36 ZITTING VAN VRIJDAG 12 NOVEMBER 1697. sieraad zijn van hunne soort, cn der Nederlandsche industrie alle eer aandoen, terwijl de hoofdoorzaak van de telkenmale terugkeerende herstellingen volgens onze meening grootendeels moet gezocht worden in den geforceerden trek der stoomketels en de minder gelukkige constructie der wielen. Het schrijven van Gedeputeerde Staten aan de Maat schappij de Schelde is van den volgenden inhoud De commissie van toezicht op den provincialen stoombootdienst op de Wester-Schelde heeft zich de vraag gesteld, of wellicht de machine van ons stoom schip Wester-Schelde, in een nieuw en ander type schip geplaatst, voldoende geschiktheid en sterkte kan heb ben, om daarin duurzaam dienst te doen en aan zulk een schip eene snelheid van minstens 10 mijlen te ver zekeren. De commissie van toezicht is tot deze vraag geleid door de overweging lo. dat deze machine pas in 1887 door uwe Maatschappij geleverd en voor zooveel baar bekend uitstekend onderhouden is; en2o.dat haar bij onderzoek gebleken is dat er stoomschepen van Rotterdam varen, welke bij gelijk vermogen van 250 Ind. P. K. ruim de genoemde snelheid loopen, o. m. het radersloom8chip Bommellang 40 M., breed 5.50 M., diepgang 1.50 M.snelheid 10.5 mijlen, en het stoomschip Maasnymph II, respectievelijk 42,5 4.80 1.40 M., snelheid 11 mijlen, beide in „de Noord" gebouwd. Een en ander geeft ons aanleiding u te verzoeken ons wel te willen berichten, of u genegen zoudt zijn om straks, als de stoomboot Wester-Schelde ter vernieu wing der vlampijpen aan uwe inrichting zal komen, dienaangaande een nauwkeurig onderzoek te doen in stellen en ons den uitslag daarvan mode te deelen bij gunstigen uitslag zoo mogelijk met ecne globale opgaaf van de kosten van zulk een vaartuig, met inbegrip van de overplaatsing der machine. Voor de kosten, welke zoodanig onderzoek en de berekening u zouden kunnen veroorzaken, zullen wij u, desverlangd, gaarne schadeloos stellen. Voor het geval dat u vooraf nadere inlichting of bespreking wenscht, zal de heer P. J. Siegers, lid der commissie van toezicht, zich daartoe gaarne beschik baar stellen. Het antwoord daarop luidt Ter nadere beantwoording van uwe geachte missive dd. 28 Augustus en 3 September jl. No. 501» 15&w, lste afdeeling, hebben wij het genoegen u mede te deelen, dat, naar het ons voorkomt, de stoommachine eu de stoomketel van uw stoomschip Wester-Schelde zeer goed kunnen worden overgeplaatst iu een daar voor nieuw te bouwen stalen schip, om met eene snel heid van 10 mijlen geregeld dienst te kunnen doen. Wij hebben daarvoor een plan ontworpen van een schip, dat wij de eer hebben hierbij aan te bieden, lang 135 voet, wijd 23 voet, hol 10 voet, diepgang 6'6". Dit schip, uitgerust en ingericht ongeveer als de Walcheren, doch zonder stoom-ankerspil, met het over brengen na behoorlijke reparatie en voorziening van den stoomketel en de stoomwerktuigen uit de rader boot Wester-Schelde, met inbegrip van nieuwe buiten boord» assen, nieuwe patentwielen en het schip boven dien voorzien van eene dynamo met stoommachine voor electrische verlichting van het geheele schip, zal volgens onze begrooting geleverd kunnen worden voor eene som van ƒ75.000 Zegge: Vijf en zeventig duizend gulden. Tot het geven van verdere inlichtingen zijn wij gaarne bereid. Het algemeen verslag wordt uitgebracht door den heer Hammaelier. Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deelge nomen 37 leden, waaronder 6 leden van Gedeputeerde Staten. Het onderwerp werd in alle afdeelingen breedvoerig besproken. In eene der afdeelingen gaf een lid zijne teleurstel ling te kennen daarover, dat in November 1896 Gede puteerde Staten bij de behandeling van het voorstel der 7 leden geruststellende verklaringen omtrent de schepen hadden gegeven, terwijl deze nu bleken on gegrond te zijn geweest. Toen heette alles uitstekend in orde, en werd gezegd, dat alleen in den uitersten nood tot den aanbouw van een nieuw schip zou wor den overgegaan. Nu blijkt, dat er gebreken van ern- stigen aard aan de Walcheren en de Zeeuiosch- Vlaan deren kleven, die noodwendig in 1896 ook moeten be staan hebben. Dit lid meende in overweging te moeten geven, de aangegeven gebreken grondig te onderzoeken en daarna in de Zomerzitting van 1898 een besluit te nemen, nadat beslist zou zijn omtrent het plan Nie- veen, daar, indien dit tot stand kwam, misschien eene derde nieuwe boot onnoodig zou blijken te zijo. Dit denkbeeld werd in de andere afdeelingen door twee leden gedeeld, doch vond weinig sympathie, vooral op grond, dat door uitstel de Staten verantwoordelijk zijn voor eventueels rampen, en die leden de verant woording daarvoor niet wen9chen te dragen. Volgens het gevoelen van een lid in eene afdeeling was het voorstel te laat ingekomen en zijn de Staten niet genoeg voorbereid en hierdoor niet in staat ge weest zich in de zaak intewerken. Er zijn in het voor stel twee hoofdpunten, die zich oplossen in de navol gende vragenlo. is eene nieuwe boot noodzakelijk 2o. zoo ja, van welk type moet dit schip zijn Twee belangrijke vragen, die zoo maar niet dadelijk te be antwoorden zijn. Daarom wilde dit lid ook verdaging van behandeling, des noods in eene expresselijk daar toe te beleggen buitengewone zitting intusschen zullen dan Gedeputeerde Staten de gelegenheid hebben hun plan meer uit te werken, en zich omtrent de wensche- Jijkheid van een type bepaald uit te spreken, met welke voorlichting de vergadering dan haar voordeel kan doeu. Zooals de zaak nu wordt voorgesteld, wordt als 't ware van de Staten een blanc-seing gevraagd en dit aarzelt het bedoelde lid te geven. In eene andere afdeeling werd mede bezwaar ge maakt tegen dadelijke behandeling, omdat het voorstel van Gedeputeerde Staten niet beslist genoeg is, en men zich door andere deskundigen wilde laten voorlichten in de kwestie, welk soort van schip wenschelijk zou zijn, en welke verbeteringen aan den bestaanden dienst zonden zijn aan te brengen. Een lid ging mede met het denkbeeld van uitstel, doch was het alleen op éen punt geheel eens met Ge deputeerde Staten, namelijk dat de zaak zeer urgent istrouwens, dit was zij een jaar geleden ook. Dit lid gaf tevens zijne verbazing te kennen dat, waar Gedeputeerde Staten in Juli 1896 zich verzetten tegen dadelijke behandeling van het voorstel der 7 leden, omdat dit rauwelijks in de vergadering was gebracht, dit bezwaar door het college nu niet scheen te worden gevoeld, daar zij een even belangrijk voorstel, van ge lijke strekking als dat der 7 leden, vier dagea vóór de bijeenkomst dor Staten aanbieden wat in Juli 1896 gold en door de 7 voorstellers werd toegegeven, zoodat de behandeling toen 4 maanden is verdaagd, geldt volgens dit lid ook thans. Het voorstel doorloopende, merkt dit lid op, dat Gedeputeerde Staten in hunne bestrijding van het voorstel der 7 leden zeggen, dat, mochten schepen of machines aan chronische gebreken blijken te lijden, of er zich onvoorziene rampen mochten voordoen, dan, maar ook dan eerst, de aanschaffing van eene nieuwe

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 39