MIDDELBIRGSCHE COURANT. N°. 288 140e Jaargang. 1897. Dinsdag 7 December. Dezo courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagon. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., f2. Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer Middelburg 6 Dec. 8 n. vm. 37 gr. 12 u. 3 av. 4 u. 39 gr. F. Verw. tam. kr. Z. W w., Advertentiën voor het eerstvolgend nummer moeten des middags vóór één uur aan het bureau bezorgd zijn. Advertentiën: 20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen ran 17 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel} Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bij abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis aan het bureau te bekomen. Eene voor Zeelaod belangrijke beslissing. In Zee'and heeft men onder de benaming van vroon-, leen-, en hayman- of vrijlanden zeker aantal gronden, die óf niets óf minder dan de overige lande rijen in een polder tot onderhoud der dijk- agie opbrengen. Wie gaarne iets meer weten wil van den oorsprong vau dien vrijdom, leze de belang rijke memorie, daarover geschreven door Mr. Jacob Verheye van Citters, te vinden in 't Archief van het Zeeuwsch genootschap, en wel in deel VI. Voor mijn tegenwoordig doel moge een kort uittreksel uit dit belangrijke Btuk vol doende zijn. Zeeland bestaat uit eilanden, de eilanden uit wateringen en polders, en laatstgenoemden uit ambachten. Eerst heeft de zee de ambachteD opgeworpen, die meest alle, volgens een contract, taaschen den kooper of eigenaar van het schor eu de be dijkers daarvan aangegaan, met zeeweeren besloten zijn. Twee of drie ambachten, aan elkander gewassen en te zamen gegroeid, kwamen onderling overeen ééne dijkagie te maken, die dan water-ring heette, d. i. ons tegenwoordig watering. De directiën dier wateringen trachtten zich bij een andere watering aan te sluiten, en maakten er dan hun werk van, om door kanalen, die tus- schen de wateringen liepen, en door bet leggen van dammen te doen opslikken, waar door bij welslagen de tegenwoordige Zeeuw- sche eilanden ontstonden. De vroonen en leenlanden zijn daaruit voortgevloeid, dat de bedijkers der schorren meestal andere personen waren dan de koo- pers of eigenaren daarvan, die, uit geldgebrek oftewel om andere redenen, niet zeiven de bedijking deden, maar toch meestal daarbij geïnteresseerd waren, doordat zij hun schor óf om niet óf tegen een zeer lagen prijs ter bedijking uitgaven, onder voorwaarde, dat een deel van den te bedijken grond bun eigendom zou worden, en zij van dat eigendom geen dijkgeschot, dat is geen onderhoudskosten van den dijk, zouden be talen. Waar dan ook geen vroonen bestaan, kan men veilig beweren, dat de kooper of de eigenaren zelve de bedijkers waren en dientengevolge geen dijkvrije gronden for meerden. Wanneer nu de alzoo verkregen vroonlanden door den eigenaar van het am bacht werden verkocht, werden zij rechtens leenlandenwant zij moesten van den Graaf als ambacht ter leen gehouden worden. In dien nieuwen toestand behielden zij de oude voorrechtend. w. z. de vroonen, tot leen landen geworden, bleven dijkvrij. Staan wij thans nog even stil bij den oor sprong der zoogenaamde hayman- of vrij landen. In de bovengemelde kanalen tusschen de wateringen wiessen landpartijen op, waar van ik boven zeide, dat zij door de bemoeiïng der directiën tengevolge van het leggen van dammen tegen de zee beveiligd werden. Die aanwassen werden naar het oude Fransche woord h a y e, dat toesluitiDg beleekent, hay m&nland geheeteD, zooals ook genoemd werden de dalen of pannen in onze duinen, die door de zandheuvels rondom tegen de zee besloten waren. Omdat zoodanige lan derijen geen zeeweer behoefden, waren zij vrij van dijksonderhoud, en werden dienten gevolge later vrijland genoemd. Van dit laatste stappen wij thans af, om ons meer speciaal met de vroonlanden bezig te houden. Ik heb van het onderscheid in oorsprong tusaehen vroonen en vrijlanden alleenlijk melding gemaakt, omdat zij wel eens zeer ten onrechte met elkander ver ward worden. Wat echter duidelijk in het oog dient gehouden te worden is dit, dat èn de vroonen èn de vrijlanden krachtens hun nen oorsprong alleenlijk vrij zijn van eigenlijk gezegd dijksonderhoud. Ten aanzien van hetgeen wat onder het zoogenaamde dijkge schot buiten dyksonderhoud begrepen is, geldt die vrijdom niet, tenzij dit gestipuleerd werd in sommige bedijkingscontracten, zooals hier en daar 't geval is geweest, waarover straks nader. Gevolg van een en ander is dat men in Agenten. Te VlissingenC. N. J. de Vey Mestdagh te Goes: A. C. Bolluyt, firma Wed. de Jonge. schot doet betalen, maar niet voor 't volle bedrag. De oorsprong zal wel deze zijn, dat de aanslag zoodanig deel van het dijk geschot betreft, dat niet kan worden aan gemerkt als dijksonderhoud Immers krach tens den oorsprong der vroonen zal wel de regel geweest zijn, dat zij niets betaalden» en de uitzondering gedeeltelijke bijdrage. Thans echter is het juist omgekeerd en de regel gedeeltelijke betaling. Met het oog op deze geschiedkundige uit eenzetting van den oorsprong der voorrechten van de vroonen, zal het niemand vreemd dunken, dat er dikwijls verschil van ge voelen heeft bestaan over de toepassing van het beginsel. Omdat de vrgdom eene be perkte was, namelijk het eigenlijk gezegde dijksonderhoud betrof, is meermalen de vraag gerezen, tot hoever hij zich uitstrekte. Het dijkgeschot werd ook voor andere belangen dan dyksonderhoud geheveB, en daarom ging bet niet aan, de van de vroonen geheven bijdrage als een onveranderlijke fixum te beschouwen. Reeds uit het reglement op de dijkagiën in Zeeland van 1791 blijkt, dat er toenmaals vrijheid bestond, om de vroon-en vrijlanden door een hooger dijkgeschot te treffen, en dat is ook later zoo begrepen. In art. 131 van het reglement op den polder W alcheren (vastgesteld 27 Mei 1870) ik: „De van ouds bestaan hebbende onderscheiding in s c h o t b a a r en v r Ij- 1 a n d en hunne evenredige schotplichtig- heid, wordt in zoover behouden, dat, alleen bij verhooging van het tegenwoordig dijk geschot, die verhooging over alle gronden, naar hunne kadastrale oppervlakte zoo na mogelijk, gelijk zal worden toegepast". In art. 132 van het reglement van het waterschap Schouwen van 23 November 1871, vind ik„de bestaande onderscheiding in Dijkersland, Vroonland en Vrij- 1 and blijft behouden. De Remissiën van het dijkgeschot, voor sommige gronden van ouds verleend, blijven gehandhaafd. De verhooging boven het bedrag, dat vóór 1865 voor Dijkersland en Vroonland werd betaald, wordt, zoo na mogelijk g e 1 ij k e 1 ij k op alle gronden van het waterschap, naar hnnne kadastrale opper vlakte toegepast". Eindelijk lees ik in art. 102 van het Al gemeen Reglement voor de Polders of Water- icbappen in Zeeland, vastgesteld 8 November 1872, en later gewijzigd in 1873,1874,1883 en 1885„ter bestrijding van buitengewone uitgaven, veroorzaakt door rampen, bij zondere maatregelen in 't belang der waterkeering, zeewering of oeververdediging of door een belangrijke verandering, eene verlegging of uitbreiding der afwateringsmiddelen, kan ook van de vroonen en vrijlanden worden geheven een verhoogd geschot, overeen komende met het bedrag dat voor die zaak wordt omgeslagen over al de schotplichtige landen in den polder of het waterschap." In de Memorie van Toelichting op dat artikel schreven Gedeputeerde Staten: „In de reglementen van Walcheren en Schouwen is de bevoegdheid opgenomen, om ook het geschot van de vrij- en vroonlanden te ver- hoogen. Het is wenschelyk voorgekomen om ook in dit regiement die bevoegdheid toe te kennen, doch slechts in buitengewone gevallen. Het moge billijk zijn, dat in 't algemeen de rechten der vroon- en vrijlanden op vrijstelling of vermindering van het ge woon geschot, verzekerd blijven, minder rechtvaardig schijnt het dat die voordeelen ook worden genoten in buitengewone om standigheden deze waren ongetwijfeld niet te voorzien, en daarop, evenmin als op een buitengewone verbetering der uitwatering, viel te rekenen, tijdens het verleenen der rechten, zoodat men mag aannemen, dat deze niet met het oog daarop zijn toegekend. Doch ook uit anderen hoofde bestaan er redenen, die schijnen te pleiten voor de redelijkheid dat, doen zich buitengewone gevallen voor, de vrij- en vroonlanden, ge lijkelijk met de schotplichtige landen, de buitengewone uitgaven zullen dragen. Ont staan er rampen en wordt derhalve de polder bedreigd, dan verkeeren de vrij- en vroon landen in gelijk gevaar als de dykplichtige landen, en elk middel, aangewend, tot het afwenden van 't gevaar, verhoogt derhalve de meeste polders de vroonen en vrijlanden r*i ten deele in het zoogenaamde dijkge-lgelijkelijk beider zekerheid of waarde} de bijzondere maatregelen, uit voorzorg genomen in 't belang der waterkeeriug, zeewering en oeververdediging, kunnen geacht worden hetzelfde gevolg te hebben, terwijl door de verbetering der uitwateringsmiddelen de gronden in den regel worden gebaat, omdat zij invloed uitoefent op de vruchtbaarheid, De buitengewone kosten werpen alzoo mid dellijk of onmiddellijk voordeelen af, en de billijkheid schijnt te vorderen, dat de daar voor te brengen offers komen ten laste van hen die de voordeelen genieten; bovendien kan men wel aannemen, dat de vroon- en rljlanden is gewaarborgd dat de ewone werken, buiten hunne kosten of een onveranderd geschot, zullen in stand gehouden worden, doch minder w a a r s c h ij n 1 ij k is het dat men ver plicht zonde zijn eene belangrijke verbetering aan te brengen, zonder daarvoor van die landen een bijdrage te vorderen." Uit een en ander blijkt, dunkt mij, zon neklaar, dat verhooging van dijkgeschot ook voor de vroonen en vrijlanden mogelijk is. Toen dan ook de openbare wegen naar den eisch des tijds allerwege van kunstbe dekking werden voorzien, en dit dikwijls op initiatief der polderbesturen hetgeen be langrijke offers van de ingelanden eisehte, rees meermalen de vraag, of 't verhoogde geschot, dat 't noodzakelijk gevolg daarvan was, ook van vroonen en vrijlanden te hef fen ware, hetgeen in verschillenden zin be antwoord werd. In de polder Zonnemaire op Schouwen b. v. is bij eeue belangrijke wegsverbetering met bijna eenparige stem- beslist, dat alle gronden, dos ook vroon en vrijlanden, daaraan gelijkelijk zonden betalen, en in het waterschap Obster- en Sir Jansland is dat zelfs stilzwijgend toege past door het polderbestuur als eene gansch natuurlijke zaak, dus zonder een besluit dienaangaande van de vergadering van in gelanden. Dat ging eenige jaren goed, namelijk van 1883 tot 1889, toen één inge land bij Gedeputeerde Staten tegen de hef fing in verzet kwam. Gezegd college vroeg aan het polderbestuur op welken grond, in verband met de artikelen 101 en 102 van het Algemeen Reglement, de aanslag ge daan werd. Toen het Bestaar zich met die vraag tot de vergadering van ingelanden wendde, heeft laatstgénoemde uit persoon lijke consideratiën van die heffing afgezien, en is de kwestie dus niet principieel beslist, ten deele wel, omdat zij toen van luttel geldelijke beteekenis was, daar slechts 75 cent per Hectare voor wegsverbetering ge vorderd werd. In den laatsten tijd heeft de kwestie in dezen polder grooter gewicht gekregen, daar het net van kunstwegen aanmerkelijk uit gebreid is en aanzienlijke offers deswege van ingelanden gevraagd werden. Op grond daarvan deed inde voorjaarsvergadering van 1897 één der ingelanden van het waterschap het voorstel, om den aanslag voor de kunst wegen ook op de vroonen toe te pasBen, welk voorstel met bijna algemeene stemmen door de aanwezigen werd aangenomen. Echter kwam één der tegenstemmende ingelanden bij Gedeputeerde Staten in verzet, en dat college heeft daarop bij besluit van 29 Mei 1897 het bedoelde besluit der vergadering van ingelanden de dato 28 April 1897 ver nietigd uit overweging, dat art. 101 j° art. 102 van het Algemeen Reglement zoodanige heffing niet gedoogt. De vergadering van ingelanden van het waterschap Ooster en Sir Jansland, geen vrede hebbende met die beslissing, is daarvan ten bekwamen tijde in hooger beroep by H, M. de Koningin- Regentes gekomen, welk hooger beroep zoo in schriftelijke memorie als in mondeling plei dooi voor den Raad van State nader namens haar is toegelicht. Zakelijk heeft zij, tot staving van baar goed recht, om van de aangevochten be slissing van Gedeputeerde Staten vernieti ging aan H. M. de Koningin-Regentes te vragen, gewezen op het reglement op de dijkagiën van Zeeland van 1791, op de boven medegedeelde bepalingen in de reglementen van Walcheren en Schouwen, en op artikel 102 van het Algemeen Reglement, vooral in verband met de mede vermelde Memorie van toelichting, die alle duidelijk doen zien, dat verhooging van dykgescbot voor do vroonen mogelijk is. Het beweren van Ge deputeerde Staten, dat juist datzelfde art. 102 eene heffing van vroonen van de kunstwe gen verbiedt, omdat daaria duidelijk om schreven is voor welke buitengewone uitga ven geechotsverhooging van de vroonen ban plaats hebben, heeft de memorie en het mondeling pleidooi trachten te weerleggen, door er op te wijzen, dat in meergenoemd artikel 102 van wegen geen pprake kon en mocht zijn, omdat daarin alleen van direc- ten polderpiicht gewag fe maken viel, terwijl wegsverbetering geen bepaalde polderplicht is, dan voor zoover die bij het bedijkings contract is opgelegd. Waar de vergade ring van ingelanden tot wegsverbetering beslist, doet zij dit vrijwillig, en geenszins krachtens eenige wettelijke verplichting, weshalve artikel 102 over dit punt zoo min vóór als tegen de aanhangige kwestie iets bewijst. Eindelijk heeft de memorie uit de bedoeling van artikel 102, zooals zij zich kenbaar maakt in de Memorie van Toe lichting, trachten aan te toonen, dat de provinciale wetgever van 1872 aan de vroo nen geen kosteloos genot van toekomstige wegsverbetering wilde waarborgen, maar hen eenvoudig wilde handhaven in hun recht, dat de gewone werken buiten hun kosten, d. i. zonder verhooging van hun aandeel in 't geschot, moesten in stand gehouden worden, terwijl er ook nog met nadruk op gewezen is, dat de vrijdom der vroonen blijkens de historie alleen regardeert het eigenlijk gezegde dyksonderhoud en niets meer dan dat. Als ter loops werd er nog op gewezen, dat ook gronden van billijkheid voor bijdrage der vroonen in de kosten der wegsverbete ring pleiten, daar, indien zij ten deze vrij liepen door een beslissing der bevoegde macht, de eigenaren der vroonen niet alleen kosteloos zouden genieten van hetgeen anderen met belangrijke offers tot stand brachten, maar zij bovendien zouden ontlast worden van den aioaden onderhoudsplicht der aanpalen den, die wel degelijk ook op de vroonlanden rust, evengoed als op het dijkersland, daar kunstwegen in de meeste gevallen vervangen de voormalige aardewegen, waarvan bet voornaamste onderhond ten laste der aan- palenden is, onverschillig of vroonen dan wel dijkersland den weg bestrijken. De Raad van State heeft intnsschen aan H. M. geadviseerd, het bestreden besluit van Gedeputeerde Staten te handhaven, en het ingesteld beroep ongegrond te verklaren, gelijk dan ook geschied is. In de overweging, die zich hoofdzakelijk in dezelfde sfeer als die van Gedeputeerde Staten beweegt, d. i. redeneerende uit art. 101 j° art. 102 van het algemeen Reglement, komt ééne merkwaardigheid voor, namelijk het beweren, dat bij de invoering van het tegenwoordig reglement de vroonen niet be last waren met den plicht om te deelen in eenigen omslag ter bestrijding van de uit gaven tot aanleg of onderhond van polder wegen. Ik noem dit beweren merkwaardig, om geen ander woord te kiezen, daar bij de invoering van het tegenwoordig reglement het waterschap Ooster en Sir Jansland van de dij kerstanden zoo min als van de vroonen eenige omslag voor wegen werd geheven, zoodat ik wezen lijk niet begrijp wat die overweging bier ter plaatse doet, indien zij iets anders beoogt dan een oüjuisten indiuk te geven, hetgeen toch bezwaarlijk is aan te nemen. Een vreemdeling in Jernzaiem zou na tuurlijk daaruit afleiden, dat in 1872 bij de invoering van het Algemeen Reglement uit sluitend van de gronden, die niet als vroonen bekend waren, een omslag voor den aanleg en het onderhond van polderwegen werd geheven, wat bepaald onjuist ia. Tot voor weinige jaren bestond in het waterschap voor laatstgenoemd doel eene heffiag vsn 0.75 per Hectare. Die heffing is gegrond op een besluit van het jaar 1883, en betrof, zooals boven is medegedeeld, alle gronden in den polder, dus ook de vroonen, het geen voortduurde tot 1889, toen naar aan. leiding van het bezwaar, door één ingeland by Ged. Staten ingebracht, dit besluit iD dien zin werd gewijzigd, dat de vroonen van die heffing werden vrijgesteld. Boven werd net een enkel woord van de omstandigheid gerept, dat in enkele bedij- kingscontracten omtrent do scbotplichtig- heid der vroonen duidelijk omschreven be palingen zijn gemaakt, die deze materie regelen. Welnu van Oosterland is zoodanig contract, dat van 1353 dagteekeot, bekend en ik lees daarin deze woorden: „Voirt zul len wi (d. i. de graaf van Zeeland die slechts het halve schor verkocht had) hebben die helfte van den vrijen lande dat men in voorzeide lande zal bedijken." Er staat das, dat de graaf ais eigenaar van het halve schor zal hebben de helft van den vrijen lande, en vrijland of vroonen zijn, zooals wij boven zagen, gronden die geheel of gedeel telijk zijn vrijgesteld van bijdrage voor dijksonderhoud. Van iets anders dan dat dijksonderhoud is dus geen sprake in het bedij kingacon tract, waarom ik meen, dat én met het oog op de historie èn naar de be doeling van den provincialen wetgever van 1872 de vergadering van ingelanden van het waterschap Ooster en Sir Jansland alleszins bevoegd is, den aanslag voor aanleg en onderhoud van kunstwegen ook van de vroonen te heffen, spijt de letter van art. 101 j° art. 102. Intusschen het bevoegd gezag heeft be slist, en men moet zich daarbij neerleggen, tenzij men den provincialen wetgever be weegt om het Algemeen Reglement te wijzi gen, en de onmiskenbare bedoeling van den provincialen wetgever van 1872 in woorden weer te geven, wier zin niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar is. Bij de toe nemende verbetering der wegen in Zeeland, die aanzienlijke offers van de grondeigenaren vorderen, is dat van 't hoogste gewicht. Het is onbillijk, dat door verkeerde redactie van een reglement sommigen bevoordeeld wor den ten koste van anderen, wat te meer klemt, nu er door die onduidelijke redactie groote rechtsongelijkheid op dit punt in Zeeland bestaat, flet een en acder gaf mij, dunkt mij, volkomen recht te beweren, dat de hier besproken beslissing voor Zeeland belangrijk was. Uit dien hoofde meende ik in deze regelen de aandacht daarop te moeten vestigen, daar die beslissing ver moedelijk door tal van belanghebbenden onopgemerkt is voorbijgegaan. 1. H. C. HEIJSE. Middelburg, 1 December 1897. Middelburg 6 December. BENOEMINGEN ENZ. Bij kon. besluit: is, zooals Zaterdag reeds is medegedeeld, be noemd: tot ontvanger der directe bel., invoerr. en acc. te Middelburg A. L. Thierens, ontvanger derzelfde middelen te Den Helder; en tot ont vanger der acc. te Rotterdam (oud Delftshaven) J. M. du Celliee Muller, ontvanger der dir. bel. enz. te Kesteren c. a. is benoemd tot eerste-klerk bij de Topogra- phische inrichting de tij delijk-geëmployeerde bij die inrichting A. F. Treep; is voor vijf jaren, gerekend van 6 November 1897, benoemd bij het personeel van den ge neeskundigen dienst der landmacht, tot reserve officier van gezondheid der 2de klasse, de heer R. P. van Calcar, arts. Blijkens mededeeling in de St. Crt. van heden zal in den zomer van 1898 worden afgenomen een vergelijkend examen voor de betrekking van surnumerair der directe belastingen en van het kadaster, en wel voor drie plaatsen. Krachtens koninklijke machtiging kunnen voor ditmaal tot het examen worden toegelaten adspiranten, die op 1 Januari'1898 den leeftijd van 18 jaar reeds en dien van 26 jaar nog niet hebben bereikt. Voor nadere inlichtingen verwijzen wij naar de St. Crt. no. 286. UIT STAD EN PROVINCIE. Heden was het veertig jaar geleden dat F. H. J. Peeters, werkman aan de gasfabriek alhier, zijne betrekking bij die zooveel tot de verlichting onzer stad bijdragende inrichting aanving. De oude getrouwe ontving van zijne patroons, het gemeentebestuur, een klinkend bewijs dat, al is zijne betrekking nederig, zijne diensten toch worden gewaardeerd. Blijkens het zgn. Maandboekje zijn gedu rende de maand November te Middelburg overleden 19 personen. Hun ouderdom was; beneden het jaar fy

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 1