ZITTING- VAN VRIJDAG 12 NOVEMBER 1897.
onderscheid wel overtuigd zijn van die noodzakelijk
heid, maar dat het hier meer geldt de dnbbeltjes-kwestie.
Het is waar, de benoodigde som van 120.000
is hoog, maar gerekend tegen een maximum van
31/» bedraagt de jaarlijksche rente toch slechts
f 4200 en dat bedrag, kan m. i. gemakkelijk verdiend
worden door meerder vervoer van reizigers, goederen
en vee. Ook heeft de ondervinding mij geleerd, dat.
hoe meer en beter men exploiteert, hoe beter de resul
taten zijndaarbij komt nog, dat, wanneer de vloot
uit 3 schepen bestaat van gelijke snelheid, de exploi
tatiekosten in evenredigheid lager zullen zijn, dan
thans het geval is.
Ook maakt men eenig bezwaar tegen dadelijke
behandeling, omdat het voorstel van Gedeputeerde
Staten niet beslist genoeg is en men zich door andere
deskundigen wilde laten voorlichten in de kwestie,
welk soort van schip wenschelijk zoude zijn en welke
verbeteringen aan den bestaanden dienst zouden zijn
aan te brengen.
Het komt mij voor, mijnheer de voorzitter, dat vele
leden hierbij niet genoegzaam onderscheiden tnsschen
schip of romp, ketel en machine.
Onlangs toen de Walcheren te Vlissingen in het droge
dok lag, heb ik mij van nabij eens overtuigd, hoe die
romp er wel uitzag en het is mij toen gebleken, dat dit
schip, nu 10 jaar oud, er zeer goed uitziet. Er ont
breekt niets aan, behalve eenige onderdeelen van ge
heel ondergeschikten aard.
Wanneer men nu de Walcheren met de Zeeuwsch-
Vlaanderen vergelijkt, de eerste gebouwd in 1887 en
de laatste in 1891, dan is het een feit, dat deze laatste
boot, die wel is waar f 10.000 meer heeft gekost, ook
meer comfort aanbiedt; o. a. zijn de rookkamer en
kajuit ruimer en is de verwarmiDg beter. Ook verlieze
men niet uit het oog, dat sedert de verloopen 10 jaar
veel is verbeterd op het gebied van scheepsbouw.
Nog merkte men in een der afdeelingen op, dat Ge
deputeerde Staten in hunne bestrijding van het voor
stel der zeven leden zeiden, dat, mochten schepen of
machines aan chronische gebreken blijken te lijden of
er zich onvoorziene rampen voordoen, dan, maar ook
dan eerst, de aanschaffing van eene nieuwe boot nood
zakelijk zoude zijn en nu meent éen lid, dat zich de
vraag voordoet, waar geen onvoorziene rampen hebben
plaats gehad en de chronische gebreken evengoed in
1896 bestonden als nu, waarom dan in 1896 bestreden
wat nu wordt toegegeven Van waar die frontver
andering
Maar, mijnheer de voorzitter, bij Gedeputeerde Staten
is geen sprake geweest van frontverandering. Konden
wij in Nov. van 1896 voorzien, wat in 1897 zou ge
beuren? Er was toen slechts één scheur in één der
vuurhaarden van de Zeeuwsch- Vlaanderen en dat komt
bij andere stoombooten ook wel eens voor, terwijl noch
aan de vuren, noch aan den ketel van de Walcheren
iets mankeerde.
Wij hadden dus ro. i. recht van spreken, zooals wij
toen gedaan hebben.
Ook vroeg een lid in één der afdeelingen naar de
geraadpleegde deskundigen en meende, dat, als hij niet
nader werd ingelicht, te mogen betwijfelen, of een
hoofdopzichter van kanaal- en rivierwerken wei een
betrouwbaar adviseur was in zaken van scheepsbouw.
Het is niet gemakkelijk, mijnheer de voorzitter, des
kundigen te vinden, die het een ieder naar den zin
maken; het komt mij echter voor, dat beide heeren,
ons aanbevolen door een zeer bekend en betrouwbaar
persoon, toch geen onbekenden in ons land zullen zijn
en met name de bëer Stronk zeker niet. Het rapport dier
deskundigen is te lezen op blz. 7 van ons voorstel (bijlage
2). Hierbij komt nog, mijnheer de voorzitter, dat beide
heeren niet geraadpleegd zijn geworden over den bouw
van een nieuwe boot, maar alléén over bet bestaand
materieel.
Ook werd nog in een der afdeelingen de houding
van het Gedeputeerd College betreurd tegenover de
meermalen uit den boezem der Staten voortgekomen
drang tot verbetering van den dienst door aanschaffing
van een nieuwe boot, waarbij het College het steeds
deed voorkomen, alsof die leden, ook de 7 voorstellers
in 1896, het volmaakte wenschten deze leden erkennen
echter, zegt het algemeen verslag, dat geen menschenwerk
volmaakt is, maar wel, willen zij streven naar de vol
maaktheid ten slotte wordt er ook nog gewezen
op de verklaring, voorkomende in de nota van vraag
punten, dat de Wes Ier-Schelde is versleten, terwijl ge
lijke bewering, meer dan eenmaal door leden der
Staten geuit, vanwege het Gedeputeerde College werd
tegengesproken.
Zoolang ik de eer heb, mijnheer de voorzitter, lid
der Staten van Zeeland te zijn en lid van het Gede
puteerde College, herinner ik mij, dat slechts éénmaal een
voorstel is gedaan tot aanschaffing eener derde booten
dat Gedeputeerde Staten zich met dat onderwerp ern
stig hebben bezig gehouden, blijkt wel uit het rapport
der deskundigen en uit het voorstel, dat thans voor
u ligt.
Wat nu het woord versleten betreft, foegepast op de
Wester Schelde, zoo kan men dat woord tweeledig
opvatten; gemeld schip, gebouwd van hout in 1866 en
tot nu toe dienstdoende, is niet versleten in directen
zin, doch het vertoont uit den aard der zaak de ge
breken, aan dien leeftijd verbonden. Het voldoet bui
tendien niet meer aan de hoogere eischen, welke tegen
woordig aan den dienst gesteld worden.
Toen die boot in 1866 in dienst werd gesteld, be
droeg het aantal vervoerde passagiers 20.000, terwijl
het vervoer in 1896 tot ongeveer 100.000 is gestegen.
Uit den aard der zaak is dit schip derhalve te klein
geworden voor het vervoer, zoodat het meermalen is
voorgekomen, dat passagiers in de kajuiten geen onder
komen konden vinden. In de zomermaanden is dat
minder bezwaarlijk, maar 's winters behoort voorkomen
te worden, dat vrouwen en kinderen, wegens gebrek
aan plaatsruimte in de kajuiten, verplicht zijn op het
dek te blijven.
Weder een ander lid wilde gaarne tot den aankoop
van een nieuw schip mede werken, maar zoude de voor
keur geven aan het denkbeeld, om de machine van de
Wéster-Schelde in een nieuwe boot te plaatsen.
Dat denkbeeld werd ook bij Gedeputeerde Staten
besproken, zooals ook blijkt uit ons voorstel, maar
stuitte o. a. af op het bezwaar, dat men op die wijze
geen booten verkrijgt van dezelfde snelheid als de
Walcheren en Zeeuwsch-Vlaanderen en dan weder voor
hetzelfde geval komt te staan als nu.
Zoodanige boot zoude voldoende zijn voor den dienst
VlissingenBreskens, maar niet voor VlissingenTer-
neuzen.
Men vergete niet, dat het voor een geregelde uit
oefening van den dienst noodzakelijk is, dat éen der
booten om den anderen dag den dienst tusschen
Vlissingen en Breskens verricht, teneinde zich te
Vlissingen te kunnen voorzien van zoetwater en
brandstof. Wij hebben slechts éene zoetwaterleiding
en éen kolenopslag, welke beide te Vlissingen geves
tigd zijn.
Doet nu slechts éen snelvaarder dienst, dan moet
dat innemen van water en kolen altijd gebeuren in
de kleine, tijdsruimte, die rest tusschen aankomst en
vertrek, waardoor de boot meermalen nog over den tijd
vertrekt en de aansluitingen worden gemist. De pas
sagiers zijn dan ook herhaaldelijk verplicht, zich door