MIDDELBURGSCHE COURANT.
BUITENLAND.
N°. 293.
140° Jaargang.
1897.
Maandag
]3 December.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
•Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., ƒ2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 11 Dec. 8 u. vm. 46 gr. 12 u. 45 gr.,
av. 4 u. 44 gr. F. Verw. tam. kr. W. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Adverteutien20 cent per regel. Geboorte- dood- on alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel,
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te VlissingenC. N. J. de Vey Mesïdagh te
Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. ne Jonge.
Bij deze courant behoort een Bijvoegsel.
Middelburg 11 December.
Invoering van de doodstraf.
Met het oog op den eisch tot wederin
voering van die straf, kunnen wij geruBt
zeggener is niets nieuws onder de zon.
Maar altijd door zijn er die voor deze
kwestie zich warm makenen ons willen
voeren een stap achterwaarts op den weg
der beschaving.
Nu verwondert ons dat niet zoozeer als
wel dat de drang tot zulk eene wederin
voering jaist uitgaat van hen, die preten-
deeren op een bij uitstek christelijk stand
punt te staan.
Dat de onontwikkelde, de oppervlakkige
wraak vordert, vooral wanneer toevallig
een paar ernstige misdaden zijn gepleegd;
uit angst de doodstraf vraagt voor den mis
dadiger, valt licht te begrijpen, maar dat
zij, die de christelijke liefde betrachten, die,
volgens hun leer, er zich op toe moesten
leggen, een zondaar te behouden, te bekee-
ten, maar niet ougelouterd, onbekeerd te
doen stervendat juist zij altijd zoo met
weinig gevoel, met weinig hart over dat
vraagstuk een oordeel uitspreken, zie, dat
is een van die raadsels, een van die, in
onze oogen, inconsequenties, waarover wij ons
telkens verbazen.
En nog zonderlinger dat tl], die op chris
telijk standpunt, op dat der leer van de
liefde, heeten te staan, bij deze kwestie zich
hoofdzakelijk beroepen op de Oud-testamen-
tische leer.
In de Dinsdag gehouden zitting der Tweede
kamer trad de afgevaardigde voor het district
Middelburg als pleitbezorger op voor die
straf. Hij was teleurgesteld, zeide bij, om
dat hij van den minister van justitie een
ander antwoord had gewacht omtrent de in
het Voorloopig Verslag uitgesproken wen-
schelijkheid van die wederinvoering.
De minister toch antwoordde, evenals zijn
ambtsvoorganger, dat door hem geen vol
doende nieuwe gegevens verkregen zijn om
een vruchtbaar debat over de wederinvoering
van de doodstraf met de Kamer te knnnen
voeren.
Dit antwoord had den heer Lucasse en,
volgens hem, zeker velen in de Kamer en
in het land teleurgesteld.
„Wat," zeide hij „wat, vroeg ik mij af, zal
in het oog van den Minister wel moeten ge
beuren, niet om een vruchtbaar debat over
de wederinvoering van de doodstraf mogelijk
te maken, maar om die doodstraf in onze
burgerlijke strafwetgeving weder te zien
opgenomen Pleit niet voor de wederin
voering de onophoudelijk door de nieuws
bladen medegedeeld wordende moorden en
doodslagen Wint niet meer en meer veld
bij ons volk de overtuiging, dat tegen de
daders van dergelijke feiten, in bepaalde
gevallen, de doodstraf moest kunnen worden
uitgesproken en ook uitgevoerd En al
ware dit zoo niet wat ik echter niet
toegeef dan is het nog de plicht der
overheid en, naar mijne meening, een eisch
der gerechtigheid, om voor zware misdrijven
de doodstraf in onze burgerlijke strafwetge
ving op te nemen. Het récht der overheid
om de doodstraf in onze bnrgerlijke straf
wetgeving op te nemen wordt, naar ik meen,
dan ook door niemand ontkend. In het
militair strafrecht hebben wij de doodstraf
nog, en ia het ontwerp-wetboek van militair
strafrecht, door de vorige regeering ingediend,
de doodstraf als straf behouden. De
Regeering heeft dus wel degelijk het
"hoid erkend, om de doodstraf
^sen in de militaire
8U ;zien van de
burgerlij,. .egeering
gezegd, <k. i s daarin,
om redenen van opp- uu_ j doodstraf
weder op te nemen.
Over het al of niet wenscheiyke van de
doodstraf zal ik niet verder uitweiden, doch
Ik ben het met de vorige Regeering om
trent die opportuniteitsredenen niet eens. Ik
meen dat het een eisch der gerechtigheid is
4e doodstraf in onze burgerlijke strafwetge
ving op te nemen en voor ons een plicht,
waar in de Heilige Schrift aan de overheid
dat recht om de doodstraf toe te passen van
Godswege is gegeven. In de strafwetgevin
gen van de meeste landen bestaat de dood
straf dan ookin Oostenrijk, Buitschland,
Rusland, Frankrijk, Spanje, Engeland, Ame
rika enz. En dat zij ook nog wel degelijk
wordt toegepast, dat leert ons de voltrekking
er van nog niet zoo lang geleden in Frank
rijk en in Spanje. Als de doodstraf werke
lijk eene straf was, die niet meer past in
onzen tjjd, dan zoude zij wel uit de bui-
tenlandsche strafwetgevingen zijn verwijderd.
Neen, bij gemis van de doodstraf, zeide een
paar jaar geleden de heer Heemskerk, wiens
gemis ik hier zeer betreur, ontbreekt de
kroon aan ons strafrecht.
Doet de Minister in deze niets, dan zal
dat door mij en door velen in de Kamer en
in het land worden betreurd."
Het is goed dat wij zoo nu en dan eens
op nieuw aantoonen het standpunt, dat die
afgevaardigde inneemt.
Op kalme wijze antwoordde de minister
van justitie, daarbij zija evolutionistische
overtuiging stellende tegenover „den zooge
naamd aan Gods Woord ontleenden eisch."
Hij zeide het volgende
„Of de moorden en doodslagen in de laat
ste jaren zoo zijn toegenomen als door den
geachten afgevaardigde uit Middelburg is ge
schilderd, meen ik te moeten betwijfelen,
maar indien dit het geval is, is het mijne
overtniging, dat het meer hieraan ligt, dat
de moordenaars en doodslagers niet gevat
worden, dan dat zij niet worden ter dood
gebracht, en voor de toepassing van de
doodstraf most men, gelijk voor elke andere
straf, eerst den man hebben.
Wat het principe betreft, moet ik dit ver
klaren. Wauneer ik meende, gelijk de ge
achte afgevaardigde doet, dat het Gods wil
is dat de doodstraf in ons strafrecht werd
opgenomen, zou ik geen dag wachten om
een voorstel bij de kamer in te dienen, en
wanneer ik lid van de kamer was zou ik
geen oogenblik aarzelen om gebruik tema
ken van mijn recht van initiatief.
Een principieel debat over de wensche-
lijkheid van de doodstraf zal van mij op
dit oogenblik niet worden verlangd. Er
zijn in wetenschappelijke geschriften tal van
argumenten tegen de doodstraf aangevoerd
en êen daarvan wil ik ter sprake brengeD,
omdat de geachte afgevaardigde de dood
straf de kroon van het strafrecht heeft ge
noemd.
Het is een geschiedkundig feit, dat bij de
vorming van gemeenschappen, van stammen,
volken en staten de gemeenschap had een
nasleep van asotiale en anti-sociale individuen.
De anti-sociale elementen werden eerst een
voudig beschouwd als vijanden der gemeen
schap en zooveel mogelijk uit den weg
geruimd, maar langzamerhand werden de
hulpbehoevenden, misdeelden en misdadigers
opgenomen in de gemeenschap en gebracht
onder de hoede van het gezag en won meer
en meer de overtuiging veld dat ook zij
recht hebben om zooveel mogelijk deel te
nemen aan de schatten van beschaving eD
ontwikkeling die wy ook hebben als erfdeel
van onze vaderenzeker niet altijd als loon
voor onze eigen verdiensten, en tevens dat
wij ook mede hebben te dragen de schuld,
of een gedeelte der schuld, die perslot van
rekening op hen rast. Daarom geloof ik,
dat de invoering van de doodstraf zonder
absolnte noodzakelijkheid niet zon zijn eene
kroon van ons strafrecht, maar inderdaad
zoude zijn een groote stap terug, eene daad
tegen de beschaving, en in stryd met den
geheelen ontwikkelingsgang der menscbheid."
Dit is even kort als krachtig en kern
achtig gezegd.
Natunrlyk was de heer Lucasse niet be
vredigd; en zyn repliek getnigde daarvan:
„De minister twijfelt er aan, zoo zeide hij,
of moord en doodslag tegenwoordig zooveel
meer toenemen. Ik twijfel daaraan niet.
Maar, zegt de minister, bij het begaan van
kapitale misdrijven worden de daders niet
altyd ontdekt en in dat geval, argumenteerde
hij, zou de doodstraf toch niet knnnen toe
gepast worden.
Natunrlyk, maar daarom behoeft de dood
straf niet in onze strafwetgeving te ont
breken, want er worden toch ook wel eens
groote misdadigers gevat, op wie de straf,
in bepaalde gevallen, wel zou kunnen toe
gepast worden. De minister verzekerde
echter, dat hij aan deze zaak niets wenscht
te doen en voegde er bij, dat, als bij lid der
Kamer was en meende dat Gods wil gebood
dat de doodstraf in de strafwetgeving werd
opgenomen, bij zonder aarzelen van het
recht van initiatief zou gebruik maken
tot wederinvoering er van.
Vele leden der Kamer zyn met mij van
oordeel, dat de doodstraf in onze strafwet
geving niet mag ontbreken ook op grond
van Gods Woord, ons in Genesis IX: 6 en
Romeinen XIII: 4 medegedeeld. Het zal
dan ook misschien kannen gebeuren dat, als
de regeering bij haar voornemen blyft vol
harden, van de *yde der Kamer nog een
voorstel te wachten is tot wederinvoering
van de doodstraf."
Wy zijn nieuwsgierig of het zoo ver komen
zal.
Van veel sympathie voor het idee van
den heer Lucasse bleek in de kamer nog
niet. Maar die kan nog komen.
Waar de afgevaardigde van Middelburg
zich beroept op andere landen, zon hij, dunkt
ons, wel doen, zich eens vóór dien tyd goed
op de hoogte te stellen van de kwestie of
in landen, waar de doodstraf nog wordt in
eere gehouden, deze nog wordt toegepastof
zij niet dikwijls veranderd wordt in een
andere straf en vooral of in zulke landen
het aantal misdaden naar evenredigheid Biet
veel grooter is dan in oos land.
En hoe dnrft men toch den eisch van
wederinvoering der doodstrat doen hooren
met het feit voor oogen, dat in de aange
haalde landen zoo dikwyis gerechtelijke
dwalingen aan het licht komen, die niet
ten vuile zyn te herstellen
Wij vestigen de aandacht van do voor
standers van de doodstraf op een duidelijk,
maar evenzeer treurig sprekend feit, waar
van onder Verschillende berichten in het
bijvoegsel tot dit nommer melding word-
gemaakt.
In 1852 zijn in Frankrijk personen ten
onrechte wegens moord verbannen. Hnn
onschuld is nu duidelijk gebleken; maarzij
zijn middelerwyi in ballingschap gestorven.
Is zulk een misslag te vergeven
Neen voorzeker, al is hy te begrijpen.
Maar kan het dan een Gode welgevallig
werk zijn door toepassing van de doodstraf
voor eeuwig den weg af te snijden om der-
geiyke dwalingen goed te maken tegenover
de slachtoffers daarvan?
En wat het beroep van den afgevaar
digde van Middelburg op de militaire wet
geving betreft, wij knnnen dit niet gelukkig
noemen.
De burgerlijke en de militaire werelden
zyn zoo geheel verschillend, dat deze niet zijn
te vergelijken. En de afgevaardigde zal
toch zeker allerminst al wat op militair
gebied in zwang is, willen overbrengen in
het burgerlyk leven.
Zoo ook is het met de doodstraf.
Wat onder de krijgslieden, met hunne
eigenaardige taak en begrippen, noodzakelijk
wordt geacht, om in troebele tijden macht en
gezag te knnnen handhaven cn in den oorlog
streng te knnnen optreden, is daarom nog
niet noodig in onze burgerlijke maatschappij,
die op geheel andere grondslagen rus*, ter
wijl ook de burgerlyke wetgever en rechter
veel humaner in hun optreden kannen en
mogen zyn dan blijkbaar by de militairen
mogelyk is.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Meer dan eens hebben wy gewezen op de
in 1898 te houden Nationale tentoonstelling
van Vrouwenarbeid,
Er is echter uit het schryven van het te
Middelburg bestaand comité, opgenomen
in ons nommer van Maandag 6 Dec., gebleken,
dat men in onze omgeving lang nog niet vol
doende doordrongen is van het nuttige doel,
dat met deze tentoonstelling wordt beoogd.
Anders zou er zeker van meer zjjde belang
stelling daarvoor getoond zijn,
Het dunkt ons daarom een zeer verstandig
besluit om mejuffrouw Dull van Groningen uit
te noodigen in ons midden eenige mededeelin-
gen omtrent die tentoonstelling te doenen ieder -
in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te
nemen en daarbij inlichtingen te vragen.
De vraag, welken arbeid de vrouw verrichten
kan, is er eene van algemeen belang,, eene die
elke vrouw raakt, van welken rang of stand ook.
Wat mejuffrouw Dull zal meedeelen heeft dus
belang voor velen, zeer velen zelfs.
Welnu, moge Dinsdagavond a. in het Schut
tershof blijken, dat eene practische poging om
het belang der vrouw te bevorderen ook in
ons midden waardeering vindten velen gaarne
iets nader willen vernemen omtrent een plan
dat sympathie verdient.
De toegang staat voor ieder kosteloos open.
In den regel valt aan de openbare uit
voeringen, die de zangvereeniging Concordia
alhier geeft, een zeer druk bezoek ten deel,
doch die van Vrijdagavond maakte daarop eene
uitzondering. Daar was echter een klemmende
reden voor, want het onaangename weder hield
velen, die anders tot de trouwe comparanten
kunnen gerekend worden, terug van een gang
naar de Concert- en Gehoorzaal.
Deze minder goede opkomst had echter blijk
baar geen invloed op de stemming der zang-
geressen en zangers, die, 't mag gezegd, met lust
en ijver zich van hun taak kweten.
Het eerste nommer van het programma
ïsaaVs Opf&'ung, Oratorium nach Worten der
heiligen Schriftvoor soli en koor en pianobe
geleiding van H. Franke, werd goed uit
gevoerd en de onderscheidene solisten, op eene
uitzondering na leden van Concordia, deden
op loffelijke wijze hun best. Behalve de soli
der leden werd de baritonsolo gezongen door
den beer J. de Waeij uit Leuven, dien wij
reeds vroeger met genoegen op eene uitvoering
dezer vereeniging kennen leerden.
In Normannenzug, een concertstuk van Max
Bruch, voor baritonsolo en mannenkoor met
pianobegeleiding, bleek ons opnieuw dat er
ijverig is gestudeerd.
Het laatste nommer was Die Zigeuner, een
Rhapsodie van J. Becker.
Ook dit toonwerk, met zijn vele afwisseling en
zijn soli voor verschillende stemmen, viel by-
zonder in den smaak.
Zoowol bij dit als bij de andere nommers
toonde het publiek zich zeer dankbaar.
De heer P. Hoff van Bergen op Zoom, die
de pianobegeleiding op zich nam, verdient lof
voor de wijze waarop hij zich van zijne taak
kweet.
Den directeur van Concordia, den heerH. C.
de Waal, een gelukwensch met den goeden
afloop, die vooral aan zijn onvermoeid streven
en aan zijne leiding te danken is.
Natuurlijk werd de avond met een geani
meerd bal besloten.
Dezer dagen den wereldkampioen op het
rijwiel, den heer Cordang, sprekende, vernamen
wij van hem dat hij op zijne laatste reis naar
Engeland een zeer voordeelig contract heeft
gesloten met de groote Engelsche rijwielen-fa
briek Rover, waarvoor hy het volgende jaar
rijden zal.
Of hij te Londen met Huret en Armstrong
uitkomen zal, staat nog niet vast.
De heer Cordang hééft het voornemen zich
het volgend jaar to Londen te vestigen en
wel op een villa in do nabijheid van Crystal-
Palace.
Toevallig waren wij ook in de gelegenheid
om enkele fraaie kruizen en medailles te zien,
die den heer Cordang onlangs werden vereerd.
Het bestuur van de baan in Crystal palace schonk
hem een prachtig massief gouden eerekruis, de
Alg. Nedwielrijdersbond een groote gouden
medaille, beiden met inscriptie, en de wielrij
ders vereeniging T. H. O. R. het insigne dier
vereeniging in goud.
Heden zou de heer Cordang de gast z'i)n van
de wielrijderBvereeniging Meteoor te e r s e k e.
Tengevolge van het ongunstige weder werd
echter de komst van den heer Cordang en
ook een voorgenomen onderlinge wedstrijd op
het rijwiel eenige dagen uitgesteld.
De officier van gezondheid 2e klasse P.
van der Slooten, van hét 4e bat. 3e xeg. inf.
te Vlissingen, is van af heden tot den 15
Januari 1898 gedetaceerd bij het militair hos
pitaal te Middelburg.
Met ingang van 1 dezer zijn bij het Bel
gisch loodswezen te Vlissingen bevorderd
tot loodsde hulploodsen F. A Blommaert, J.
A. Barbé en It. F. Verstraete en is de loods,
leerling O. A. Fontaine in zyne zelfde hoe
danigheid overgeplaatst bij den Ioodsdienst te
Oostende.
Met ingang van 1 Januari a. s. is bevor
derd tot conducteur der brievenmalen van de
3e klasse P. Hanewinckel, thans kantoorknecht
ten spoor wegpo at kantore no. 2 té Rotterdam.
Naar men ons nader uit Goes meldt,
zou de ernstige verwonding, die daar in het
begin dezer week by zekeren B. werd geconsta
teerd, niet, zooalede spraakmakende gemeente
eerst had beweerd, door zyne vrouw zyn toe
gebracht, maar door den man zeiven zijn ver
oorzaakt, toen hij in benevelden toestand thuis
kwam.
Vrijdagavond hield te Ierseke de heer
C. E. van Koetsveld van Goes, daartoe uitge-
noodigd of in de gelegenheid gesteld door het
bestuur der kiesvereeniging Ora et- Labora,
eene rede ter ontwikkeling en aanbeveling van
een proportioneel kiesstelsel, en ter kennis
making met de Nederlandsche Vereeniging voor
evenredige vertegenwoordiging, waarbij hy tot
toetreding aanspoorde.
Van de gelegenheid tot debat en tot het
vragen van nadere inlichtingen werd gebruik
gemaakt door een der niet talrijk opgekomen
hoorders, die allereerst een nadere ontwikke
ling vroeg van een der 26 of 27 stelsels, die
volgens den redenaar reeds voorgesteld zijn
om tot het doel te geraken, en ten tweede zijn
vrees te kennen gaf, dat, waar in de Kamers
geen partij de meerderheid zal krijgen, de
kroon moeilijk een regeeving zal kunnen vor
men, die op voldoenden steun by de partijen
zal kunnen rekenen.
Aan het eerste verzoek werd voldaan, en
wat het tweede punt betreft, die moeilykheid
komt nu ook, zeide de heer Koetsveld, voor
en wordt dan gewoonlyk opgelost door de
vorming van een cabinet d'affaires, dat soms
nog meer uitvoert dan een ministerie van
beginselen. In ieder geval kon, meende de
redenaar, dit bezwaar niet gelden als een be
zwaar tegen een evenredige vertegenwoordiging.
Tot dupliek werd geen gelegenheid gegeven.
Maandag a. wordt te Hoek, in verbinding
met Torneuzen, een rijkstelegraafkantoor,
ingericht met telepboondienst, voor het alge
meen verkeer geopend.
Het zal op werkdagen geopend zijn van 8
u. 30 min. tot 11 u. 30 m. voor- en van 1 u.
30 m. tot 3 u. 30 m. en 6 tot 8 uren nam.
(Spoortyd), en op Zon- en feestdagen gesloten
1 bly ven.
Algemeen Overzicht.
Keizer Franz Jozeph heeft den beslissenden
stap gedaan, en op eigen gezag de maatrege
len verordend, welke langs een parlementairen
weg niet waren tot stand te brengen. Men
moge het betreuren, dat de toestanden in een
constitutioneelgeregeerden staat leiden tot zulke
een terzijdestelling van de wetgevende macht
niemand zal ontkennen, dat het noodig ia
dat de keizer doet wat des rijksraads is.
Daarbij komt, dat het zelfstandig optreden
van den keizer en het kabinet geen willekeurig
ingrijpen in de rechten der volksvertegenwoor
diging isde grondwet geeft het uitvoerend
gezag uitdrukkelijk de bevoegdheid te doen
wat thans gedaan wordt. En hoewel, naar
bijna alle beoefenaars van het staatsrecht aan
nemen, ernstige twijfel bestaat, of een kei
zerlijk besluit voldoende is, waar het geldt de
regeling van de gemeenschappelijke belangen
van beide deelen der monarchie, daar staat
ten minste boven bedenking de bevoegdheid
van den keizer, om bij gemis aan overeenstem
ming zelf te bepalen, welk aandeel beide4ryken
in de gemeenschappelijke uitgaven zullen by-
dragen.
Van 's keizers besluit in deze heeft Von
Gautsch mededeeling gedaan aan de commis
sies uit de beide zijden van den Rijksraad,
maar hij voegde er bij, dat de regeering de
hoop niet heeft opgegeven, vóór 1 Mei 1898
(den door Hongarije gestelden uitersten termyn
voor de vernieuwing van het vergelijk), tot
overeenstemming te komen, en zoodoende langs
wettigen weg voorzieningen te treffen aangaande
het handelsverdrag, de douanerechten en de
Oostenryksch-Hongaarsche Bank.
In hoever kans bestaat dat die hoop ver-
wezenlykt wordt hangt van zooveel omstan
digheden af, dat het verkeerd ware te trachten
in wat nu voorvalt een aanwyzing voor den
vermoedeiyken afloop te vinden.
De clubs der linkerzyde hebben in een com
muniqué haar leedwezen uitgedrukt over het
mislukken der onderhandelingen met de regee
ring, daar zjj de noodzakelykbeid erkennen om,
met het oog op de economische belangen des
Rijks, den wetgevenden arbeid te hervatten;
Zij blijven daarom bereid overleg te plegen
over een wettelyke regeling van het verschil
punt tusschen de beide nationaliteiten in Bo-
hemen.
Een voor de regeering minder gunstig teeken
is, dat de eendracht tusschen de Polen en
de Czechen door de jongste gebeurtenissen niet
beeft geleden, zoodat de regeering, meer dan
men aanvankeiyk meende, met beide groepen
te rekenen zal hebben.
Tot zekere hoogte staat de Spaansche te*