6 ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897. Redactie van art. 10 volgens het besluit van 16 Juli 1897 no. 14: Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de vergunning in te trekken, indien door den concessionnaris gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van dit reglement of van de vergunning en ook indien door dijkbrenk of andere omstandigheden verandering wordt gebracht in den waterstaatkundigen toestand en Gedeputeerde vier honderd, en bij binnendijken binnen den afstand van honderd meter van de bermslooteD, tenzij de gronden, na de uitgraving, de hoogte behouden van ten minste zes decimeters boven het peil van het winterwater des polders. Waar geen bermsloten bestaan, worden de in de vorige zinsnede bepaalde afstanden vermeerderd met tien meter, gerekend van den hiel des dijks. De vergunning wordt evenwel zelfs bij verderen afstand niet verleend, indien de gronden na de uitgraving niet hooger blijven dan het peil van het winterwater des polders. Art. 3. Het peil van het winterwater, in het vorige artikel bedoeld, wordt, na raadpleging van het bestuur van den polder waarin de te vervenen gronden gele gen zijn, door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Art. 4. Bij de aanvraag om vergunning wordt een werkplan overgelegd van de te vervenen gronden, toege licht door eene op nauwkeurige metingen gegronde situatieteekening op de schaal van 1 a 1250. Art. 5. Van de vergunning mag geen gebruik wor den gemaakt, voordat a. bet peil van het winterwater in den polder, waarin de te vervenen gronden liggen, ter beoordee ling en beslissing van het bestuur, behoorlijk ver zekerd is door een duidelijk merk op een onbeweeglijk voorwerp in de nabijheid der te vervenen gronden b. de in art. 4 der wet van 13 Juli 1895 Staats blad no. 113) bedoelde borgtocht is gesteld. Art. 6. De in art. 5b bedoelde borgtocht zal ten behoeve en ten genoegen van het bestuur van den polder worden gesteld door hypotheek te geven op onbe zwaarde goederen, welke tenminste de dubbele waarde hebben van de te vervenen gronden, berekend naar de gemiddelde waarde der gronden in den polder. Na verloop vsn den voor de vergunning bepaalden termijn wordt door het bestuur van den polder toe gestemd in de doorhaling van de verleende inschrij ving, indien de concessionnaris aan al zijne verplich tingen heeft voldaan. Is dat niet het geval, dan worden de door den concessionnairis verschuldigde kosten op de verbon den goederen verhaald en het eventneele overschot van de opbrengst aan hem teruggegeven. Art. 7. Nadat het veen gestoken is, wordt de onder grond waterpas geëffend en de vóór het uitsteken van het veen afgegraven bovengrond daarop teruggebracht, een en ander binnen de termijnen, daarvoor in het in art. 4 vermelde werkplan genoemd. Art. 8. Het bestuur van den polder, waariu gronden verveend worden, legt daarvan een register aan, waar voor door Gedeputeerde Staten een model wordt vast gesteld. Het zendt dat register, aangevuld met de aanteeke- ningen omtrent de vordering van de ondernomen vervening, jaarlijks in de maand November aan Ge deputeerde Staten ter inzage. De concessionnaris is verplicht te gedoogen, dat hiertoe jaarlijks in de maand October door of van wege het bestuur de noodige opmeting geschiedt. De kosten van die opmeting zijn ten laste van den concessionnaris. Art. 9. Voor het aanvangen of voortzetten van eene vervening, nadat de in de vergunning bepaalde termijn verstreken is, wordt opnieuw vergunning van Gedepu teerde Staten vereischt. Art. 10. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de ver gunning te wijzigen of in te tiekken, indien doordtn concessionnaris gehandeld wordt in Btrijd met de be palingen van dit reglement of van de vergunning en- ook indien door dijkbreuk of andere omstandigheden verandering wordt gebracht in den waterstaatkundigen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 9