MIDDELBURGSCHE COURANT.
N°. 291
140® Jaargang.
1897.
Vrijda
g
10 December.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.-
Afzonderlyke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelburg 9 Dec. 8 u. vm. 39 gr. 12 u. 46 gr.,
av. 4 u. 44 gr. F. Verw. tam. kr. W. w., buiig.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te VlissingenC. N. J. de Vey Mestdagh te
Goes: A. C. Bolluït, firma Wed. de Jonge.
Middelburg 9 December.
Enkele indrukken ran ren parle
mentair-politiek debat.
ii.
(Slot.)
Op zijne bekende hoffelijke wijze heeft de
minister Pierson, namens het geheele kabi
net, ia de kamer gesproken eu het stand
punt weergegeven, dat dit heelt ingenomen
tegenover de eischen der verschillende
partijen.
De premier begon met te herinneren aan
hetgeen was gezegd door den Zaandamschen
afgevaardigde wiens voorbeeld, om niet
in retrospectieve beschouwingen te treden
over hetgeen plaats heeft gevonden bij de
afgeloopen verkiezingen, hij wilde volgen
toen deze sprak van het tollenaarsgebed,
dat het niet overmatige nederigheid zou zijn
voor elke partij om na een verkiezingsstrijd
op de lippen te nemen.
„Dit is een nobel woord en een waar
woord," zeide de premier, „en het moet tevens
dienen tot richtsnoer bij de verdere bespre
kingen althans mij zal het tot richtsnoer
zijn by mijn spreken op dit oogenblik.
Echter is dit niet door allen geschied.
Door den geachten afgevaardigde uit Slie-
drecht, den heer Knyper, is aanmerking
gemaakt op zekere strooibiljetten, die in
den tijd, dien hij noemde den tiendaagschen
veldtocht, van liberale zijde zijn verspreid.
Ik zal zeker niet alle strooibiljetten in be
scherming nemen, die van liberale zijde bij
die gelegenheid zijn verspreid; maar ik
wensch aan leden van de andere zijde der
Kamer te vragen, of zij van hun kant alle
strooibiljetten in bescherming zouden willen
nemen, die van niet-liberale zijde zijn ver
spreid
Maar om nu terug te komen op dien tien
daagschen veldtocht, zoo vervolgde de minis
ter de geachte afgevaardigde uit Sliedrecht
heeft groote verwijten gericht tot de liberale
partij wegens de houding, in die dagen door
haar aangenomen. Ik kan echter werkelijk
niet toegeven dat de liberale party bij die
gelegenheid iets heeft misdaan, behalve het
geen ik zooeven noemde, en wat toch wel
op de rekening van alle partijen zal staan.
Wat is geschied Aanvankelijk heeft
elke fractie van de liberale partij getracht
te zegevieren dit was haar rechtof het
altijd verstandig was laat ik daar. Bij de
herstemming heeft zich de verwantschap
van die fractiën geopenbaard, en toen is
gebleken dat er, in weerwil van. alle ge
schilpunten en nuances, toch éene groote
liberale partij in Nederland is. Dat dit niet
precies naar den smaak is geweest vau
andere staatkundige partijen in den lande,
is wel bekend. Het behoeft ons niet gezegd
te worden.
Maar door den uitslag der verkiezingen
en door de wijze van strijd voeren was mij
vanzelf de weg gewezen, toen my de ver
eeren de taak werd toevertrouwd om een
kabinet samen te stellen. De geheele libe
rale partij had te zamen gestredengeavan-
ceerden en minder geavanceerden hadden
elkander gesteundderhalve scheen het mij
volkomen evident, dat een ministerie moest
worden gevormd, dat zooveel mogelijk ver
tegenwoordigde die verschillende fractiën,
Het moest niet zyn een ministerie van
enkele fractiën, maar een ministerie van de
geheele liberale party, en inzonderheid moest
vertegenwoordigd worden ook dat wezen
de verkiezingen duidelijk aan die fractie,
die sociale politiek in haar vaandel had
geschreven.
Nu wordt gevraagdis het thans niet
treurig gesteld met de homogeniteit van
dit kabinet? Enkele leden, niet de geachte
afgevaardigde uit Sliedrecht alleen, hebben
zich bij uititek bezorgd gemaakt over die ho
mogeniteit. Het schijnt dat die heeren bijzon
der prijs stellen op een krachtig en sterk
kabinet. Zij hebben verschillende der minis
ters onder een vergrootglas geplaatst en
constateerden zekere afwykingen, die de
door hen zoo teergeliefde homogeniteit in
gevaar brachten.
Ik durf herhalen wat geschreven staat in
de Memorie van Antwoord, dat er inderdaad
tnsschen de leden van het kabinet homoge
niteit bestaat to all practical intents and
purposes. Alle leden behooren tot de liberale
partij, en er zijn toch wel algemeene liberale
beginselen. Deze worden door ons allen
met warmte beleden. Zelfs ten aaDzien van
de sociale politiek en de grenzen der staats
zorg bestaat in beginsel volkomen homoge
niteit.
Daar sommigen meenen dat ik hierin te
ver ga, zal ik de zaak van naderbij met u
bezien. Wanneer men de geheele liberale
partij in oogenscbonw neemt, vindt men
daar, zooals bij elke party, eene uiterste
linker- en een uiterste rechterzyde. De
uiterste linkerzijde nadert de socialisten en
pleit voor zeer ver gaande Staatszorg, ter-
wijl de uiterste rechterzyde gevormd wordt
door de mannen van het laisser faire. Deze
twee fractiën bij elkaar te brengen in een
Kabinet zou absurd zgn geweest en heb ik
dan ook niet beproefd. Daartnsschen bevinden
zich echter twee fractiën, niet alleen in de
Kamer maar in het geheele land, die in
het Kabinet zijn vertegenwoordigd. Waarin
verschillen zy en waarin stemmen zij
overeen
Toen Macaulay den 22en Mei 1846 iD
the House of Commons de ten hours bill
verdedigde, wees bij met volkomen juistheid
de twee groote gevaren, die ten aanzien
van de Staatszorg te ontgaan zijn, aan.
Hy zeide: „Ik weet niet wat de grootste
pest is voor de maatschappy Macanlay was
niet bang voor sterke uitdrukkingen eeD
vaderlijk bestuur, dat zich met alles bemoeit,
zich dringt in elk onderdeel van ons be
staan, en zich verbeeldt, dat het iedere
zaak voor iedereen beter kan doen dan ooit
iemand voor zichzelvenof een zorgeloos
traag bestuur, dat misstanden, die het
gemakkelgk kan verwyderen, laat aangroeien
en zich vermenigvuldigen en op alle klachten
en protesten maar éen antwoord heeftwij
moeten de dingen aan hun natnuriyken loop
overlaten, „wij moeten de zaken haar gang
laten gaan." De Regeering onderschrijft deze
woorden volkomen. In dat opzicht is zij
eenstemmig. Zij wil geen Et at nourrice, zij
wil geen Et at gendarme.
Het onderscheid tnsschen de beide frac
tiën, waarvan ik sprak, bestaat hierin, dat
de eece het eene gevaar, de andere het andere
gevaar het meest ducht. De eene groep is
het meest bedacht dat de Staatszorg zal
overdreven worden, de andere, dat zy zich
niet ver genoeg zal uitstrekken.
Wanneer nn deze menschen een debat
voeren, gelyk thans wordt gevoerd, wanneer
zij blijven op het terrein der algemeenheden
en theorieën, dan openbaart zich een sterk
verschil tusschen hen; dan accentnëertieder
sterk zijne eigen meening, dan staan zij
bijna als vuur en vlam tegenover elkaar
terwijl zij toch inderdaad op denzelfden
grondslag staan, immers beiden beamen, wat
men uitgesproken vindt in de zooeven door
mij aangehaalde woorden van Macaulay.
Wanneer men echter komt op practiscb
terrein en vraagtdezen oi genen maatregel,
zyt gij daar voor, dan vindt men meestal
eenstemmigheid. Het verschil, dat tnsschen
hen bestaat, openbaart zich dns meer in
woorden en klanken dan in concrete denk
beelden. Het mag zgn dat de een veel
geestdrift voor een maatregel openbaart,
terwijl de ander in die geestdrift niet kan
deelen, maar daarom keurt bij den maatregel
nog niet af. Dat ik dit alles niet voor het
eerst verkondig, is bekendik heb het meer
uitgesproken; ja, zelfs een u welbekend stuk
geteekend, waarin deze denkbeelden zgn
uiteengezet.
Evenwel is men bij de samenstelling van
dit Kabinet zeer voorzichtig te werk gegaan.
Voor dat zich het Kabinet constituëerde,
voor dat men mij gemachtigd heeft de lijst
der toekomstige ministers aan H. M. de
Koningin-regentes aan te bieden, hebben wij
zorgvuldig onderzocht of wy ons konden
verstaan ten aanzien van de te nemen prac-
tische maatregelenen toen na lange beraad
slagingen, waarbij geen enkele qnaestievan
staatsbeleid van eenige beteekenis onbe
sproken is gebleven, gebleken was, dat wy
het eens waren, meende ik te kannen con'
sta'eeren dat er bestond eene waarachtige
homogeniteit in beginsel, zoowel als in toe
passing. En op de toepassing komt het
hoofdzakelijk aan.
Vraagt men nu of deze ministers innerlijk
op elk ander gelijken als de exemplaren
van een Tauchnitz edition, d&u zeg ik „neen."
Ik zou ook niet gaarne omringd zijn van
mannen, wier gevoelens als droppels water
op elkander geleken. Zelfstandige mannen,
die van tijd tot tyd onderling van meening
verschillen en met warmte weten tes'rijden
voor hunne zienswijze, kunnen echter zeer
goed met elkander samenwerken, zonder dat
dit in eenig opzicht aan de homogeniteit
afbreuk doet."
Hierna richtte de premier zich tot den
heer Knyper, die enkele vragen had ge
steld; en gaf op de volgende, van meer
algemeenen aard, dit nader bescheid:
„Waarheen wij koers zetten?
Niet naar het land van Kokanje. Wij
streven naar grootere rechtvaardigheid in
onze wetten, naar betere zorg voor de
jengd, betere voorziening in het lot van
armen en misdeeldendit alles met hand
having van de aloude vrijheid en met klim-
menden eerbied en ontzag voor alle ern
stige eerlijke godsdienstige en andere
overtuigingen.
Waar zoekt gij uwe meerder
heid? Verloren is het kabinet dat naar
eene meerderheid zoekt. Het verbeurt zijn
zelfstandigheid. Maar wij willen onderzoe
ken wat 's lands belang medebrengt, wets
ontwerpen voordragen, die, wel voorbereid,
door Ons verdedigd zullen worden met
warmte en overtuiging. Gelakt het ons, dat
die ontwerpen worden aangenomen, dan
znllen wy er ons in verhengengelakt het
ons niet, dan zal het blijken, dat dit octet
niet past bij uw zeer gemengd koor."
In de détails zullen wy den minister niet
volgen. Het was ons te doen onze lezers
bekend te maken met het algemeen stand
punt, dat de regeering inneemt, krachtens
haar ontstaan en de door baar op zich
genomen taak.
Van dezelfden, meer algemeenen aard was
echter wat hij aan het adres der Socia
listen opmerkte.
Met groote belangstelling heb ik zoo
zeide hy gehoord en nagegaan wat door
ben gesproken is in dit debat en ik heb er
veel uit geleerd. Ik ben bevestigd in mijne
opvatting omtrent het groote verschilpunt
tnsschen socialisten en niet-socialisten. Door
mij daarvan rekenschap te geven en mij
daarin te verdiepen ben ik gekomen tot
eene ruimere en mildere appreciatie van de
socialisten, tot waardeering inzonderheid van
de matiging die zij aan den dag legden in
dat debat.
Wat is bet kardinale verschil tnsschen
socialisten en niet-socialisten Het loopt
over de vraaghoe denkt gy over de ar
moede, over het pauperisme? De socia
listen zijn de meening toegedaan dat bet
blijven bestaan van bet paaperisme eenvou
dig een vraag is van willen of niet willen.
Zoodra men het ernstig wil, zal het panpe
risme verdwijnen.
Dat is onze meening niet. Het paape
risme hangt, naar onze overtuiging, samen
met tal van in- en uitwendige, zedelijke,
oeconomi8che en sociale oorzaken. Het voort
bestaan van het pauperisme is voor ons niet
eene qnaestie van willen of niet willen bij
den Staat en de gegoede burgerij. Denkt
n echter nn goed in bet socialistische stand
punt in, en bedenkt dan welk eene zelfbe
heersching van hen wordt gevergd. Stelt u
voor dat hier een meubel stond, waar ieder
over 8trnihelde en dat hier alleen daarom
bleef staan, omdat enkele personen nu een
maal niet verkozen dat het verwyderd werd
Welk een toorn en verontwaardiging zon
dit opwekken 1 Het meubel, in mijn voor
beeld, is de armoede. Zij hindert ook ons,
maar wij zijn niet de meening toegedaan,
dat zy verdwijnen kan zoodra wy dit ver
kiezen.
In die opvatting der socialisten ligt hunne
zwakheid, wetenschappelijk gesproken. Het
schijnt my gemakkelijk aan te toonen, dat zy
op dit punt in eene groote dwaling verkee-
ren. Wanneer men «(jne ©economische sta*
diën goed heeft volbracht en vooral die
oude oecor.omen niet heeft verwaarloosd,
waarvan ik hedenmorgen gesproken heb,
dan weet men dat de armoede niet is eene
zaak van willen of niet willen, maar van
kunnen of niet kunnen. De armoede is voor
ons een groote alp dien wij niet met een
machtwoord verwijderen kunnen. Wy kun
nen er wel een stuk van afgraven, maar
niet bem slechten. Daarin ligt de zwakheid
der socialisten dat zij het tegendeel meenen.
Maar tevens Iaat ik er dit onmiddellijk
bijvoegen ook hunne onmisbaarheid;
want wat is ons gevaar?
Juist omdat wij diep overtuigd zijn van
de groote menigvuldigheid van de oorzaken
der armoede, zouden wy langzamerhand
kunnen komen tot eeue fatalistische opvat
ting wy zouden, om eene bniselijke uit
drukking te bezigen, bij de pakken kannen
neerzitten. Van waar zal de kracht komen,
om dat groote kwaad te bestrijden, vragen
wij ons dikwijls mismoedig af. Het is goed,
dat van tyd tot tyd mannen opstaan, die
den zweepslag doen klinken en ons opwek
ken om althans te doen wat wy knnnen.
Men kan den alp niet opruimen, maar wel
kan hy verlaagd worden. Bovendien in
magnis voluisse is reeds veel en bestrijding
van kwaad een verheffende arbeid.
Ik breng er den heeren socialisten mijne
hulde voor, dat zij, in weerwil van hunne
overtuiging omtrent de oorzaken der armoede,
gesproken hebben op eene wijze, die debat
mogelijk maakt, ja voortzetting van debat
uitlokt. De regeering is tot die voortzetting
steeds bereid.
Wat zij het liefste zal zien is, dat, als
wij met bescheidenheid pogingen doen om
nooden te lenigen, boewei niet op zoodanige
wijze als door de socialisten wordt gewenscht,
deze ons toch de hand zullen bieden, en
ofschoon zij moeten zeggengij doet niet
alles wat wij zouden willen, toch hunne
sympathie betuigen en bun steun verleenen
aan hetgeen wij voorstellen.
Inta8scben zon ik hnn eene zaak wenschen
aan te bevelen, namelijk om op een minder
kwaden voet te leven met staathuishoud
kunde en statistiek. Ik heb oeconomische
en statistische stellingen hooren verkondigen,
die verbysterend waren. Onder andere was
er eene misvatting, die steeds terugkeerde,
de verwarring van groot-kapitaal met groote
kapitalisten. Het groot-kapitaal is een macht
geworden in onzen tyd, maar dat het den
middelstand drnkt is niet nauwkeurig, want
het groote kapitaal komt voor een belangryk
deel jnist nit den middenstand voort, het
wordt volstrekt niet uitsluitend gevormd
door de groote kapitalisten. Voor een deel
ja maar niet alleen of inzonderheid. Er zijn
landen waar men de groote kapitalen jnist
zoekt bij den middenstand. In Frankryk
worden by voorkeur obligatiën uitgegeven
van niet meer dan frs 500. Zoo worden
de kleine kapitalen byeengebracht,- en te
zamen vormen zij het groot-kapitaal.
Men moet niet denken, dat altijd groote
kapitalisten met de winst gaan strijken, o
neen, het zyn veelal de kleine. Wil men
een voorbeeld De Nederlandsche Bank beeft
zeer zeker een groot kapitaal, twintig mil-
lioen plus de reserve. Weina, ruim twee
derden van bare aandeelhouders bezitten
minder dan 5 aandeelenvan de 3800 aan
deelhouders 26G0. De kleine kapitalisten
vormen het groote kapitaalwanneer het
gevormd is, drnkt het das niet op den mid
delstand, maar verrijkt het dien.
Ook nog op eene andere wijze. Wanneer
eene groote fabriek verryst, ziet men soms
vele kleinere fabrieken ten gronde gaan,
maar hier is ook een ce gu'on voit et ce quon
ne voit pas. Want diezelfde groote fabriek
geeft tot bet ontstaan van allerlei kleine
industrieën aanleiding. Dikwyis levert zij
ook halffabrikaten af, dié in tal van kleinere
industrieën worden verwerkt.
De groote fabriek is bovendien, gelyk élke
groote naamlooze vennootschap, de meest
democratische inrichting, die op den aard
bodem staat, zy neemt het talent, waar zy
het vinden kan.
Ik mag hier nit langdurige ervaring
spreken.
Hoevele personen zijn langzamerhand op
geklommen van den arbeidersstand tot de
bourgeoisie. Ja zelfs iet hooger, doordat
zij zijn opgenomen in eene kleine corpy^e.
Ik kan u een man noemen die als gevJftn
schrijver aan een bankinstelling (niet
Nederland) is gekomen en thans president
diereelfde instelling is. Zulke dingen ge
beuren. Dat is de werking van datzelfde
groot-kapitaal, waaraan men zulk een neer-
drnkkenden, ecraseerenden invloed op den
middenstand toekent.
En raadplegen wij nn de statistiek. Het
geen de heer Van Karnebeek daaromtrent
gisteren zeide is volkomen waar men kan
geen enkel kenteeken noemen van het ver-
dwijnen van den middelstand. Integendeel,
als men wandelt door de nieuwe buurten
van 'e-Gravenhage, zal men zien hoeveel
moeite het kost groote villa's te verhuren,
terwijl de woningen voor den middelstand
dadelijk na het bouwen, ja nog vóór de
voltooiing verhaard zyn.
Omtrent het vraagstuk der pensionee
ring van werklieden verklaarde
de minister, aan het adres van den heer
Nolens, dat hij hierop niet diep wilde in
gaan, wijl het onderwerp niet ryp wasvoor
beslissing.
Het door de regeering omtrent dit pant
in de Memorie van antwoord gezegde had
teleurstelling gewekt; maar die teleurstel
ling kwam den premier onrechtvaardig
voor. „Wat had men dan gewenscht?" vroeg
hij. „Dat wy zouden zeggen: wij weten nog
in de verste verte niet wat de peDsionee-
ring der werklieden zal kostenhetzy 5;
10 of 16 millioen cijfers die ik voor mij
heb gehad van verschillende vroegere plan
nen ook niet wie de kosten zal moeten
dragen, of dat geld zal worden bijeenge
bracht door de patroons of de arbeiders of
den Staat of hoe die som zal moeten wor
den verdeeld over die drie partijen daar
omtrent kannen wij geene inlichtingen
geven maar toch verzekeren wij u, dat
wij eerlang een wetsontwerp zullen indie
nen om deze materie te regelen Zou dat
verstandige taal geweest zijn Zou dat
overeen te brengen zijn met die echte Ne
derlandsche nuchterheid en bezadigdheid,
die in deze Kamer steeds en in ruime mate
is gewaardeerd
Zoo heeft de premier dan het standpunt
van de regeering breedvoerig ontvouwd.
Of hy de vooruit8trevend-Iiberalen geheel
bevredigd zal hebben
Wg betwijfelen het.
Maar toch is er veel, zeer veel in bei;
door bem gesprokene dat reden geeft om
de toekomst met vertrouwen te gemoet
te gaan.
By de repliek van den heer Drucker, die
met den heer Kerdijk wel op post zal zijn,
wanneer het noodig mocht wezen, de regee
ring aan te sporen waakzaam en werkzaam
zich te toonen, constateerde deze dat bij het
kabinet geen bezwaar bestaat, zoo noodig,
wetsontwerpen door bgzondere commissaris
sen te doen verdedigen. Deze verklaring werd
Woensdag nog döor den minister van justitie
nader bevestigd, voor zoover het zijn depar*
ment betreft.
Dat kan de vruchtbaarheid van den par
lementairen arbeid in de hand werken.
Nu wachten wij op de daden van het kabi?
net; aan bew'ijzen van den goeden wil der re
geering is groote behoefte; en wg herhalen
wat mr Kerdijk zeide„Één feit weegt soms
meer dan op tegen een zak vol theoretische be
schouwingen."
Het kabinet verkeert, met het oog op de
kracht der verschillende partijen in de kamer,
in een eigenaardige positie. Het moet met
beleid en overleg te werk gaan, wil het met
vrucht werkzaam zijn.
Maar wg zijn overtnigd.dat er nog veel
tot stand te brengen is wanneer bet steun
zoekt by de democratische groepen, die in
elke party zijn te vindenterwijl bij dé
regeliug van vraagstukken als persoonlijke
dienstpicht en leerplicht, wij stellig rekenen
op de medewerking van alle liberalen eq
sociaal-democraten om die in goeden, prac-
tischen zin op te lossen.