44 ZITTING VAN VRIJDAG 12 NOVEMBER 1897. boven het bedrag der leening komen bij deze ponds pondsgewijze verdeeling slechts tot dat bedrag in aan merking. Art. 7. Deze geldleen'mg wordt afgelost in ten hoogste 20 jaren, te beginnen met 1899jaarlijks wor den ten minste drie obligatiën, groot duizend gulden, afgelost. De Staten der provincie behouden echter de bevoegd, heid, om de leening in minder tijd, zelfs in eens geheel af te lossen. Art. 8. Elke aflossing wordt, ten minste drie maan den vooraf, door eene openbare aankondiging aan de houders van obligatiën medegedeeld. Bij aflossing in gedeelten heeft, ten minste drie maanden vóór de aflossing, in het openbaar ten over staan eener commissie uit Gedeputeerde Staten eene uit- loting plaats ter aanwijzing van de aflosbare obligatiën. Tijd en plaats der uitloting, alsmede de uitslag der loting, worden telkens bij openbare bekendmakingen ter kennis van de belanghebbenden gebracht. De uitgelote obligatiën zijn zonder eenige korting op de in art. 2 genoemde kantoren inwisselbaar. Na den voor de betaling aangewezen dag wordt van die obligatiën geene rente betaald. Art. 9. Ingeval door brand, overstrooming of andere rampen obligatiën dezer geldleening mochten vernie tigd worden of verloren gaan, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd aan belanghebbenden nieuwe obligatiën af te geven met inachtneming der voorschriften, welke in dergelijke gevallen gelden voor schuldbrieven ten laste van den Staat der Nederlanden. Art. 10. Tot zekerheid van de jaarlijksche rente betaling en de behoorlijke aflossing dezer geldleening worden uitdrukkelijk verbonden de inkomsten en mid delen van de provincie Zeeland. Art. 11. De openbare aankondigingen of bekend makingen, bedoeld bij artt. 6 en 8, worden telkens ten minste tweemaal geplaatst in de Staats-courant, in éen der te Middelburg en te Amsterdam verschijnende dag bladen en in het Nieuw algemeen Effectenblad of in een nader door Gedeputeerde Staten aan te wijzen financieel blad. Art. 12. De storting van het verschuldigde wegens toegewezen obligatiën dezer geldleening geschiedt op eene door Gedeputeerde Staten nader te bepalen tijd stip in Nederlandsche munt ot in zoodanige muntspecie of papier, als daarmede wettig is gelijkgesteld, te Middelburg ten kantore van den betaalmeester en te Amsterdam ten kantore van de kasvereeniging. De betaalbaarstelling en uitbetaling der verschenen renten en van het kapitaal der aflosbaar gestelde obli gatiën geschieden eveneens in Nederlandsche munt of in papier, dat als wettig betaalmiddel is aangewezen, op de in art, 2 genoemde kantoren. Art. 13. Commissionnairs en makelaars in effecten genieten ï/i pet. provisie over het hun toegewezen bedrag. De voldoening der provisie zal plaats hebben na de afgifte der in art. 3 bedoelde obligatiën, tegen quitantie, waarvan het zegelrecht komt ten la8te van hen, die de provisie genieten. Het algemeen verslag wordt uitgebracht door den beer Bolle. Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deelge nomen 37 leden, waaronder 6 leden van Gedeputeerde Staten. In eene afdeeling vereenigt men zich algemeen met het plan tot leening, zoo tot de aanschaffing van eene nieuwe boot wordt besloten. In eene andere afdeeling wordt de wensc'n uitge sproken, dat in art. 2 de rente wordt bepaald op hoogstens 3ys ten honderd. In eene derde afdeeling wordt door eenige leden betwijfeld, of, bij aanneming van het voorstel tot aan schaffing van eene nieuwe boot, er reden bestaat tot het aangaan eener geldleening te besluiten, daar van eene vorige leening nog f 60.000 beschikbaar is en zij het besluiten tot het aangaan van eene leening eerst dan noodig achten, als het blijkt, dat aanvulling der middelen noodig is. Een ander lid dier afdeeling meent, dat aan dit be zwaar tegemoet gekomen wordt, als in punt 1 van het ontwerp-besluit de woorden „zoo noodig" achter het woord Zeeland gevoegd worden. De voorzitter. Gedeputeerde Staten vinden in dit verslag geene aanleiding, om wijziging te brengen in hun voorstel. Het voorstel wordt zonder debat aangenomen met algemeene stemmen. In behandeling komt het algemeen verslag der afdeelingen, betreffende het voorstel van Gede puteerde Staten tot wijziging: «ter liegrooting- van <le enkel provinciale en Jiuisliomle- lijke inkomsten en uitgaven over 1899. Het voorstel is van den volgenden inhoud: Wij hebben de eer hierbij aan te bieden een ontwerp besluit tot wijziging der begrooting van de enkel Provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven voor het dienstjaar 1897. Tot toelichting van dit ontwerp diene het volgende: Ad A. Daar het goed slot van het dienstjaar 1896 ongeveer f 109.000 zal bedragen, waarvan f 60.000 op de begrooting van het dienstjaar 1898 is gebracht., kan tegen de voorgestelde overschrijving ad f21.000 geene bedenking bestaan. Ad B en C. De artikelen zijn op een hooger cijfer geraamd met het oog op de uitgaven voor den dienst 1896. Ad D. De verhooging is een gevolg van de storting der bijdrage van den gewezen ingenieur bij den pro vincialen waterstaat J. M. W. van Elzelingen, waar door meer inschrijving kan worden aangekocht dan waarop bij het opmaken der begrooting was gerekend. Ad E. Het artikel is verhoogd met het oog op het bij uw besluit van 16 Juli 1897 no. 10 aan de ge meente 's Heer Arendskerke toegekende renteloos voor schot voor wegsverbetering ad f 11.150. Ad F. Dit subsidie, reeds voorkomende in de be grooting van 1896, wordt thans in de begrooting van 1897 gebracht, omdat het wegens vertraging in de uitvoering der werken niet meer kan worden betaald uit de eerstgenoemde begrooting. Ad G. De laatste opneming der werken is eerst in het loopende jaar te verwachten, zoodat het restant bedrag ad f 370 vau het subsidie groot f 3700, voor komende in de begrooting van 1896, uit de begrooting van 1897 moet worden gemandateerd. Ad H. Dit subsidie is in deze begrooting gebracht, ten gevolge van uw besluit dd. 16 Juli 1897 no. 7 in verband met ons voorstel van 9 October jl. no. 5984126. Het ontwerp besluit luidt: De Staten van de provincie Zeeland besluiten: de begrooting van de enkel provinciale en huishou delijke inkomsten en uitgaven voor den dienst 1897, vastgesteld 15 Juli 1896, gewijzigd 6 November 1896, respectievelijk goedgekeurd bij koninklijke besluiten van 18 September en 11 December 1896, noa 30 en 27, nader te wijzigen als volgt: Inkomsten. Hoofdstuk I. A. Art. 3. (Nieuw). Gedeelte van het vermoedelijk goed slot van den dienst 1896 f 21.000.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 47