracht een zachte regen wel eenige verkwikking aan en bedaarden de golven, maar nu was het ook onmogelijk om de kleeren droog te houden. Een groote moe deloosheid had zich van allen meester gemaakt. Alleen Karei Johan was volkomen bedaarden zat voortdurend te denken. Steeds duidelijker werden zijne voorstellingen van een missie der wrake, die hij te vervullen had. Hij zat daar met fonkelende oogen en prevelde: „Wij wor den geredwant ik draag het zwaard in de hand". De herinnering aan zijn moeder, noch de stem van zijn anders zoo nauw gezet gewe ten verzette zich hiertegen, en zijn vaste over tuiging verleende door hare dweepachtige ge rustheid zijn lotgenooten steeds nieuwe kracht, om te hopen, en te volharden onder den fol terenden honger, 's Nachts lekten zij de dauw van het houtwerk der boot at. Nog altijd was de zee onstuimig, en geen der schepen, die haar voorbij voeren, kwam hun te hulp. Zij lagen op den bodem uitgestrekt, steunende en slapeloos, zes dagen en zes nachten. Aan het einde van den zevenden dag verscheen er een schip in hun koers, draaide bij en zette boo ten uit om de ongelukkigcn op te nemen. Hoewel doodelijk zwak, kwamen allen toch be houden aan boord, ofschoon de duisternis en hun machteloosheid het reddingswerk zeer be moeilijkte. Nadat zij verkwikt waren, sliepen zij tot laat op den volgenden dag. Toen Karei Johan ontwaakte, lag hij naast den stuurman, die nog vast sliep. De kapitein was naar men zei zwaar ziek en twee matrozen ijlden in de koorts. Karei Johan stond op en voelden pijn, in al zijne ledematen zijn hoofd duizelde en hij tuimelde als een beschonkene de kapiteins-trap af, om zijn verklaring voor den kapitein der groote stoomboot af te leggen. In de kajuit zag hij zijn ouden vriend, in dekens gewikkeld, op de canapé liggen, gloeiend van de koorts en be wusteloos. Aan de tafel zat de kapitein, een groote, forsche gestalte. Hij hief het gelaat met een zwaren baard even van zijne papieren op en vroeg„Hoe heet gij Karei Johan gaf geen antwoordmaar staarde hem bijna wezenloos aan. Eindelijk sloeg de kapitein de oogen op en zag zijn tweeling broeder voor zich staan; hij rees half op, leunde met beide handen op de tafel en boog zich voorover. Er werd geen woord gesproken, het was alsof hun adem stokte. Karei Johan deed, zonder zich om te keeren, een paar stap pen naar de deur, die wijd open stond; vlak naast de deur draaiden de met koperbeslagen treden naar boven. Tegen deze treden zonk hij in een. Nog één seconde stond Leopold als versteend, toen sprong hij op zijn broeder toe en vond hem bewusteloos liggen. Hij floot den hof meester en gebood„Help mij om hem naar mijn kooi te dragen; hij is mijn broeder!" Zij ontkleedden Karei Johan samen en de hofmeester zag met verbazing dat de handen van zijn, anders zoo koelbloedigen kapitein, trilden en dat er groote tranen aan zijne oogen ontrolden. Eindelijk kwam er weer leven in Karei Johandoch even als bij den kapitein en de twee anderen, openbaarde zieh ook bij hem een zware ijlende koorts. Geen der andere patiënten was echter zóó wild als bij al zijn opgekropt leed, al zijn wrok, vermengd met de korte geschiedenis van zijn geluk en de vurige liefde voor zijn moe der, kwam in klagende, hartverscheurende woorden over zijne lippen. En Leopold zat reeds voor zijn bed en hield hem met zijue sterke armen in bedwang. Hij zat voor zijn aanklager en doorgrondde met onverbiddelijke meedoogeulooze helderheid het schandelijke zijner handelwijzehij zat voor zijn aanklager

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 5